Multinationalisatie van het
uitgeefwezen
P.K. ]agersma*
etNederlandse uitgeefwezen werd in de periode 1965 tot en met 1989 gekenmerkt
door: concentratie, diversificatie en in het bijzonder multinationalisatie. De drie
grootste Nederlandse uitgeverijen multinationaliseerden hun werkterrein vanwege de
kleine thuismarkt annex het kleine taalgebied en de noodzaak de risico’s in
geografisch opzicht te spreiden. Vanaf het begin van de jaren tachtig wordt op grote
schaal gedesinvesteerd en gereorganiseerd.
H
Uitgeven is in de kern een ambachtelijke bezigheid.
Uitgevers houden zich bezig met het ontwikkelen
van cultuurgoederen. Tussen uitgevers bestaan veel
verschillen. Ruwweg kan een onderscheid worden
gemaakt naar algemene uitgeverijen en krantenbedrijven. Tot de groep algemene uitgeverijen behoren
VNU, Elsevier en Wolters-Kluwer. Tot de groep krantenbedrijven behoren de Telegraaf en Wegener. Dit
onderscheid is niet strikt, omdat ook Elsevier (Nederlandse Dagbladunie) en VNU (Audet) omvangrijke
krantenbedrijven hebben.
In dit artikel staan enkele ontwikkelingslijnen concentratie, diversificatie en multinationalisatie – in
relatie tot de drie grootste Nederlandse uitgeverijen
(conform de omzet over 1989) centraal: Verenigde
Nederlandse Uitgeversbedrijven (VNU), Elsevier en
(Wolters-)Kluwer. De tijdsspanne: 1965 tot en met
1989. In deze studie is gekozen voor Kluwer, omdat
Kluwer ten tijde van de fusie in 1987 (met WoltersSamsom) de grootste omzet had. Achtereenvolgens
zullen behandeld worden: het werkterrein van de uitgeverijen, de ontwikkelingslijnen die in het uitgeefwezen plaatshadden, de ‘stuwende krachten’ verantwoordelijk voor de belangrijkste ontwikkelingslijn
‘multinationalisatie’ en de strategie van het multinationaliseren van het werkterrein van de uitgevers. Het
artikel sluit af met enkele slotopmerkingen.
De uitgever
Wat is een uitgever? Van den Brink, de voormalig president-directeur van Elsevier, definieert ‘een uitgever’ als volgt: “De uitgever is de professionele organisator van inhoud, verveelvoudiging, openbaarmaking
en verspreiding van informatie voor voldoende brede, specifieke groepen van afnemers. Het hoofdkenmerk hierbij is vooral de voldoende brede specifieke
groep. Is de groep tot welke hij zich richt niet breed
genoeg, dan kan zijn arbeid niet professioneel zijn; is
deze groep het gehele volk omvattend, dan is hij
ESB 16-3-1994
geen uitgever. De organisator van radio- en tv-uitzending is een broadcaster, de uitgever is een narrowcaster, ook al kan zoals bij een blad en een (best-selling) boek de oplage soms zeer groot zijn”l. In
aanvulling op de definitie van Van den Brink van een
uitgever volgt hier zijn definitie van het werkterrein
van de uitgeverij: “De uitgeverij is niet gebonden aan
het papier als beelddrager. Zijn werkterrein kan zich
tot elk ander medium uitstrekken, mits het maar narrowcasting is. Ook de organisator van een databank,
systeem van viewdata enz. is een uitgever. Zeker de
uitgever van de toekomst zal dus per definitie multimediaal gericht dienen te zijn”Z.
Het werkterrein van uitgeverijen kan eveneens
omschreven worden naar de informatiemarkten waarin uitgeverijen opereren.
Informatiemarkten
De markt voor informatieprodukten
bestaat uit verschillende naar gebruiker te rangschikken deelmarkten: de markt voor publieksinformatie (informatie
afkomstig uit kranten/dagbladen,
tijdschriften en boeken, informatie ten behoeve van de algemene ontwikkeling en ontspanning), de markt voor onderwijsinformatie (informatie die tegemoet komt aan de
informatiebehoeften
van onderwijsinstellingen, i.h.b.
leermiddelen voor het dagonderwijs), de markt voor
professionele informatie (informatie over en voor het
uitoefenen van een vak/beroep) en de markt voor
wetenschappelijke
informatie. Deze informatiemarkten kunnen met de Z.g. ‘informatiepiramide’ gevisuali-
• De auteur is verbonden aan de Katholieke Universiteit Brabant, vakgroep Bedrijfseconomie,
sectie Organisatie. Hij
dankt prof. dr. S.W. Douma, prof. T. Kumpe en dr. R.E.M.
van den Brink voor hun commentaar.
