Ga direct naar de content

Een alternatief voor model D

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 23 1995

Een alternatief voor model D
Het model D dat door de SER is voorgesteld om meerprikkels in de
arbeidsongeschiktheidsverzekering aan te brengen, geniet veel belangstelling. Aan dit model D zitten echter een aantal, nog niet onderkende, bezwaren. Een geleidelijke en gedeeltelijke overgang op rentedekking is een beter alternatief.

Om bedrijven en werknemers beter
bewust te maken van de kosten van
de WAO, en te prikkelen om meer
aan preventie en reintegrate te doen,
heeft het kabinet vorig jaar voorgesteld bedrijven de vrijheid te geven uit
het publieke bestel te stappen en het
arbeidsongeschiktheidsrisico te verzekeren op de particuliere markt. Deze
‘opting out’ bleek niet realiseerbaar,
omdat de publieke verzekering met
een omslagstelsel gefinancierd wordt
en de particuliere verzekering met rentedekking. Werkgevers die zouden
kiezen voor opting-out, worden in het
begin geconfronteerd met een twee
keer zo hoge premie. Pas na gemiddeld twaalf jaar is de particuliere verzekering goedkoper. Gevolg is dat
werkgevers in het publieke bestel blijven. De voor de publieke verzekering
voorgestelde premiedifferentiatie levert echter onvoldoende financiele
prikkels voor volumebeleid op, omdat
deze alleen betrekking heeft op de
marginale (omslag)premie voor de
‘nieuwe gevallen’. Kortom: (markt)prikkels komen niet tot stand.
Om concurrence tussen publieke
en private verzekeraars toch mogelijk
te maken, is een van de voorstellen
van de SER financiering door middel
van ‘model D’. In model D moet een
werkgever een koopsom storten in
een publiek fonds (het Aof) als een
werknemer arbeidsongeschikt wordt.
De hoogte van deze koopsom is gerelateerd aan de contante waarde van
de verwachte toekomstige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voor deze
koopsom kan men zich verzekeren,
en de premie van deze verzekering
zal afhankelijk zijn van het risico op
arbeidsongeschiktheid, net als bij rentedekking. De koopsommen worden
gebruikt om de uitkeringen van het lopende jaar te financieren. Zijn de ontvangen koopsommen niet toereikend,

dan heft het Aof een aanvullende omslagpremie . Dit maakt model D tot
een omslagstelsel.
Model D beoogt op deze wijze de
prikkels van een rentedekkingssysteem te introduceren, zonder dat een
forse premiestijging in de eerste periode nodig is. Aan dit model D zitten
echter een aantal, nog niet onderkende, bezwaren.

Macro-economische gevolgen
Een van de redenen om model D te
ontwikkelen was, dat een rentedekkingsstelsel als ongewenst wordt gezien vanwege de stijging van de macro-besparingen en -loonkosten. Voor
wat betreft de besparingen kan in algemene zin worden verwezen naar
het SER-advies Pensioenbesparingen
dat concludeert dat “aan de niacroeconomische theorie (…) geen argumenten kunnen worden ontleend
voor de keuze van een van de twee
stelsels of voor een mengvorm van
deze twee” . De Commissie Economische Deskundigen van de SER komt
tot de conclusie dat vanuit een internationaal perspectief bezien de hoge Nederlandse besparingen positief kunnen worden beoordeeld3. Bovendien
stelt deze commissie dat in verband
met het streven naar een hogere arbeidsparticipatie en een grotere inspanning op milieu-gebied, een verhoging van de investeringen dringend
gewenst is. Extra besparingen kunnen
worden aangewend voor investeringen in projecten als de Betuwelijn, uitbreiding Schiphol enzovoort. Ten slotte, de overheid werkt mee aan het
creeren van een spaaroverschot door
spaarstimulerende maatregelen, zoals
fiscale aftrek hypotheekrente, de premiespaarregelingen en recentelijk de
spaarloonregeling. Het is de vraag
hoe dit beleid zich verhoudt tot de

