ontwikkeling
ILLUS
TRATIE: L OEK WEIJTS
Ontslagrechtversoepeling
mist doel
Vrij algemeen wordt verwacht dat ontslagrechtversoepeling zal leiden tot een meer dynamische, innovatieve
Nederlandse economie. Maar uit onderzoek blijkt dat het
onwaarschijnlijk is dat die verwachting zal uitkomen: de
groei van de arbeidsproductiviteit is hoger in landen met
een relatief star ontslagrecht dan in landen met een flexibel
ontslagrecht, terwijl er geen statistisch significante verschillen bestaan in de omvang van de werkloosheid.
D
Servaas Storm en ÂÂ
Ro Naastepad
Universitair docenten
A
 lgemene Economie,
Technische Universiteit
Delft
516
ESB
e sociale partners moesten zich voor
1Â september uitspreken over de door
het kabinet Balkenende-IV voorgestelde
hervorming van het ontslagrecht. De
ontslagvergoeding gaat daarin terug naar maximaal
een jaarsalaris voor de hogere inkomens; voor de
lagere inkomens blijven – afhankelijk van leeftijd en
dienstjaren – vergoedingen van meer jaarsalarissen
mogelijk tot een maximum van 75 duizend euro voor
personeel jonger dan veertig jaar en hooguit 100 duizend euro voor ouderen. In de visie van het kabinet
is de herziening van het ontslagrecht een majeure
stap op weg naar een meer dynamische, innovatieve
Nederlandse economie, waarin de arbeidsproductiviteitsgroei hoger en tegelijkertijd de werkloosheid
lager zal zijn. De werkgeversorganisaties VNO-NCW
en MKB-Nederland zijn voor, omdat bedrijven con-
7 september 2007
currentienadeel zouden ondervinden van het starre
Nederlandse ontslagrecht. De vakbonden, die na
hun jarenlange bereidheid tot reële loonmatiging nu
geconfronteerd worden met een verslechtering van
de rechtspositie van werknemers, zijn (vooralsnog)
mordicus tegen. Levert ontslagrechtversoepeling
(ofwel een vermindering van de ontslagbescherming)
inderdaad extra werkgelegenheid of een lagere werkloosheid op? Hoe sterk worden de outsiders (jongeren
en laaggeschoolden) door de relatief sterke ontslagbescherming benadeeld ten opzichte van werkenden?
En zal ontslagrechtversoepeling leiden tot een hogere
productiviteitsgroei en meer innovativiteit? Deze
vragen staan in dit artikel centraal.
Ontslagrechtversoepeling en werkloosheid
Uit de belangrijkste econometrische studies naar het
effect van ontslagrechtversoepeling op de omvang
van de werkloosheid, samengevat in tabel 1, blijkt
dat er geen statistisch significant verband bestaat
tussen de mate van ontslagbescherming en de
hoogte van de werkloosheid. Tabel 1 noemt weliswaar
studies die claimen dat ontslagrechtversoepeling de
werkloosheid verlaagt, zoals Blanchard en Wolfers
(2000) en IMF (2003), maar nader onderzoek door
Baker, Glyn, Howell en Schmitt (2005) heeft laten
zien dat deze claims geen robuuste basis hebben.
Dat de mate van ontslagbescherming geen verband
heeft met werkloosheid is op het eerste gezicht
wellicht verrassend, maar niet bij nadere beschouwing. Vergelijkt men voor de periode 1994–2004
bijvoorbeeld de VS, het land met het volgens de
OESO (2007) meest soepele ontslagrecht, met
Oostenrijk, Japan, Nederland en Noorwegen, waar
de ontslagbescherming veel sterker is, dan blijkt de
Amerikaanse werkloosheid (5,2 procent) de hoogste van deze vijf OESO-landen. En de gemiddelde
werkloosheid gedurende 1994–2004 in Australië
(7,3 procent) en Canada (8,3 procent), die beide een
zeer flexibel ontslagrecht hebben, is vergelijkbaar
met de werkloosheid in starre landen zoals België
(8,5 procent), Duitsland (8,4 procent), Portugal (5,8
procent) en Zweden (7,3 procent). Recent onderzoek
van Bassinini en Duval (2006), dat gebruik maakt
van betere data dan eerdere studies, concludeert:
“In lijn met een aantal eerdere studies vinden wij
geen significant effect van ontslagbescherming op de
geaggregeerde werkloosheid (…) voor verschillende
modelspecificaties en econometrische technieken.â€
Baccaro en Rei (2005) komen tot exact dezelfde
conclusie in een grondig onderzoek, waarin de robuustheid van de econometrische resultaten gedegen
wordt geëvalueerd. Geen wonder dus dat ook de
OESO (2006) de conclusie onderschrijft dat sterke
ontslagbescherming niet tot meer werkloosheid leidt.
