binnenland
ILLUS TR ATIE: LOEK WEIJTS
Nederlands pensioenstelsel
verre van af
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt verblijd met
een nieuw type pensioeninstelling, de API (Algemene
Pensioeninstelling). In optimale vrijheid moet deze kunnen
functioneren met een toezichtregime dat aansluit op zowel
dat van verzekeraars als dat van pensioenfondsen. Het
pensioenstelsel is daarmee niet af. Enige suggesties worden
gedaan over alternatieven voor de verplicht gestelde pensiÂ
oenactiviteit van het pensioenfonds, grotere zekerheid in het
basispensioen en maatregelen gericht op het creëren van
collectiviteiten die marktfalen moeten tegengaan.
H
Arnoud Boot
Hoogleraar Corporate Finance en Financiële Markten aan de Universiteit van
Amsterdam
164
ESB
et kabinet is aanpassingen in ons pensioenstelsel aan het overwegen die met
name gericht op het inspelen op de
Europese pensioenrichtlijn, de IORPrichtlijn. De voorstellen spitsen zich toe op de introductie van een Algemene Pensioeninstelling (API)
die het mogelijk moet maken optimaal in te spelen
op de (grensoverschrijdende) mogelijkheden die de
IORP-richtlijn biedt (Ministerie van SZW, 2007). Het
bestaande pensioenfonds is hier mogelijk minder
geschikt voor omdat dat gericht is op de verplicht
gestelde pensioenactiviteit op de Nederlandse markt
21 maart 2008
en onderhevig is aan specifieke beperkingen zoals de
eis van een paritair bestuur.
De huidige plannen komen voort uit een eerdere
Kabinetsnotitie van 8 december 2006 (Ministerie van
SZW, 2006), waarin wordt geconcludeerd dat het
Nederlandse pensioensysteem zich moet wapenen
tegen externe ontwikkelingen die met name vanuit de
EU op ons afkomen. Een belangrijke vraag is of de
IORP-richtlijn een bedreiging is voor het Nederlandse
pensioensysteem, en met name de daarin opgenomen verplichtstelling aan pensioenfondsen. Deze
vraag is van belang omdat het Nederlandse pensioenfonds door de bedoelde verplichtstelling volledig
nationaal is georiënteerd en daardoor niet bijdraagt
aan een bloeiende interne markt die de Europese
Commissie graag ziet. De mogelijkheden hiertoe
worden in dit artikel nader onderzocht mede vanuit
het gezichtspunt van de te verwachten steeds grotere
dynamiek op de pensioenmarkt en de houdbaarheid,
ook in juridische zin, van de beschermde positie van
pensioenfondsen. Daarnaast wordt ook ingegaan op
de vraag in hoeverre de API wenselijk is en op de
vormgeving van het toezichtregime.
Een belangrijk gezichtspunt in de analyse is dat
de markt voor pensioenproducten in brede zin,
dus ook meer individuele, niet-solidaire producten,
wordt gekenmerkt door marktfalen (CPB, 2000).
Consumenten kunnen moeilijk alleen de markt op.
Het is daarom van belang om te zorgen voor collectieve contracten, en dus collectiviteiten.
IORP-richtlijn versus pensioenfondsen
De IORP-richtlijn richt zich op dat deel van de
pensioenopbouw dat tot stand komt in overleg tussen werkgevers en werknemers, individueel dan wel
collectief. Dit betreffen voorzieningen voor uitkeringen die worden verstrekt vanaf de pensioendatum en
daaraan gerelateerde zaken zoals betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid en ziekte. Nationale
autoriteiten kunnen de afbakening verder limiteren,
bijvoorbeeld tot alleen die zaken waarvoor levenslang
premies worden betaald, dus geen producten op
basis van eenmalige stortingen (EU, 2003).
