Ga direct naar de content

Olijfolie in de Europese Gemeenschappen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 18 1982

Europa-bladwijzer

Olijfolie in de
Europese Gemeenschappen
Geschenk van de goden of protectionistisch paard van Troje?
DR. A. S. FRIEDEBERG*
Inleiding
Wanneer behalve Italie en Griekenland ook Spanje lid zal zijn van de Europese Gemeenschappen (EG) wordt de
markt voor olijfolie in hoofdzaak een
EG-aangelegenheid. De Europese Commissie vreest na toetreding van Spanje
een enorm olijfolie-overschot. Zij meent
dit te kunnen voorkomen door een budgettair kostbare verhoging van de consumptiesteun voor olijfolie, alsmede
door een protectionistisch beleid t.o.v.
alle andere plantaardige olien. De last
van het olijfolieprobleem zou aldus worden afgewenteld op de consument van
andere produkten (zoals margarine) alsmede — in belangrijke mate — op de buitenwereld, waaronder diverse ontwikke-

ESB 25-8-1982

lingslanden en de VS. Een verslechtering
van het toch reeds weinig florissante klimaat van de Internationale handel zou
het gevolg zijn.
Olijfolie in de EG
De bijzondere waardering voor de olijf
in het gebied rond de Middellandse Zee
gaat terug tot in de klassieke oudheid.
De olijfboom werd beschouwd als een
geschenk van de godin Athena aan de
burgers van Attica die deze godin deswege een speciale verering toedroegen.
In het Griekenland van vandaag is de
olijfboom en veel van wat daarmede
samenhangt nog steeds heilig. Het aanzien dat olijfolie er geniet is veel hoger
dan dat van zo maar een voedingsvet.
Voor Italie en Spanje geldt hetzelfde.
Met de uitbreiding van de EG in zuidelijke richting — Griekenland is lid
sedert 1 januari 1981 en toetreding van
Spanje, alsook van Portugal, kan binnen
enkele jaren worden verwacht — worden
de olijventeelt, de verwerking van olij ven
tot olijfolie en de consumptie van olijfolie in overwegende mate een EG-aangelegenheid. Het is echter vooralsnog de
vraag of de EG-lidstaten benoorden de
Alpen dit zullen kunnen beschouwen als
een geschenk van de goden. Veeleer valt
te vrezen dat met de oh’jfolie een geldverslindend, protectionistisch paard van
Troje is binnengehaald. Alsmede de dreiging van nieuwe landbouwoverschotten.
Het beeldrijke jargon van het EG-landbouwbeleid kent dan ook naast boterbergen en wijnmeren reeds geruime tijd
het spookbeeld van een enorm olijfoliemeer 1).
In verband met de toekomstige toetreding van Spanje worden in Brussel
reeds geruime tijd voorbereidingen getroffen voor een ,,aanpassing” van het
beleid m.b.t. oh’jfolie. De Raad van
Ministers zou hierover voor 31 oktober
1982 een besluit willen nemen 2). Spanje
alleen produceert zo’n 450.000 ton oh’jfolie per jaar (Italie: ± 530.000 ton;
Griekenland: ± 230.000 ton). Wat geldt
voor het EG-landbouwbeleid in het algemeen geldt echter in versterkte mate voor
het EG-olijfoliebeleid: het is niet alleen
een landbouw-economisch, maar tevens

een sociaal en politick vraagstuk met
Internationale implicates die reiken tot
ver buiten de grenzen van de EG. Dit laatste wordt treffend geillustreerd door een
sterk protectionistische beleidsstrategie
met betrekking tot oh’jfolie die — met het
oog op de te verwachten toetreding van
Spanje — in oktober 1981 doorde Europese Commissie werd aanvaard 3). Het
protectionisme in deze strategic uit zich
vooral in eventuele maatregelen t.o.v.
alle andere plantaardige olien, d.w.z.
soja-olie, palmolie, kokosolie, grondnotenolie, raapolie, zonnebloemolie enz.
Deze olien vormen de belangrijkste
grondstof voor de fabricage van margarine —een produkt dat vooral benoorden
het Middellandse Zee-gebied wordt geconsumeerd—en spijsolie. Tevens zijn zij
van groot belang voor de fabricage van
tal van andere consumptieprodukten
zoals sausen en mayonnaises, koekjes en
gebak, ijs, allerlei versnaperingen, conserven enz., alsmede voor de fabricage
van zeep en allerlei andere industriele
produkten. De leverancierslanden van
deze olie’n bevinden zich in alle delen van
de wereld. Zij omvatten ontwikkelde landen zoals de Verenigde Staten en Canada
en diverse ontwikkelingslanden zoals
Brazilie, Argentinie, Maleisie’, de Filippijnen, Senegal en Niger. Voorde meeste
van deze landen vormtde export van oliezaden of plantaardige olien een uitermate
belangrijk onderdeel van hun export
naar de EG. Protectionistische maatregelen m.b.t. deze produkten van de zijde van de EG zouden het toch reeds
verslechterende klimaat waarin de Internationale handel zich voltrektaanzienlijk
in negatieve zin kunnen bemvloeden.
De Europese Commissie wordt reeds
sedert 1977 geobsedeerd door de vrees
voor een structured overschot van
200.000 ton olijfolie per jaar, dat zou
ontstaan na de toetreding van Spanje tot
de EG 4). Volgens de Commissie zal dit
olijfolie-overschot niet ontstaan door een
stijging van de produktie, maar door een
daling van de consumptie 5). Deze consumptiedaling zou zich voordoen indien
de thans in de EG vigerende regimes voor
oh’jfolie enerzijds, en alle overige plant-