1. R.E.M. van den Brink, De informatiemaatschappij
en de
toekomst van het boek, E5B, 16 april 1980, blz. 444.
2. Idem, blz. 444.
Figuur 1. De
ltiformatlepyramide
seerd worden
(figuur 1).
De informatie, aanwezig in de top van de piraProfessioneel
mide is internationaal georiënteerd, heeft een
Onderwijs
geringe prijselasticiteit, is
publieksrelatief ongevoelig voor
Informatie
conjuncturele schommelingen, werkt weinig tot
in het geheel niet met advertenties en wordt in de
meeste gevallen vooruitbetaald. Informatie gelokaliseerd aan de voet van de piramide is bestemd voor
het grote publiek. Het gaat in dat geval vaak om
‘bulk’-informatie (een ‘commodity’). Alle vier de informatiemarkten zijn in hoge mate gesegmenteerd. De
positie die door uitgevers in deze piramide wordt ingenomen, heeft verstrekkende gevolgen voor hun
functionele strategieën en daarmee hun concurrentiestrategieën (i.e. strategieën op het vlak van onderzoek & ontwikkeling, produktie, distributie, marketing en service). Onderaan de piramide wordt
hoofdzakelijk geconcurreerd op basis van volume.
Een hoger in de informatiepiramide gelokaliseerde
uitgever concurreert minder op basis van schaal en
meer op basis van onderscheidende concerneigenschappen als een ‘goede naam’ en een ‘opgebouwd
relatienetwerk’ (i.e. er wordt meer op basis van ‘toegevoegde waarde’ geconcurreerd). Naarmate een uitgever hoger in de piramide is gelokaliseerd, is er een
groter geografische bereik nodig en zullen de eisen
die aan het management gesteld worden toenemen
(de markt wordt internationaler en daardoor complexer van aard).
Ontwikkelingslijnen
In deze paragraaf worden een aantal
ontwikkelingen die zich de afgelopen
de uitgeefbranche hebben voltrokken
genomen. Het gaat om: concentratie,
multinationalisatie.
kenmerkende
jaren binnen
onder de loep
diversificatie en
Concentratie
De uitgeefbranche kenmerkt zich al vanaf de jaren
zestig door een manifest concentratiestreven.
Bijgevolg ontstonden de eerste grote uitgeefconcerns. In
zijn proefschrift zet Van den Brink uiteen, dat het
vooral de kostenstructuren zijn, die uitgeverijen ertoe
aanzetten de schaal waarop geopereerd wordt te vergroten3. Volgens Van den Brink was in de jaren zestig
de omzet van de gemiddelde uitgeverij – zonder de
eigen drukkerij – te gering voor noodzakelijke diepteinvesteringen op het terrein van redactie, produktie
en distributie. Voorts werden de uitgeverijen door de
toenmalige loonexplosie gedwongen hun activiteiten
te combineren, ten einde door schaalvergroting hun
kosten te reduceren.
Het vergroten van de uitgeverij domineerde dan
ook in de jaren zestig en beginjaren zeventig de burelen van de uitgeverijen. Elsevier ging gedurende de
jaren zestig en het begin van de jaren zeventig samen
met: Misset (professionele informatie) in 1968, de
Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij (wetenschappelijke informatie) in 1970 en Excerpta Medica
(wetenschappelijke
informatie) in 1971. VNU ging in
die periode ondermeer samen met: Het Spectrum
(publieksinformatie)
in 1967 en de Rotogravure Maatschappij (drukkerij) in 1967. Kluwer ging in diezelfde
periode samen met: Veen (professionele informatie)
in 1965, Van Loghum Slaterus (professionele informatie) in 1966, Stam (onderwijsinformatie en professionele informatie) in 1967, Tjeenk Willink (onderwijsinformatie) in 1968, Zomer&Keuning (publieksinformatie) in 1969, Ten Hagen (professionele informatie) in 1969, Oosthoek (professionele informatie)
in 1969, Nijhoff (wetenschappelijke
informatie) in
1970, Stenfert Kroese (onderwijsinformatie en professionele informatie) in 1972 en Bert Bakker (fictie) in
1972. Ook veel andere uitgeverijen gingen in elkaar
op. J.B. Wolters Uitgevers-Maatschappij NV ging in
1968 samen met Erven P. Noordhoffs Uitgeverszaak
NV. Het resultaat: Wolters-Noordhoff NV. WoltersNoordhoff ging in 1972 samen met Samsom.