Ontslagbescherming benadeelt outsiders
Er bestaat wel consensus dat sterke ontslagbescherming de werkgelegenheid en arbeidsparticipatie van
bepaalde groepen werknemers (vooral jongeren,
laagopgeleiden en een combinatie van beiden)
verlaagt. Op basis van de resultaten van Bassanini
en Duval (2006) kan bijvoorbeeld worden berekend
dat de sterke ontslagbescherming in vier Europese
economieën die kampen met een hoge werkloosheid (België, Frankrijk, Italië en Spanje) er toe leidt
dat de arbeidsparticipatie van jonge werknemers
(20 tot 24 jaar) er vier procentpunten lager is dan
in de Engelstalige OESO-landen, die een soepel
ontslagrecht hebben. De werkloosheid onder jonge
werknemers (die varieert tussen 17 en 25 procent van de beroepsbevolking in
de leeftijd 20 tot 24 jaar) is er navenant hoger. Deze bevindingen zijn zeker
relevant voor genoemde Europese landen, maar niet voor Nederland. In 2003
was de werkloosheid onder mannen in de leeftijdsgroep van 15 tot 24 jaar in
het relatief starre Nederland 7,9 procent vergeleken met 12,9 procent in de VS,
12,2 procent in Australië, 14,9 procent in Canada en 11,8 procent in Engeland
– allemaal flexibele landen. In hetzelfde jaar was de werkloosheid onder vrouwen
(15 tot 24 jaar) in Nederland 8,1 procent en 11 procent in de VS, 11,1 procent
in Australië, 11,8 procent in Canada en 9,9 procent in Engeland
Ontslagbescherming leidt tot hogere productiviteitsgroei
Een star ontslagrecht verhoogt in eerste instantie de arbeidskosten, omdat
het voor werkgevers de kosten van ontslag van werknemers verhoogt. Ook kan
een hoge mate van ontslagbescherming direct leiden tot hogere lonen, omdat
werknemers daardoor een sterke onderhandelingspositie hebben. Maar wat niet
iedereen beseft, is dat die hogere arbeidskosten zowel werkgevers als werknemers zullen motiveren tot inspanningen die de groei van de arbeidsproductiviteit
verhogen, waardoor vervolgens de arbeidskosten per eenheid product juist weer
worden verlaagd (Addison en Teixiera, 2004; Auer et al., 2005; OESO, 2007).
Ten eerste, bedrijven zullen niet passief toekijken hoe hun arbeidskosten stijgen
en hun winsten dalen. In reactie op de hogere arbeidskosten zullen bedrijven
besparen op de duurdere productiefactor (arbeid) en meer gebruik maken van de
relatief goedkopere factor (kapitaal); dit kan door een verhoging van de kapitaalintensiteit van de productie en/of door arbeidsbesparende technologische vooruitgang (Autor et al., 2007; OECD, 2007). Ten tweede, omdat arbeid duurder is
en werknemers moeilijker te ontslaan zijn, hebben bedrijven er direct belang bij
om in (de kennis en vaardigheden van) hun personeel te investeren (Auer et al.,
2005). Recent onderzoek voor Engeland door Marinescu (2006) laat bijvoorbeeld duidelijk zien dat een versterking van de ontslagbescherming werkgevers
aanzet tot extra investeringen in scholing en training van werknemers. Ten derde,
bedrijven in landen met een star ontslagrecht hebben minder personeelsverloop
en dit op zich leidt tot lagere kosten (voor werving en selectie) (Addison en
Teixiera, 2004). En ten vierde, een sterke ontslagbescherming stimuleert de
werknemers tot coöperatief gedrag en leidt tot meer toewijding, een grotere betrokkenheid en actieve participatie in het productieproces en in procesinnovaties
(Storm en Naastepad, 2007; OESO, 2007), waardoor de groei van de productiviteit wordt bevorderd.