*De auteur is als Senior Economist werkzaam bij Unilever NV te Rotterdam. Het
artikel is geschreven op persoonlijke titel.
Dit artikel verschijnt tevens in Landbouwkundig Tijdschrift, augustus 1982.
1) David Curry, Olive oil — Europe’s next
great lake, The Observer, 15 juni 1980; A. S.
Friedeberg, Is an olive oil lake to join the
butter mountain?, The World Economy, jg. 3,
nr. 3, Londen, november 1980.
2) Green Europe, Newsletter in Brief, nr. 20,
Brussel, mei 1980.
3) Olijfolie, Mededeling van de Commissie
aan de Raad, Brussel, 1981.
4) Guidelines concerning the development of
the Mediterranean regions of the European
communities, Brussel, 1977.

5) G. Schiratti, A survey of community
policy in thefats and oils sector, Brussel, 1982.
891

aardige olien anderszijds ongewijzigd in
Spanje (Griekenland) en Portugal worden toegepast. Voorspellingen m.b.t. het
verloop van de consumptie van olijfolie
zijn echter, mede gezien het gebrek aan

betrouwbare gegevens, bijzonder riskant. Het is dan ook nog maar de vraag
of er wel een olijfoliemeer zal ontstaan
van een omvang als gevreesd door de
Commissie. Zeker zijn ernstige reserves
geboden ten aanzien van de door de
Commissie m.b.t. het door haar verwachte surplus aangevoerde oorzaken
en a fortiori ten aanzien van de door haar
aanbevolen remedies. Alvorens hierop
nader wordt ingegaan, volgen hier enkele
typische kenmerken van de olijfoliemarkt:
1. zowel geografisch als wat betreft gebruiksaanwending vormt olijfolie een
in sterke mate afgescheiden sector
binnen de markt voor plantaardige
olien en vetten;
2. voor olijfolie is de huidige EG van
tien lidstaten praktisch geheel zelfvoorzienend; voor alle andere plantaardige olien daarentegen is de totale
zelfvoorzieningsgraad slechts ongeveer 20%;
3. olijfolie vormt een belangrijke inko-

derworpen aan een afzonderlijk regime.
Zo is de invoer van olijfolie onderworpen
aan variabele heffingen, terwijl andere
plantaardige olien zijn onderworpen aan
een betrekkelijk laag invoerrecht (import van oliehoudende zaden is geheel
vrij van invoerrechten). De consumentenprijs van uit zaadolien gefabriceerde
spijsolie’n of margarine kan vrijelijk de
fluctuaties in de wereldmarktprijzen van
de voor de fabricage van deze produkten
benodigde grondstoffen volgen. Voor
olijfolie daarentegen stelt de Raad van
Ministers jaarlijks een zgn. representa-

tieve marktprijs vast. Daarbij wordt
— conform artikel 7 van de Olien- en
vettenverordening — rekeninggehouden
met de prijzen van zaadolien. De representatieve marktprijs geeft de prijs aan
die de consument in feite bereid zou zijn
te betalen voor olijfolie. Ook stelt de
Raad van Ministers jaarlijks een z.g.
richtprijs vast. Deze geeft het prijsniveau aan dat wordt geacht de producenten van olijven een redelijke levens-

EG Raad van Ministers ingediend rapport worden afgeleid dat in de EG van de
Zes over de periode 1966-1971 voor maar
liefst 340.000 ton te veel olijfolieproduktiesteun was uitbetaald 8). Men zou hier
wel kunnen spreken van een fictief olijfoliemeer. Twijfels omtrent de juistheid
van de Italiaanse cijfers met betrekking
tot de volgens de teeltaangiftes geproduceerde hoeveelheden olijfolie zijn nog

aanzienlijk versterkt na de introductie
van consumptiesteun in 1979. Dit vindt
zijn oorzaak in de enorme discrepantie
tussen de kwantiteiten olijfolie die conform teeltaangiftes in Italic in aanmerking zouden komen voor produktiesteun
en de — veel geringere — hoeveelheden
olijfolie ten aanzien waarvan consumptiesteun is aangevraagd. Blijkens een
recent rapport van de Europese Commissie 9) zijn in Italic voor het seizoen
1979/1980 teeltaangiftes ten behoeve van
produktiesteun gedaan voor 600.000 ton
olijfolie. Daarentegen waren er voor

slechts 193.000 ton olijfolie aanvragen

standaard te verzekeren. De richtprijs is

voor consumptiesteun ingediend. De

beduidend hoger dan de representatieve
marktprijs. Het verschil wordt overbrugd
door twee vormen van steun:
1. produktiesteun. Deze wordt op basis

