Ga direct naar de content

Lokaal initiatief

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 27 1983

Lokaal initiatief
Terwijl op landelijk niveau de gerichte werkloosheidsbestrijding op het laagste pitje is gezet en alle aandacht zich
concentreert op het verminderen van het financieringstekort
en het herstel van de rendementen in het bedrijfsleven, bruist
het op plaatselijk niveau van de initiatieven om op een of andere manier toch iets tegen de steeds verder oprukkende
werkloosheid te ondernemen. In tegenstelling tot de politic!
in Den Haag, die de maandelijkse stijging van de werkloosheid met tussen de 10.000 en 20.000 personen gelaten over
zich heen laten komen in de hoop dat het tij nog eens zal keren, kunnen de gemeentelijke bestuurders, die de langdurigwerklozen met duizenden voor de loketten van hun sociale
diensten zien verschijnen, niet met lege handen blijven
wachten totdat het nationale bezuinigingsbeleid voor nieuwe
werkgelegenheid heeft gezorgd. Binnen de beperkte mogelijkheden die de gemeenten ter beschikking staan moet een
antwoord op dit probleem worden geformuleerd.
Zo is er de laatste jaren op lokaal niveau een geweldige
hausse ontstaan in plannen en initiatieven ter bestrijding
van de werkloosheid. Bijna geen gemeente heeft zich daarbij
onbetuigd gelaten. Lokale en regionale bedrijvencentra voor
pas beginnende ondernemingen zijn als paddestoelen uit de
grond geschoten, er zijn beurzen en contactbijeenkomsten
gehouden, projecten voor langdurig-werklozen gestart en financiele instrumenten gecreeerd om de lokale bedrijvigheid
te stimuleren. Van een afwachtende houdingzoals die op nationaal niveau bestaat, is bij de gemeenten geen sprake 1).
Integendeel, het gevaar is eerder dat er soms wat al te hard
van stapel wordt gelopen.
Want hoe sympathiek de lokale initiatieven ook zijn, als
elke gemeente op eigen houtje een werkgelegenheidsbeleid
gaat voeren, dan brengt dat bepaalde risico’s met zich mee.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat de werkgelegenheidsbevordering in de ene gemeente slechts tot gevolg heeft dat ergens anders werkgelegenheid verdwijnt. Per saldo worden
dan alleen maargeld en moeite verspild. Zo zijn b.v. de plannen om ook in ons land D(eregulerings)-zones in te voeren,
om die reden van de agenda afgevoerd. Een ander gevaar is
dat gemeenten een beleid gaan voeren waarvan op landelijk
niveau al gebleken is dat het ineffectief is. Dat is b.v. het geval met de financiele steunverlening aan bedrijven in moeilijkheden in de hoop zo arbeidsplaatsen te behouden. Jarenlang heeft het geduurd voordat aan dit beleid, waardoor handen vol geld in bodemloze putten zijn verdwenen, op rijksniveau een einde werd gemaakt, en nu blijkt dat sommige gemeenten zich op hetzelfde pad gaan begeven.
Ook op andere onderdelen kunnen aan het gemeentelijke
werkgelegenheidsbeleid bezwaren verbonden zijn. Dat geldt
b.v. voor het werken met behoud van uitkering. In tal van
gemeenten zijn gemeenschapstakenprojecten georganiseerd
om jongeren of langdurig-werklozen in staat te stellen met
behoud van hun uitkering zinvol werk te verrichten. Hoewel
het bij deze projecten officieel gaat om werk dat buiten het
reguliere arbeidsbestel valt, d.w.z. om werk dat anders niet
zou zijn verricht, blijkt in de praktijk de grens tussen concurrentie- of budgetvervalsing en additionele werkzaamheden
uitermate moeilijk te trekken. De eerste slachtoffers van het
werken met behoud van uitkering, in de vorm van ontslagenen bij hoveniersbedrijven, zijn al gevallen. Maar kwantitatief veel belangrijker nog is de voor-de-hand-liggende reactie
van gemeenten en andere dienstverlenende instellingen om
niet meer tot personeelsuitbreiding over te gaan als er zo’n
goedkoop alternatief voorhanden is. Het werken met behoud
van uitkering — hoe goed bedoeld ook — kan zich zo als een
olievlek over de economic uitbreiden en het reguliere arbeidsbestel ondermijnen. Op den duur werkt een steeds groter deel van de beroepsbevolking op basis van een uitkering.
Hoe snel dat gaat blijkt uit de schatting van Van Voorden dat
er op dit moment al 90.000 personen op deze basis aan de
ESB 3-8-1983