De concentratiebeweging
van de periode 19651972 heeft ertoe geleid, dat – gezien de beperkte
groeimogelijkheden
op de binnenlandse markt voor
foliomedia (i.e. de gedrukte uitgeefprodukten) VNU, Elsevier en Kluwer het expansievizier naar
nieuwe produkt-markten en geografische markten
gingen verplaatsen. Voortgaande expansie viel eerst
en vooral te realiseren door voortgaand te diversificeren e%f te multinationaliseren. Waren VNU, Elsevier en Kluwer gedurende de periode 1965-1972
vooral betrokken bij kleine fusies, in de periode daarna waren VNU (en in het bijzonder) Elsevier en Kluwer betrokken bij (enkele) grote fusies. Zo fuseerde
Elsevier in 1979 met de Nederlandse Dagbladunie
(NDU), fuseerde VNU in 1987 met Audet en gingen
Kluwer en Wolters-Samsom in 1987 op in WoltersKluwer. De fusie tussen Elsevier en NDU vond plaats
binnen de houdstermaatschappij
Elsevier-NDU NV.
De fusie tussen Kluwer en Wolters-Samsom vond
plaats binnen de houdstermaatschappij
Wolters-Kluwer NV. De fusie tussen Elsevier en de NDU was
complementair van aard. De fusies tussen VNU en
Audet en Kluwer en Wolters-Samsom waren vooraleerst identiek van aard: meer van hetzelfde.
Diversificatie
Uitgeefactiviteiten kunnen gespreid worden naar:
produkten (verschillende informatiemarkten kunnen
worden bewerkt) en de manier van informatie-overdracht (de overdracht van informatie kan langs
traditionele weg, in gedrukte vorm, en langs niet-traditionele weg geschieden – bij voorbeeld via electronische media). Het entameren van activiteiten in een
andere dan de ‘eigen’ informatiemarkt vergt een nieuwe marktbenadering (i.e. een herijking van de marketing-mix) voor een ‘nieuwe’ markt (i.e. ‘doelgroep’).
Het bewerken van een informatiemarkt – al dan niet
3. R.E.M. van den Brink, Economische structuur en ontwik-
keling van de injormatiemedia in Nederland 1938-1985,
in het bijzonder die met betrekking tot de uitgeverij, proefschrift, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen,
1987.
‘nieuw’ – kan via schriftelijke danwel via electronische weg plaatsvinden. Kortom: het diversificeren
van het werkterrein kan door nieuwe produkten annex informatiemarkten en door nieuwe technologieën annex distributiestrategieën
gevoed worden.
Uitgeverijen diversificeerden vaak in nieuwe informatiemarkten om langs deze weg de toekomstige
groei veilig te stellen. In deze informatiemarkten werden ‘nieuwe’ produkten aan (veelal) ‘nieuwe’ doelgroepen verkocht. Het diversificeren van het werkterrein vond bij voorbeeld bij VNU op grote schaal in
de professionele informatie plaats. Dat vooral VNU
actief is geweest op het gebied van de ‘Nieuwe Media’ (i.e. VNU-jargon voor ‘diversificatie’) is begrijpelijk gezien de positie van VNU in de publieksinformatie: al aan het begin van de jaren zeventig was meer
dan de helft van de VNU-omzet afkomstig uit publiekstijdschriften die in Nederland en België werden
afgezet. In het Nederlandse uitgeefgebied had VNU
wat de publiekstijdschriften aanging een grote omvang bereikt. Het Nederlandse taalgebied vormde
een barrière voor de verdere expansie van VNU. De
leiding van VNU had twee beleidsalternatieven voorhanden: multinationalisatie en diversificatie. Diversificatie genoot lange tijd de voorkeur van de Haarlemse
uitgeverij.
