î
I
Mogelijke gevolgen van
micro-elektronica
voor de internationale arbeidsverdeling
PROF. DR. L. J. EMMERIJ*
Over de directe gevolgen van de opmars van de micro-elektronica
voor de
nationale economie is al veel gespeèuleerd. maar veel minder aandacht is besteed
aan het feit dat invoering van de nieuwe technologie ook aanzienlijke verschuivingen
in de
intemationale
arbeidsverdeling
teweeg zal kunnen brengen. Het is zelfs nog uitermate moeilijk
enigszins betrouwbare
uitspraken te doen over de richting waarin die verllChuivingen
zullen plaatsvinden. Zullen het voornamelijk
de rijke landen zijn die er baat bij hebben dat hun
relatief hoge arbeidskosten
voor een deel kunnen worden geneutraliseerd
of zullen de ontwikkelingslanden
in staat zijn de nieuwe technologie aan te wenden
om versneld hun achterstand op de rijke landen in te lopen?
In dit artikel wordt een eerste aanzet gegeven om het antwoord
op deze vragen te formuleren.
Inleiding
Bij alles wat er de afgelopen twee jaar is geschreven over
de sociaal-economische consequenties van de invoering van
micro-elektronica in onze economie, is het opmerkelijk
hoe weinig er is gekeken naar de implicaties voor ontwikkelingslanden, internationale handel enz. Bijna de hele discussie is gevoerd over mogelijke gevolgen voor onze eigen economie, voor onze werkgelegenheid; m.a.w. vooral de
directe consequenties zijn onder de loep genomen. Het zal
echter duidelijk zijn, dat er belangrijke indirecte gevolgen
kunnen worden veroorzaakt via de economische ontwikkeling in de arme landen en de repercussies daarvan voor onze
internationale handel en dus voor onze economische structuur en werkgelegenheid.
In het recent uitgebrachte Rathenau-rapport I) is het van
hetzelfde laken een pak. Dit rapport legt grote nadruk, met
name in hoofdstuk 111,op de mogelijke gevolgen voor de
Nederlandse economie. De analyse is hoofdzakelijk gebaseerd :>p gegevens uit rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en het Centraal
Plan Bureau (CPB). In deze rapporten werd geen expliciete
aandacht besteed aan de mondiale consequenties van een invoering op grote schaal van de micro-elektronica en de
mogelijke verschuivingen in ons voor- of nadeel die daaruit
zouden kunnen resulteren.
Het is mij op dit moment onmogelijk om deze tot op heden
verwaarloosde dimensie tot op de bodem en gekwantificeerd
uit de doeken te doen. Ik zou echter wel een aanzet willen
geven, die hopelijk tot diepergaande beschouwingen aanleiding zal geven. Ik borduur hierbij voort op een opmerking
die ik maakte in een kort artikel enige maanden geleden 2).
Ik zei daarin o.m.:
“Maar voor hen die geloven dat het leven onderweg naar en in de
Hof van Eden vervelend zal zijn, is de slang er nog – en die kan
ons in de ergste der hellen doen belanden, want niet alleen kunnen
we binnen de rijke landen door onvoldoende inzicht en visie in het
maatschappelijk en politiek opvangen van deze ontwikkeling ontsporen, maar deze technologische ontwikkeling komt ook op een
belangrijk moment in onze relaties met armere landen. Juist op het
moment dat er misschien enige beweging aan het komen was in
de internationale arbeidsverdeling, zet de micro-elektronica de
300
slinger van het comparatieve voordeel weer een stuk terug in de
richting van de rijke landen. Deze technologie vermindert immers
het aandeel van de factor arbeid in het produkt en dus zullen lage
arbeidskQsten een minder belangrijke rol spelen in het aantrekken
van economische activiteiten. Tegelijkertijd zal de afhankelijkheid van de arme landen toenemen. Noch de regeringen van rijke
landen, noch de multInationale ondernemingen zullen geneigd zijn
deze technologie zelf aan de arme landen ter beschikking te stellen.
Wèl de p’rodukten natuurlijk en het demonstratie-effect van onze
levensstijl. Er dreigt dan een verschrikkelijk wereldbeeld te ontstaan. In de Hof van Eden van de rijke landen liggen mensen van
middelbare leeftijd te luieren aan het strand. Zij zijn omringd door
jonge mensen uit de arme landen dIe zich uit de naad moeten werken
om te voorzien in hun basisbehoeften, “f die werkloos zijn in de
traditionele zin van het woord. De Hof van Eden IS dan een ghetto
geworden, of beter misschien een versterkte vesting~
Is dit de richting waarin de internationale arbeidsverdeling door invoering van de micro-elektronica zal kunnen
veranderen?