mensbron op gronden die in het alge-

van ingediende teeltaangiftes ver-

meen worden geacht niet geschikt te

leend aan de producenten met betrekking tot alle olijfolie die in de
Gemeenschap wordt geproduceerd
(c.q. geacht wordt te zijn geproduceerd), voor zover afkomstig van gebieden die reeds voor 31 oktober 1978

discrepantie bedroegdus niet minder dan
407.000 ton. Voor het seizoen 1980/1981
blijkt er een discrepantie van dezelfde
orde van grootte te zijn. Een deel van
deze discrepanties kan worden verklaard
door interventie-aankopen en door z.g.
,,autoconsumptie”, d.w.z. eigen gebruik
door de producent en — kwantitatief
waarschijnlijk veel belangrijker — rechtstreekse verkoop van producent aan consument. Het merkwaardige is dat ook

met olijfbomen waren beplant 7);

deze autoconsumptie in aanmerking

2. consumptiesteun. Deze wordt —
anders dan produktiesteun — uitsluitend verleend met betrekkingtot olijfolie die geproduceerd en (in verpakkingen van maximaal 5 liter) gecommercialiseerd is binnen de Gemeenschap. Deze steun wordt uitbetaald
aan de verpakkingsbedrijven. De omvang van de consumptiesteun wordt

komt voor produktiesteun. Rekening
houdend met interventie aan- en verkopen en met een autoconsumptie van
ruw geschat 200.000 a 225.000 ton per
jaar blijf t er in vergelijking met de 600.000
ton teeltaangifte nog steeds een onver-

zijn voor het verbouwen van andere

gewassen. Er is een groot aantal kleine
producenten: meer dan een miljoen
in Italic en meer dan driehonderdduizend in Griekenland. Ditbetekent
dat het olijfolieprobleem niet alleen

een regionaal, maar vooral ook een
sociaal probleem is.

Stijging van de EG-uitgaven voor
olijfolie

Zoals uit tabel 1 blijkt zijn de Gemeenschapsuitgaven met betrekking tot olijfolie sedert 1978 sterk gestegen en kan een
belangrijke verdere stijging worden verwacht.
Tabel 1. EG-uitgaven inzake olijfolie
(afgerond, in mln. ERE’s)
Jaar

Bed rag

Jaar

1974 ……..
1975 . . . .
….

110
160

1979 ……..
1980 ……..

1978 ……..

180

198? (EG-12)

Bed rag
390
320
450
680 a)
1.600b)

Bron: Commissie van de Europese Gemeenschappen, De
loestand van de landbouw in de Gemeenschap, versing 1981,
Brussel, 1982; Document van het Economisch en Sociaal
Comite, Brussel, 1982.
a) Begroot door de Commissie.
b) Schatting van de Commissie.

De voornaamste oorzaak is de stijging
van de voor olijfolie verleende steunbedragen. Het steunsysteem voor olijfolie is in hoofdlijn vastgelegd in de EG
Olie’n- en vettenverordening die in 1966
in werking trad 6). Binnen het kader van
deze verordening is olijfolie terecht on892

bepaald als het verschil tussen de

richtprijs verminderd met produktiesteun enerzijds, en de representatieve
marktprijs anderzijds.

De producent is echter vrij om in plaats
van zijn olie te commercialiseren, deze
te verkopen aan een interventiebureau.
In dat geval ontvangt hij de interventie-

klaarde hoeveelheid van pakweg 150.000

ton olijfolie. Dit wijst wederom op een
fictief olijfoliemeer. Drooglegging daarvan zou kunnen leiden tot een besparing
van misschien wel zo’n ERE 100 mln. per
jaar. Het streven naar beperking van de
budgettaire uitgaven van de EG en de
vrees dat soortgelijke fictieve olijfoliemeren zullen ontstaan in Griekenland en
in Spanje hebben geleid tot suggesties
voor een beter controleerbaar systeem.
Aantrekkelijk lijkt een idee dat in Duits-

prijs (deze wordt eveneens jaarlijks vast-

gesteld) plus produktiesteun die hem
samen een minimum inkomen garande-

ren dat de richtprijs benadert.
6) Verordening 136/66, Publikatieblad van

Controleproblemen met
produktiesteun

De teeltaangiftes, op grond waarvan
de produktiesteun wordt uitgekeerd, zijn
uitermate moeilijk te controleren. Dit
heeft geleid tot wat men zou kunnen
aanduiden als ,,opgeblazen” produktiecijfers. Blijkens een onlangs door het

Produktschap voor Margarine, Vetten
en Olien uitgebrachte nota kan uit een
reeds in 1972 door de Commissie bij de

de Europese Gemeenschappen, nr. 172,
Brussel, 1966 alsmede verordening 1562/78,
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L 185, Brussel, 1978.
7) Voor Griekenland heeft dit betrekking op
gronden die voor 1 januari 1981 met olijfbomen waren beplant.
8) Nota betreffende het olijfoliebeleid in de
EG mede tegen de achtergrond van de toe-

treding van Spanje en Portugal, Produktschap voor Margarine, Vetten en Olien,
‘s-Gravenhage, maart 1982 (verder aan te
duiden als: Nota Produktschap MVO).

