Ga direct naar de content

Marx heeft toch gelijk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 2008

column

Bernard van Praag

Marx heeft toch gelijk
In de jaren ’60 en ’70, die vele lezers van nu niet
bewust zullen hebben meegemaakt, was het bestude­
ren van de geschriften van Marx, vaak vertolkt door zijn
profeet Ernest Mandel, een intellectuele must. Ik had
zelf mijn opleiding al afgemaakt en ben zo dus geluk­
kig ontkomen aan de wetenschappelijke dictatuur van
de marxistische denkbeelden. Na de implosie van het
communisme en de staten, gefundeerd op de marxis­
tische heilsleer, hoort men er weinig meer over. Vele
jongeren die ons vroeger op zelfingenomen en gedreven
toon beleerden over de marxistische zienswijzen, zijn
nu gezeten burgers in onze maatschappij en glimlachen
vaagjes over hun vroegere jeugdzonde, wanneer je hen
daar, inderdaad het is onkies, aan herinnert.
En toch, had Marx helemaal ongelijk? Zijn theorie van
het kapitalisme kan heel kort als volgt worden samen­
gevat. Er is een klassenstrijd tussen arbeiders en
kapitalisten, waarbij de kapitalisten de productiemidde­
len, grond en kapitaal in handen hebben, en arbeiders
slechts hun arbeid hebben aan te bieden. Op die markt
had de negentiende-eeuwse ondernemer/kapitalist de
macht en had de individuele arbeider weinig te zeg­
gen. Daarom kon de kapitalist de prijs van de arbeid
drukken tot een niveau waarbij de arbeider net niet
verhongerde. De meerwaarde wendde de kapitalist aan
voor de ontwikkeling van nieuwe arbeidsvervangende
productiemethodes, en voor overnames van en fusies
met andere kapitalisten, tot er ten slotte een mono­
polie ontstond. Vandaar de massawerkloosheid en de
Verelendung van de massa’s.
De opkomst van de democratie, de dreiging van revo­
luties, en de vorming van vakbonden, hebben ervoor
gezorgd dat in onze westerse democratieën dit sce­
nario tot nu toe niet is uitgekomen. En gelukkig maar.
Maar toch, is daarmee de logica en de validiteit van
zijn theorie volledig onderuitgeschoffeld? Marx schatte
gewoon de kracht van een aantal factoren verkeerd in.
Hij voorzag niet dat de arbeidersklasse in de twintigste
eeuw een geducht tegenwicht zou opbouwen tegen de
klasse van kapitalisten. In het laatste decennium zien
we een proces van enorme concentratie, waarbij vele
productiesectoren per land slechts door enkele onder­
nemingen worden beheerst en er vaak van openlijke
of vaker van verholen kartelvorming sprake is. We zien
vele massaontslagen, waarvan het effect slechts wordt
verlicht door een nog goede sociale zekerheid en het
feit dat de vergrijzing ons confronteert met arbeids­
schaarste. We zien ook dat de positie van de arbeider,
althans voor velen, fundamenteel lijkt te verzwakken in
termen van beloning, ontslagbescherming en de regels

omtrent pensionering en pensioen- indexatie. Om het
kort te zeggen, de arbeider is niet meer zo nodig. Zijn
productiviteit is enorm gestegen en vaak is hij zelfs he­
lemaal te vervangen door een machine. Als mensenhan­
den dan nog echt nodig zijn, is het vaak mogelijk om
een vervangend productiecentrum in China op te zetten
of een ander lagelonenland. Er is een machtsverschui­
ving aan de gang, waarbij de kapitalistische klasse, dat
wil zeggen in de huidige tijd de leden van de Raad van
Bestuur, de hedgefondsen, de grootaandeelhouders, het
weer totaal voor het zeggen krijgen, en de factor ­ rbeid
a
in de hoek gedrukt wordt waar de klappen vallen. Het
is ironisch dat grote pensioenfondsen, waarvan het ka­
pitaal toch in feite het spaargeld is van de werknemers,
in dit spel onbekommerd meespelen.
En dat leidt ertoe dat Marx’ scenario van de
Verelendungstheorie toch weer realiteitswaarde begint
te krijgen.Welke factoren zijn hiervoor aansprakelijk?
In de eerste plaats het feit dat arbeid niet meer een
tamelijk homogeen goed is. Er is een enorme kennisdi­
versificatie en specialisering opgekomen, bijvoorbeeld
in de ICT-sector en de procesindustrie; en het aantal
arbeidsplaatsen in sectoren met homogene arbeid zoals
in de landbouw, is enorm afgenomen. Dit maakt het
voor vakbonden veel moeilijker om gemeenschappelijke
belangen te identificeren en die dan te verdedigen. Dit
uit zich in een sterk gedaalde organisatiegraad.
In de tweede plaats is er de globalisering, het wegval­
len van grenzen en de vrije handel, waardoor arbei­
ders bedreigd worden door de concurrentie vanuit de
lagelonenlanden. En ditzelfde geldt voor bedrijven.
Nederlandse bedrijven die uit consideratie met hun
werknemers hun kostprijs laten oplopen tot boven die
van internationale concurrenten, zijn geen lang leven
beschoren.
Onlangs schreef de betreurde Thijs Wöltgens in een
van zijn laatste artikelen, dat de westerse maatschap­
pijen hun middenklasse kwijt raken. Dat er een kleine
klasse van regenten aan het ontstaan is en dat de rest
van de bevolking naar het minimum-bestaansniveau
gedrukt wordt. Daar zit veel in; hier speelt het door
Marx ontdekte mechanisme. Wie had kunnen denken
dat het krantenbericht dat vijf industriële bovenbazen
in Nederland het afgelopen jaar samen een bedrag aan
bonussen ontvingen, waarvan gedurende één jaar 4000
mimimumloners zouden kunnen worden betaald, geen
enkele commotie meer zou verwekken? Het is tijd om
eens goed na te denken in de Europese Unie over waar
wij naar toegaan bij ongewijzigd beleid, of wij dat wel
willen, en wat wij er nog aan kunnen doen.

ESB

93(4536) 30 mei 2008

335

Auteur