Kan onzekerheid op het werk ervoor zorgen dat mensen zich geleidelijk terugtrekken uit de samenleving? Een verkenning op basis van data uit landen binnen de Europese Unie.
In het kort
– Mensen die werk- en baanonzekerheid ervaren doen minder vrijwilligerswerk, culturele activiteiten en sporten minder.
– Politieke en vakbondsactiviteiten hangen daarentegen juist positief samen met het ervaren van werk- en baanonzekerheid.
De Nederlandse arbeidsmarkt is door de globalisering en technologische ontwikkeling dynamischer geworden. De eisen die werkgevers stellen aan werknemers nemen toe (Fouarge en Künn, 2018) en de arbeidsrelatie is een stuk minder vast dan voorheen (WRR, 2017). Zo heeft Nederland inmiddels een van de meest flexibele arbeidsmarkten van Europa. Voor flexibel werkenden, maar eveneens voor mensen met een vast arbeidscontract, kan het werken op de huidige arbeidsmarkt gepaard gaan met de nodige onzekerheid, hoewel er wat dit betreft tussen de diverse landen verschillen bestaan (Gallie et al., 2017). Mensen kunnen zich in het bijzonder zorgen maken over het behoud van hun huidige baan (baanonzekerheid) en over het onvermogen om bij eventueel baanverlies weer snel (al dan niet vergelijkbaar) werk te vinden (werkonzekerheid).
In het algemeen bepalen zowel de institutionele condities (bijvoorbeeld ontslagbescherming) als de arbeidsmarktsituatie en persoonlijke factoren of mensen zich meer of minder onzeker voelen op de arbeidsmarkt (Chung en Van Oorschot, 2011). Onzekerheid is negatief verbonden met relatie- en gezinsvorming (CBS, 2017), en ook met het eigen zelfbeeld (Selenko et al., 2017) en het welzijn van mensen (Scherer, 2009).
Daarnaast heeft onzekerheid op het werk economische effecten; zo zijn er aanwijzingen dat dit negatief correleert met extra inspanningen door werknemers en met het innovatievermogen van bedrijven (Koster en Fleischmann, 2017; Kleinknecht et al., 2014).
Veelal wordt er bovendien aangenomen dat onzekerheid op het werk kan samenhangen met maatschappelijk onbehagen en met het zich geleidelijk terugtrekken uit de samenleving (SCP, 2014). Deze aanname komt voort uit de theoretische benadering van relatieve deprivatie (Jahoda, 1982). In hun beroemde studie uit de jaren dertig over de arbeiderswijk Marienthal bij Wenen, waar een groot deel van de bevolking na het sluiten van de textielfabriek werkloos was geworden, liet Jahoda, zien dat werklozen niet minder tijd gingen besteden aan maatschappelijke participatie in plaats van meer (Jahoda et al., 1975).
In het politieke domein kan relatieve deprivatie zich uiten in processen van politieke frustratie en niet meer opkomen bij verkiezingen. Zo laat Gallego (2007) zien dat mensen zonder werk, maar ook personen met een flexibel arbeidscontract, minder vaak aan verkiezingen deelnemen (zie ook Marx en Nguyen, 2016).
Op basis van de theorie van de relatieve deprivatie valt te verwachten dat, in vergelijking met de meer baan- en werkzekere werknemers, onzekere werknemers eerder gefrustreerd raken over hun eigen situatie en bovendien meer tijd kwijt zullen zijn om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. In beide gevallen neemt de maatschappelijke participatie buiten de werkplek af. Maar is dit inderdaad het geval?
Data
Om dit te onderzoeken maken we gebruik van data uit de European Working Conditions Survey van de Europese Unie. Het betreft hier representatieve peilingen onder werkenden in 27 Europese landen. We gebruiken de laatst beschikbare gegevens, uit 2015 (Eurofound, 2015). De Europese populatie bestaat hierbij uit 29.096 werknemers, waarbij we de zelfstandige ondernemers buiten beschouwing laten.
We onderscheiden drie vormen van maatschappelijke participatie: deelname aan vrijwilligerswerk, politieke participatie en vakbondsactiviteiten, en sociaal-culturele participatie (vrijetijdsbesteding). Dit type van uitingsvormen wordt ook in andere studies vaak gebruikt om de sociaal-maatschappelijke participatie in beeld te brengen (SCP, 2017). Deelname aan vrijwilligerswerk wordt bepaald via de vraag naar de mate van vrijwilligersparticipatie (1 = nooit; 5 = elke dag). Hetzelfde geldt voor het verrichten van politieke en/of vakbondsactiviteiten en voor het participeren in sport- en/of culturele activiteiten buitenshuis.
Baanonzekerheid wordt gedefinieerd door de inschatting om werk te verliezen in de komende zes maanden, en werkonzekerheid via de vraag of het na een (vrijwillig of gedwongen) ontslag weer gemakkelijk zou zijn om werk te vinden met een vergelijkbaar salaris (1 = sterk mee eens; 5 = sterk mee oneens).
Resultaten
Omdat werknemersgegevens afkomstig zijn uit verschillende landen, gebruiken we zogenaamde multilevel analyses.
Beschrijvende resultaten van ervaren baan- en werkonzekerheid in Europa laten zien dat een aantal Zuid-Europese landen hierbij hoog scoren, zoals Griekenland, Portugal en Italië. Daarentegen scoren met name Noord-Europese landen relatief lager. Nederland scoort wat betreft zowel de ervaren baan- als de werkonzekerheid rond het Europese gemiddelde.