In Nederland is sprake van een aanzienlijke aanscherping van de eisen waaraan pensioenfondsen
moeten voldoen ten opzichte van wat vereist wordt
door de Europese IORP-richtlijn. Zo wordt aan pensioenfondsen opgelegd dat ze zich moeten houden
aan de taakafbakening. Deze betreft zowel een
domeinafbakening (regelingen moeten vallen binnen
een eigen solidariteitskring) als een nauwer afgebakende productomschrijving ten opzichte van wat de
richtlijn voorschrijft. Daarnaast mag er binnen een
pensioenfonds geen sprake zijn van ringfencing tussen pensioenregelingen. Dat wil zeggen, een pensioenfonds moet één financieel geheel zijn: vermogens
van afzonderlijke pensioenregelingen mogen binnen
het fonds niet worden afgescheiden. Ook is er de al
genoemde eis van een paritaire bestuursstructuur,
en is voor verplicht gestelde fondsen een doorsneepremie verplicht. Ten slotte geldt voor verplicht
gestelde pensioenfondsen dat zij onderhevig zijn
aan de zogenaamde markt- en overheidsbepalingen
(de artikelen 5, 6 en 7 van de Wet Bpf 2000) die
beperkingen opleggen aan het gebruik van data over
deelnemers, naam en beeldmerk van het pensioenfonds en aan het verschaffen van informatie over
andere producten dan die het fonds zelf voert. Geen
van deze beperkingen komt rechtstreeks voort uit de
Europese IORP-richtlijn.
De beperkingen die voortkomen uit de markt- en
overheidsbepalingen hebben een sterk fundament in
de concurrentie-analyse. Voorkomen moet worden
dat een onderneming haar beschermende positie in
een markt gebruikt of misbruikt op een aanverwante
markt, bijvoorbeeld door gebruik van klantgegevens.
De markt- en overheidsbepalingen sluiten hier nauw
op aan. Deze zwaar ingeperkte speelruimte van
pensioenfondsen roept de vraag op hoe in te spelen
op de ruimte die de IORP-richtlijn biedt.
API wenselijk
De grote beperkingen die aan het traditionele
Nederlandse pensioenfonds worden gesteld maken
dat fonds niet concurrerend buiten Nederland. Dus
zijn er twee mogelijkheden, of het pensioenfonds
flexibiliseren (dus wegnemen van beperkingen), of een nieuw type instelling
invoeren dat direct is toegespitst op de ruimte die de IORP-richtlijn biedt. Het
wegnemen van beperkingen op het pensioenfonds is lastig omdat deze ingegeven zijn door de speciale en beschermde positie die is verschaft aan pensioenfondsen uit hoofde van de verplichtstelling, en onderdeel zijn van een hiermee
samenhangende delicate taakafbakening met verzekeraars.
Vanuit deze achtergrond is het niet mogelijk om dan positief te oordelen over de
invoering van de API. Andere lidstaten zijn eveneens vergelijkbare API’s aan het
introduceren en conform de Europese wetgeving hebben deze een pan-Europees
paspoort. De Nederlandse markt wordt dus hoe dan ook geconfronteerd met dit
type instellingen. Het zelf creëren van een dergelijke instelling kan bezien vanuit
deze realiteit alleen maar voordelen opleveren. Het is een potentieel attractieve
activiteit voor de eigen economie. Nederlandse partijen zijn dan ook minder snel
genegen een vergelijkbare buitenlandse instelling op te richten. Het principe van
home-country-control binnen de EU (dus toezicht vanuit het thuisland) zorgt er
ook voor dat met een eigen API gesteund kan worden op Nederlands toezicht.
Ook wordt hiermee de mogelijkheid geboden dat buitenlandse partijen via een
dergelijke Nederlandse structuur hun activiteiten in Nederland of elders kunnen
gaan aanbieden. Dit biedt dus bepaalde vestigingsplaatsvoordelen, die weliswaar
onmogelijk zijn te kwantificeren, maar evident van belang zijn voor de nationale
economie.
Naast de moeilijkheid om het pensioenfonds internationaal te positioneren,
beletten de beperkingen die gelden voor pensioenfondsen, met name de domeinafbakening, evenzeer de mogelijkheden van ondernemingspensioenfondsen om
te fuseren en te profiteren van schaalvergroting. De API biedt hiertoe wel mogelijkheden. Ook als overkoepeling van pensioenregelingen voor een multinational
zou de API van betekenis kunnen zijn. Daarnaast zou de API ook een rol kunnen
spelen bij werkgevers met een verzekerde regeling en mogelijk ook zelfstandigen (Van der Lecq en Van der Wurff, 2008). De oorspronkelijke Kabinetsnotitie
(Ministerie van SZW, 2006) stelt ook de vraag of de wijze van verplichtstelling
kan worden veranderd door de verplichting om een pensioenregeling te hebben,
te handhaven maar vrij te laten waar deze wordt ondergebracht. Hiermee zou het
dus mogelijk worden pensioenregelingen bij een API onder te brengen. Drijber
(2007) en Boot (2007) hebben aangegeven dat dit loslaten van de verplichting
om een pensioenregeling onder te brengen bij een pensioenfonds, maar met
behoud van een verplichte pensioenregeling, niet zomaar mogelijk is. Als de
verplichting om pensioenregelingen onder te brengen bij een pensioenfonds zou
vervallen dan ontstaat namelijk het probleem dat via het onderbrengen van een
pensioenregeling bij de API de taakafbakeningeisen kunnen worden omzeild.
