Nobelprijs economie 1993
M.A. van Meerten*
D
e Nobelprijs voor de economie werd vorige week toegekend aan twee Amerikanen,
Robert Fogel en Douglass North, voor hun fundamentele vernieuwingen op bet
gebied van de economische geschiedschrijving. Hun werk heeft geleid tot een nieuwe
tak van de economische wetenschap, de cliometrie, waarin de geschiedenis wordt
geanalyseerd met behulp van economische theorieen en kwantitatieve methoden.
Vorige week werd in Stockholm bekendgemaakt
dat de Nobelprijs voor economie dit jaar toegekend
wordt aan de Amerikanen Robert W. Fogel (67, Universiteit van Chicago) en Douglass C. North (72, Universiteit van Washington, St. Louis) voor hun fundamentele bijdragen aan de vernieuwing van het onderzoek in de economische geschiedenis door het toepassen van economische theorieen en kwantitatieve
methodes op economische en institutionele veranderingen.
Voor veel economen zal deze bekendmaking een
grote verrassing zijn geweest. Het werk van beide
Nobelprijswinnaars is immers bij slechts weinigen
bekend. De voornaamste reden hiervoor is dat Fogel
en North beschouwd kunnen worden als de geestelijke vaders van de cliometrie of de ‘new economic
history’, een tak van wetenschap die ten onrechte
veelal als een marginaal onderdeel van de economische wetenschap werd afgedaan. In die zin is de toekenning van de Nobelprijs niet alleen een bekroning
van het werk van Fogel en North, maar tevens een
erkenning van het belang van de cliometrie.
Cliometrie: measuring the Muse
Cliometrie kan letterlijk worden opgevat als het meten van Clio, de muze van de geschiedenis. Cliometristen gaan de geschiedenis te lijf met behulp van
economische theorieen, econometrische modellen en
statistische methoden om hypothesen omtrent historische processen te toetsen. Ontstaan in de jaren vijftig
en zestig, geinspireerd door de ontwikkeling in de
economische wetenschap van economische-groeimodellen door Solow, Kaldor, Kuznets en Rostow en
mogelijk gemaakt door de eerste machinale dataverwerking, verschilde de cliometrie radicaal van de
tot dan toe gebruikelijke economische geschiedschrijving. Weliswaar maakte ook de traditionele economische geschiedenis gebruik van tabellen en cijfermateriaal, maar dan vooral als illustratie bij de grote verzamelingen feiten in verhalende vorm. De opkomst
van de cliometrie betekende dus niets minder dan
een revolutie in het vakgebied van de economische
geschiedenis.
In de Verenigde Staten wisten Fogel, North en
hun medestanders in de loop van de jaren zestig een
dominante positie in de universiteiten en vakbladen
uit te bouwen. In Europa daarentegen, zou het veel
langer duren alvorens de cliometrie vaste voet aan
de grond zou krijgen.
Cliometristen als Fogel en North zouden met hun
publikaties vele gevestigde visies van historische ontwikkelingen op hun kop zetten en felle discussies en
controverses ontketenen. Een belangrijke meerwaarde in het werk van Fogel en North is bovendien dat
zij in velerlei opzicht vernieuwend te werk gingen.
Oorspronkelijk bleven die vernieuwingen binnen het
kader van de neo-klassieke economische modellen
en theorieen. Maar gaandeweg zouden zij het beperkte kader daarvan overschrijden en in hun analyses
elementen uit volstrekt andere wetenschapsdisciplines opnemen. Hierdoor bei’nvloedde hun werk de
ontwikkeling van de economische wetenschap.
De rol van de spoorwegen
De eerste werken van Fogel en North hadden vooral
betrekking op de economische ontwikkeling van de
Verenigde Staten in de 19e eeuw.
Douglass North publiceerde als eerste een integrate economische geschiedenis van de Verenigde Staten . Robert Fogel legde zich terzelfder tijd toe op de
ontwikkeling van de Amerikaanse spoorwegen en de
analyse van de rol daarvan in de Amerikaanse economie . Die rol had op dat moment bijna de vorm van
een mythe aangenomen: algemeen werd de stelling
gehuldigd dat de spoorwegen essentieel waren geweest voor de economische ontwikkeling van de VS.
