Ga direct naar de content

Leringen uit het land Bloemkool

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 28 1984

B.M.S. van Praag

Leringen
uit het land
Bloemkool
Er is een algemeen gevoel dat de volksgezondheid, die momenteel ca. 10% van ons
nationaal inkomen vertegenwoordigt, dat
wil zeggen ongeveer 10% van onze nationale produktiecapaciteit, in Nederland te
veel is uitgedijd. Waarom bevangt ons dat
gevoel? Aan voeding, kleding, wonen, vakantie e.d. worden ook belangrijke percentages besteed en toch bemerken we weinig
wrevel in de samenleving over de omvang
van deze produktiesectoren. Voor de
volksgezondheid daarentegen is er een gevoel dat er te veel wordt geproduceerd, tegen te hoge prijzen, en, nog onrustbarender, dat de groei gestaag is en onbeheersbaar, wildgroei dus.
Over geneeskunde valt de discussie altijd
moeilijk. Niet alleen economische maar
ook ethisch-politieke motieven spelen een
belangrijke rol. De moderne medicijnmannen zijn nog zeer verwant aan hun Afrikaanse collega’s; het mystieke laat zich
niet ontrafelen. De problematiek laat zich
dan ook wat vrijmoediger bestuderen door
eens in een ander land rond te kijken, en de
ervaringen daar opgedaan te betrekken in
de analyse van de Nederlandse situatie.
Ik denk dan aan het bij ons niet zo in de
belangstelling staande land Bloemkool. In
het land Bloemkool staan groente en fruit
in hoog aanzien. Er worden bovennatuurlijke krachten aan toegeschreven. Dit leidde reeds lang geleden tot de gedachte dat elke Bloemkool-bewoner zonder financiele
remmingen alle groente en fruit moet kunnen consumeren die hij nodig heeft. Het
land Bloemkool gaf deze gedachte vorm in
het zogenaamde Groentefondsbesluit, dat
leidde tot een omslagstelsel ter dekking van
de groentekosten. Het leuke daarvan is dat
iedereen bij een groenteboer kan binnenstappen en alles kan krijgen zonder betalen. Geen wonder dat er veel groente
wordt gegeten. Velen halen zelfs zoveel dat
er heel wat kroppen sla, aardappelen enz.
moeten worden weggegooid. Niet alle
groenten zijn echter bij de groenteboer verkrijgbaar. Er zijn groente- en fruitsoorten
zoals broccoli, kiwi, papaya, ananas en
mierik- en winterwortel, die worden verkocht door ,,groenteniers”. Dit zijn specialisten in de groentebranche waar je door
de groenteboer naar toe verwezen wordt
voor speciale wensen. Met een verwijsbriefje van de groenteboer kan ook bij de
groentenier worden uitgezocht.
Hoe wordt dat betaald? Wel, bij iedere
consument wordt onafhankelijk van leeftijd of gezinsgrootte een vast percentage
alsgroentepremie van het loon afgehouden
en zijn werkgever legt er een gelijk bedrag
bij. Dit geld komt in het groentefonds dat
groenteboeren en groenteniers betaalt. De
ESB 4-4-1984

groenteboeren worden betaald per klant
die bij hen ingeschreven staat en uit hun inkomsten moeten zij zelf de aankoop van
groenten betalen. Dreigt een klant te veel te
kopen, dan kan de groenteboer hem attent
maken op de grote waarde van broccoli, kiwi, e.d. op het dagelijks menu en hem
doorverwijzen naar de groentenier. Als een
groenteboer met veel klanten veel verwijst
kan er een aardige winst overblijven.
Bij de groenteniers vindt de honorering
op een andere wijze plaats, zo mogelijk
nog origineler. Er is een algemene opinie in
Bloemkool dat elke consument vrijelijk
moet kunnen genieten van broccoli, kiwi
enz.; hier kan dus ook geen remmend
prijsmechanisme optreden. Terwijl de
groenteboeren nog zelf hun waar moesten
inkopen, heeft men bij de groenteniers
zelfs daarvan afgezien. Zij mogen uitschrijven wat hen in overleg met de klant
goeddunkt. Op vertoon van de uitgeschreven bonnen worden door de magazijnen
van het fonds (een soort Makro) de gevraagde groenten aan de groentenier geleverd. De kosten van deze specialiteiten
worden gedekt uit het Groentefonds. De
groenteniers leven zelf natuurlijk niet van
de wind. Ze maken geen winst op de door
hen geleverde groente want dat zou de
groente maar duurder maken dan nodig.
Hun werkzaamheden liggen voornamelijk
in de sfeer van de emballage, en daarom
worden zij door het Groentefonds betaald
per ingepakte zak. Het inpakken van kleine zakken kost natuurlijk weinig minder
werk dan het inpakken van grote, daarom
wordt geen onderscheid gemaakt naar de
grootte van de zak. Sommige groenteniers
maken hiervan wel eens misbruik, bij
voorbeeld door een kilo broccoli in twee
zakken van een pond af te leveren.
Op het moment is men in het land
Bloemkool gefrustreerd, want de groenterekening bedraagt ca. 80% van het nationaal produkt. De economen van Bloemkool komen er niet uit of hebben zich te
duidelijk met een belangengroep gei’dentificeerd. Daarom heeft men zijn heil gezocht bij enige deskundigen uit Nederland,
het land met het hoogste aantal spraakmakende economen per hoofd van de bevolking. Deze deskundigen hadden grote
waardering voor de ethische principes van