Mondiale ontwikkeling
Om de discussie over de conseqnenties van de microelektronica voor de internationale arbeidsverdeling in een
breder kader te plaatsen, is het zinvol om te komen tot een
classificatie van de landen van dewereld met het oog op hun
huidige stand van economische ontwikkeling en hun toekomstkansen wat dat betreft. Daartoe zijn twee criteria
aangelegd:
I. beschikking over grondstoffen en ander ontwikkelingspotentieel op en onder de bodem;
2. het niveau van economische ontwikkeling dat mede bepaalt in hoeverre de landen zelf in staat. zijn van de beschikbare middelen gebruik te make!).
• Rector van het Institute of Social Studies te Den Haag.
I) Verslag van de adviesgroep maatschappelijke gevolgen van de
micro-elektronica. november 1979.
2) Tijdperk van technisch imperialisme voor de deur, NRC
Handelsblad. JO april 1979.
Figuur 1. Mondiale verdeling van landen naar ontwikkelingspotentieel
b~.
•
Bc:schikkina
•
Verenigde Staten
•
….
over grondstoffen
t
Skandinavie
•
Canada
•
•
West-Duitsland
•
Auslralil
•
Frankrijk
Ver. Koninkrijk
Zuid-Afrika
•
•
Japan
•
Nieuw
Zeeland
Sovjetunie
•.
Oost-Europa
f
~
I
~
I———-+–~——,—-
~
!.
t
•
1
Brazilil
Korea
‘.Nigeria
J
•
t
•
Venezuela
•
Mexico
China
•
Kenya
‘.India
I
•
Iran
• BanaJa
no.b
• Tanzania
•
zam~ia
•
Zaire
•
Mauretanil
Ter illustratie is in figuur I zo’n classificatie in vier groepen gepresenteerd. Ik meen, dat deze grafiek met het oog
op de technologische ontwikkeling een bruikbaarder beeld
geeft van de mogelijke mondiale verschuivingen dan de
classificaties die tot op heden naar voren zijn gebracht.
In de figuur toont de horizontale as de (potentieel) aanwezige grondstoffen, oplopend van rechts naar links. De
verticale as geeft het niveau van economische ontwikkeling
weer, oplopend van beneden naar boven. Zo zien wij in het
kwadrant links boven de landen die op dit ogenblik rijk zijn,
zowel in inkomen als in grondstoffen. Rechts boven zien
wij de naties, die -.alhoewel op dit moment rijk in inkomen
– min of meer grote tekorten hebben op het gebied van
grondstoffen. In het kwadrant links beneden zien wij de
potentiële klimmers, nl. landen die op dit moment nog arm
zijn in inkomen, maar een groot potentieel hebben vanwege hun rijkdom aan grondstoffen. Ten slotte hebben wij
in de rechter benedenhoek van de figuur de landen die
zowel arm zijn in inkomen als op het gebied van grondstoffen. In elk van de vier kwadranten zijn slechts enkele
landen aangeduid ter illustratie.
Ik meen, dat van deze figuur een suggestie zou kunnen
uitgaan van de richting waarin de toekomstige internationale herverdeling van inkomen en vermogen zou kunnen
gaan, op basis van de mondiale distributie van de genoemde
twee criteria en de daaraan verwante mogelijke toekomstige
ontwikkeling van de technologie. Vanuit het perspectief van
de in dit artikel behandelde problematiek is het interessant
te zien hoe Europa en Japan zich te zamen bevinden in de
rechter bovenhoek van de figuur. Gezien hun gebrek aan
grondstoffen zullen deze landen het in de toekomst hoofdzakelijk moeten hebben van hun know-how, hun managementcapaciteiten, het initiatief van hun mensen enz. Zij
zullen gedwongen zijn zich een grote inspanning op het gebied van educatie en “grensverleggend” onderzoek te getroosten. Tevens zullen zij erop gebrand zijn een voorsprong
op het gebied van de technologische ontwikkeling te behalen en te behouden.
ESB 12-3-1980
Twee hypothesen over de implicaties van de micro-elektronic:a voor de internationale arbeidsverdeling
In het licht van het boven geschetste brede kader moeten wij
kijken naar:
I. de houding van rijke landen met betrekking tot de overdracht van technologie op het gebied van de microelektronica;
2. de voor- en nadelen voor ontwikkelingslanden om deze
nieuwe technologie in te voeren, vooropgesteld dat zij
daartoe in staat zouden zijn;
3. al naar gelang de uitkomsten van I. en 2. de gevolgen
voor de internationale arbeidsverdeling en vandaar
weer naar de implicaties op nationaal niveau voor de
rijke landen.