Er bestaan ook tegenargumenten. Het starre ontslagrecht verhoogt (in ieder
geval tijdelijk) de kosten van aanpassingen in de omvang (samenstelling) van
het personeel, die vooral noodzakelijk zijn nadat bedrijven innovaties hebben
doorgevoerd (Scarpetta en Tressel, 2004). Dit kan het tempo van technologische
vooruitgang remmen. Verder kan een star ontslagrecht leiden tot minder productieve werknemers die, omdat hun positie zo goed beschermd is, niet bereid zijn
tabel 1
Effect van ontslagrechtversoepeling op werkloosheid en productiviteit: studies 1996-2007
Effect van ontslagrechtversoepeling
Effect van ontslagrechtversoepeling
op de werkloosheid:
op de groei van de arbeidsproductiviteit:
Studie
Effect
Studie
Elmeskov, Martin en Scarpetta, 1998
Niet significant
Nickell en Layard, 1999
Nickell, 1997
Niet significant
Buchele en Christiansen, 1999
Blanchard en Wolfers, 2000
-0,24
Scarpetta en Tressel, 2004
Belot en van Ours, 2005
Niet significant
Storm en Naastepad, 2007
IMF, 2003
-0,51
Autor, Kerr en Kugler, 2007
Nickell, Nunziata en Ochel, 2005
Niet significant
OESO, 2007
Baker, Glyn, Howell en Schmitt, 2005
Niet significant
Baccaro en Rei (ILO), 2005
Niet significant
OESO, 2006
Niet significant
Bassanini en Duval (OESO), 2006
Niet significant
Effect
-0,09
-0,45
Niet significant
-0,20
Negatief
+0,02
Bronnen: Howell et al. (2007) en Storm en Naastepad (2007) Ontslagrechtversoepeling is gedefiniëerd als een afname in de Strictness of Employment Protection
Legislation (EPL) index (met 1 punt). Niet significant = statistisch niet significant op 5 procent.
ESB
7 september 2007
517
om hun vaardigheden en kennis te vergroten (OESO, 2007). Theoretisch is het
effect van ontslagbescherming (en van ontslagrechtversoepeling) op productiviteit dus op voorhand niet duidelijk: het kan positief of negatief zijn. In tabel 1
staan de conclusies van recente empirische studies naar het effect van ontslagrechtversoepeling op de groei van de arbeidsproductiviteit. Volgens de meeste
studies is het effect negatief: versoepeling van het ontslagrecht resulteert in een
afname van de groei van de arbeidsproductiviteit. Dit betekent dat de positieve
effecten van ontslagbescherming op productiviteitsgroei de mogelijke negatieve
effecten meer dan compenseren.
Een recente studie van de OESO (2007), op basis van data voor achttien OESO
landen in de periode 1982–2003, concludeert echter dat ontslagrechtversoepeling een klein, maar statistisch significant, positief effect op de productiviteitsgroei heeft. Bij deze studie zijn echter belangrijke kanttekeningen te plaatsen.
Ten eerste, het gevonden effect is heel gering van omvang. Dit kan worden
geïllustreerd met het volgende voorbeeld. Indien in 1994 het Nederlandse
ontslagrecht zeer drastisch zou zijn versoepeld tot het lage niveau van de
VS, dan zou dit de groei van de Nederlandse arbeidsproductiviteit gedurende
1994–2004 hebben doen stijgen van 1,66 procent naar 1,70 procent, een zeer
triviale opbrengst van een zeer ingrijpende sociaal-economische hervorming. Ten
tweede, het OESO-onderzoek bestudeerde het effect van ontslagbescherming op
productiviteit niet voor alle sectoren, maar slechts voor een aantal geselecteerde
sectoren waar het personeelsverloop bovengemiddeld is. Hierdoor wordt de kans
om een positief effect van ontslagrechtversoepeling op de productiviteitsgroei
kunstmatig vergroot, omdat er niet wordt gekeken naar sectoren met een lager
personeelsverloop, waar juist meer in werknemers wordt geïnvesteerd. De OESOstudie geeft dus geen representatief beeld van het geaggregeerde effect van
ontslagbescherming op productiviteitsgroei; dit wordt ook door de OESO (2007)
zelf erkend. Overigens is het in het licht van de niet-representatieve onderzoeksopzet opmerkelijk dat het gevonden positieve effect zo klein is.