veronderstelling van model D dat een
hogere spaarquote ongewenst is.
Belangrijker is de termijn waarop
de macro-economische gevolgen van
een overgang naar rentedekking worden beoordeeld. Het spreekt voor
zich dat een verhoging van de loonkosten en de spaarquote ongewenst
is, wanneer dit schoksgewijze gebeurt
en alleen de korte termijn-effecten
worden beoordeeld. Dit hoeft niet het
geval te zijn wanneer sprake is van
een geleidelijke verhoging en ook de
lange termijn in ogenschouw wordt
genomen. In dit kader is het goed de
samenhang tussen financiering met
omslag of rentedekking en de macroeconomische aspecten van de vergrijzing te bezien. Model D is een omslagstelsel. Dit betekent dat gekozen
wordt voor het doorschuiven van
WAO-lasten naar de toekomstige generatie. Volgens Don moet rekening worden gehouden met WAO-lasten die,
ondanks de tijdelijke lastendaling ten
gevolge van het in 1993 aangescherpte arbeidsongeschiktheidscriterium,
aan het eind van deze eeuw op het
huidige niveau liggen en in het begin
van de volgende eeuw gaan stijgen .
Ook het SCP heeft er in het Societal en
Cultureel Rapport 1994 op gewezen
dat de demografische ontwikkeling ertoe zal leiden dat het arbeidsongeschiktheidsrisico weer zal stijgen. De
vergrijzing speelt hierin een belangrijke rol. Leeftijd is namelijk een belangrijke factor in het risico om arbeidsongeschikt te worden. De kans op
invalidering bij oudere werknemers is
hoger, terwijl de kans om te revalideren kleiner is. Dit betekent dat in model D de premie rond 2005 fors gaat
stijgen, aangezien dan de babyboomgeneratie zich in de risicovolle leeftijdsfase (55 – 65 jaar) bevindt. De dan
actieve bevolking – waaronder in belangrijke mate de volgende generatie draait op voor de dan hogere WAO-

1. Zie F.J.H. Don en H.P. Tamerus, Model

D: ja of nee?, ESB, 30 augustus 1995, biz.
768-771.
2. SER, Advies inzake besparingen via
pensioenfondsen en levensverzeke- ringsmaatschappijen, publikatie nr. 12 — 26
juni 1987.

3. SER, Rapport van de Commissie Economische Deskundigen inzake het nationale
spaaroverschot, publikatienr. 11,8 September 1992.

4. Zie F.J.H. Don, Volumevermindering
door meer marktwerking?, bijdrage aan
Erasmus congres ‘De toekomst van de
ZW, WAO en AAW op 14 juni 1995.

premielasten. Tegen die tijd wordt Nederland ook nog eens geconfronteerd
met hoge VUT- en stijgende AOW- en
gezondheidszorglasten. Al met al zal
dit leiden tot fors hogere loonkosten
en een grotere wig. Diep snijden in
de hoogte en duur van de WAO-uitkeringen lijkt dan onontkoombaar. Om
een dergelijke situatie te voorkomen
is het verantwoord vanaf nu jaarlijks
een gering deel van de loonkosten te
reserveren voor toekomstige WAO-lasten. Door gedeeltelijk en geleidelijk
over te stappen op rentedekking als
financieringsvorm van de WAO, kan
dit vrijwel ongemerkt gebeuren.
Al met al lijkt de aan model D ten
grondslag liggende macro-economische veronderstelling niet (geheel)
houdbaar, als ook het lange termijn
perspectief van de vergrijzing in
beschouwing wordt genomen.

Pluspunten van model D
Het model D heeft wel degelijk een
aantal pluspunten, zeker in vergelijking met opting out: er komt premiedifferentiatie en door de concurrentie
tussen publieke en private verzekeraars verbetert de marktwerking. Dit
laatste gaat overigens alleen op wanneer publieke verzekeraars zich houden aan de noodzakelijke solvabiliteitseisen, en geen financiele steun
krij’gen van de staat. Wordt hieraan
voldaan, dan zal marktwerking zeker
tot stand komen. Tegelijkertijd moet
worden geconstateerd dat publieke
verzekeraars dan feitelijk privaat zijn
geworden, zodat van een duaal bestel
geen sprake is.