Wanneer men begint te denken over de implicaties van de
micro-elektronica voor de internationale arbeidsverdeling is
de eerste gedachte die opkomt – en dat blijkt zowel uit het
Rathenau-rapport als uit mijn NRC-artikel (zie bovenstaand citaat) – dat er een flinke kans in zit om een aantal
industrieën, die vanwege hun arbeidsintensiteit verloren
dreigen te gaan ten gunste van de arme landen, binnen
onze eigen grenzen te behouden. De redenering is, dat het
arbeidsaandeel in de produktie van goederen sterk zal dalen
wanneer de micro-elektronica in het produktieproces wordt
ingevoerd. Het comparatieve voordeel dat de arme landen
nu hebben met betrekking tot de produktiefactor arbeid zal
afnemen, wanneer een technologie wordt ingevoerd, die de
relatief hoge lonen in de rijke landen voor een deel kan
neutraliseren.
Deze gedachte moet echter nader worden bezien, omdat
zij kan berusten op een redenering à priori. Daarom zal ik
de globale hypothese aan de hand van een aantal concretere
vragen proberen toe te spitsen.
I. In hoeverre zullen landen en multinationale ondernemingen die nu miljarden investeren in de nieuwe technologie
alles doen om de duur betaalde technologie in eigen handen te houden en dus elke vorm van overdracht tegen
te gaan?
2. In hoeverre zou zo’n houding mede ingegeven kunnen
zijn door de veronderstelling, dat een hele reeks arbeidsintensieve bedrijven behouden kan blijven voor de economie van de rijke landen. Dit in het licht van de moeilijke economische toestand in het algemeen en de nijpende
werkgelegenheidssituatie in het bijzonder?
3. In hoeverre zijn de belangen van regeringen en multinationale ondernemingen convergent dan wel divergent,
wanneer het bijvoorbeeld gaat om het behoud van arbeidsplaatsen in de rijke landen? Men zou zich kunnen
voorstellen, dat de belangen van beide overeenkomen
wanneer het gaat om het zoveel mogelijk tegengaan van
technologische overdracht, maar voor een multinational heeft dit een andere betekenis dan voor een regering,
namelijk géén overdracht naar andere (nationale) bedrijven, maar wèl naar de eigen dochterondernemingen in
ontwikkelingslanden. Bij gelijke technologie blijft immers
het verschil in arbeidskosten tussen rijke en arme landen
tellen.
Dit zouden mijn drie concrete vragen zijn om te onderzoeken in hoeverre het redelijk is te verwachten, dat de
klepel van de internationale arbeidsverdeling zou kunnen
terugslingeren in het voordeel van de rijke landen dank zij
het op grote schaal invoeren van micro-elektronica.
Tegelijkertijd is het minstens even belangrijk ook de
tegengestelde hypothese te testen, nl. dat er voor ontwikkelingslanden – voornamelijk die in het kwadrant links
beneden in figuur I – een geweldige kans zou zijn om zich
ia deze technologie versneld bij de kopgroep te voegen
wat betreft hun economische ontwikkeling. Men zou zich
kunnen indenken, dat landen als Brazilië, China, India,
Mexico enz. zich op het standpunt zullen stellen, dat het
301
1
getheoretiseer over arbeidsintensieve technologieën nu lang
genoeg heeft geduurd, dat het een valkuil dreigt te worden
voor hun economieën en dat het tot op heden niet is gelukt
zelfs in de meest essentiële behoeften van hun totale bevolking te voorzien. Zij zouden daarom wel eens alles op alles
kunnen zetten om over te stappen op die moderne technologie die hun arbeidsproduktiviteit en dus hun produktie
een geweldige stimulans kan geven, zelfs als dit op het
eerste gezicht hun werkgelegenheidsprobleem zou vergroten.
Ook deze tegenovergestelde hypothese probeer ik met
behulp van drie vragen toe te spitsen.
I. In hoeverre kunnen deze landen de hand leggen op de
micro-elektronische technologie en aan welkevoorwaarden
zou moeten zijn voldaan bijvoorbeeld op het gebied van
gekwalificeerd personeel?
2. In hoeverre zullen de multinationale ondernemingen toch
niet geneigd zijn de nieuwe technologie te verkopen, gezien de onderlinge concurrentie, hun eigen geo-politieke
belangen en mogelijke pressies van regeringszijde?