9) The situation of the agricultural markets,
Brussel, 1982, biz. 66.

land en Nederland is ontwikkeld 10). Dit
idee is nader uitgewerkt in de hierboven
reeds genoemde nota van het Produktschap voor Margarine, Vetten en Olien.
Het komt erop neer dat men produktie-

reeks, die ten dele is weergegeven in label
4, valt af te leiden dat de schommelingen

voudig is om na te gaan bij welke prijsverhouding bepaalde hoeveelheden olijfolie zullen worden gebruikt.
Op het eerste gezicht lijken deze ver-

in de onderlinge prijsverhouding tussen

olijfolie en zaadolien slechts een zeer geringe invloed hebben op hel verbruik van
olijfolie en dat van zaadolien.
Vooral de cijfers voor 1967/1968,

onderstellingen logisch. Ze zijn niette-

min aanvechtbaar en ze worden blijkens
het hiernavolgende ook niet gesteund
door de t.a.v. de ontwikkeling van het
verbruik in Italic beschikbare gegevens,

steun als zodanig afschaft en de inkomensgarantie voor de producent uitsluitend handhaaft via de interventieprijs.
Daartoe zou in dat geval de interventieprijs dienen te worden verhoogd met een
bedrag dat ongeveer gelijk is aan de produktiesteun. Hetzelfde geldt voordeconsumptiesteun. Een belangrijk voordeel
van dit systeem is de betere controle-

zelf beschouwd wellicht ook zijn.
De in label 3 vermelde consumptiecijfers wijzen erop dat nog voor de invoering van consumptiesteun het verbruik

mogelijkheid. Deze zou ertoe leiden dat

in Italic zich opmerkelijk had hersteld.

1972/ 1973 en 1980/1981 zijn illustratief.

via de interventieprijs verstrekte steun

Men kan zich dus — zeker achteraf—af-

Hel gebrek aan correlatie is minder
vreemd dan hel lijkl. In hel gebied rond
de Middelllandse Zee heefl de consument voor gebruik in de huishouding,
met name voor salades en warme maallijden, een slerke voorkeur voor olijfolie.
Daarentegen worden zaadolien in de
huishouding in hoofdzaak gebruikt voor

uitsluitend wordt verleend voor ree’el be-

vragen of de invoering van consumptiesteun wel nodig was.

al gebruikt door groolverbruikers en

staande c.q. bij interventiebureaus aan-

hoe onnauwkeurig deze gegevens op zich

door de levensmiddelenindustrie. Ook

geboden olijfolie. Daarmede zou men

reeds tot aanzienlijke besparingen kunnen komen.
Snelle stijging consumptiesteun

Zoals blijkt uit label 2 zijn zowel produktiesteun als consumptiesteun voortdurend gestegen. Consumptiesteun is

Tabel 3. Verbruik van olijfolie in Italie
in tonnen
1974/1975
1975/1976
1976/1977
1977/1978

..
..
..
..

4500
9.0
401.000
416.000
4000
5.0

1978/1979
1979/1980
1980/1981
1981/1982

..
..
..
..

5000
0.0
522.000
571.000
590.000a)

verdere stijging kan worden verwacht.

Tabel2. Produk tie- en consump tiesteun

in de EG inzake olijfolie

in ERE’s

per ton
Produktiesteun

Periode
1970/1971
1977/1978
1978/1979
1979/1980
1980/1981
1981/1982
1982/1983







507,50a)
521,20
529,00
558,10
600,00
666,00

Consumptiesteun
—
334,20
351,40
471,60
677,70
911,70b)

Totale

steun

worden ze toegepast bij de fabricage van
zeep en veevoeders. Anders gezegd:
olijfolie vorml in belangrijke male een
afzonderlijke seclor in de markt.
Het Produklschap concludeert dan
ook lerechl dal ,,de prijsverhouding in
de gedachlen van de Commissie een veel
le grole plaats inneemt”, en dal de Commissie er goed aan zou doen ,,eens gron-

Bron: Internationale Olijfolie Raad.
a) Voorlopige cijfers.

binnen een peri ode van enkele jaren zelfs

meer dan verdubbeld. En een belangrijke

frituren. Zaadolien worden echter voor-

Zoals reeds vermeld, blijkt uit publikaties van de Commissie een discrepan-

tie van circa 400.000 ton tussen aanvragen voor produktiesteun en consumptiesteun in Italie. Aangenomen
mag worden dat zo’n 200.000 hiervan
kan worden verklaard uit rechtstreekse
verkoop van producent aan consument.
Deze vindt plaats zonder consumptiesteun en de verhouding tussen de con-

dig le onderzoeken welke facloren de afzel van olijfolie wel bepalen”. Deze conclusies zijn vooral van belang legen de
achlergrond van de door de Commissie
ontwikkelde beleidsstralegie ten aanzien
van olijfolie.
De voorspellingen van de Commissie

sumentenprijs van olijfolie en die van

De toetreding van Spanje tot de Gemeenschap brengt mel zich dal dil land

855,40

zaadolien is waarschijnlijk zelfs hoger

— evenals Griekenland lhans — gedu-

880,40

dan 3:1. Ook uit dien hoofde kan er een
vraagteken worden gezet bij de noodzaak van consumptiesteun.
Het Produktschap voor Margarine,

rende een overgangsperiode hel landbouwbeleid van de Gemeenschap zal
overnemen. Wat betrefl planlaardige
olie’n en vellen houdt dit in dat Spanje