Bezwaren van model D

Daarnaast heeft model D heeft een
technisch financieringsprobleem. De

premie omhoog moeten. Waar op
micro-niveau de koopsompremie

jaarlijkse uitkeringslast wordt gefinan-

omlaag kan gaan voor bedrijven die

cierd met de in dat jaar gestortte koopsommen, en voor het overige met een
aanvullende omslagpremie. In het eerste jaar dat model D geldt worden ech-

succes hebben bij het beperken van
arbeidsongeschiktheid, gaat op macroniveau de omslagpremie omhoog.
Een bedrijf dat in enig jaar zijn inspanningen beloond ziet met een lagere
WAO-instroom kan te maken krijgen
met een zodanige stijging van de aanvullende omslagpremie, dat de totale
premielasten omhoog gaan!7 Het is
waar dat zonder volumebeleid en

ter geen koopsommen gestort. Im-

mers, iemand die arbeidsongeschikt
wordt blijft eerst een jaar in de ziektewet. Dan is echter al duidelijk dat zo
iemand een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico heeft. In verzekeringstermen: zo’n risico is vergelijk-

baar met een ‘brandend huis’.
Aangezien verzekeraars geen ‘brandende huizen’ verzekeren, heeft de
koopsomverzekering alleen betrekking op de werknemers die op 1

Uitvoeringstechnisch onhaalbaar
In de uitvoering is model D erg gecompliceerd. Drie partijen houden
zich bezig met de uitvoering van een
verzekeringspolis. Dit kan hoge kosten met zich mee brengen, en onduidelijkheid over welke partij waar verantwoordelijk voor is.

onverlet dat men wel twee keer moet
nadenken om een nieuw stelsel in te
voeren dat het gevaar in zich heeft dat

januari 1997 niet ziek zijn. De eerste

investeringen in effectief volume-be –

mogelijkheid dat de verzekeringsmaatschappij een koopsom moet storten
doet pas na een (ziektewet)jaar voor.
Als gevolg hiervan kan de omslagpremie in het eerste jaar niet dalen, terwijl werkgevers wel alvast premie

leid worden beloond met een hogere
premie voor individuele werkgevers.
Uit deze bezwaren volgt dat de
door Wolfson geponeerde stelling dat
model D nooit duurder wordt, niet
juist is . Op micro-niveau kan een on-

voor de koopsomverzekering moeten
gaan betalen. Dit leidt tot fors hogere

bedoelde stijging in de loonkosten optreden door de indirecte financiele

premielasten in het aanvangsjaar.
Deze financieringshobbel is te wij-

prikkels van het model. Ook op macro-niveau zal, door de uitvoeringstechnische complexiteit en de financieringshobbel in het aanvangsjaar,
model D duur uitvallen.

ten aan de vertraging die optreedt

door de wachtperiode van de Ziektewet. Dit probleem zorgt voor een stijging van de macro-loonkosten in het

Q

eerste jaar. Er zijn verschillende manieren om dit probleem op te lossen.
Echter, elke oplossing heeft zijn prijs

Alternatief: rentedekking

en maakt bovendien de uitvoering
complexer en dus kostbaarder.

ongeschiktheidsvolume terug te drin-

Beperkt belang bij volumebeleid
Volumereductie wordt bereikt wanneer zowel werkgevers als de uitvoeringsorganisaties belang hebben bij

het terugdringen van arbeidsongeIs beter goed genoeg om de beleidsdoelstelling – minder arbeidsongeschikten — te realiseren? We zagen
reeds dat de financierbaarheid van
model D op middellange termijn een
probleem is. Hiernaast kent model D
een uitvoeringstechnisch probleem
dat alleen in het aanvangsjaar speelt,
en blijven de prikkels voor werkgevers en uitvoerders beperkt.

daardoor een hogere WAO-instroom
cq lager WAO-uitstroom, de werkgever nog duurder uit kan zijn. Dit laat

schiktheid5. Voor de werkgever is de

financiele prikkel in model D zeer indirect vormgegeven en kan bovendien een onbedoeld effect sorteren.
De omvang van de koopsombijdragen
en de uitkeringslast bepalen de hoogte van de aanvullende omslagpremie.
Door het omslagkarakter van model
D blijft de uitkeringslast altijd hoofdzakelijk gerelateerd aan de uitkeringen van bestaande gevallen. Hierdoor
verandert de uitkeringslast maar heel
langzaam bij een daling van de instroom . Wanneer de instroom in de
WAO in enig jaar flink afneemt, worden door werkgevers minder koopsommen gestort. Om de stabiel veronderstelde WAO-uitkeringslast op te
brengen zal de aanvullende omslag-