Zelfs als aan een Nederlandse API eisen worden gesteld die effectief de taakafbakening hieraan koppelen, dan nog is dit niet effectief zolang men gebruik
kan maken van een buitenlandse vorm van de API. Sociale partners kunnen dan
in principe hun pensioenfonds omdopen in een buitenlandse API, hier honderd
procent eigenaar van zijn, zelf een rol claimen in het bestuur, en verlost zijn van
de taakafbakeningeisen.
Tegelijkertijd hebben Drijber (2007) en Boot (2007) aangegeven dat de verplichtstelling, hoewel mogelijk problematisch op termijn, op dit moment geen
acuut gevaar loopt. Deze overwegingen maken het begrijpelijk en juist om de
API als nieuwe instelling te introduceren, om zodoende tijd te hebben voor het
maken van aanpassingen in het pensioenstelsel zelf, met name de verplichtstelling. De keuze van de ministers Donner en Bos in hun schrijven van 21 december jl. (Ministerie van SZW, 2007) waarin zij stellen dat “de huidige praktijk van
de verplichte deelneming in een pensioenfonds (…) thans niet zal worden gewijzigd†lijkt dit te onderschrijven..
Subsidiariteit van sociaal beleid
De Europese Unie respecteert nationale, sociale en arbeidswetgeving en instrumenten zoals verplichte deelneming (pre-ambule 36, IORP-richtlijn; EU,
2003). Dit laatste is een kenmerk van het Nederlandse pensioenstelsel. Via de
verplichte pensioenactiviteiten kunnen bedrijven in een bedrijfstak, en daarmee
de hierin actief zijnde werknemers, gedwongen worden deel te nemen aan het
ESB
21 maart 2008
165
betreffende bedrijfstakpensioenfonds. De Europese Unie erkent
houdbaar bedrijfstakken zijn
De API kan uiteindelijk waarlangs het huidige pensioendat een dergelijke verplichtstelling gebaseerd is op een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers, of hun vertegenstelsel is opgetrokken. Verder zijn
van invloed zijn op
woordigers, en daarom buiten het bereik valt van de interne
er de accountingeisen die de als
de houdbaarheid
markt. Het Europese Hof accepteert de verplichte pensioenacsponsor optredende ondernemintiviteiten, ondanks het concurrentie-beperkend effect, voor het
gen dwingen om verplichtingen
van het Nederlandse
verwezenlijken van solidariteit. Zonder deze verplichting kan
naar het pensioenfonds af te
pensioensysteem
door het uittreden van bepaalde ondernemingen deze solidakopen waardoor de deelnemer in
riteit op het spel komen te staan. De juridische argumentatie
toenemende mate de exclusieve
hiervoor loopt langs de weg van artikel 86.2 van het EUrisicodrager wordt, kenmerkend
verdrag. Door de kwalificatie als dienst van algemeen economisch belang kunnen voor DC-regelingen. Dit laatste is ook wat VNO-NCW
mededingingsregels (inclusief artikel 81) buiten toepassing blijven. Daarnaast
heeft bewogen om te pleiten voor een versobering
is er een economische argumentatie mogelijk langs de lijnen van artikel 81.3.
van pensioenen die nog nadrukkelijker het pensioenDit laatste artikel biedt, ruwweg, een ontsnappingsroute als mededingingsberisico bij de deelnemers legt (VNO-NCW, 2008).
perkende afspraken welvaartverhogend zijn (ook voor de consument) zonder dat
Dit dynamische speelveld dat ons in een richting
de afspraken disproportioneel zijn en concurrentie in het geheel uitsluiten. Het
stuurt waar meer en meer risico’s bij de deelnemers
gaat hier primair over de verplichtstelling van de pensioenregeling. De accepworden gelegd doet de vraag opkomen of de overheid
tatie door het Europese Hof kan dus niet per definitie worden opgevat als een
niet een veel zwaardere rol moet spelen in het arondersteuning van de exclusieve uitvoering van de regeling door het betreffende
rangeren van een basispensioenvoorziening waar tot
bedrijfstakpensioenfonds.