Onze eigen schattingen van het effect van een sterke ontslagbescherming op de
groei van de arbeidsproductiviteit staan weergegeven in tabel 2. We hebben dit
effect geschat op basis van data (in groeivoeten) voor twintig OESO-landen in
twee perioden: de jaren 1984–1994 en de periode 1994–2004. In tegenstelling
tot OESO (2007) is hier het effect van ontslagbescherming voor alle sectoren
op de nationale arbeidsproductiviteit (per gewerkt uur) onderzocht. De mate van
ontslagbescherming is uitgedrukt in de variabele EPL (Employment Protection
Legislation), die door de OESO is bedacht en berekend. De EPL varieert tussen
nul en ongeveer vier; hoe hoger de waarde, des te sterker is de ontslagbescherming voor werknemers. We onderzoeken het effect van deze maatstaf op de groei
van de arbeidsproductiviteit in kolom (1). In kolom (2) gebruiken we in plaats
van EPL een bredere, door ons ontwikkelde maatstaf (genaamd Labour Market
Regulation of LMR) voor de mate arbeidsmarktregulering; hoe hoger LMR, des
te sterker is de arbeidsmarktregulering in een land. De LMR-maatstaf is bepaald
op basis van informatie over EPL, de mate van coördinatie en centralisatie van
de loononderhandelingen, de gemiddelde arbeidsduur (uitgedrukt in het aantal
jaren dat een werknemer in dezelfde baan werkzaam is), het percentage managers in de beroepsbevolking, de hoogte van de WW-uitkeringen ten opzichte
van het loon, en de mate van loonongelijkheid (Storm en Naastepad, 2007).
In de regressies controleren we voor mogelijke verschillen tussen landen in de
groei van het reële loon (waardoor ook de groei van de kapitaalintensiteit van de
productie zal verschillen) en voor verschillen in reële bbp-groei; we wijzen er op
dat de reële loongroei in onze regressies is geïnstrumentaliseerd (ter voorkoming
van endogeniteitsproblemen). We gebruiken een dummy voor Ierland, omdat
de Ierse inkomens- en productiviteitsgroei erg afwijkt van (in casu veel hoger is
dan) de groei in de andere OESO-landen. Deze hoge Ierse groei, die het gevolg is
van de snelle technologische inhaalrace die het land heeft gelopen met hulp van
een enorme instroom buitenlandse investeringen, is niet representatief voor de
ontwikkelingen in de andere OESO-landen (ook niet de Angelsaksische).
Uit de schattingsresultaten in kolom (1) van tabel 2 blijkt het volgende. Ten
eerste, de geschatte vergelijking verklaart ongeveer 67 procent van de variantie
in de groei van de arbeidsproductiviteit in de OESO-landen. Ten tweede, de ver-
518
ESB
7 september 2007
tabel 2
Determinanten van de groei van
de OESO arbeidsproductiviteit
(1984-2004)
(1)
(2)
Constante
0,58
0,78
(1,33)
(1,38)
Index van de mate van
0,14**
ontslagbescherming (EPL)
(2,28)
Index van de mate van
0,16**
arbeidsmarkt-regulering (LMR)
(2,17)
Groei van het reële loon
0,49*
0,55**
(1,74)
(2,07)
Groei van het reële BBP
0,13
0,14
(1,12)
(0,92)
Dummy Ierland
1,37***
(3,34)
¯ 2
R
0,67
0,49
F (prob.>0)
36,41
3,86
(0,000)
(0,018)
Standaardfout
0,506
0,52
Aantal observaties
40
36
De vergelijkingen zijn geschat voor 20 OESO-landen op basis van gemiddelde groeicijfers voor de perioden 1984-1994 en 1994-2004. De vergelijkingen zijn geschat met instrumentele (2SLS) regressie met robuuste
standaardfouten. Robuuste t-waarden staan vermeld tussen haakjes. *, ** en
*** betekent statistische significantie op 10, 5 en 1 procent.
schillen in productiviteitsgroei tussen OESO-landen
zijn statistisch significant afhankelijk van verschillen
in de groei van het reële loon; de coëfficiënt (0,49)
geeft aan dat een toename in reële loongroei met
een procentpunt geassocieerd is met een toename
in de productiviteitsgroei van 0,49 procentpunt.