De meest reele prikkel om het arbeidsgen wordt gegeven met een privaat

verzekerde WAO, gefinancierd op basis van rentedekking, en met premies
die per onderneming verschillen. In
een keer overstappen op rentedekking van het integrale WAO/AAWrisico zou tot een wel heel forse stijging van de loonkosten en de
spaarquote leiden. De oplossing
5. Zie Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid, Belang en Beleid, Den
Haag, 1994.
6. Zie J.M. Bekkering, Naschrift, ESB, 15

maart 1995, biz. 269 en 271.
7. Een extra complicerende factor hierbij
is de mogelijkheid van de minister van

SZW om het percentage van de contante
waarde van de verwachte uitkeringen dat
als koopsom verzekerd moet worden, te
wijzigen. Afhankelijk van de hoogte van
de koopsom in verhouding tot de verwachte contante waarde van de toekomstige uitkeringen, zal er in meer of mindere mate experience-rating worden toegepast.
8. D.J. Wolfson, Wint beleid van belang?,

ESB, 19 juli 1995, biz. 648-651.
U illill
Biilii

ESB 13-9-1995

jjjjjjjfjm

bestaat uit gedeeltelijke en geleidelijke overgang naar rentedekking, waarbij het succes van de gedeeltelijke
invoering van het nieuwe stelsel (besparing door minder WAO-instroom)
een geleidelijk verdere overgang naar

grijzing, zodat rentedekking na verloop van tijd goedkoper wordt.

rentedekking financieel mogelijk

mogelijk, zonder een (omvangrijke)

maakt.
Dit kan gestalte krijgen door, uit-

stijging van de macro-loonkosten en

Conclusie
Overgang naar rentedekking is dus

van de besparingen op korte termijn.

bij ziekte naar 52 weken, in eerste instantie de eerste drie uitkeringsjaren
AAW/WAO privaat te verzekeren met
rentedekking. Na verloop van tijd kan

Overgang naar rentedekking is ook
wenselijk, omdat zo een aantal bezwaren van model D ondervangen wordt:
• het rentedekkingsstelsel is beter geschikt als stimulans om de instroom
in de WAO te beperken. Dit kan

een steeds groter deel van de boven-

worden geillustreerd aan de hand

gaande van uitbreiding van de loondoorbetalingsplicht van werkgevers

lumebeleid aan te brengen. Ten slotte
sluit dit aan bij eerder gegeven aanzetten tot de (gedeeltelijke) invoering
van rentedekking in de arbeidsongeschiktheidsverzekering 14

minimale WAO geleidelijk worden ver-

WAO-ers in 1994. De instroom is in

basisvoorziening op basis van omslag,
vergelijkbaar met de AAW, in stand
blijft.
Op deze wijze krijgen werkgevers
en verzekeraars in de eerste vier jaar
dat iemand ziek of arbeidsongeschikt
is een maximale stimulans om te in-

M.W. Dijkshoorn is directeur van Nationale-Nederlanden Schade/Zorgverzekeringsmaatschappij N.V. en voorzitter van de
afdeling Arbeidsongeschiktheid van het
Verbond van Verzekeraars. H.I. ter Welle is
beleidsmedewerker bij het Verbond van
Verzekeraars. De auteurs zijn dank verschuldigd aan P.H.M. Loozen voor zijn
inbreng bij het artikel.

