Ga direct naar de content

Naar een stelsel van centrale banken

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 30 1991

Naar een stelsel van centrale
banken
C.H. Moore, The Federal Reserve System: a history of the first 75 years,
McFarland & Cy., jefferson, N.e. Londen, 1990, 266 blz., $ 25.

Op 23 december 1913 om 18.02 uur
ondertekende president Wilson van
de Verenigde Staten de nieuwe wet,
die aan het Federal Reserve System,
het Amerikaanse stelsel van centrale
banken, de wettelijke basis gaf. Bijna een jaar later, in november 1914,
openden de twaalf federale banken
hun kantoren. Dit ging met zo weinig publiciteit gepaard, dat deze gebeurtenis bijna onopgemerkt bleef.
De voorbereidingstijd tot de aanvaarding in het Congres en de ondertekening van het wetsontwerp door de
president van de VSverliep daarentegen stormachtig en trok veel aandacht. In 1989 bestond de Fed 75
jaar. Deze verjaardag werd op verschillende wijzen gevierd. De Federal Reserve Bank van St. Louis bij
voorbeeld koos dit jubileum als uitgangspunt voor een wetenschappelijke conferentie op 19-20 oktober
1989 over monetair beleidI, de Federale bank van Richmond schonk er
met een aantal boeiende, historisch
getinte artikelen in haar maandbericht aandacht aan2, en Carl H.
Moore, gedurende 32 jaar werkzaam
geweest bij de Federal Reserve van
Dallas als econoom en vice-president, schreef het onderhavige boek,
dat derhalve een insiders-zienswijze
biedt.

Amerikaanse lessen
De wordingsgeschiedenis van het
Amerikaanse stelsel van centrale banken is interessant en leerzaam. Dit is
mede het geval omdat Europa thans
driftig bezig is eveneens vorm te geven aan een stelsel van centrale banken. De ontwerp-statuten voor de
toekomstige ESCBzijn aanvaard en
gepubliceerd in bij voorbeeld het
Kwartaalbericht van De Nederlandsche Bank3. De eerste stappen tot
verwezenlijking lijken gezet met de
oprichting van een Europees Monetair Instituut voor de zogenoemde
tweede fase. In dit licht is het boei-

ESB 30-10-1991

end kennis te nemen van de lessen
die de ontstaansgeschiedenis van
het Amerikaanse stelsel te bieden
heeft. Moores geschiedschrijving verschijnt dan ook op een welgekozen
moment.

Vormgeving Fed
Met de inrichting van het Amerikaanse stelsel van centrale banken in
1914 werd, zo verhaalt Moore, een
tijdperk afgesloten van bijna 100 jaar
discussie en strijd om een centrale
bank met bevoegdheden in monetaire en financiële aangelegenheden.
Deze strijd ging in zekere zin terug
tot de tegenstelling tussen de centralistisch georiënteerde Alexander Hamilton en de meer statengezinde
Thomas ]efferson. Hamilton won
met zijn First United States Bank, die
in 1791 werd gesticht en voor 20 jaar
het recht van bankbiljettenuitgifte
kreeg. Toen verlenging van het
Bankstatuut in 1811 geen meerderheid verwierf in het Congres, brak
een periode van monetaire onrust
aan. Free banking, de tegenpool van
de centrale bank, en ‘wild cat banking’ met tal van bankbiljettenemittenten alsmede een daardoor gegroeid onoverzichtelijk geheel van
betaalmiddelen veroorzaakten een
vertrouwenscrisis in het bankenstelsel en monetaire instabiliteit. Eerst
de beëindiging van de Burgeroorlog
en de aanvaarding van de Bankwet
van 1863 brachten een voorlopige
rust. Niettemin bleef de situatie onbevredigend wegens het ontbreken
van de ‘lender of last resort’ -functie
en de weinig soepele, niet aan de feitelijke behoeften aangepaste, voorziening van betaalmiddelen.
Eerst met de verkiezing van een Democratische president in 1912, de
eerste sinds 50 jaar, ontstond de politieke ruimte voor monetaire hervorming, die uitmondde in de oprichting van het stelsel van 12 federale
banken met een Federal Reserve