Ook Elsevier en Kluwer gingen zich bij het
diversificeren van het werkterrein op nieuwe informatiemarkten – voornamelijk professionele informatieprodukten – toeleggen. Professionele informatieprodukten die betrekking hadden op ‘marketing’, ‘recht’
en ‘media’ stonden in het middelpunt van de belangstelling. Deze segmenten van de markt voor professionele informatie waren aantrekkelijk vanwege de
hoge groeiniveaus, de voordelen van spreiding (de
gevoeligheid voor conjuncturele schommelingen
werd daardoor gereduceerd), de geringe taalgebondenheid en de geringe afhankelijkheid van de advertentiemarkt (waardoor men weinig tot geen last had
van conjuncturele cycli).
Uitgeverijen kregen al aan het einde van de jaren
zestig te maken met nieuwe vormen van informatieoverdracht. Deze vormen van informatie-overdracht
hadden betrekking op de distributie van de informatie. Electronisch uitgeven wordt vanaf het begin van
de jaren tachtig langzaam aan belangrijker. Vanaf dat
moment wordt ook wel voorzichtig gesproken over
een ontwikkeling naar een ‘paperless society’. Alle
drie de uitgeverijen wilden graag participeren in nieuwe media. Dit mondde in Nederland uit in de deelneming van VNU in Filmnet. Elsevier ging in 1982
samen met het LIOF electronische databanken exploiteren. Richtte VNU zich op de markt voor electronische consumenteninformatie.
Kluwer startte in Nederland een juridische databank op.
Door in het fenomeen commerciële televisie te
gaan deelnemen waren uitgevers in staat de nadelige
gevolgen van commerciële televisie voor de advertentiebezetting in de gedrukte media te compenseren.
Voor VNU lag de deelneming in commerciële televisie voor de hand, voor Elsevier minder. In tegenstelling tot Elsevier was VNU in hoge mate afhankelijk
van de markt voor publieksinformatie. Het waren
vooral de publieksinformatieprodukten
van de VNU
ESB 16-3-1994
Tijdschriftengroep die concurreerden met commerciële televisie. Elsevier zag haar deelneming in commerciële televisie louter als een in financieel opzicht
aantrekkelijke ‘strategische’ belegging.
De diversificatie in de electronische media kost
tot nu veel moeite. Er was weinig belangstelling van
de zijde van de mogelijke informatie-aanbieders,
adverteerders en consumenten. Hierdoor worden de
uitgeverijen met name voor wat betreft de electronische publieksinformatiemarkt
gedwongen pas op de
plaats te maken. De – hoofdzakelijk internationale electronische professionele informatiemarkt had weinig tot geen hinder van de voornoemde problematiek. Het diversificeren van het werkterrein heeft niet
geleid tot een grootscheepse kannibalisatie van het
oorspronkelijke uitgeefprodukt: het uitgeefprodukt in
gedrukte vorm. Er bleek in de praktijk eerder sprake
te zijn van supplementariteit.
Multinationalisatie
Multinationalisatie was al in het midden van de jaren
zestig voor alle drie de uitgevers een belangrijke concerndoelstelling. De Nederlandse (en Nederlandstalige) ‘uitgeefmarkt’ is klein. Mede daardoor werd de
Nederlandse (en Nederlandstalige) uitgeefmarkt al
vrij snel gedomineerd door enkele grote uitgeverijen.
VNU (publieksinformatie),
Elsevier (wetenschappelijke informatie), Kluwer (losbladige boekwerken) en
Wolters-Samsom (educatieve informatie) namen al
vanaf het begin van de jaren zeventig sterke marktposities in. De Nederlandse uitgeefbranche vertoonde
dan ook kenmerken van een oligopolistische bedrijfstak. De concurrentie tussen VNU, Elsevier en Kluwer
is in de marktsegmenten niet fel geweest. Dit had onder meer te maken met de overzichtelijkheid van de
informatiemarkt: de informatiemarkt(segment)en
waren reeds lang onder de betreffende uitgeverijen
‘verdeeld’. De monopolie-achtige posities dwongen
de uitgevers over de nationale grenzen heen te gaan
kijken. Alleen daar waren hun groeidoelstellingen te
verwerkelijken. Het aanwenden van middelen ten
behoeve van marktontwikkeling en/of produktontwikkeling met als achterliggende doelstelling tot een
(nog) groter marktaandeel te komen in de totale informatiemarkt was in Nederland moeilijk realiseerbaar.