van de ontwikkeling van het aantal

zekerd met rentedekking, terwijl een

M.W. Dijkshoorn en H.I. ter Welle

dat jaar met 14% gedaald, terwijl
het aantal WAO-ers slechts met 2%
is gedaald (van 805.300 naar
790.500). Als de WAO op basis van
rentedekking was gefinancierd, zou
de premie in 1995 met 14% hebben
kunnen dalen, in plaats van met

vesteren in preventie en re’integratie,
terwijl ook voor de periode daarna

partijen hier belang bij houden. De
prikkel voor werkgevers zit in de periodieke aanpassing van de premie,
aan de hand van de ontwikkeling van
het arbeidsongeschiktheidsvolume in
de onderneming. Het belang voor verzekeraars ontstaat doordat bij re’integratie het bedrag dat voor de toekomstige uitkering gereserveerd was,
vrijvalt. Dit is alleen mogelijk bij rentedekking.
Het Verbond van Verzekeraars heeft

de gevolgen van het op deze wijze invoeren van rentedekking doorgere-

kend. De totale werkgeverspremie bestaat bij aanvang uit de omslagpremie
voor het financieren van de uitkeringen van de bestaande gevallen (7,5%
van de relevante loonsom), de omslagpremie voor het AAW/WAO-risico na
drie jaar arbeidsongeschiktheid (0%)
en de rentedekkingspremie voor de

2% U ;

• een overstap op rentedekking betekent ook dat verzekerde werknemers niet meer afhankelijk zijn van
de overheid, die de polisvoorwaarden (met terugwerkende kracht)

ieder moment kan veranderen, met
alle gevolgen voor de hoogte en
duur van de uitkering van dien.
Een door de overheid uitgevoerde
verzekering zorgt jaarlijks voor onzekerheid over de indexering van
de uitkering. Een privaatrechtelijke
verzekeringsovereenkomst en financiering op rentedekking biedt wel
mogelijkheden voor zekerheid op
dat gebied;
• ten slotte, financiering op rentedekking sluit aan bij een algemene notie dat de huidige generatie niet
(onnodig) wordt bevoordeeld ten
detrimente van toekomstige generaties. Daarbij komt dat het omslagsysteem op termijn duurder is dan

eerste drie jaar AAW/WAO (1,7%); in

het rentedekkingssysteem . Uit

totaal 9,2% . Ter vergelijking: de totale AAW/WAO-premie is op dit moment (1995) 9,4%10. De mate waarin
de WAO vervolgens stap voor stap
wordt gefinancierd op rentedekking,
kan bij voorbeeld gerelateerd worden
aan de mate waarin sprake is van volume-reductie of van economische
groei. Is uiteindelijk de gehele WAO
met rentedekking verzekerd, dan bedraagt de totale premie 10,6%. Dit getal moet vergeleken worden met een
omslagpremie die in de komende periode zal stijgen als gevolg van de ver-

onze berekeningen volgt dat rentedekking na twaalf jaar goedkoper is.
Het ligt al met al niet voor de hand

dat Wolfson gelijk heeft met zijn stelling dat particuliere verzekeraars hardop dromen van dure rentedekkingsoplossingen . Het hier gepresenteerde
alternatief om geleidelijk en gedeeltelijk op rentedekking over te gaan
biedt juist een kans om een forse stijging van de premies als gevolg van
vergrijzing te voorkomen, en bovendien effectieve marktprikkels voor vo-

9. In deze premie is verzekering van het
z.g. WAO-gat niet inbegrepen, ofte wel
de uitkering is conform de wet TEA;
wordt het WAO-gat wel meeverzekerd,
dan is de premie 1,3 procentpunt hoger.
Deze berekeningen gaan uit van de verwachte in- en revalideringskansen voor
1996.
10. De kleine gids voor de sociale zekerheid 1995, biz. 24-28.
11. Berekening ontleend aan J.M. Bekke-

ring, Naschrift, ESB, 15 maart 1995, biz.
269 en 271.
12. Dat wordt bepaald door de reele rentevoet en de voor arbeidsproduktiviteit gecorrigeerde bevolkingsgroei (de Aaronconditie). Zie B.M.S. van Praag, Model D
is geen panacee, ESB, 2 augustus 1995,
biz. 691-693.
13. D.J. Wolfson, Wint beleid van belang?,

ESB, 19 juli 1995, biz. 648-651.
14. Zie onder andere J.M. Bekkering,
Parallelle privatisering van de WAO: een

ingebakken mislukking?, ESB, 1 maart
1995, B.M.S. van Praag, 1995, op.cit. en
Naschrift, ESB, 30 augustus 1995 en het
overgangsmodel en de denkmodellen B
en C van de SER in Advies inzake kabinetsvoornemens ZW, AAW, WAO, Publica-

tienr. 5, 1995.

Auteurs