EONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Op de kleintjes letten
Momenteel zijn een paar honderd ambtenaren bezig met
,,heroverwegen”. Zij moeten uitzoeken of er in de
afgelopen decennia in de overheidssector een zekere
wildgroei van overheidsvoorzieningen is ontstaan. Op de
28 beleidsterreinen die zijn aangewezen voor de heroverweging moeten substantiate bezuinigingsmogelijkheden
worden gevonden, die vervolgens onderwerp vandiscussie
moeten worden bij de komende kabinetsformatie.
Zo’n heroverweging van collectieve uitgaven is alleszins
redelijk. Decennia lang kon de overheid dank zij de hoge
economische groei tal van leuke dingen voor de mensen
organiseren, en talvan(onoverzichtelijke)steunregelingen
in het leven roepen, die, nu de economische situatie wat
minder is geworden, wel eens wat kritischer mogen worden
bekeken. Buiten dat spreekt zoiets als een heroverweging
van uitgaven een economist natuurlijk sterk aan. De
economic houdt zich immers j uist bezig met de verhouding
tussen middelen en doeleinden.
Naast de nu ingezette heroverweging, die zich vooral
afspeelt op macroniveau en waarbij beleidsalternatieven
moeten worden ontwikkeld, is er echter nog een andere
benadering mogelijk in de speurtocht naar de mogelijke
bezuinigingen. Dat is om op microniveau te bezien in
hoeverre de produktie van overheidsvoorzieningen doelmatiger kan worden aangepakt. Zoals bekend is het beeld
dat de burger van de efficiency van het overheidsoptreden
heeft in het algemeen niet bijzonder gunstig. Zo zou
vanwege het ontbreken van de verlies- en winstrekeningde
produktiviteit van ambtenaren aanzienlijk lager liggen dan
die van hun collega’s in de marktsector.
Eenmaal per jaar wordt ons een, zij het bescheiden,
inzicht geboden in de mogelijke ondoelmatigheid van het
overheidsapparaat. De Algemene Rekenkamer controleert namelijk achteraf de overheidsuitgaven (d.w.z. ze
neemt een steekproef) en doet daarvan ieder jaar verslag.
De controle van de Rekenkamer is gericht op het rechtmatigheids- en doelmatigheidskarakter van de uitgaven.
Het gaat er daarbij niet alleen om of er wel zuinig genoeg
met gemeenschapsgeld is omgesprongen, maar ook of de
structuur van de organisatie en de procedures bij de uitvoering de toets van de efficiency kunnen doorstaan.
Het verslag van de Rekenkamer biedt altijd weer een
aardige blik in de keuken van het ambtenarenbedrijf, zo
ook het Verslag 1980 dat onlangs is uitgekomen. Bij de
Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie, is de bezettingsgraad van luchtvaartuigen onvoldoende, en het zelfde geldt
voor de radarwagens (voor de snelheidscontrole) van de
Rijkspolitie. Verder geven gemeenten te gemakkelijk
bijstandsuitkeringen en heeft door een fout van het
Ministerie van Justitie een demonstratie tegen UCN
in Almelo f. 500.000 te veel gekost. Het postdistrict
‘s-Gravenhage bleek voor ruim vijf ton uniformkleding in
voorraad te hebben (vooral incourante maten), terwijl er
een centraal Kledingbureau van de PTT is, belast met het
verstrekken van uniform- en werkkleding. (Gelukkig
meldt de Rekenkamer dat de in 1979 ingestelde Commissie
Modernisering Uniformkleding van de PTT zich met deze
zaak zal bezighouden).
Hoewel dit slechts een willekeurige greep is uit de vele
zaken die de Rekenkamer aan de orde stelt, blijkt wel dat
588^-1981
de Kamer een uiterst nuttige ,,waakhondfunctie” heeft
(zowel ex post als ex ante). Zeker in een tijd waarin na
vrijwel elke nieuwe economische voorspelling weer
additionele bezuinigingen moeten worden gevonden,
lijkt het speurwerk van de Rekenkamer mooi meegenomen. Daarom is het verbazend dat haar optreden toch
niet altijd als zodanig wordt gewaardeerd. Al jarenlang
beklaagt de Rekenkamer zich eroverdat bewindslieden pas
na rappel of herhaald rappel antwoorden op brieven,
waarin bepaalde zaken aan de orde worden gesteld, of
waarin om opheldering wordt gevraagd. Naar aanleiding
van het Verslag over 1977 heeft de Vaste Commissie voor
de Rijksuitgaven van de Tweede Kamer de ministerpresident gevraagd of hij met zijn kabinet zou kunnen
overleggen of er m.b.t. de correspondentie met de Rekenkamer ,,redelijke termijnen” in acht konden worden genomen. In november 1978 kon de premier de Commissie
berichten dat was overeengekomen brieven van de Rekenkamer binnen twee a drie maanden te beantwoorden. Bij
overschrijding van die termijn zouden in ieder geval de
oorzaken van het oponthoud worden bekendgemaakt.
Uiteraard heeft de Rekenkamer ook deze overheidsbeslissing aan een nader onderzoek onderworpen. Uit het
onderzoek blijkt dat van de 102 brieven die door de
Rekenkamer in de eerste vier maanden van 1980 werden
verstuurd er slechts 17 (14%) op tijd werden beantwoord.
Van de 85 brieven waarop een reactie was uitgebleven,
waren er begin van dit jaar nog 35 niet beantwoord. Er is
zelfs sprake van een verslechtering van de reactiesnelheid
van de bewindslieden. In de eerste vier maanden van 1979
werd nog 50,4% van de brieven binnen de gestelde termijn
beantwoord.
De Rekenkamer noemt in haar verslag een voorbeeld
van een ,,welzeertrageafhandelingvanzaken”. Hetbetreft
hier de correspondentie met de minister van Verkeer en
Waterstaat over de steunverlening door het rijk aan een
vereniging voor zweefvliegactiviteiten. Inaugustus 1978 is
door de Rekenkamer de vraag voorgelegd of het uit een
oogpunt van financieel belang voor’s rijks kas niet gewenst
was opnieuw te overwegen in welke mate en verhouding
steun aan de zweefvliegsport kan worden verleend. De
Rekenkamer stelt dus een soort heroverweging voor.
Niettemin heeft de Rekenkamer, na vijf herinneringsbrieven te hebben verzonden, pas eindvorigjaarantwoord van
de minister gekregen.
Bewindslieden, die zonder uitzondering de noodzaak
tot bezuinigingen in de collectieve sector benadrukken,
zouden er goed aan doen ervoor te zorgen dat de Rekenkamer niet nodeloos in de uitoefening van haar uiterst
zinvolle taak wordt belemmerd. Ze maken zich ongeloofwaardig, en dragen bij tot het algemene gevoel dat er
slechts selectief wordt ingeleverd, als ze de indruk wekken
niet op de kleintjes te willen letten, terwijl daar voor
de overheid (evenals voor de grote kruideniers) juist veel
kan worden gewonnen. Want dat het bij de overheid nogal
eens ontbreekt aan doelmatigheid, doeltreffendheid en
gepaste soberheid, is wel zeker.
T. de Bruin
333