dit basisniveau veel grotere zekerheden bestaan voor
deelnemers. Dit zou zelfs in combinatie kunnen met
Houdbaarheid verplichtstelling
enige marktwerking. Zo zouden, in navolging van de
Toch is het van belang nu na te denken over de houdbaarheid van de verplichtgekozen structuur voor de zorgverzekeringsmarkt, instelling op termijn. Er is weinig fantasie voor nodig om te zien dat de introductie
dividuele werknemers kunnen worden verplicht deel
van de API, met name ingegeven om grensoverschrijdende concurrentie op de
te nemen aan een gestandaardiseerde basispensipensioenmarkt te verwezenlijken, de houdbaarheid van ons eigen besloten pensioenregeling maar met de vrijheid te kiezen waar men
oensysteem onder druk zal zetten. De verplichting om pensioenregelingen onder
het gestandaardiseerde basispensioen wil onderbrente brengen bij een typisch Nederlands pensioenfonds lijkt nogal op gespannen
gen. De pensioenopbouw die hier bovenuit gaat kan
voet te staan met het gedachtegoed achter de IORP-richtlijn. Als die lijn gevolgd
dan een grotere vrijheid krijgen, en dus meer aan de
wordt, is het verre van uitgesloten dat de introductie van de API uiteindelijk van
markt worden overgelaten, maar wel via collectiviteiinvloed kan zijn op de houdbaarheid van het Nederlandse pensioensysteem.
ten. In een bijdrage aan ESB in 2003 (Boot, 2003)
Een mechanisme dat al in werking is getreden, is dat pensioenfondsen via dochis hiertoe een voorzet gegeven. De meer algemene
terondernemingen op zoek gaan naar groei en langs allerlei wegen hun taakafbaopmerking is dat een zich globaliserende wereld
kening en markt- en overheidsbeperkingen proberen te omzeilen. Een dergelijke
juist zaken die men als land belangrijk vindt voor
commerciële assertiviteit roept spanningen op, juist vanwege de voorrechten die
het algemene welzijn, zoals een bepaalde zekerheid
ze uit hoofde van de verplichtstelling hebben.
inbouwen in pensioenen, om een duidelijker afbaEen subtieler mechanisme is dat de API zelf uitnodigt tot andere typen penkening van de nationale beleidsruimte vraagt. Het
sioencontracten. Een API vraagt namelijk om een grotere specificering van
wordt steeds lastiger om zaken halverwege tussen
contracten dan wat men gewend is bij pensioenfondsen, waar sociale partners
markt- en overheidsdomein te laten hangen.
verschillende instrumenten hebben om in te spelen op de financierbaarheid van
Op zoek naar collectiviteiten
pensioenÂoezeggingen. Deze betreffen zowel premie-aanpassingen en eventuele
t
Een vrije markt van pensioenproducten met een
bijstortingen van de sponsor, als aanpassingen van de pensioentoezegging via
rechtstreekse matching van individuele keuzes
de ruimte die verschaft wordt door de geconditioneerde indexering. Hoewel dit
aan het aanbod op de markt werkt zeer moeilijk.
strikt genomen defined-benefit-regelingen (DB-regelingen) niet uitsluit, is de
De nogal desastreuze ervaringen op de individuele
complexiteit van deze veelheid aan instrumenten en de speelruimte waarmee ze
markt van pensioenproducten spreken voor zich. De
kunnen worden ingezet mogelijk te groot. Dit kan een verdere impuls geven aan
problemen met beleggingsverzekeringen zijn hiervan
defined-contribution-regelingen (DC-regelingen). Een dergelijke ontwikkeling is
niet helemaal zonder risico. Het Europese Hof heeft namelijk de noodzaak van de een voorbeeld. Deze producten kunnen gekozen
worden binnen de fiscaal gefaciliteerde derde pijler
verplichtstelling, en daarmee haar acceptatie, gekoppeld aan het hiermee kunnen
van het pensioenstelsel die individueel kan worden
verwezenlijken van solidariteit in de regeling. Voorzover de dynamiek, die (mede)
ingevuld. Deze pijler bestaat naast de tweede pijler
ontstaat door de introductie van de API, solidariteitselementen onder druk zet,
(waar de pensioenfondsen opereren) en de eerste
ontstaat hier indirect een effect op de houdbaarheid van de verplichtstelling.
pijler (de AOW).
