Ga direct naar de content

Ontwikkeling en achteruitgang

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 21 1994

Onmikkeling en achteruitgang
Latijns-Amerika is een regio die ik goed gekend heb
in de jaren zestig. Ik heb er toen gewoond, gewerkt
en veel rondgereisd. Dat geldt ook voor Peru en Bolivië, waar ik dikwijls kwam tussen 1964 en 1974. Het
toeval wilde dat ik sindsdien niet meer in die landen
ben geweest. Nu net keer ik terug van een vrij lang
verblijf, voor het eerst na twee decennia.
Eén van de voordelen van het ouder worden is
dat je ontwikkelingen, veranderingen en cycli over
de langere termijn kunt waarnemen en minder verblind wordt door de korte termijn. Ware ik twee jaar
geleden voor het eerst in Lima geweest en nu in 1994
teruggekomen, dan zou ik waarschijnlijk hoera hebben geroepen en van een grote vooruitgang hebben
gesproken. Immers, Peru zat twee jaar geleden op de
bodem van een diepe put en is sindsdien weer enigszins in de richting van het licht gekropen. Maar vergeleken met 25 jaar geleden is de situatie verslechterd.
Alles wat verkeerd is gegaan in de economische ontwikkeling wordt weerspiegeld in de ‘maldevelopment’ van de grote steden. In Lima is het oude, koloniale centrum praktisch onbegaanbaar vanwege de
duizende ‘ambulantes’ (straatventers). Alle banken en
kantoren hebben zich in Miraflores en San Isidro
geïnstalleerd. Het beroemde hotel Bolivar ligt op apegapen en de Club Nacional is slechts per auto en ondergrondse garages bereikbaar.
Er zijn wel veel meer rijke mensen in Peru dan 25
jaar geleden. Maar de kwaliteit van hun leven is achteruitgegaan. Ze wonen steeds verder weg van het
centrum, in steeds meer bunkerachtige bungalows,
met grotere honden en meer bewakers. De gordels
van Lima worden bewoond door miljoenen armen
wier lot er niet beter op is geworden, om over het
binnenland maar niet te spreken. Om een voorbeeld
te noemen: ik was in ]uanjui, op een uur vliegen
noordnoordoost van Lima. Hier is een stad van
50.000 inwoners in 1994 zonder elektriciteit, drinkwater, toegangswegen en met twee armetierige scholen
en één in elkaar zakkend ziekenhuisje.
Dezelfde tegenstellingen gelden voor Bolivië,
maar dan nog armer. Temidden van een van de
mooiste landschappen ter wereld, leven mensen in
hutten, in het tijdperk van de neolithiek. De straten
van Sacacaca des avonds doen je denken aan taferelen uit Eugène Sucs ‘Les mystères de Paris’ .
Hoe is het mogelijk denkt de ‘naïeve’ waarnemer,
dat na vijftig jaar nationale en internationale ontwikkelingsinspanning in een relatief gesofisticeerde regio als Latijns-Amerika mensen nog steeds in zulke
toestanden leven; dat het aantal straatarmen is toegenomen; en de inkomensverdeling nog verder is verslechterd? Waar is al het geld, de buitenlandse hulp
inbegrepen, in godsnaam naar toegegaan?
In Bolivië is de afstand tussen rijk en arm eveneens toegenomen. Sommigen zeggen, dat het volk altijd arm is geweest en passief. De grote fout die men
zo dikwijls maakt is het extrapoleren van de huidige
situatie in de toekomst. Volgens mij zitten we dicht te-

E5B 12-10-1994

gen een ‘turning point’ aan. La Paz
ligt op 3600 meter hoogte. De stad
van de armen – El Alto – ligt op
4000 meter. De armen hebben een
prachtig uitzicht op La Paz en op
de bijna 7000 meter hoge berg Illimani. El Alto stevent op de één miljoen inwoners af, groter dan La Paz.
Deze situatie doet mij denken aan
een van de vele ruwe uitspraken
van Henry Miller (met excuses aan
de ESB-Iezer, maar de ontwikkelingsbusiness is nu eenmaal een
ruwe): “I piss on you from a considerabie height”. Inderdaad, binnenkort zullen de één miljoen inwoners van El Alto hun vuile was
komen doen in La Florida, de wijk van de superrijken in La Paz. Een explosieve situatie.
Hoe heeft het zover kunnen komen aan het eind
van de twintigste eeuw, ondanks zonder twijfel veel
goede wil en ontwikkelingshulp (Bolivië ontvangt
750 miljoen dollar per jaar, 100 dollar per hOGfd)?
De hoofdreden, volgens mij, is dat landen als
Peru en Bolivië nooit een evenwichtig economisch, financieel en sociaal beleid hebben gekend, maar al
zigzaggend door de extremen zijn geregeerd. Bolivië
heeft in 1952 de tweede grote revolutie van LatijnsAmerika gekend (de eerste was in Mexico veertig
jaar eerder). Nationalisaties en een overmachtige en
gecentraliseerde staat volgde. De internationale gemeenschap, de VS inbegrepen, liep min of meer juichend achter deze stoet aan. Gedurende de eerste
helft van de jaren tachtig liep de inflatie op tot
10.000% en in 1985 ging Bolivië overstag naar het andere uiterste: de staat kroop in zijn schulp tot het
punt waar hij niet meer zichtbaar is, behalve in de
vorm van de oproerpolitie om de sociale onrust in bedwang te houden. En alweer loopt de internationale
gemeenschap daar juichend achteraan.
Een analoog verhaal kan verteld worden over
Peru, alweer een land dat als proefkonijn heeft gediend voor allerlei uiterste ideologieën. En natuurlijk
meent elke generatie dat hûn ideologie de juiste is,
zoals we ook nu weer zien met de ideologie van de
minimale staat.
Het zou natuurlijk mooi zijn om één factor te kunnen aanwijzen als ‘de’ schuldige, zoals bevolkingsgroei. Helaas is dat veel te simpel en misleidend. De
schuldige is een hele reeks van factoren die samengebundeld zijn in een extreem en eenzijdig beleid. Ik
kan het eens zijn met de slogan “Vijftig jaar is genoeg” à propos de Bretton Woods-instellingen. Ik ga
verder. De generaties van na de oorlog die verantwoordelijk zijn voor deze ramp moeten collectief ontslag nemen en hun mémoires schrijven: “Lessons
from experience”. Vooral niet nu Oost-Europa gaan
ruïneren, maar in een hoek met pen en papier.

LJ. Emmerij

Auteur