3. In hoeverre zou de nieuwe technologie in één klap een
eind kunnen maken aan de eindeloze discussies over
sociaal-aangepaste technologie? De micro-elektronica is
immers buitengewoon geschikt voor een gedecentraliseerde produktie in kleine eenheden. Men zou zich kunnen
voorstellen, dat de micro-elektronica uitstekend past in
de informele sector van de ontwikkelingseconomieën en
dat daardoor ook een veel nauwere economische relatie
tot stand zou kunnen worden gebracht tussen de moderne
sector aan de ene kant en de informele aan de andere 3).
Wij hebben dus twee tegenovergestelde globale hypothesen, die elk weer onderverdeeld zijn in drie preciesere vraagstellingen. Niettegenstaande het gebrek aan onderzoek omtrent deze materie, wil ik proberen een aantal opmerkingen
te maken die een eerste indicatie zouden kunnen geven voor
het beantwoorden van de vraag welke globale hypothese
het meest gesteund wordt door argumenten. De volgende
opmerkingen en observaties moeten worden gezien als een
allereerste poging om enig inzicht te verkrijgen, en zeker
niet als een rigoureus betoog.
Beweegt de slinger naar de ene kant … ?
Om te beginnen zal ik enkele overwegingen aandragen
die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de slinger
van de internationale arbeidsverdeling zich ten nadele van
de positie van de arme landen beweegt.
I. In de eerste plaats zal de invoering van de onderhavige
technologie resulteren in een kapitaalsbesparing per eenheid
produkt, die echter gepaard gaat met een kapitaalsvergroting per eenheid arbeid. Dit heeft voornamelijk te maken met
ûe reeds meermalen in de literatuur (inclusief in het Rathenau-rapport) gesignaleerde stelling, dat de micro-elektronica
ook en waarschijnlijk vooral in de dienstensector van de
economie zal worden ingevoerd. Als men nu in aanmerking
neemt, dat de gemiddelde kantoorbediende in een geindustrialiseerd land vandaag de dag wordt ondersteund
door kapitaalgoederen ter waarde van niet meer dan ongeveer f. 3.500 en dat dit voor de gemiddelde arbeider in de
nijverheidssector vijftien tot twintigmaal zoveel is, dan kan
men zich indenken, dat zelfs een bescheiden verhoging van
de investeringen per hoofd in de dienstensector belangrijke
gevolgen kan hebben voor de gemiddelde kapitaalgoederenvoorraad per hoofd van de beroepsbevolking. Eerste schattingen wijzen erop, dat in de dienstensector door de invoering
van de micro-elektronica de gemiddelde werker in die sector
zal worden ondersteund door kapitaalgoederen ter waarde
van vijf maal de huidige investeringen, hoofdzakelijk in de
vorm van technologie die gebaseerd is op minicomputers en andere vormen van automatisering 4). Deze kapitaalintensivering zou de relatieve positie van de rijke landen
kunnen versterken.
302
2. Een tweede opmerking betreft het feit, dat de internationale handel voor twee derde plaatsvindt tussen rijke
landen. Het zijn daarom déze landen die uitmaken wat de
“concurrentiestandaard” behoort te zijn; elke discussie over
verschuivingen in de internationale arbeidsverdeling moet
uitgaan van dit feit.
Om iets concreter te worden, is het wenselijk een paar
voorbeelden te geven van de mogelijke consequenties van
de micro-elektronica voor de internationale arbeidsverdeling
aan de hand van wat er kan gebeuren in industriële
branches. In een interessant en relatief vroeg artikel laten
McLean en Rush 5) een aantal sectoren de revue passeren.
In de textielindustrie bijvoorbeeld tonen eerste berekeningen aan, dat het op grote schaal invoeren van de microelektronische technologie de arbeidskosten tot ongeveer
een derde van de totaal kosten zou kunnen terugbrengen.
Als deze berekening wordt gestaafd door andere observaties, dan zou één mogelijke conclusie kunnen zijn, dat op
de middellange termijn het belangrijkste punt dat de doorslag zal geven bij de beslissing over de vestigingsplaats van
textielbedrijven, niet langer de hoogte van de arbeidskosten
is, maar het al of niet kunnen benutten van de microelektronische technologie.
In de elektronische industrie is reeds sinds enige tijd een
tendens zichtbaar om grote gedeelten over te hevelen naar
ontwikkelingslanden. Dit gaat gepaard met vele maatregelen in de ontvangende ontwikkelingslanden om deze overdracht te vergemakkelijken en verder te stimuleren. Zo zijn
bijvoorbeeld de investerings- en belastingtarieven aangepast, alsmede vele arbeidsvoorwaarden. Evenals in het geval
van de textielindustrie, worden meer en meer zogenaamde
vrije zones opgezet, waarbinnen de ontwikkeling van de
elektronische industrie gemakkelijk kan plaatsvinden, dank
zij de genoemde voordelen plus natuurlijk de lage kosten
per arbeidskracht in vergelijking met die in rijke landen.