slag zijn 2). Vanuit dat gezichtspunt is het begrijpelijk dat
staatssecretaris De Graaf van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs veel strengere regels heeft uitgevaardigd om
aan het werken met behoud van uitkering paal en perk te
stellen.
Aan de andere kant wordt het de gemeenten zo wel heel
moeilijk gemaakt iets voor de slachtoffers van de al maar
groeiende werkloosheid te doen. Weliswaar staan de gemeenten nog andere instrumenten ter beschikking in het kader van het werkgelegenheidsbeleid — b.v. in de sfeer van de
financiele ondersteuning, het scheppen van gunstige voorwaarden voor startende ondernemingen, het vereenvoudigen
van gemeentelijke procedures, het voeren van een goed vestigingsbeleid en het ontwikkelen van een eigen arbeidsmarkt- en scholingsbeleid 3) — maar de reikwijdte van deze
instrumenten is toch beperkt. En juist voor de langdurigwerklozen blijken ook de gemeenten vaak met lege handen
te staan.
Een van de mogelijkheden van gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid, die momenteel buitengewoon in de belangstelling staat, is het samen met het plaatselijke bedrijfsleven oprichten van lokale en regionale ondernemingsinstituten naar
het voorbeeld van de succesvolle Engelse ,,local enterprise
agencies” 4). Dit zijn kleine, slagvaardige bureautjes bemand door mensen met ervaring in het bedrijfsleven, die met
name aan startende ondernemers hulp bieden bij het oplossen van problemen op management-, marketing-, financieel,
administratief of ander gebied. Er blijkt ook van de kant van
bestaande plaatselijke bedrijven veel belangstelling te bestaan voor deze initiatieven, en bereidheid tot medewerking
door het (tijdelijk) beschikbaar stellen van ervaren adviseurs.
Dat gebeurt beslist niet alleen uit PR-overwegingen; de grote
bedrijven hebben ook zelf veel baat bij het bestaan van een
fijnmazige infrastructuur van kleine bedrijfjes die veelal als
toeleveranciers fungeren, terwijl zij er bovendien belang bij
hebben dat er een vruchtbaar ondernemingsklimaat wordt
geschapen en in stand gehouden. Daarnaast leeft ook bij de
grote ondernemingen het besef, dat sociale ontreddering, die
uit de hoge werkloosheid zou kunnen voortvloeien, ook voor
hen niet veel goeds inhoudt.
Natuurlijk kan ook de grote hoeveelheid lokale initiatieven de landelijke trend in de werkgelegenheid niet keren.
Maar toch is het van het grootste belang dat niet overal de
moed is opgegeven en dat er activiteiten worden ontplooid
die tegen de sfeer van stagnatie en inkrimping ingaan. Het
landelijke werkgelegenheidsbeleid moet voor deze initiatieven dan ook voldoende ruimte laten. Ongetwijfeld zullen
daarbij wel eens praktijken voorkomen die ineffectief of in
strijd met het centrale beleid zijn, maar dat moet dan maar
voor lief worden genomen. Want het zou de grootste vergissing zijn om uit angst voor fouten in het plaatselijke werkgelegenheidsbeleid, alle lokale initiatief door centrale regulering de kop in te drukken. Dan gaan we allemaal zitten
wachten tot er niets meer gebeurt.
L. van der Geest

1) Voor een inventarisatie van alle uiteenlopende initiatieven, zie de
Atlas van lokale initiatieven in Nederland 1983, Stichting Econo-

misch Instituut Tilburg en Rijksdienst voor de Usselmeerpolders Lelystad, Tilburg, 1983.
2) W. van Voorden, Uitzendarbeid in een nieuwe arbeidsmarktorde,
ESB, 27 juli 1983, biz. 672.
3) Zie voor een overzicht het boekje Gemeente, werk en werkloosheid

van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Groene Reeks nr.
64, Den Haag, 1983.
4) Voor een uitvoerige bespreking zie F. W. M. Boekema en L. H. J.

Verhoef, Local Initiatives. Een nieuwe aanpak van het regionale stimuleringsbeleid. ESB. 2 maart 1983.

673

Auteur