Vetten en Olien heeft in zijn eerder vermelde nota een tijdreeks gepubliceerd
betreffende o.m. het verloop van de verhouding tussen de consumentenprijs van
olijfolie en die van zaadolien en het olijfolieverbruik per hoofd van de bevolking

10) Nota Produktschap MVO, op. cit. Zie
ook D. Goeman en K.-J. Heynen, Probleme
der EG-Olivenolmarktpolitik, Agrarwirt-

507,50 a)
1.020,97
1.277,70
l.577,70b)

Bron: Europese Commissie.

a) Gemiddeld.
b) Schatting op basis getijkblijvende rcpresentatieve marktprijs voor het seizoen I982/1983.

Het zou dan ook interessant zijn om te

weten of het huidige niveau van consumptiesteun — en de daaruit voortvloeiende budgettaire uitgaven — wer-

in Italie vanaf 1966/1967. Uit deze tijd-

schaft, Hannover, oktober 1981.

kelijk gerechtvaardigd zijn. Helaas dient

te worden geconstateerd dat de Europese
Commissie vooralsnog geen materiaal
heeft gepubliceerd op grond waarvan
men deze vragen in bevestigende zin zou
kunnen beantwoorden. Consumptiesteun werd in 1979 ingevoerd omdat, ten
gevolge van uitzonderlijk sterke prijsstijgingen in 1974 en 1975, het verbruik van

olijfolie in Italic aanzienlijk was gedaald.
Om deze tendens om te buigen wilde de
Commissie een bepaalde verhouding
(2,2:1) tussen de consumentenprijs van

olijfolie en die van zaadolien herstellen.
De Commissie gaat er namelijk van uit
dat er een rechtstreeks verband bestaat
tussen het olijfolieverbruik en de verhouding tussen de consumentenprijs van
olijfolie en die van zaadolien. Bovendien
neemt de Commissie aan dat het eenESB 25-8-1982

Tabel 4. Prijsverhouding tussen olijfolie en zaadolie. en het verbruik in kilo’s in Italie
Prijsverhouding
olijfolie/zaadofie

Periode

Periode

Totaal hoofdelijk
verbruik plant-

aardige olie’n
en vetten
1966 . . . . . . . . . . . . . .

1966/1967
1967/1968
1968/1969
1969/1970

………
………
………
………

2 93
2,69

“) SO

olijfolie
9,9
9,0
10,4
11,0
12,2

3,22
•} CA

2,73

(2,47) a)

3,40

(2,81) a)

3,53

1979 . . . . . . . . . . . . . .

•JA C

12,2

24,7
24,9
25,0
24,0
24,0

1973 . . . . . . . . . . . . . .

1972/1974 ………
1974/1975 ………
1976/1977 ………
1977/1978 ………
1978/ 1979
1979/1980 ………

18 5
19,2
20,8
21,4
23,1
24,4
25,1

Hoofdelijk
verbruik van

11,5
10,3
9,9
10,3

(2,73) a)

Bron: Produktschap voor Margarine, Vetten en Olie’n, Den Haag.
a) Na aftrek van consumptiesteun.

893

Tabel 5. De voorspellingen van de Commissie inzake het olijfolieverbruik

in

duizenden tonnen
Huidige
vcrbruik

Prijsverhouding
2,5: 1

629
– 39
– 102
– 10

Verbruik EG-12 …………………………………..

1.214

233

+ 63
-20
– 34

151

82

Prijsverhouding
2: I

78

Bron: Europese Commissie 11).

zijn huidige restrictief en discriminatoir
regime m.b.t. invoer en prijzen van oliezaden en zaadolien geleidelijk zal dienen

te liberaliseren. Het Spaanse regime
m.b.t. olijfolie zal eveneens moeten wor-

den aangepast aan dat van de EG. Dit
laatste houdt o.m. in dat in Spanje —
evenals in Griekenland — een geleidelijke wijziging zal optreden in de daar

gespreid over een relatief lange overgangsperiode zoals voor Spanje wordt
verwacht (7-10 jaar). In dat geval zou het
gevreesde olijfoliemeer en de in verband
daarmede voorziene budgettaire uitgaven veel geringer van omvang zijn dan

thans door de Commissie wordt aangenomen. Niettemin is de in oktober
1981 door de Commissie aanvaarde be-

ook nu bestaande kunstmatige prijsver-

leidsstrategie met betrekking tot olijfolie

houding tussen olijfolie en zaadolien.
Deze verhouding zou dan geleidelijk verschuiven van 1,6 (huidige prijsverhouding in Spanje) naar ongeveer 2,5 d.w.z.
de thans in de EG (Italic) bestaande
Prijsverhouding. Uitsluitend op grond

louter gebaseerd op hogervermelde grove gissingen m.b.t. het verloop van de
consumptie bij bepaalde prijsverhoudingen.