het systeem, dat hun ook vagelijk aan
structuren in hun vaderland herinnerde,
maar wezen er met klem op – realisten als
ze waren – dat een dergelijk systeem wel
stuk moest lopen. De consument reageert
immers op marginale kosten, en als hij nergens iets hoeft te betalen voor gevraagde
diensten, zijn de marginale kosten nul.
Hun voornaamste advies was dus de consument via zijn portemonnee belang te geven bij zijn aankopen. Dit zou kunnen
door ze rekeningen met reele prijzen te geven en ze 10% zelf te laten betalen van de
rekening, met een bovengrens die afhankelijk is van het inkomen. De rest van die
10% zou door het Fonds of de werkgever
betaald moeten worden. Dit zou niet zo bezwaarlijk zijn omdat door dit systeem de
Groentefondspremie voor werkgever en
werknemer lager zou worden. In de tweede
plaats werd geadviseerd de groenteboeren
niet langer per klant te betalen maar per leverantie met een degressief tarief, zodat ze
niet zo snel zouden doorverwijzen. In de
derde plaats werd er voor gepleit de groenteniers te betalen op grond van de totale
kosten van de door hun geleverde waar,
dus niet op basis van alleen de emballage,
waarbij hun een maximaal budget en een
degressief tarief werden opgelegd.
De twee laatste voorstellen vielen in goede aarde bij de overgrote meerderheid der
bevolking. Zij waren immers geen groenteboer of groentenier. Met het eerste voorstel
had men meer moeite. Men vroeg zich af of
zo’n meebetalingssysteem met inkomensafhankelijke bovengrens wel kon werken.
Gelukkig kon de Nederlandse delegatie een
praktijkvoorbeeld uit eigen land aangeven,
zij het niet in de groentesfeer maar in de
volksgezondheid. Meer dan 800.000 ambtenaren bij de lagere overheden en hun gezinnen zuchtten al tientallen jaren onder
zo’n systeem zonder dat van enig gemor
wordt gehoord. Maar zitten daar dan ook
minimumloners bij en gepensioneerden?
Jazeker, alle gemeenteambtenaren (op die
van een paar grote gemeenten als Amsterdam en Den Haag na) van hoog tot laag en
hun gezinnen en alle gepensioneerden vallen er onder. Zij zijn niet ontevreden over
het systeem en het lijkt minder duur dan
andere Nederlandse systemen.
De deskundigen in Bloemkool gingen op
bezoek in Nederland en bekeken het Nederlandse volksgezondheidsysteem inclusief het weinig bekende Instituut Ziektekostenverzekering Ambtenaren (IZA,
IZR, DGVP) en zij leerden daar veel van.
De Nederlandse deskundigen brachten een
advies uit over de groentecrisis in Bloemkool en de delegatie uit Bloemkool bracht
(ongevraagd) advies uit aan Nederland
over de gezondheidscrisis. Zij vroegen zich
wel af waarom Nederlanders voor een buitenlandse problematiek altijd de oplossing
klaar hebben, maar in hun eigen land de
oplossingen niet zien.
Wij kunnen veel leren van het land
Bloemkool en zij van ons. Er zijn nog meer
historisch gegroeide curiositeiten in
Bloemkool. Wij moeten dat land in de gaten houden.
B.M.S. van Praag
323

Auteur