Het kleine Nederlandse en Nederlandstalige uitgeefgebied heeft overigens ook voordelen. Een klein
uitgeefgebied biedt een vorm van bescherming tegen
uitgeverijen uit andere, veelal grotere landen en taalgebieden. Deze uitgeverijen vinden Nederland en het
Nederlandstalige uitgeefgebied klein, moeilijk te penetreren en daardoor een weinig aantrekkelijk expansiegebied.
Het spreiden van uitgeefactiviteiten over een diversiteit aan taalgebieden en landen reduceert tevens
de gevoeligheid voor conjuncturele cycli. Door de
overwegend ruime liquiditeit van VNU, Elsevier en
Kluwer was het mogelijk vorm en inhoud te geven
aan het streven de risico’s te spreiden. De financiële
middelen waren voorhanden om te komen tot een
meer ‘multinationaal’ en daarmee een minder conjunctuurgevoelig werkterrein.
;ao
Risicospreiding heeft echter ook in het verlengde
van de sterk gevoelde behoefte aan grootschaligheid
gelegen. Het toenemen van de introductiekosten van
nieuwe uitgeefprodukten onderstreepte in een vroeg
stadium het belang van een grotere omvang. In dat
licht vallen de fusies tussen de Nederlandse uitgeverijen Elsevier en de NDV in 1979 en de fusie tussen
Kluwer en Wolters-Samsom in 1987 te verklaren.
Grootschaligheid biedt naast kostenvoordelen een
omvangrijker draagvlak voor risicospreiding en voortgaande multinationale expansie.
Binnen de relatief homogene wetenschappelijke
informatiemarkt is multinationalisatie een blijvend en
aan belang toenemend fenomeen. Deze trend wordt
slechts marginaal beïnvloed door de stand van de internationale conjunctuur. Dit is met name het gevolg
van de lingua franca van de wetenschappelijke
informatiemarkt: het Engels. Met andere woorden: taal
kan als platvorm van risicospreiding figureren.
Publieksinformatie daarentegen is gevoelig voor
schommelingen in de conjunctuur. Economische baisses zijn daardoor met name van invloed op de bedrijfsvoering van publieksinformatieprodukten.
Implicatie: multinationalisatie omwille van risicospreiding
is met name effectief voor publieksinformatieprodukten. Het is vanuit deze invalshoek dan ook vreemd,
dat het multinationaliseren van het werkterrein vrijwel altijd plaatsvond in de markten voor professionele informatie- en wetenschappelijke
informatie produkten.
De strategie voor multinationalisatie
Multinationalisatie kan gepraktiseerd worden via het
opstarten van lokale ondernemingen, het acquireren
van buitenlandse ondernemingen,
internationale
joint ventures en internationale deelnemingen 4.
VNV, Elsevier en Kluwer verschillen al vanaf het
midden van de jaren zestig in de geografische gebieden waarin de multinationalisatie gestalte dient te krijgen. VNV concentreerde zich aanvankelijk op Europa (in het bijzonder België) en (in mindere mate) de
Verenigde Staten. Gedurende de jaren zeventig en
(met name) de jaren tachtig expandeert VNU in toenemende mate in de Verenigde Staten (in professionele informatie). Aan het einde van de jaren tachtig
wordt echter besloten de Amerikaanse uitgeefactiviteiten terug te dringen.
Elsevier concentreerde zich vanaf het midden van
de jaren zestig op het Angelsaksische taalgebied. De
Verenigde Staten was de belangrijkste buitenlandse
uitgeefmarkt. De expansie van Kluwer concentreerde
zich aanvankelijk net als de expansie van VNV op
West-Europa (in het bijzonder België). VNU en Kluwer bleven tot aan het einde van de jaren tachtig
overwegend actief in de belendende uitgeefmarkten
België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Verenigd
Koninkrijk en (in mindere mate) Spanje en Italië,
ondanks de relatief frequente ‘uitstapjes’ naar de
Verenigde Staten (met name VNU).
In het oog springend zijn de overeenkomsten in de
door de uitgevers gehanteerde multinationalisatiestrategieën. Het opstarten van lokale uitgeverijen vindt
zelden plaats. Internationale start-ups worden bij
hoge uitzondering aangetroffen. Vrijwel alle internationale joint ventures en internationale deelnemingen
waren horizontale expansies. Verticale expansies en
diversificaties kwamen gedurende de periode 1965
tot en met 1989 zelden voor. Joint ventures en deelnemingen maakten het mogelijk om tegen relatief geringe risico’s en lage kosten kennis te vergaren van de
geografisch (nog) onbekende markt waarop men
zich wenste te begeven. Internationale acquisities
werden pas vanaf het einde van de jaren zeventig op
grotere schaal tot stand gebracht. Het afstoten van
buitenlandse belangen valt pas vanaf het begin van
de jaren tachtig met grotere regelmaat waar te nemen. Daarover later meer.