Ter illustratie moge dienen, dat de produktie van de chips
zelf grotendeels wordt uitgevoerd in Z.O.-Azië in de bekende Hong Kong, Singapore, Taiwan, Zuid-Korea-cirkel
en dat er nu zelfs een beweging is waar te nemen naar nog
goedkopere landen in de regio, zoals Indonesië, Thailand,
Maleisië en de Philippijnen.
Het interessante is echter, dat er, nu ook de automatisering
van de arbeidsintensieve assemblage en het testen van de chip
is begonnen, aanwijzingen zijn, dat bepaalde multinationale
bedrijven, zoals ITT (die haar hoofdzetel in het Verenigd
Koninkrijk heeft), nu de mogelijkheid ziet haar gehele produktie op één geografische lokatie te concentreren en dat
die lokatie heel goed de thuisbasis zou kunnen zijn, mede
vanwege de politieke en psychologische overwegingen om
zoveel mogelijk arbeidsplaatsen op die thuisbasis te behouden.
Deze voorbeelden zouden een vingerwijzing kunnen inhouden, dat er op het ogenblik meer reden is om te
geloven, dat de eerste globale hypothese waarschijnlijker
is dan de tweede. M.a.W. de enkele losse feiten die ik heb
genoemd, zouden erop kunnen wijzen,dat het op grote schaal
invoeren van micro-elektronica inderdaad bepaalde structurele verschuivingen die op het ogenblik in de internationale
3) Voor een heldere uiteenzettingvan het begrip “informele
sector”, zie ILO, Employment, incomes and equa/ity: a strategy
for increasing productive employment in Kenya, Genève, 972,nhet
1
i
bijzonder hoofdstuk 13. Tevens Jan Brernan, Een dualistisch
arbeidsbestel? Een kritische beschouwing van het begrip ..iriforme/e sector’: Van Gennep,Rotterdarn,1976.
4) J. F. Rada, Microe/ectronics, information technology and
its effects on developing countries, European Centre for Co-or-
dinationIlndResearchin SocialScience, iennaCentre,juli1979.
V
5) J. M. McLeanen H. J. Rush, 1he impact ofmicroelectronics on
the V.K.: a suggested c/assification and i//ustrative case studies,
SPRU, Occasional Papers Series, no. 7, Universityof Sussex,
juni 1978.
‘1
.
arbeidsverdeling
waar te nemen,
echter, dat dit
om redenen die
ten gunste van de ontwikkelingslanden zijn
een halt zou kunnen toeroepen. Ik geloof
toch ietwat te vroeg geoordeeld zou zijn
ik in de volgende paragraaf zal noemen.
. . . . .. of beweegt de slinger naar de andere kant?
Tegenover de bovengenoemde overwegingen die erop
zouden kunnen wijzen dat de slinger van de internationale
arbeidsverdeling door het gebruik van de micro-elektronische technologie terug begint te zwaaien in het voordeel
van de rijke landen, is een aantal argumenten aan te voeren
die in de tegenovergestelde richting wijzen.
I. Grote landen met grote interne markten zoals
India en China zijn reeds bezig met. het ontwikkelen
van een nationale micro-elektronische industrie 6).
2. Vervolgens blijft het een feit, dat het voor de multinationale onderneming, ook al zouden de arbeidskosten als
een percentage van de totale kosten dalen, nog steeds interessant is om dat geringere gedeelte zo klein mogelijk te houden
door vestiging in lage-lonenlanden. Op die manier zou een
aantal ontwikkelingslanden toch nog de hand kunnen leggen
op de micro-elektronische technologie zèlf. Wanneer dit
inderdaad zou gebeuren, kunnen de gevolgen voor de sociaaleconomische ontwikkelingsstrategie in die landen alsmede
de gevolgen voor de rest van de wereld verbluffend zijn.
Men hoeft zich maar voor t.e stellen, dat heel China een
Hong Kong of Singapore zou worden.
De or.middellijke reactie wanneer men over deze tweede
hypothese praat, zal tweeërlei zijn. In de eerste plaats
zal men zich afvragen of er wel afzetmogelijkheden bestaan
voor de geweldige toename van goederen die dan geproduceerd worden in de ontwikkelingslanden en in de tweede
plaats kan men zich afvragen of de werkgelegenheids-
problematiek en inkomensverdeling in deze landen niet nog
verder zal verslechteren door invoering van de microelektronische technologie.
