Laboratorium-economie
In mijn eerste economieboekje, op de middelbare
school, stond dat de economische wetenschap van
de natuurwetenschappen verschilt doordat er geen
mogelijkheid is om laboratorium-experimenten te
doen. Daardoor kan men niet onder gecontroleerde
omstandigheden de ‘wetmatigheid’ van bepaalde gedragingen testen en komt de economic eigenlijk niet
verder dan boterzachte voorspellingen die slechts
met veel slagen om de arm (ceteris paribus) kunnen
worden gedaan. Ik heb dat altijd jammer gevonden.
Het zou toch wel eens leuk zijn om als economische
deskundige met grote stelligheid te kunnen beweren
dat er 3-000 minder studenten komen als het collegegeld/ 500 omhoog gaat en dat de Nederlandse economic daardoor tussen 2005 en 2010 0,2% economische groei misloopt.
Maar misschien is er nog hoop, want de laboratorium-economie is in opkomst. Wereldwijd zijn momenteel zo’n twintig onderzoeksgroepen bezig om
economisch gedrag in laboratoriumsituaties te testen.
In eigen land heeft de Universiteit van Amsterdam
een economisch laboratorium (het CREED). Via experimenten probeert men beter inzicht te krijgen in hoe
transacties op markten tot stand komen. Daarbij worden marktsituaties meestal met behulp van computersimulaties nagebootst. Wat hebben de experimenten
tot nu toe opgeleverd ?
Een eerste les is dat de vormgeving van markten
veel uitmaakt voor het resultaat. Hoe worden vraag
en aanbod gearticuleerd, hoe wordt informatie uitgewisseld, hoe worden biedingen in een bindend contract omgezet? Op financiele markten bij voorbeeld
blijkt het continue dubbele veilingsysteem van bieden laatprijzen een zeer efficiente manier te zijn om
snel veel informatie onder marktparticipanten te verspreiden en tot concurrerende evenwichten te komen; winkels daarentegen kennen meestal eenzijdig
vastgestelde aanbodprijzen die veel langzamer en
minder systematisch naar een marktevenwicht tenderen. Dat wil niet zeggen dat vaste winkelprijzen inferieur zijn; het zou bijzonder inefficient zijn als het
winkelpersoneel de hele dag over de prijzen moest
onderhandelen. De transactiekosten zorgen ervoor
dat in de detailhandel een ander prijsvormingsmodel
domineert. De experimentele economic nu vergelijkt
de allocatieve eigenschappen van verschillende prijsvormingssystemen en probeert de wezenlijke karakteristieken daarvan te achterhalen, die voor de uitkomsten van belang blijken te zijn.
Een ander resultaat is dat proefpersonen die
slecht geinformeerd zijn, zich gemakkelijk vergissen
en de situatie niet doorzien, vaak toch aardig het
winstmaximaliserende ‘gedrag benaderen dat volgens
de gangbare theorie perfecte informatie en rationele
calculatie zou vereisen. Veertig jaar geleden heeft
Simon al betoogd dat het menselijk brein niet in staat
is om een oneindig aantal keuzemogelijkheden te ordenen en af te wegen, maar dat individuen zich met
ESB 15-2-1995
eenvoudige beslisregels door dit probleem heen
slaan. De experimentele economic bevestigt dat
proefpersonen onbewust zulke beslisregels ontwikkelen en dat de strenge aannamen van de traditionele micro-economic niet nodig zijn om in de buurt van
het optimum te komen.
Een andere opvallende uitkomst is dat meer informatie niet altijd tot een beter marktresultaat leidt.
Mafktpartijen die extra informatie hebben over de
voorkeuren van de tegenpartij, kunnen zich laten verleiden tot strategisch gedrag dat het bereiken van
een marktevenwicht vertraagt. De beter geinformeerde partij, die weet dat de tegenpartij alleen zijn eigen
voorkeuren kent, stelt zich bij voorbeeld meer vergevingsgezind op bij onredelijke eisen van de tegenpartij. Die toegeeflijke houding werkt echter in zijn eigen nadeel. Marktexperimenten suggereren aldus dat
te veel kennis schadelijk kan zijn.
Een ander resultaat nuanceert de theorie van de
rationele verwachtingen. Volgens deze theorie leidt
de beschikbaarheid van dezelfde informatie bij alle
marktpartijen tot identieke verwachtingen. Uit experimenten blijkt echter dat dit niet altijd het geval hoeft
te zijn. Met name als marktpartijen onzeker zijn over
hoe anderen de informatie zullen gebruiken, kunnen
er verschillende verwachtingen ontstaan. Pas nadat
via herhaalde experimenten ervaring is opgedaan,
blijken de verwachtingen van marktpartijen naar elkaar toe te tenderen. De gemeenschappelijke (rationele) verwachtingen ontstaan dus door leereffecten,
niet door gelijke informatie in de beginsituatie. Ook
is aangetoond dat termijnmarkten kunnen helpen om
de vorming van gemeenschappelijke verwachtingen
te versnellen.
Dat markten vraag en aanbod vaak op uiterst efficiente wijze bijeenbrengen, wisten we natuurlijk al,
maar we leren nu beter begrijpen hoe en waarom.
Soms kunnen die inzichten ook worden gebruikt
voor het ontwerpen van markten die nog niet bestaan. Een voorbeeld is de veiling van etherfrequenties in de VS waarbij experimentele economen adviezen gaven over de inrichting van die veiling (een of
meerdere ronden; afzonderlijke frequenties of pakketten). Andere voorbeelden zijn het ontwikkelen van
markten voor vervuilingsrechten of landingsrechten.
Voorlopig zal de experimentele economic nog weinig helpen om de kwaliteit van economische voorspellingen te verbeteren, maar zij introduceert een ander soort empirische economic, waarbij niet steeds
wisselende omstandigheden tot telkens nieuwe theorieen leiden, maar waarbij gezocht wordt naar wezenlijke karakteristieken die de werking van markten en
dus van de economic bepalen.
L. van der Geest
1. Voor een overzicht zie Vernon L. Smith, Economics in the
laboratory, Journal of Economic Perspectives, jg. 8, nr. 1,
waaraan veel van het bovenstaande is ontleend.