Het bewaken van solidariteitselementen is dus van belang voor de houdbaarheid
De problemen in de derde pijler hangen samen met
van de verplichtstelling voor het Europese Hof. Voor de overheid wijst dit op een
het langetermijnkarakter van pensioenproducten,
belangrijke beleidsconclusie, namelijk dat zij minimale solidariteitselementen in
tezamen met een gebrek aan transparantie en kennis
de verplicht gestelde pensioenregelingen moet bewaken.
van de consumenten. Hierdoor is het buitengewoon
Daarnaast zijn er allerlei andere factoren die nadelig kunnen uitpakken voor
moeilijk voor de consument om tot goede keuzes
de houdbaarheid van ons stelsel. Men kan hierbij denken aan maatschapte komen. De markt is dan ook erg gevoelig voor
pelijke trends in de richting van individualisering en toenemende mobiliteit.
marketing en misleiding, waardoor marktfalen dreigt.
DC-regelingen zijn hier meer op toegespitst. Ook neemt de dynamiek in onVanuit dit perspectief is het organiseren van de
dernemingsland hand over hand toe. Zo is het bijvoorbeeld maar de vraag hoe
166
ESB
21 maart 2008
vraag via het creëren van collectiviteiten dan ook
absolute noodzaak. Dergelijke collectiviteiten professionaliseren de vraag en kunnen daardoor bewerkstelligen dat de consument tot betere keuzes komt.
Ook kan er reden zijn om individuen te dwingen mee
te doen aan het opbouwen van een pensioen, zodat
er tijdig mee begonnen kan worden. Gezien het grote
maatschappelijke belang van een tijdige pensioenopbouw valt hier veel voor te zeggen. Het verplicht mee
moeten doen aan een collectiviteit heeft ook het
voordeel dat de noodzaak van risicoselectie in een
collectief vervalt. Solidariteit en risicodeling kunnen
dan binnen, en eventueel tussen, collectiviteiten
vorm krijgen. De verplichtstelling zorgt voor een
collectief georganiseerde vraag en over het algemeen
hebben pensioenfondsen hierdoor met redelijk grote
efficiëntie en effectiviteit kunnen voorzien in de
tweede pijler pensioenvoorziening. Het is zaak om
in de toekomst de problematische positie waarin
pensioenfondsen terecht kunnen komen, gezien de
dynamiek die hiervoor beschreven is, voor te zijn.
Daarnaast speelt de vrijere pensioenvoorziening in
de derde pijler. De gekunstelde taakverdeling tussen
pensioenfondsen en verzekeraars heeft weliswaar
tot nu toe tot een redelijk goede pensioenvoorziening in de tweede pijler geleid, maar heeft van de
vrije derde pijler een nogal consumentonvriendelijke
markt gemaakt. Hier ontbreken collectiviteiten en
staat marktfalen centraal. Wat vooral opvalt, zijn de
beperkingen op de informatievoorziening die worden
opgelegd aan het pensioenfonds (de markt en overheidsbepalingen). De deelnemer wordt zonder hulp
en advies de markt op gestuurd voor alles wat niet
strikt in de tweede pijler valt. In zeker zin wordt door
de wat krampachtig vormgegeven verplichtstelling
in de tweede pijler de noodzakelijke collectiviteitsvorming in de derde pijler bemoeilijkt. Dit geeft een
extra reden om stil te staan bij de inrichting van ons
pensioensysteem en na te denken over andere vormen van verplichtstelling en/of collectiviteitvorming.
De volgende implicaties voor het toezichtregime van API’s kunnen worden onderscheiden. Een API die verschillende activiteiten onderneemt loopt evenals een
verzekeraar risico’s waartegenover eigen vermogen moet staan. Dit maakt het
meest voor de handliggend het toezichtsregime op de api als geheel overeen te
doen komen met dat van verzekeraars. Nadere specificering is mogelijk (Nijman,
2008). De API kan een pensioenregeling voor een bepaalde collectiviteit als een
van haar activiteiten hebben. Merk op dat dit geen collectiviteit kan zijn die valt
onder de verplichtstelling, anders zou deze zich in een pensioenfonds moeten
bevinden. De betreffende pensioenregeling kan zodanig zijn afgezonderd (geringfenced) binnen de API dat de collectiviteit samen met een sponsor alle risico’s
lopen. Deze afgezonderde activiteit kan heel veel lijken op een pensioenfonds
waardoor het FTK als toezichtkader zou moeten gelden voor deze activiteit. De
afzondering van activiteiten binnen de API maakt het dus mogelijk om het toezichtregime toe te spitsen op de specifieke activiteiten die worden ondernomen.