Zonder verder in te gaan op de verschillende groei. modellen die wenselijk of noodzakelijk zijn 7), is het
duidelijk dat de invoering van de micro-elektronica in een
ontwikkelingsland de huidige zwakheden van de gangbare
ontwikkelingsstrategie kan vergroten dan wel juist helpen
opheffen. Heel in het kort komt het hierop neer. De microelektronica, vooral wanneer deze wordt binnengebracht via
de multinationale onderneming, kan de rol van de modern€:
kapitaalintensieve sector nog groter maken ten koste van de
traditionele en de informele sectoren dan nu reeds het geval
is. Daaruit zou een geweldige economische groei kunnen
resulteren in die moderne sector die waarschijnlijk niet
zozeer gerelateerd zal zijn aan de interne behoeften als
wel aan de externe vraag, vooral van de rijke landen. Het
totale nationale groeipatroon zal dan nog verder worden
scheef getrokken ten gunste van de kleine stedelijke élites
dan op het ogenblik reeds het geval is. Voorts zou deze
ontwikkeling niet alleen nationale gevolgen kunnen hebben,
maar tevens internationale in de zin, dat de geweldige
stroom goederen die dan beschikbaar komt voor export
hoogstwaarschijnlijk een verdere economische crisis in de
rijke landen teweeg zou brengen, ofwel juist een totale
afscherming van de OESO-landen achter steeds hogere protectionistische barrières.
6) Zie J. F. Rada, oP.. cito
7) Voor een gedetatlleerde uiteenzetting zie ILO, Employment.
growth and basic needs – a one-world problem. Genève, 1976.
Voor een beknopte uiteenzetting, Nationale Advies Raad voor
Ontwikkelingssamenwerking,
Advies Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking. Den Haag, november 1977.
Men zou echter ook een heel andere, minstens zo waarschijnlijke, ontwikkeling kunnen verwachten, die tegelijkertijd èen eind kan maken aan de discussie over de zogenaamde
sociaal-aangepaste technologie. Een van de vele interessante
facetten van de micro-elektronica is immers dat het een
buitengewoon moderne technologie is die tegelijkertijd heel
geschikt is om in kleinschalige produktieprocessen te worden
ingezet. Een van de meest gel!igende instrumenten dus om de
informele en traditionele sectoren zowel een produktieve
zweepslag te geven als hen effectief te laten samenwerken met
de moderne sector. Dit kan o.a. gebeuren door het uitbesteden
van specifieke taken van firma’s in de moderne sector (te
beginnen met die in de publieke sector) aan kleine bedrijven in
de informele sector. Dit zou samen moeten gaan met een
aanpassing van de produktiestructuur aan de behoeften van de
mensen in de ontwikkelingslanden zelf. Zo’n benaderingswijze zal zowel de kwestie van de afzetmogelijkheden als de
werkgelegenheidsproblematiek een heel eind helpen oplossen
zonder de rijke landen in de wielen te rijden – m.a. w. zonder
de verschuiving in de comparatieve voordelen te veel te
forceren. Het blijft natuurlijk een feit, dat de invoering van de
micro-elektronische technologie – dit geldt zowel voor de rijke als de arme landen – spanningen teweegzal kunnen brengen
inzake de verdeling van het inkomen dat aan de gemeenschap
als geheel toevloeit aan de ene kant en inzake de werkgelegenheid aan de andere kant. Wat betreft de werkgelegenheidsconsequenties in de ontwikkelingslanden kunnen deze spanningen echter tot een minimum worden beperkt, wanneer een
evenwichtige sociaal-economische politiek wordt gevoerd
tussen de moderne sector enerzijds en de traditionele en de
informele sectoren anderzijds langs de lijnen die ik zojuist heb
uiteengezet.
Enkele voorlopige conclusies
Overziende wat tot nu toe naar voren is gebracht, kan ik
mij niet aan de indruk onttrekken dat – wat ook de houding
van de rijke landen moge zijn – de structurele verschuivingen in de internationale arbeidsverdeling, die worden veroorzaakt door de micro-elektronische revolutie, voor het
grootste deel afhangen van de houding van de multinationale
ondernemingen enerzijds en van de grote “newly industrialising countries”, zoals Brazilië, Mexico, mogelijk ook India en
natuurlijk China anderzijds.
how gebruiken om de “collectieve self-reliance” van de
ontwikkelingslanden te bevorderen, of zullen zij zich als
“nouveaux riches” egoïstisch tonen? In de derde plaats is
er de verhouding met de rijke landen. Zullen de nieuwkomers
onder één hoedje spelen met de OESO-landen of zullen zij
zich meer richten op de solidariteit met de andere derdewereldlanden. Dit is een politieke keuze, maar moet natuurlijk eveneens worden bekeken in het licht van de economische
rentabiliteit die afhankelijk is van afzetmarkten en in het
licht van de mogelijkheden om binnen een redelijke periode
handelsstromen te verleggen.