Ten derde, de verschillen in productiviteitsgroei
tussen OESO-landen worden niet statistisch significant beïnvloed door verschillen in de groei van het
reële bbp. Tenslotte het belangrijkste resultaat: het
effect van ontslagbescherming op de groei van de
arbeidsproductiviteit is statistisch significant van nul
verschillend én positief – waarbij we controleren voor
reële loongroei en bbp-groei. De coëfficiënt heeft
een waarde van +0,14: er geldt dus (ceteris paribus)
dat de productiviteitsgroei in landen met een relatief star ontslagrecht (een hoge EPL) hoger is dan
in landen met een (voor werkgevers) relatief soepel
figuur 1
Groei van de arbeidsproductiviteit
4
3
%
2
NL 1984-94
NL 1994-2004
1
0
0
1
2
3
De mate van ontslagbescherming
4
De mate van ontslagbescherming [0-4] en de groei van de
arbeidsproductiviteit in procentuele veranderingen (19841994 en 1994-2004) in 20 OESO-landen
ontslagrecht (een lage EPL). Dit blijkt uit figuur 1,
waarin we de groei van de arbeidsproductiviteit in
de twintig OESO-landen (op de verticale as) afzetten
tegen de indicator van ontslagbescherming EPL. De
stijgende lijn geeft het (statistisch significante) verband tussen EPL en productiviteitsgroei in de OESOlanden weer. Figuur 1 geeft ook voor Nederland de
hoogte van de EPL-index en de hoogte van de groei
van de arbeidsproductiviteit aan. Het zal duidelijk
zijn dat Nederland aan het algemene beeld voldoet:
zowel de mate van ontslagbescherming (uitgedrukt
in de EPL-index) als de groei van de Nederlandse
arbeidsproductiviteit waren hoger in de periode
1984–1994 dan in de jaren 1994–2004.
De resultaten in kolom (2) van tabel 2 laten zien
dat meer in het algemeen geldt dat de groei van
de arbeidsproductiviteit in landen met relatief
gereguleerde arbeidsverhoudingen (dat wil zeggen een hogere LMR) hoger is dan in landen met
flexibele arbeidsmarkten. Dit blijkt uit het positieve, statistisch significante effect van LMR op de
productiviteitsgroei. Deze resultaten zijn wellicht
verrassend. Maar volgens Nickell en Layard (1999)
is er geen reden om verrast te zijn dat ontslagbescherming een positief effect heeft op productiviteit.
Productiviteitsgroei hangt immers in hoge mate
af van de coöperatie van werknemers en van hun
ideeën en suggesties, die niet zullen worden gedeeld
met de onderneming wanneer hun banen er door in
gevaar komen.
Literatuur
Addison, J.T. en P. Teixeira (2004) The economics of employment protection. Journal of Labor Research, 24, 85–129.
Auer, P., J. Berg en I. Coulibaly (2005) Is a stable workforce good
for productivity? International Labour Review, 144(3), 319–343.
Autor, D.H., W.R. Kerr en A.D. Kugler (2007) Does employment
protection reduce productivity? Evidence from US States.
Economic Journal 117 (juni), F189–F217.
Baccaro, L. en L. Rei (2005) Institutional determinants of
unemployment in OECD countries: a time series cross-section analysis
(1960–1998). ILO discussion paper 160/2005, Geneva: ILO.
Baker, D., A. Glyn, D. Howell en J. Schmitt (2005) Labor market
institutions and unemployment: a critical assessment of
the cross-country evidence, in D. Howell (red.), Questioning
Liberalization: Unemployment, Labor Markets and the Welfare State.
Oxford: Oxford University Press.
Bassanini, A. en R. Duval (2006) Employment patterns in
OECD countries: Reassessing the role of policies and institutions. OECD economics department working paper No. 486, Parijs:
OESO.
Belot, M. en J. van Ours (2004) Does the recent success of some
OECD countries in lowering their unemployment rates lie
in the clever design of their labor market reforms? Oxford
Economic Papers 56, 621–642.