van deze verschuiving in de prijsverhou-

De beleidsstrategie van de Commissie

Spanje (en Portugal) uitgebreide EG een

sen de consumentenprijs van olijfolie en

die van zaadolien voor de gehele Gemeenschap direct na de toetreding van
Spanje. Wel zou de consumptie ook bij

De strategic is neergelegd in een mede-

deling van de Commissie aan de Raad
van Ministers 12). In deze mededeling
herhaalt de Commissie haar stelling dat
toepassing van het huidige EG-regime
betreffende olien en vetten inzake Span-

je, Portugal en Griekenland zou leiden
tot een olijfolie-overschot van 200.000
ton per jaar 13). De Commissie meent dit
probleem als volgt te moeten aanpakken:
1. zodra Spanje tot de Gemeenschap
toetreedt, dient de consumptiesteun
voor olijfolie te worden verhoogd om

te verzekeren dat voor de gehele

die prijsverhouding nog enigszins terug-

EG-12 de prijsverhouding tussen

lopen in Spanje en Griekenland, maardit
zou worden gecompenseerd door een

olijfolie en zaadolien niet hoger is
dan 2 : 1 . Enigerlei nadere argumentatie, die aangeeft op grond waarvan
deze prijsverhouding als wondermiddel zou fungeren om de door de
Commissie verwachte daling van het

stijging van het verbruik in Italic’. Het to-

tale overschot zou in dat geval beperkt
blijven tot zo’n 80.000 ton olijfolie per
jaar. De voorspellingen van de Commissie zijn weergegeven in label 5.
Men zou mogen veronderstellen dat
de Commissie tot deze cijfers is gekomen

verbruik te voorkomen, ontbreekt
echter;

2. er dienen ,,praktisch uitvoerbare”

na een grondig marktonderzoek of op

maatregelen te worden getroffen om

basis van diepgaande kennis van de prijselasticiteiten van olijfolie en zaadolien en
hun kruiselasticiteit. Helaas moet worden geconstateerd dat dit niet het geval
is. De voorspellingen van de Commissie
kunnen slechts worden gekwalificeerd

overschakeling op andere gewassen

als grove gissingen. Zoals uit de met be-

trekking tot Italic beschikbare gegevens
valt af te leiden, zou een stijging van de
prijs van olijfolie ten opzichte van die
van zaadolien weleens van veel minder
invloed op het verbruik kunnen zijn dan
de Commissie veronderstelt. Zeker wanneer een dergelijke stijging zou worden
894

uit hun toetreding tot de EG;

6. ten slotte stelt de Commissie dat, af-

ding verwacht de Commissie voor de met
daling van het olijfolieverbruik met niet
minder dan 150.000 ton per jaar. Dientengevolge zou een structured overschot
ontstaan van zo’n 230.000 ton per jaar.
Om de gevreesde consumptiedaling en
het daaruit voortvloeiende olijfoliemeer
te voorkomen, kent de Commissie slechts
een (wonder)middel. Dit bestaat uit het
invoeren van een verhouding van 2:1 tus-

een plotselinge verandering in het]
verbruikspatroon te voorkomen;
4. er dienen ,,onverwijld” bilaterale en ]
multilaterale onderhandelingen te ]
worden aangeknoopt met leveran-
cierslanden van zaadolien en olie-‘
zaden. Deze zouden ertoe moeten
worden bewogen zogenaamd vrijwil- i
lige uitvoerbeperkingen toe te passen
of zich te houden aan minimum invoerprijzen. De Commissie heeft echter niet aangegeven op grond waarvan of tegen welke prijs zij van de betrokken landen verwacht dat deze
aan haar wens zullen voldoen;
5. na toetreding van Spanje dienen in
het kader van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel
(GATT) onderhandelingen te worden geopend ten einde goedkeuring
te verkrijgen voor omzetting van het
huidige liberate invoerregime van de
EG voor oliezaden en zaadolien in
een restrictiever regime. Deze gedachte schijnt te zijn gebaseerd op de
veronderstelling dat leverancierslanden zouden moeten betalen voor de
liberalisatie van het invoerregime
voor olien en vetten in Spanje (Portugal en Griekenland) dat voortvloeit

aan te moedigen. De Commissie

voegt hier echter aan toe dat de mogelijkheden op dit gebied ,gering”
zijn. Zonderde op dit gebied bestaande mogelijkheden te overschatten,
kan toch de vraag worden gesteld of

de Commissie de mogelijkheden op
dit gebied wel voldoende heeft onderzocht 14);
3. binnen het kader van de overgangsperiode voor Spanje dient te worden
voorzien in een zo lang mogelijke
overgangsperiode voor olijfolie om

hankelijk van de ,,resultaten” van de

onder 3 t/m 5 genoemde acties, de
Gemeenschap voor het einde van de
overgangsperiode met Spanje zou
moeten beslissen of het noodzakelijk
zou kunnen zijn een ,,non-discrimi-