De rol van de multinationals
Is de houding van de “newly industrialising countries”
belangrijk, dat geldt nog meer voor de houding van de multinationale ondernemingen. De voorsprong die bepaalde rijke
landen hebben op het gebied van de micro-elektronica is niet
zozeer de voorsprong van die landen als collectiviteit, maaJ;”
veeleer die van een aantal grote bedrijven die in die landen
hun hoofdzetel hebben. In dit opzicht is tabel I interessant, die de omzet toont van een aantal grote bedrijven
op het gebied van de micro-elektronica. Ook is het interessant
om te zien hoe Europese bedrijven hun kennis en know-how
op dit gebied van vooral Amerikaanse firma’s opkopen.
Dit wordt getoond in tabel 2. Er is sprake van een
geweldige concurrentieslag, die af en toe zelfs dreigt
te ontaarden in James-Bondachtige industriële-spionagetaferelen.
De vraag die zich aandient, is welke voordelen het deze
grote bedrijven eigenlijk nog biedt om hun produktie in de
rijke landen te handhaven, gezien de niet geringer wordende
loonverschillen tussen rijke landen en arme landen. Want als
bijvoorbeeld Zuid-Korea en Singapore hun lonen omhoogschroeven, kan de multinationale onderneming zich, zoals
gezegd, eenvoudigweg gaan richten op andere landen, zoals
Indonesil! en de Philippijnen, die – althans voorlopig – nog
wel op een laag loonniveau zullen blijven, al moet in het oog
worden gehouden of dit ook nog geldig blijft in het licht van
wat hiervoor is betoogd over de waarschijnlijk kleiner
wo.rdende looncomponent in de totale produktiekosten.
Wat de produktie van micro-elektronische apparatuur
betreft zou men kunnen veronderstellen, dat één van de
redenen voor de grote bedrijven om in de rijke landen te
De rol van de “newly industria/ising countries”
Het ziet ernaar uit dat de regeringen van de Verenigde
Staten, Europa en Japan, waar de ontwikkeling van de
micro-elektronische technologie is ingezet, de internationale
arbeidsverdeling veel minder kunnen beïnvloeden dan de
multinationale ondernemingen, die in die landen hun hoofdzetel hebben. Het komt als onwaarschijnlijk over, dat de zojuist genoemde, zich snel industrialiserende, ontwikkelingslanden zich wèl in de nucleaire race kunnen inkopen, maar
niét in de micro-elektronica. Dat betekent dat alles ervan
zal afhangen hoe deze landen niet alleen de produktie, maar
vooral ook het gebruik van de micro-elektronische technologie zullen in- en uitvoeren. Het lijkt buiten kijf, dat zij
zowel in de produktie als vooral ook in het gebruik van deze
technologie een rol zullen spelen, hoè ook de houding zal zijn
van de regeringen van de rijke landen en van de multinationale ondernemingen.
Er rijzen dan drie vragen. In de eerste plaats, hoe zullen
deze zich snel industrialiserende landen de gevolgen van de
invoering van de micro-elektronische technologie tegemoet treden? Ik wijs hier op de zojuist uiteengezette
problematiek van het ofwel verder scheeftrekken van de
huidige economische situatie ofwel het adopteren van een
evenwichtig groeimodel. In de tweede plaats is het de vraag
hoe de nieuwe groten zich zullen opstellen tegenover de
andere landen van de Groep van 77. Zullen zij hun know304
Tabel 1. De grote fabrikanten
produkten
van micro-elektronische
Onderneming
Omzet 1978
(in $ mln.)
Texas Instruments …………………….•.•……•….••..
National Semiconduetor ..•……………………………..
Motorola ••.•.•.•……………•…………•.•..••••••..•.
Intel …•…………….••….••..••…•.•.•.••.•………•
Fairchild ….••…•…………………………………..
Philips (Signetics) ………………….•.•..••……..••….
RCA ……•.•.•…………………………..•…•…..•
660
330
320
300
275
200
125
Bron: Finaneial TImes.
Tabel 2. Hoe Europese bedrijven zich inkopen
Europees bedrijf
Amerikaans bedrijf
Overeenkomst
GEC ………•..•…………
Racal ..•..•……………•••
Plessey ………..••••.•……
Lucas .••………..•..••••••.
Ferranti ..•••.•••.••……….