Board. De problemen om het stelsel
daadwerkelijk van de grond te krijgen betroffen zowel het aantrekken
van gouverneurs, later werden dit
presidenten, van de federale banken
en leden van de Board met voldoende gezag, als aanvaarding door de
financiële gemeenschap en taakvervulling en -afbakening jegens
Washington van de nieuwe instelling. Duidelijk wordt dat zowel persoonlijkheden als het vermogen bestaande praktische problemen op te
lossen een grote rol speelden om
het stelsel het aanzien te geven dat
het thans bezit.
Wat de oplossing van praktische problemen betreft is wellicht het meest
sprekende voorbeeld de realisatie
van betrouwbare en snelle verwerking van cheques geweest, in de VS,
anders dan in ons land, de meest
gangbare manier van betalen per
overschrijving. Voor het aanzien van
het stelsel waren zowel het ter hand
nemen van de economische research- en informatiefunctie als de
aanwezigheid van sterke persoonlijkheden van grote betekenis. Van hen
noemt Moore in de eerste plaats Benjamin Strong, gedurende 1914-1928
governor – tot 1935 was dit de officiele benaming – van de New Yorkse
Fed. Verder komen ter sprake Marriner S. Eccles, gedurende 1934-1951
voorzitter van de Board, diens meer
diplomatieke opvolger William
McChesney Martin]r. die tot 1970
aanbleef, alsook de voorzitters uit
het jongste verleden: Arthur Burns
en Paul Volcker.
Strong legde in de nadagen van het
Amerikaande isolationisme de contacten met de verschillende Europese centrale banken, in het bijzonder
de Bank of England, en maakte New
York tot de goudkluis van de wereld. Eccles breidde het beleidsinstrumentarium van de Fed uit en
wist het reserve- en open-marktinstrumentarium tot ontwikkeling te
brengen, naast een grondige herziening in 1935 van de opzet van het
stelsel, waardoor het onder andere
beter opgewassen zou zijn tegen financiële crisissituaties. Chairman

1. Vergelijk M.T. Belongia (red.), Moneta-

ry policy on the 75th anniversary ofthe
Federal Reserve System, Kluwer, Boston/Dordrecht 1991.
2. Vergelijk].M. Parthemos, The Federal
Reserve Bank of Richmond: governor
Seay and the issues of the early years,
Economie Review, nr. 1, 1990.
3. De Nederlandsche Bank, Kwartaalbericht, nr. 1990/4, maart 1991, blz. 91-123.

Martin]r. verbreedde de beleidsinvloed van het Stelsel, maakte van de
Fed een nationaal instituut, maar bakende ook zijn positie tegenover de
politiek scherper af. Burns, met zijn
brede politieke ervaring in Washington, was eveneens een succesvol
vechter voor de onafhankelijkheid
van de Fed en slaagde erin, heel interessant detail in het licht van de huidige politieke discussie rond het toekomstige Europese stelsel van
centrale banken, de wens van het
Congres om de Rekenkamer – US
General Accounting Office – te belasten met controle van doen en laten
van de Fed zodanig af te zwakken
dat de onafhankelijkheid niet in gevaar kwam. Met Volcker won de Fed
niet alleen groot internationaal gezag en invloed, maar werd het monetaire beleid uit de achterkamers van
Washington gehaald tot een voor de
gewone man meer begrijpelijke aangelegenheid, die de voorpagina van
de krant haalde.

Verdiensten
Moore verhaalt van dit alles op boeiende wijze. Hij doet dit een enkele
maal op een wat onbeholpen wijze,
een voorbeeld is zijn uiteenzetting
over de rentearbitrage bij het toenmalige stelsel van de uitgifte van
staatsleningen dat free riders aantrok
en waaraan een eind kwam toen
werd overgegaan op het systeem
van veilingen omstreeks 1958, en
volgt vaak een enigszins hortende
presentatie. Toch stoort dit geenszins, want deze, eigenlijk alleen
maar literaire, tekortkoming of, zo
men wil, gebrek aan deftigheid,
wordt ruimschoots goedgemaakt
door de vertrouwdheid waarmee
Moore over het onderwerp schrijft.
Maar het boek is niet alleen om die
reden lezenswaardig. De betekenis
ervan ligt ook in het decor dat het
verschaft bij de huidige gesprekken
over een Europees stelsel van centrale banken, dat in zijn ontstaansgrond
zo duidelijk verschilt van het Amerikaanse. Niettemin kan het Europese
stelsel in zijn wording ongetwijfeld
leren van de ervaringen die het Federal Reserve System in de ruim 75 jaar
van zijn bestaan heeft opgedaan.
Het is de verdienste van dit boek
deze historie opnieuw te hebben
geboekstaafd.
M.M.G. Fase
De auteur is onderdirecteur van de Nederlandsche Bank en buitengewoon hoogleraar monetaire economie aan de Universiteit van Amsterdam.

Auteurs