Het schattingsmodel laat zien dat de meeste verschillen in ervaren onzekerheid worden verklaard door de verschillen tussen mensen; ‘slechts’ 4,5 (vrijwilligerswerk), 1,7 (politieke participatie) en 11 procent (sociaal-culturele participatie) van de gevonden verschillen worden verklaard door de verschillen tussen de landen. Tabel 1 geeft de resultaten voor de verschillen tussen mensen, gecontroleerd voor ‘landeffecten’.
Het blijkt dat onzekerheid op het werk op een andere manier samenhangt met de drie uitingsvormen van maatschappelijke participatie. Er is namelijk een negatief verband tussen ervaren werkonzekerheid en het verrichten van vrijwilligerswerk, en ook een negatief verband tussen gepercipieerde baanonzekerheid en het verrichten van sport en/of culturele activiteiten. Ook zien we dat het hebben van een flexibel arbeidscontract negatief correleert met zowel politieke als sociaal-culturele participatie. Dit betekent een ondersteuning voor de these van relatieve deprivatie.
Tegelijkertijd heeft baan- en werkonzekerheid juist ook een positief verband met politieke en/of vakbondsactiviteiten. Onzekerheid lijkt in het politieke domein dus vertaald te worden in een voice-strategie, waarbij onzekere werknemers hun onvrede omzetten in een verhoogde politieke participatie. Het hebben van een flexibel arbeidscontract vertoont echter een negatief verband met politieke participatie. Een interpretatie is dat flexwerkers zich onvoldoende identificeren met een grotere collectiviteit, en zich daarom afwenden van politieke en/of vakbondsactiviteiten. Tot slot participeren hogeropgeleiden in het algemeen meer dan lageropgeleiden, en neemt participatie met het stijgen van de leeftijd toe – terwijl sport- en culturele activiteiten dan juist afnemen. Dit zijn bekende effecten. Een andere bevinding is dat er verschillen bestaan naar geslacht, parttime dienstverband en de ervaren gezondheidssituatie. Zo nemen vrouwen bijvoorbeeld minder deel aan activiteiten op politiek, vakbonds- en sociaal-cultureel gebied, wat kan duiden op een grotere taakbelasting binnen het huishouden. Definitieve uitspraken over causaliteit zijn hier echter niet aan de orde en de omvang van coëfficiënten is klein.
Conclusie
Uit de resultaten komt naar voren dat onzekerheid op het werk een verband heeft met maatschappelijke participatie. Het ervaren van werk- of baanonzekerheid is negatief verbonden met het doen van vrijwilligerswerk en met sport- en culturele activiteiten buitenshuis. Daarentegen is de kans dat men participeert in politieke en/of vakbondsactiviteiten groter voor baan- en werkonzekere werknemers. Als men echter een flexibel arbeidscontract heeft, blijkt de kans juist af te nemen dat men deelneemt aan politieke of vakbondsactiviteiten.
In een tijd waarin beleidsmakers zich zorgen maken over de sociaal-culturele scheidslijnen en het ontstaan van maatschappelijk onbehagen (Commissie-Remkes, 2018), zou een toekomstig beleid zich kunnen richten op het tegengaan van feitelijke of gepercipieerde onzekerheden op de werkplek om zo de maatschappelijke participatie en daarmee de sociale cohesie binnen een samenleving te beïnvloeden.
Literatuur
CBS (2017) Flexibele arbeid en de gevolgen voor relatie- en gezinsvorming. Den Haag: CBS.
Chung, H. en W. van Oorschot (2011) Institutions versus market forces: explaining the employment insecurity of European individuals during (the beginning of) the financial crisis. Journal of European Social Policy, 21(4), 287–301.
Commissie-Remkes (2018) Lage drempels, hoge dijken. Eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel. Amsterdam: Boom.
Eurofound (2015) 6th European Working Conditions Survey. Technical Report. Dublin: Eurofound.
Fouarge, D. en A. Künn (2018) Leren en ontwikkelen. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 34(3), 295–297.
Gallego, A. (2007) Unequal political participation in Europe. International Journal of Sociology, 37(4), 10–25.
Gallie, D., A. Felstead, F. Green en H. Inanc (2017) The hidden face of job insecurity. Work, Employment and Society, 31(1), 36–53.
Jahoda, M. (1982) Employment and unemployment: a social-psychological analysis. Cambridge: Cambridge University Press.
Jahoda, M., P.F. Lazarsfeld en H. Zeisel (1975) Die Arbeitslosen von Marienthal. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Kleinknecht, A., F.N. van Schaik en H. Zhou (2014) Is flexible labour good for innovation? Evidence from firm-level data. Cambridge Journal of Economics, 38(5), 1207–1219.
Koster, F. en M. Fleischmann (2017) Under pressure: an international comparison of job security, social security, and extra effort. International Journal of Sociology and Social Policy, 37(13/14), 823–839.
Marx, P. en C. Nguyen (2016) Are the unemployed less politically involved? European Sociological Review, 32(5), 634–648.
SCP (2014) Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport. SCP-publicatie 2014-33.
SCP (2017) De sociale staat van Nederland 2017. SCP-publicatie 2017-25.
Scherer, S. (2009) The social consequences of insecure jobs. Social Indicators Research, 93(3), 527–547.
Selenko, E., A. Mäkikangas en C.B. Stride (2017) Does job insecurity threaten who you are? Introducing a social identity perspective to explain well-being and performance consequences of job insecurity. Journal of Organizational Behavior, 38(6), 856–875.
WRR (2017) Voor de zekerheid: de toekomst van flexibel werkenden en de moderne organisatie van arbeid. WRR-Verkenning, 36.