Blanchard, O. en J. Wolfers (2000) The role of shocks and institutions in the rise of European unemployment: the aggregate
evidence. Economic Journal 110 (maart), C1–C33.
Buchele, R. en J. Christiansen (1999) Labor relations and
productivity growth in advanced capitalist economies. Review
of Radical Political Economics 31(1), 87–110.
Elmeskov, J., J. Martin en S. Scarpetta (1998) Key lessons for
labour market reforms: evidence from OECD countries’ experiences. Swedish Economic Policy Review 5, 205–252.
Faggio, G. en S. Nickell (2007) Patterns of work across the
OECD, Economic Journal 117 (June), F416–F440.
Howell. D.R., D. Baker, A. Glyn en J. Schmitt (2007) Are protective labour market institutions at the root of unemployment?
Conclusies
In hun pogingen om de Nederlandse economie dynamischer, innovatiever en productiever te maken –
met behoud van een lage werkloosheid – richten het
kabinet en de werkgevers hun pijlen op het hervormen van het relatief starre Nederlandse ontslagrecht.
Ontslagrechtversoepeling wordt gepresenteerd als
panacee tegen het gebrek aan innovatieve dynamiek
en productiviteitsgroei in Nederland. Bovenstaand
overzicht en analyse laten zien dat kabinet en werkgevers de plank mis slaan: ontslagrechtversoepeling
leidt niet per definitie tot minder werkloosheid, maar
zal waarschijnlijk de groei van de arbeidsproductiviteit beschadigen. Het scheppen van een hoogproductieve, innovatieve en welvarende economie met
een lage werkloosheid vereist andere instrumenten
dan ontslagrechtversoepeling. Wat nodig is, zoals
een aantal, met name Scandinavische, landen heeft
laten zien (zie Faggio en Nickell, 2007), is veel
coördinatie, overleg, samenwerking en afstemming
tussen overheid en sociale partners op allerlei terreinen als technologiebeleid, onderwijs en scholing, en
inkomensbeleid. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke samenwerking alleen effectief kan zijn, als er
voldoende vertrouwen is tussen overheid, werkgevers
en werknemers. Het voorstel tot ontslagrechtversoepeling ondergraaft dit vertrouwen tussen de sociale
partners, bemoeilijkt hoognodige samenwerking en
bedreigt daardoor de groeikansen en de welvaart van
de Nederlandse economie op de langere termijn.
A critical review of the evidence. Capitalism and Society, 2(1), 1-71.
IMF (2003) Unemployment and labour market institutions:
Why reforms pay off. World Economic Outlook 2003 (april),
129–150.
Marinescu, I. (2006) Shortening the tenure clock: The impact of
strengthened UK job security legislation. Cambridge, MA: NBER.
Nickell, S. (1997) Unemployment and labor market rigidities:
Europe versus North America. Journal of Economic Perspectives
11(3), 55–74.
Nickell, S. en R. Layard (1999) Labor market institutions and
economic performance, Chapter 46, in O. Ashenfelter en D.
Card (red.), Handbook of Labor Economics, Volume 3, 3029–3066,
Amsterdam: Elsevier Science.
Nickell, S., L. Nunziata en W. Ochel (2005) Unemployment in
the OECD since the 1960’s: what do we know? Economic Journal
111, 1–27.
OESO (1999) Employment protection and labour market
performance, OECD Employment Outlook 1999, Parijs: OESO.
OESO (2002) Productivity and innovation: The impact of
product and labour market policies, OECD Economic Outlook, Nr.
71, Parijs: OESO.
OESO (2006) Reassessing the role of policies and institutions
for labour market performance: a quantitative analysis, OECD
Employment Outlook 2006, Parijs: OESO.
OESO (2007) More jobs but less productive? The impact of labour market policies on productivity, OECD Employment Outlook
2007, Parijs: OESO.
Scarpetta, S. en T. Tressel (2004) Boosting productivity via innovation and adoption of new technologies: any role for labor market
institutions?. World Bank Research Working Paper 3273.
Storm, S. en C.W.M. Naastepad (2007) Why labour market regulation may pay off. Worker motivation, co-ordination and productivity
growth, Economic and Labour Market Paper 2007/4, Employment
and Labour Market Analysis Department, Geneva: ILO.
ESB
7 september 2007
519