De spoorwegen hadden niet alleen het Westen opengelegd en voor een expansie van de ijzer-, staal- en
* De auteur is wetenschappelijk medewerker van de Werkgroep Kwantitatieve Economische Geschiedenis aan de
Katholieke Universiteit Leuven.
1. D.C. North, The economic growth of the United States
1790-1860, Englewood Cliffs, 1961, en Growth and welfare
in the American past, Englewood Cliffs, 1966.
2. R.W. Fogel, The Union Pacific Railroad: a case in premature enterprise, Baltimore, I960.
steenkolenindustrie gezorgd, maar zodoende ook
een doorslaggevende versnelling in de groei van de
Amerikaanse economic bewerkstelligd, de zogenaamde take-off.
In een tweetal opmerkelijke artikelen en een controversieel boek over de rol van de spoorwegen in
de Amerikaanse economic zou Fogel van deze mythe
vrijwel geen spaander heel laten3. De methode waar-
op Fogel te werk ging was bovendien spectaculair:
De conclusies waarmee de
auteurs uiteindelijk kwamen, deden in de Verenigde Staten een
storm van kritiek en heftige debatten losbarsten. In de eerste plaats
kwamen ze tot de slotsom dat het
systeem van de slavernij niet alleen economisch zeer rationed
en winstgevend was, maar dat
zijn analyse berustte namelijk op een counterfactual,
het bovendien aan de vooravond
aangezien hij de economische ontwikkeling van de
van de burgeroorlog springle-
Verenigde Staten met spoorwegen vergeleek met een
denkbeeldige ontwikkeling zonder spoorwegen. Als
er geen spoorwegen waren geweest, zo redeneerde
Fogel, dan zou het traditionele transportsysteem van
kanalen en wegen verder zijn uitgebouwd. Zijn boek
bevat dan ook, naast een zeer groot aantal gecompliceerde berekeningen, een aantal gedetailleerde kaarten waarop die in werkelijkheid nooit aangelegde kanalen waren weergegeven. Door nu de uitkomsten
van beide ontwikkelingen te vergelijken, kon Fogel
de bijdrage van de spoorwegen aan de economische
groei kwantificeren. Die bijdrage, of “social savings”
om de woorden van Fogel te gebruiken, viel verrassend laag uit: in 1890 (het jaar waarin het Amerikaan-
vend was en veel efficienter dan
de landbouw van familiebedrijven in de noordelijke staten. De
zuidelijke staten kenden in de
periode 1840-1860 een sterke economische groei en niets wees er
Robert W. Fogel
dus op dat het systeem zonder de burgeroorlog
vanzelf verdwenen zou zijn.
Nog veel controversieler waren hun conclusies
dat de levensomstandigheden van de slaven gunstig
afstaken bij die van noordelijke industrie-arbeiders
en dat 90 procent van het door de slaven geprodu-
ceerde inkomen uiteindelijk weer naar de slaven zelf
terugvloeide.
se spoorwegennet voltooid was) zou het Amerikaanse bruto nationaal produkt zonder de spoorwegen
maar 3 procent lager hebben gelegen dan in de situatie met spoorwegen, of, anders gezegd, de afwezig-
heid van de spoorwegen zou de ontwikkeling van de
Amerikaanse economie maar met zo’n drie maanden
hebben vertraagd! Van een essentiele bijdrage aan de
economische groei was dus zeker geen sprake.
Het instituut slavernij
Diegene die gedacht had dat Fogel na het verschijnen van zijn werk over de spoorwegen op zijn lauweren zou rusten, kwam bedrogen uit. Fogel stortte
zich namelijk in het debat over de slavernij in het zui-
Levensomstandigheden en lichaamslengte
In een recente publicatie heeft Fogel de geuite kritiek in zijn analyse verwerkt en zijn onderzoek uitgebreid met een diepgaandere analyse van de levensomstandigheden van de Amerikaanse slaven alsmede
met een verklaring voor de ontwikkeling van de ideologic en de politick die tot de afschaffing van de slavernij zouden leiden . Ondanks deze herziening van
en de aanvullingen op het materiaal blijven de conclusies van Time on the cross verrassend genoeg vrijwel onveranderd. Een van de effecten van Time on
the cross was een stroomversnelling in het onderzoek
naar de levensomstandigheden van de slaven in zo-
den van de Verenigde Staten. Dit debat had onder his-
wel Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Al snel bleek
torici, sociologen en anderen al een zeer lange voorgeschiedenis, maar er was maar weinig oog voor de
economische kant van de slavernij geweest, tot een
geruchtmakende publikatie van twee cliometristen,
Conrad en Meyer, die tot de conclusie kwamen dat
puur economisch gezien de investering in slaven
winstgevend was geweest4. De heersende opvatting
bleef echter dat voor de Amerikaanse Burgeroorlog
de slavernij als systeem weinig rendabel was, bij extreem slechte levensomstandigheden voor de slaven.