natoire” belasting op plantaardige
olien in te voeren. Hierbij valt op te

merken dat in het verleden soortgelijke voorstellen door de Raad van
Ministers op goede gronden van de
hand zijn gewezen.
Indien de hierboven samengevatte

strategic tot uitvoering wordt gebracht,
zal dit de Gemeenschap ongetwijfeld

duur komen te staan, zowel in de vorm
van hogere uitgaven als in de vorm van

een verslechtering van haar internationale handelsbetrekkingen. De strategic
kan immers niet anders worden be-

schouwd dan als een poging om de kosten van een slecht onderbouwd beleid in
belangrijke mate af te wentelen op de
buitenwereld, waaronder diverse ontwikkelingslanden en de VS, alsmede op

de consument en de verwerkende industrie van andere plantaardige olien

dan olijfolie.
Op 2 maart 1982 zette de Commissie

11) Document R/CES 334/82 rev., Brussel,
1982, be vat een herziene versie van de schattingen van de Commissie opgenomen in Olijfolie, op. cit.
12) Olijfolie, op. cit.
13) G. Schiratti, op. cit., biz. 9 en 10, spreekt
thans zelfs over 250.000 ton.
14) Ook de Nota Produktschap MVO, op.
cit., biz. 6 en 7, wijst op deze lacune.

een eerste stap op weg naarde uitvoering
van de strategic met de indiening bij de
Raad van Ministers van een officieel
voorstel tot wijziging van de EG-basis-

de opheffing van bedoelde limiet 16),
wordt daar in de beleidsstrategie m.b.t.
olijfolie in het geheel niet over gerept.
Inmiddels heeft het protectionistische

sen tegen de verplichtingen van de
Gemeenschap in het kader van de
GATT, en zij zouden vrijwel zeker aanleiding geven tot retaliatiemaatregelen
van de zijde van de Verenigde Staten,
die hun export van soja in gevaar zouden zien gebracht.

verordening inzake olie’n en vetten 15).

karakter van deze strategic ongerustheid

De voorgestelde wijziging komt crop
neer dat thans reeds in artikel 7 van de
verordening wordt vastgelegd dat met
ingang van 1 november (d.w.z. het begin
van het olijfolieseizoen) volgend op de
toetreding van Spanje de prijsverhouding tussen olijfolie en zaadolie’n voorde
gehele EG van kracht zal worden. Dit
voorstel dat indien het wordt aanvaard
aanleiding zal geven tot een aanmerkelijke verhoging van de uitgaven

gewekt in vele delen van de wereld. Dit
kwam onder meer tot uitdrukking tijdens de van 22 tot 26 maart 1982 in
Rome gehouden jaarlijkse bijeenkomst
van de „ Intergovernmental Group on
Oilseeds, Oils and Fats” van de Voedselen Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO). Blijkens het officiele verslag van deze bijeenkomst, waaraan zo’n SO a 60 landen deelnamen,
gaven de meeste afgevaardigden bij de

basisverordening voor olie’n en vetten
slechts een eerste stap zou vormen —
kan slechts bijdragen tot een verslechtering van het Internationale handelsklimaat. Dit klimaat is de laatste tijd toch
al niet verbeterd. In het bijzonder de

voor consumptiesteun op olijfolie, is des

bespreking van het document van de

escalerende woorden- en pennestrijd

te verrassender omdat de huidige tekst

Commissie inzake olijfolie blijk van

van het betreffende artikel de Commissie

,,diepe teleurstelling” 17). Deze afgevaardigden, waaronder die van zo uit-

tussen de EG en de Verenigde Staten
t.a.v. landbouwkwesties en staal geeft
maar al te vaak de indruk dat een handelsoorlog op handen is 19). Een dergelijke handelsoorlog zou slechts verliezers
opleveren en dient dan ook te worden

alle speelruimte laat om elke gewenste
prijsverhouding te bewerkstelligen, d.m.v.
de jaarlijkse voorstellen m.b.t. prijzen en
steunbedragen. Het vastleggen van een
bepaalde prijsverhouding in de verordening kan slechts leiden tot een rigide
beleid. Bovendien schept het voorstel

voor de Gemeenschap een nieuwe ,,openended” financie’le verplichting zonder
dat noodzaak daartoe is aangetoond.

Veeleer lijkt aannemelijk dat voor een

eenlopende landen als de Filippijnen,
Maleisie, Senegal, de Verenigde Staten
en Canada, stelden onomwonden dat zij
zich ,,bleven verzetten tegen een eventuele belasting op plantaardige olie’n in
de EG, als zijnde in strijd met de GATTovereenkomsten en met de FAO-richtlijnen inzake samenwerking op het gebied van oliezaden, olie’n en schroot” en
zij ,,deden een krachtig beroep op de EG

