■ Bas Butler, Dorinth van Dijk en Ad Stokman (DNB)
De conjunctuur wordt structureel onderschat in ramingen voor de bbp-groei: te optimistisch in de neergaande conjunctuur en te pessimistisch in de opgaande conjunctuur. Dat bleek uit een DNB-studie voor Nederland over de periode 1998–2015. Dit roept de vragen op of we hier met een typisch Nederlands verschijnsel te maken hebben en of deze samenhang tijdsafhankelijk is.
Om deze vragen te beantwoorden zijn de ramingen van de OESO voor vijftien ontwikkelde landen onder de loep genomen vanaf 1971. Gekeken is naar de bbp-ramingen in het najaar voor het komende jaar.
Ten eerste blijkt dat de onderschatting van de conjunctuur niet uniek is voor Nederland (figuur). Gemiddeld is de bbp-groei van de onderzochte landen in de periode 1971–2016 door de OESO overschat met 1,1 procentpunt in de neergaande conjunctuur en onderschat met −0,7 procentpunt in de opgaande conjunctuur. Onderliggend vinden we dit patroon terug voor alle onderzochte landen. De onderschatting van de conjunctuur is het kleinst bij de bbp-ramingen van Frankrijk (respectievelijk 0,9 en −0,5 procentpunt) en het grootst bij die van Zweden (respectievelijk 1,2 en −1,2 procentpunt).
Ten tweede volgt uit de figuur dat de onderschatting van de conjunctuur van alle tijden is. Als de steekproefperiode wordt opgesplitst in twee deelperiodes, 1971–1989 en 1990–2016, is in beide periodes sprake van een samenhang tussen de conjunctuur en de voorspelfouten van het bbp. Grosso modo is dit patroon eveneens terug te zien bij alle onderzochte landen. Verder valt op dat de gemiddelde overschatting van het bbp in de neergaande conjunctuur in de laatste periode – mede door de grote voorspelfout in 2009 – is toegenomen van 1,0 naar 1,2 procentpunt. De gemiddelde onderschatting van het bbp in de opgaande conjunctuur is daarentegen afgenomen van −1,0 naar −0,6 procentpunt.