Bovendien was het systeem uiteraard moreel volstrekt verwerpelijk.
Dat laatste punt was eigenlijk het enige waarin
Fogel niet met zijn voorgangers van mening verschilde in zijn samen met Stanley Engerman geschreven
werk Time on the cross1: “The years of black enslavement and the Civil War in which they terminated
were our nation’s time on the cross.” In de rest van
dat gegevens omtrent lichaamslengte en gewicht goe-
het werk concentreren Fogel en Engerman zich op
de economische aspecten van de slavernij, de verwer-
king van data over zo’n 38.000 plantages en 150.000
slaven, en de uiteenzetting van de door hen gebruikte economische modellen en statistische methoden.
ESB 20-10-1993
de indicatoren vormden voor de levensomstandighe-den en het welzijn van slaven. Deze ontdekking
opende een geheel nieuw onderzoeksterrein waarin
de ontwikkelingen van lengte, gewicht, (onder-)voeding, sterfte en de daarmee samenhangende arbeidsprestaties en welzijn centraal staan. Robert Fogel vervult in deze nieuwe richting van onderzoek, die de
cliometrie aanvult met elementen uit de antropolo3. R.W. Fogel, A quantitative approach to the study of railroads in American economic growth: a report of some preliminary findings, Journal of Economic History, jg. 22, 1962,
biz. 163-197; Railroads as an analogy to the space effort:
some economic aspects, Economic Journal, jg. 76, 1966,
biz. 16-43; en, Railroads and American economic growth:
essays in econometric history, Baltimore, 1964.
4. A.H. Conrad en J.R. Meyer, The economics of slavery in
the antebellum South, Journal of Political Economy, jg. 66,
1958, biz. 95-130.
5. R.W. Fogel en S.L. Engerman, Time on the cross; the eco-
nomics of American negro slavery, Boston, 1974.
6. R.W. Fogel, Without consent or contract: the rise and fall
of American slavery, New York, 1989.
gie, de medische wetenschap en
de demografie, een pioniersrol7.
De uitkomsten van dit onderzoek
kunnen grote gevolgen hebben
voor de huidige theorieen over de
lange-termijn economische groei in
de Westerse wereld en de overgang van een pre-industriele naar
een industriele samenleving. Daar-
naast kan dit onderzoek ook belangrijke implicaties hebben voor
de ontwikkelingseconomie en de
analyse van ontwikkelingslanden.
Een verdere uitbouw van zijn theorieen presenteerde North in het in 1990 verschenen Institutions,
institutional change and economic performance .
In dit werk constateert North dat de traditionele neoklassieke (prijs-)theorie te kort schiet in de verklaring
van institutionele veranderingen. In zijn historische
analyse laat hij immers zien dat, in tegenstelling tot
wat de neo-klassieke theorie zou veronderstellen,
inefficiente instituties niet noodzakelijkerwijs verdwijnen. Gedeeltelijk kan dit worden ondervangen door
het toepassen van elementen uit de ‘public choice’en speltheorieen. De grootste winst in de analyse van
institutionele veranderingen moet volgens North ech-
ter komen van de integratie van opvattingen en ideo-
Eigendomsrechten en
efflciente instituties
Douglass C.
North
logieen.
Net zoals bij Robert Fogel, is het recente onderzoek van Douglass North vol beloften voor de toekomst. Gezien zijn expertise op het gebied van eigendomsrechten en instituties zal het dan ook weinigen
verbazen dat hij onder andere als adviseur is betrokken bij de privatiseringsoperaties van de Tjechische
regering.