Uitvoering van de beleidsstrategie

m.b.t. olijfolie — waarvan het incorporeren van de 2 : 1 prijsverhouding in de

vermeden. Hoopgevend is watdit betreft

het communique dat werd uitgegeven na
afloop van de westerse economische topconferentie die van 4-6 juni 1982 te
Versailles plaatsvond. Daarin bevestigden de staatsleiders hun ,,commitment
to strengthening the open multilateral

bevordering van de consumptie van

(…) om geen protectionistisch beleid in

trading system as embodied in GATT

olijfolie, zo deze nodig zou blijken, andere maatregelen dan een algemene verhoging van de consumptiesteun — bij
voorbeeld verkoop en reclame-acties

and to maintain its effective operation”.
Eveneens is hoopgevend dat internationaal voorbereidingen worden getroffen voor een bijeenkomst op ministerieel
niveau van de Raad van de GATT in
november a.s. te Geneve. Aangenomen
mag worden dat deze zitting zal uitlopen
op een verklaring die het uitgangspunt
zal zijn voor een nieuwe ronde van be-

Bovendien volgt op de toetreding een
ruime overgangsperiode. Effecten zoals
door de Commissie gevreesd, zullen dan

te voeren”.
De bijeenkomst van de FAO in Rome
viel samen met een plenaire zitting van
het Europees Parlement in Straatsburg
die was gewijd aan een bespreking van de
voorstellen van de Commissie inzake de
Gemeenschappelijke landbouwprijzen
voor de periode 1982/1983. Het Parlement — klaarblijkelijk in een protectionistische stemming — drong aan op een
,,overeenkomst over zelfbeperking van
de Amerikaanse uitvoer van graanvervangingsprodukten, vooral maisgluten-

ook, zo zij zich al voordoen, niet dan na

voeder en soja” alsmede op ,,een ,,waar-

geruime tijd optreden. Het zou dan ook
te betreuren zijn indien de Raad van
Ministers zich tot een overijld besluit zou
laten verleiden. Meer voor de hand zou
zou verlangen dat deze zich via een

achtig” beleid inzake olie’n en vetten, met
in het bijzonder een heffing op de invoer
van plantaardige olie’n en vetten” 18).
Tegen een dergelijke heffing of belasting op olie’n en vetten die behalve margarine en spijsolie ook tal van andere

grondig marktonderzoek op de hoogte

consumptieprodukten zou treffen, zijn

gericht op bepaalde segmenten van de

olijfoliemarkt — doeltreffender en minder kostbaar zouden zijn.

Verbazing wekt ook de haast van de
Commissie. De toetreding van Spanje
laat zeker nog enige tijd op zich wachten.

sprekingen en onderhandelingen in het

stelt van de voor het voeren van een ge-

vele argumenten aan te voeren. Om te

GATT. Daarbij zullen, naar men mag
hopen, ook de actuele problemen in de
Internationale handel in landbouwprodukten ter discussie staan. Dit zou ertoe
kunnen bijdragen dat aan de internationaal steeds toenemende neiging om de
aan eigen overschotprodukties verbonden lasten af te wentelen op derde landen — de beleidsstrategie van de Commissie m.b.t. olijfolie vormt hiervan
slechts een voorbeeld — een halt wordt
toegeroepen.

fundeerd afzetbeleid vereiste kennis van

beginnen is het principieel onjuist te
trachten moeilijkheden in een sector

A. S. Friedeberg

liggen dat de Raad van de Commissie

de markt en de verschijnselen die zich
daarop voordoen.
Internationale ongerustheid

Hoezeer de schattingen van de Commissie ook aanvechtbaar zijn, het is duidelijk dat uitbreiding van de Gemeenschap aanleiding zal geven tot financie’le
problemen. Dit vraagstuk strekt echter
veel verder dan olijfolie en vraagt om een
algemene oplossing. Meest voor de hand
liggend zou zijn de afdracht van BTWinkomsten door de lidstaten te verhogen,
m.a. w. opheffing van de BTW-limiet van
1%. Hoewel de Commissie in haar zgn.
Mandaatsverslag van juni 1981 wel liet
doorschemeren voorstandster te zijn van

I

ESB 25-8-1982

,,op te lossen” ten koste van een andere.
Bovendien zouden dergelijke belastingen of heffingen geen enkele bijdrage
leveren tot een oplossing van het probleem van de eventuele olijfolie-overschotten. Wel zouden zij bijdragen tot
een stijging van de kosten van levens-

onderhoud en de consument in zijn
keuzevrijheid belemmeren. Bovendien
zouden zulke belastingen of heffingen in
strijd zijn met de verplichtingen die de
Gemeenschap heeft aangegaan jegens tal
van ontwikkelingslanden, zoals de verplichtingen welke voortvloeien uit de
Overeenkomst van Lome, het verdrag
met de ASEAN-landen, en het Algemeen Preferentieel Systeem van invoerrechten. Daarenboven zouden zij indrui-

15) Document COM(82)85 def., Brussel,
1982.
16) Verslag van de Commissie aan de Raad
ingevolge het mandaat van 30 mei 1980,
Bulletin van de Europese Gemeenschappen,
supplement 1/81.
17) FAO, document CCP: OF 82, Rome,
1982.
18) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. C 104, Brussel, 1982.
19) Zie bijv. W. Sharp, The role of agriculture in transatlantic relations, rede bij de
25e jaarlijkse algemene bijeenkomst van de
International Federation of Margarine Associations (IFMA), Cannes, 1982, en C. Villain,
Agriculture and foreign policy, Universiteit
van Minnesota, 30 april 1982.

895

Auteur