Met deze gedachten over toezicht als uitgangspunt zou de API de maximale
ruimte moeten krijgen die de IORP-richtlijn biedt. Deze richtlijn is expliciet
gekoppeld aan het domein van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen, maar dit
is relatief breed en behelst evenzeer veel derdepijlerproducten. De API kan hierdoor een veel integralere dienstverlening mogelijk maken. Zij zal wel zelf op zoek
moeten naar nieuwe collectiviteiten, maar kan dat doordat zij niet onderhevig is
aan de domeinafbakening en dus haar diensten aan verschillende doelgroepen
kan aanbieden. Voor dergelijke collectiviteiten kan een API opereren als onderlinge waarbij vertegenwoordigers van deelnemers een belangrijke rol spelen als
trustee en toezichthouder. Voor verzekeraars kan het interessant zijn dergelijke
API’s op te zetten.
Toekomstig evenwicht
Met de invoering van de API kan het nadenken over de toekomst van ons pensioenstelsel niet als afgerond worden beschouwd. De uitdaging voor de toekomst is
om de vormgeving van het verplicht gestelde pensioen kritisch te bekijken. Hoe
om te gaan met het pensioenfonds en dan vooral met de verplichtstelling aan het
pensioenfonds? Zorgvuldigheid is echter geboden. Het collectieve karakter van
ons pensioenstelsel is een groot goed.
Literatuur
Boot, A.W.A. (2003) Naar een houdbaar pensioenstelsel. ESB
(88) 4394, 52–55.
Boot, A.W.A. (2007) Advies inzake modernisering van het uitvoe-
API en toezicht
ringsmodel voor pensioenregelingen. Amsterdam: Universiteit van
In de al genoemde notitie Hoofdlijnen algemene
pensioeninstelling (Ministerie van SZW, 2007)
geven de ministers Donner en Bos aan hoe de API
vorm moet krijgen. Uitgangspunt is dat de API een
concurrerende instelling moet zijn op de Europese
markt. Tegelijkertijd moet zij onderhevig zijn aan
verantwoord toezicht en verantwoorde regelgeving,
waarbij de kern is dat in het speelveld van verzekeraars, pensioenfondsen en API vergelijkbare activiteiten (inclusief identieke risicoverdeling) op een zelfde
wijze worden gereguleerd vanuit het perspectief van
toezicht. Zoals onderkend wordt door de ministers
Donner en Bos, zijn er tussen deze instellingen vaak
verschillen in het product dat wordt aangeboden, en
vaak ook verschillen in speelruimte om te bepalen
hoe met tekorten om te gaan. Dit veroorzaakt verschillen in risicoverdeling. Deze verschillen hebben
implicaties voor het risico dat rust op de instelling,
en vertalen zich in verschillen in toezichtregime.
Amsterdam.
CPB (2000) Solidariteit en transparantie: De toekomst van de
Nederlandse oudedagvoorziening. Den Haag: CPB.
Drijber, B.J. (2007) Modernisering van het uitvoeringsmodel voor
pensioenregelingen. Den Haag: Pels Rijcken & Droogleever
Fortuijn.
EU (2003) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het
toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. EUPublicatieblad L 235/10, 23 september.
Lecq, S.G. van der en A.W.I.M. van der Wurff (2008) Met
API meer markt, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken, te
verschijnen.
Ministerie van SZW (2006) Notitie modernisering van het
uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Den Haag: Ministerie
van SZW.
Ministerie van SZW (2007) Hoofdlijnen Algemene
Pensioeninstelling. Brief van de ministers van SZW en Financiën
aan de Tweede Kamer, AV/PB/2007/41912, 21 december.
Nijman, T. (2008) Financieel toezicht API’s, lezing Netspar,
februari.
VNO-NCW (2008) Naar een modern en betaalbaar pensioen, Den
Haag: VNO-NCW.
ESB
21 maart 2008
167