Op het moment dat Robert Fogel zich bezig ging houden met de institutie van de slavernij, verschoof ook
de aandacht van Douglass North naar de effecten van
instituties op economische groei. In samenwerking
met Robert Paul Thomas publiceerde North in het begin van de jaren zeventig een aantal artikelen en het
boek The rise of the Western world dat een standaardwerk werd op het gebied van de ontwikkeling van
de Westerse economic8. Het centrale thema in de studies van North en Thomas wordt gevormd door de
eigendomsrechten, die de beide auteurs beschouwen
als de institutie bij uitstek die de economische groei
beinvloedt. Hoewel onder invloed van de bevolkingsdruk en de veranderende relatieve prijzen de eigendomsrechten in de eerste periode (1000-1500) veranderen, vond de echte ontwikkeling volgens North en
Thomas pas plaats in de tweede periode (1500-1800).
Het was de combinatie van efficiente eigendomsrechten en dalende transactiekosten die voor het eerst
van het onderzoek in de economische geschiedenis.
De ontwikkeling van het recente onderzoek van beide Nobelprijswinnaars doet bovendien vermoeden
dat het belang ervan de grenzen van de cliometrie
nog ver zal overstijgen.
Ook voor de economisch historici in het Nederlandse taalgebied zal de erkenning van het belang
een langdurige economische groei mogelijk maakte.
van de cliometrie een stimulans zijn. Zeer zeker is
Dit verschijnsel deed zich voor het eerst voor in Nederland en vervolgens in Engeland. In landen als
Spanje en Frankrijk daarentegen, stond een gecentraliseerde en gebureaucratiseerde overheid een soortgelijke ontwikkeling in de weg.
North zou in zijn verdere werk steeds meer in de
richting gaan van het uitwerken van een theorie over
het ontstaan en het veranderen van instituties zelf.
Daarmee vormde zijn werk een belangrijke bijdrage
tot de ontwikkeling van de zogenaamde ‘new institutional economies’.
In zijn in 1981 verschenen Structure and change
dit het geval voor diegenen die aan de universiteiten
van Amsterdam, Groningen, Utrecht en Leuven betrokken zijn bij de moeizame reconstructie van de
nationale rekeningen van Nederland en Belgie voor
de 19e en het begin van de 20e eeuw.
in economic history, onderscheidt hij twee economische revoluties9. De eerste betrof de overgang naar
een sedentaire landbouw en wordt gekarakteriseerd
door directe persoonlijke handelscontacten. De tweede economische revolutie vond plaats in de 17e
eeuw met de uitbouw van de al in The rise of the
Western ztwWgesignaleerde ontwikkeling van eigendomsrechten in Nederland en Engeland. De voornaamste factor die veranderingen teweegbrengt in
instituties en eigendomsrechten is volgens North de
militaire technologic. Veranderingen in de militaire
technologic beinvloeden immers de financiele druk
op de staatsinstellingen, waardoor deze moeten onderhandelen met de in economisch of politick opzicht belangrijkste groepen in de particuliere sector.
Tot slot
Uit het voorgaande moge blijken dat de Zweedse
academic zeker niet heeft overdreven door het werk
van Robert Fogel en Douglass North te bestempelen
als een fundamentele bijdrage aan de vernieuwing
Michelangelo van Meerten
7. R.W. Fogel, New sources and new techniques for the study of secular trends in nutritional status, health, mortality,
and the process of aging, Historical Methods, jg. 26, nr. 1,
1993, biz. 5-43.
8. D.C. North en R.P. Thomas, An economic theory of the
growth of the Western world, Economic History Review, jg.
22, nr. 1, 1970, biz. 1-17; The rise and fall of the manorial
system: a theoretical model, Journal of Economic History,
jg. 31, nr. 4, 1971, biz. 777-803; en The rise of the Western
world. A new economic history, New York, 1973. Terzelfder
tijd werkte North samen met Lance Davis aan een studie
over de relatie tussen institutionele veranderingen en economische groei in de VS: L.E. Davis en D.C. North, Institutional change and American economic growth, New York,
1971.
9. D.C. North, Structure and change in economic history,
New York, 1981.
10. D.C. North, Institutions, institutional change and economic performance, New York, 1990.