Ga direct naar de content

Oefening in bescheidenheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 23 1995

Oefening in bescheidenheid
Nederland moet zijn eigenbelang meer centraal stellen in zijn economische en buitenlandse beleid. Dat
is de boodschap die het kabinet deze week naar buiten heeft gebracht in de lang verwachte Herijkingsnota. Wat is dat Nederlandse belang? Het is duidelijk
dat Nederland op langere termijn een overheersend
belang heeft bij voortgaande Europese integratie en
de kansen die dit biedt op economische en politieke
stabiliteit. Daarop is meer dan veertig jaar lang ons
buitenlandse beleid gericht geweest en er is geen reden om dat te herijken. Maar de omgeving verandert
en de positie van Europa in de wereld is verzwakt.
Binnen de uitgebreide Gemeenschap is de stem van
Nederland minder zwaar gaan tellen. Bovendien
kampt de Unie met onderlinge verdeeldheid. Hoe
kan Nederland zijn positie hierin opnieuw bepalen?
Drie jaar geleden zag de toekomst van Europa er
nog zonnig uit. Na de val van de muur leek de vestiging van een Verenigd Europa’ nog slechts een kwestie van tijd. De vorming van de interne markt was bijna voltooid en in Maastricht werd de marsroute uitgezet naar een economische, politieke en monetaire
unie. Inmiddels is de lucht betrokken. In een recente
WRR-studie wordt geschetst hoe veranderingen in de
politieke, economische en maatschappelijke omstandigheden middelpuntvliedende krachten hebben opgeroepen die de lidstaten uiteendrijven en de Unie
het gevoel voor richting hebben doen verliezen .
Op economisch gebied worden de lidstaten van
de EU voorbijgestreefd door nieuwe, dynamischer
economieen in andere delen van de wereld. Door de
wereldwijde liberalisatie van markten en de steeds
grotere mobiliteit van kennis en kapitaal is het relatieve voordeel van de Europese interne markt afgenomen. Landen in Zuidoost-Azie zijn een aantrekkelijker vestigingsplaats geworden met een groter economisch potentieel. De lidstaten van de EU worden
door de gevolgen van die ontwikkeling verschillend
geraakt, maar voor alle geldt dat de concurrentie heftiger is geworden. Het wordt aanlokkelijk om op kosten van andere lidstaten concurrentievoordelen uit te
buiten om buitenlandse investeringen aan te trekken.
De beleidsconcurrentie die daarvan het gevolg is, zet
de onderlinge betrekkingen onder druk.
De monetaire samenwerking wordt zwaar beproefd door het geweld van de financiele markten en
dreigt een splijtzwam te worden in de Unie. Volgens
Bernard Connolly in een pas verschenen boek kan
de EMU zelfs uitlopen op een gewapend conflict tussen Frankrijk en Duitsland om de heerschappij in
Europa . Men hoeft die apocalyptische visie niet te
delen, om toch te erkennen dat de achterliggende
motieven van Frankrijk en Duitsland voor monetaire
samenwerking moeilijk onder een noemer zijn te
brengen. Ook de welvaartsverschillen tussen regie’s
in de Unie blijven een potentiele bron van conflict.
Ook politick gezien is de situatie veranderd. Vlak
voor de deur woedt een burgeroorlog, waarop de EU
politick noch militair enig vat heeft. De etnische con-

ESB 13-9-1995

flictstof ligt hoog opgetast. Midden-Europa maakt ingrijpende hervormingen door die politieke onrust veroorzaken. In Noord-Afrika kan het godsdienstig fundamentalisme gemakkelijk ontaarden in bloedvergieten. Rusland zal nog heel lang onrustig zijn. Wat
verder weg, in het Midden-Oosten en Afrika beneden
de Sahara, heersen grote politieke spanningen. Daarmee samenhangende migratiestromen zetten de Europese lidstaten onder druk. Ten tijde van de koude
oorlog bewaakten de VS de internationale veiligheid,
maar die rol is goeddeels weggevallen. Bij gebrek
aan een gemeenschappelijk Europees beleid handelt
iedere lidstaat naar eigen inzicht, maar veelal zullen
andere lidstaten daar ook de gevolgen en last van ondervinden. Zo versterken conflicten in de regio de
middelpuntvliedende krachten binnen de Unie.
Ten slotte is ook de rol van nationale overheden
veranderd. De beleidsruimte van overheden in een internationaliserende economie en samenleving is veel
beperkter geworden. Alom is sprake van een groeiende kloof tussen politick en burger. Wie weinig heil
van de eigen overheid verwacht, zal van een Verre’
overheid voor heel Europa nog minder verwachten.
Juist op beleidsterreinen waar de rol van de overheid
onbetwist is (immigratie, milieu, criminaliteit) is de
rol van de Unie omstreden. Het nut van samenwerking op deze terreinen wordt wel onderkend, maar
elk land wil wel de vrijheid behouden om het beleid
naar eigen waarden en rechtsgevoel in te rich ten.
In dit spanningsveld moet elke lidstaat zijn weg
zoeken. Voor de effectiviteit van het beleid is samenwerking met anderen nodig, maar die anderen zijn
verdeeld. Het komt derhalve aan op coalitievorming,
diplomatic en lobbywerk. Het ligt voor de hand dat
Nederland daarbij, zoals ook in de Herijkingsnota
wordt bepleit, zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij
de Frans-Duitse as. Het buitenlandse beleid kan in
elk geval niet in het ‘nationale luchtledige’ worden
bepaald, zoals bij de voorbereiding van het Verdrag
van Maastricht ten overvloede is gebleken.
Nederland is niet meer wat het was in Europa en
Europa is niet meer wat het was in de wereld. Door
interne verdeeldheid is de EU bovendien niet wat zij
zou kunnen zijn. Binnen dat beperkte speelveld ligt
onze beste kans in het handig gebruik maken van de
krachten van anderen. Niet de grote broek (“onze jongens in Bosnie”) en het opgeheven vingertje, maar
stille diplomatic en coalitievorming zullen het beleid
moeten bepalen. Traditioneel hebben we er moeite
mee te erkennen dat gelijk hebben niet hetzelfde is
als gelijk krijgen. Dat zullen we moeten leren. Zo bezien is de hele herijkingsoperatie uiteindelijk een
oefening in bescheidenheid.
L. van der Geest
1. J.P.H. Donner e.a., Europa, wat nu?, WRR, Voorstudies
en achtergronden V91, Sdu, Den Haag, 1995.
2. B. Connolly, The rotten heart of Europe, Faber & Faber,

1995.

Auteur