Internationale
acquisities
De uitgeverijen hadden in beginsel alle drie een voorkeur voor het effectueren van internationale acquisities. Internationale start-ups en internationale joint
ventures en deelnemingen namen teveel tijd in beslag en waren daarenboven met veel onzekerheden
omgeven. VNV (in mindere mate), Elsevier en Kluwer (beide in meerdere mate) wilden de door hen
verworven ervaring met het multinationaliseren van
het werkterrein onafhankelijk van derde partijen benutten. Elsevier had in tegenstelling tot VNV een duidelijke voorkeur voor volledige overnames. Overnemen was het Leitmotiv. Pas aan het begin van de
jaren tachtig zet Elsevier de visie overboord, dat alleen langs de weg van de fusies/acquisities internationaal geëxpandeerd kan worden. De opvattingen
van Kluwer strookten met die van Elsevier: acquisities hadden het primaat.
Internationale
samenwerking
Internationale samenwerking in de vorm van internationale joint ventures en internationale deelnemingen
werd hoofdzakelijk door VNV gepraktiseerd. Op
deze manier was het voor VNV mogelijk in meerdere
produkt-markten
ijzers in het vuur te hebben. VNV
heeft lange tijd gestreefd naar, zoals men het zelf formuleerde, ‘het formeren van internationale netwerken van deelnemingen’. Dit paste in het concernbeleid om de activiteiten op het gebied van de
professionele informatie op te voeren.
Rationalisatie
Tegen het einde van de jaren zeventig werden VNV,
Elsevier en Kluwer geconfronteerd met de internationale conjuncturele teruggang. Naar aanleiding van
deze conjucturele teruggang liepen de resultaten terug. De consumptieve bestedingen daalden. Door de
daling van de koopkracht van de consument stond
de afzet van bladen en boeken onder druk. De consu-
4. De hier te presenteren gegevens zijn ontleend aan P.K. ]agersma en]. BeU, Internationale joint ventures: een empirische analyse, ESB, 4 november 1992, blz. 1064-1068; P.K. ]agersma, Internationale start-ups, ESB, blz. 596-600, 30 juni
1993; P.K. ]agersma, Internationale
acquisities van Nederlandse multinationals, ESB, 6 oktober 1993. blz. 914-919.
ment werd vooral terughoudend met betrekking tot
het aangaan van omvangrijke langlopende verplichtingen als de aanschaf van encyclopedieën.
De daling van de oplage van de tijdschriften en
dagbladen werd opgevangen door produktvernieuwing (een toenemend gebruik van kleuren) en prijsverhogingen. Alle drie de uitgeverijen zagen – ondanks de ‘onheilstemming’ – op dat moment
evenwel in de naaste toekomst een ‘bescheiden’ expansie en resultatenverbetering
in het verschiet liggen. Kostenbeheersing (in het bijzonder de kosten
betreffende het ontwikkelen van nieuwe produkten),
sanering (i.e. op stapel staande verzelfstandigingen)
en (voorgenomen) reorganisaties stonden centraal.
De uitgevers gingen zich richten op de sterke onderdelen van het concern. De zwakke onderdelen
werden afgestoten. Ook de minder goed bij het concern passende activiteiten werden afgestoten. Een
concentratie op kernactiviteiten werd vanaf het begin
van de jaren tachtig het beleidscredo. De afweging
‘core’ (behouden c.q. versterken) versus ‘non-core’
(afstoten) stond centraal. Het accent in de beleidsvorming lag op het integreren van de gedurende de
tweede helft van de jaren zeventig en beginjaren tachtig verworven ondernemingen.
In dat kader vond
eveneens een herstructurering plaats van de portfolio
van internationale aanwinsten. Het afstoten van dochterondernemingen
vond plaats door ofwel de exploitatie van de informatieprodukten
te staken ofwel de
dochterondernemingen
bij collega-uitgeverijen onder
te brengen. Deze uitgeverijen waren sterker in de activiteiten van de betreffende dochteronderneming
gespecialiseerd, of hadden daarin een betere marktpositie (met een beter perspectief) opgebouwd.