Staveley Industrics ..•.•…….
Thomson (Frankrijk) .••.••••••
Matra (Frankrijk) ………..•.
St. Gobain (Frankrijk)
..•••••.
Siemens (Duitsland) •••••••…•
Bosch (Duitsland) ……..•••..
Philips .•••.•…….•.••.•••.•
Fairchild
Milgo and Vadic
Rolm
Siliconex
Interdesign
EJectroscale
Motorola
Harris Data Communication
National Semiconduetor
Advaneed Micro Devices
Fairchild
Signetics
know.how
Bron: CIS Report. The new techn%gy.
overgenomen
patent
25% aandeel
overgenomen
know.how
know-how
know-how
know-how
know-how
know.how
overgenomen
blijven, de opleidingseisen voor het personeel zijn. Maar
zo langzamerhand vinden wij in steeds meer ontwikkelingslanden een groter wordende kern van zeer geavanceerd
opgeleid personeel. Bovendien schijnt de betekenis van de
vakbekwaamheid (skill-structure) voor het gebruik van
micro-elektronica in economische sectoren niet zo duidelijk
te zijn. In het Rathenau-rapport staat te lezen, dat de vakbekwaamheid opwaarts zal moeten worden aangepast. In
vele andere publikaties vinden we echter aanwijzingen, dat
er een dubbele ontwikkeling gaande is: enerzijds meer en
beter opgeleid personeel, maar anderzijds grotere nadruk
op ongeschoold werk 8).
Hoe het ook zij, men blijft het onbehaaglijke gevoel
houden, dat de hoofdreden waarom grote ondernemingen
überhaupt nog vestigingen in stand houden in rijke landen
een mengeling is van psychologische en morele overwegingen
enerzijds en subsidies van de regeringen anderzijds. De
psychologische en morele beweegredenen hebben alles te
maken met de overweging, dat het niet goed mogelijk is om
zich volslagen egoïstisch-zakelijk op te stellen in een
samenleving en dat er nu eenmaal sociaal-culturele factoren om de hoek komen kijken bij een industrieel beleid.
De discussie die is losgebarsten naar aanleiding van de
,,1500 banen bij Philips” is een illustratie van de morele
druk die op een bedrijf wordt uitgeoefend.
Slot
Als we proberen het geheel te overzien met behulp
van de kleine stukjes van de legpuzzel die we hebben
kunnen inpassen, dan wil ik mijn voorlopige conclusie in
één zin samenvatten. De produktie van micro-elektronische produkten zal in handen komen van de regeringen
ent of bedrijven in de rijke landen en de zich snel industrialiserende landen, terwijl het gebruik van de microelektronische technologie zal doordringen tot alle landen.
Terwijl vooral de landen in het kwadrant rechtsboven in
figuur I met kracht zullen proberen om niet alleen met behulp
van deze technologie nieuwe industrieën aan te trekken (produktie), maar tevens door gebruik van de micro-technologie
andere bedrijven en sectoren te behouden of zelfs terug te
krijgen, zullen het waarschijnlijk de landen in de kwadrant
links beneden zijn, die de kans krijgen het grootste gedeelte
van de veranderingen in de internationale arbeidsverdeling in
hun voordeel te doen plaatsvinden. Ondanks morele pressie
zal er sprake zijn van een verdergaande penetratie van
multinationale ondernemingen in ontwikkelingslanden,
tenzij de regeringen van vooral weer de landen rechtsboven zeer stringente maatregelen zullen treffen ten aanzien
van het reilen en zeilen van deze bedrijven. De mogelijkheden
daartoe zijn evenwel beperkt. Men moet zich bijvoorbeeld
realiseren, dat EG-landen géén handelsbarrières kunnen
opwerpen tegen landen die aan de EG belangrijke grondstoffen leveren. Micro-elektronische produkten die bijvoorbeeld
door een multinational in Saoedi-Arabië worden gefabriceerd, moeten toegelaten worden op de EG-markt.
Wanneer deze tentatieve conclusies naast die van het
Rathenau-rapport worden gelegd, wordt het duidelijk, dat
er weinig kans is dat onze economische en werkgelegenheidssituatie er minder pessimistisch zal uitzien, wanneer de gevolgen van verschuivingen in de internationale arbeidsverdeling in rekening worden gebracht. Dat is dan tevens
tegen mijn eigen initiële verwachtingen in.
L. J. Emmerij
8) Zie b.v. Werner Dostal, Die Beschäftigungswirkungen von
Mikroprozessoren, Rationalisierung. nr. JO, 1979-2, Carl Hanser
Verlag, MUnchen.
ESB 12-3-1980