VNU, Elsevier en Kluwer gingen gedurende de
periode 1980 tot en met 1983 meer op zeker spelen.
Multinationalisatie via interne expansie (autonome
groei, nieuwe produkten) werd geprefereerd boven
multinationalisatie via externe expansie. In de periode 1980-1985 werden door de drie uitgeverijen
slechts drie belangrijke internationale acquisities tot
stand gebracht. De multinationalisatie van het werkterrein bleef in eerste aanleg een horizontaal karakter
houden: ‘meer van hetzelfde’.
Illustratief voor de eerder genoemde gang van zaken, via interne expansie in plaats van via externe expansie te multinationaliseren,
was de beslissing van
de Raad van Bestuur van Elsevier, om het ‘traditionele streven’ naar grote internationale acquisities (aan
het begin van de jaren tachtig) aan banden te leggen.
Naast de inzakkende internationale conjunctuur
kreeg Elsevier te maken met een gebrek aan (en daardoor dure) Amerikaanse ondernemingen
om over te
nemen. Elsevier ging – vooral Amerikaanse – activiteiten rationaliseren. Produktontwikkeling
– met het
oog op het reduceren van de afhankelijkheid van de
afzetmarkten die berusten op overheidsfinanciering
door de bestaande dochterondernemingen
kreeg het
primaat. VNU en Kluwer voerden een soortgelijk
‘voorzichtig’ expansiebeleid. Internationale acquisities of deelnemingen waren op dat moment in de taboesfeer beland.
Werden in het begin van de jaren tachtig reeds de
eerste voorzetten gegeven, pas halverwege de jaren
E5B 16-3-1994
TabeL Expansies van VNV,Elsevier en (Wolters-)
Kluwer,
1965-’89
Start-ups
jointvenures/ deelnemingen
Acquisities
Desinvesteringen
19
35
70
32″
a. waatvan 27 in de jaren tachtig.
Bron: jaatverslagen en interne documenten, 1965-1989.
tachtig begonnen de uitgeverijen hun werkterrein op
grote schaal te rationaliseren. Er werden diverse binnen- en buitenlandse ventures afgestoten. Het belangrijkste criterium voor het al dan niet afstoten van ventures was een financieel criterium: ventures met een
onvoldoende rentabiliteit werden afgestoten. Aan de
hand van dit criterium valt te verklaren, dat vaak
werd overgegaan tot het afstoten van (deelnemingen
in) kapitaalsintensieve uitgeefactiviteiten
als boekhandels en grafische bedrijven. De kapitaalsintensieve activiteiten waren veelal weinig winstgevend en
weinig flexibel (in termen van de alternatieve gebruiksmogelijkheden
van het fysieke ‘produktie-apparaat’). Daarenboven waren deze activiteiten conjunctuurgevoelig. Met het aan het begin van de jaren
tachtig in elkaar zakken van de conjunctuur vond
dan ook een groot aantal desinvesteringen van kapitaalsintensieve uitgeefactiviteiten plaats. Door de activiteitenportefeuille te saneren werden middelen vrijgemaakt, die door de uitgeverijen in een
produktievere richting konden worden aangewend.
VNU, Elsevier en Kluwer hebben met het simultaan expanderen en rationaliseren concreet inhoud
gegeven aan het verschijnsel ‘portfolio-management’:
de financiële en managementrniddelen
werden op
deze manier efficiënt over de portfolio van de concernactiviteiten gealloceerd.
Conclusie
De structuur van de Nederlandse uitgeefbranche
werd in belangrijke mate bepaald door de relatief
kleine thuismarkt (en het kleine taalgebied) waarin
door de voortgaande concentratie enkele grote en
vele kleine uitgeverijen hun emplooi vonden. De kleine uitgeverijen legden zich toe op het bewerken van
marktnissen. VNU, Elsevier en Kluwer concentreerden zich op multinationalisatie en diversificatie (het
laatste overigens zonder veel succes). Multinationalisatie, gevoed door de kleine thuismarkt en het risicospreidingsmotief en zich manifesterend in de vorm
van internationale acquisities, joint ventures/deelnemingen en start-ups, is in de loop van de tijd belangrijker geworden. Door de druk op de rendementsmarges is diversificatie in de loop der tijd juist in
betekenis afgenomen.
Pieter Jagersma