Ga direct naar de content

Krap bij kas

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 2 1990

Krap bij kas
Het kabinet Lubbers-Kok slaagt er niet in zijn plannen
uit het regeerakkoord waar te maken. Dank zij de economische groei zou na jaren van herstelbeleid het financieringstekort kunnen dalen zonder ingrijpende bezuinigingen. In 1991 zou de regering nog te maken krijgen
met een tijdelijke stijging van het financieringstekort, de
‘hobbel’, maar daarna zou het tekort kunnen teruglopen
tot 3,25% van het nationaal inkomen. Bij deze omvang
van het financieringstekort neemt de staatsschuld (tenminste in procenten van het nationaal inkomen) niet
langertoe. Nu blijktdatde belastingopbrengsttegenvalt,
de rente aanzienlijk is gestegen, de investeringspremies
hoger uitvallen, het aantai arbeidsongeschikten blijft
toenemen en een volledige koppeling van uitkeringen
en ambtenarensalarissen aan de loonstijging in de particuliere sector veel meer geld gaat kosten dan was
voorzien. De financiele hobbel is aanzienlijk hoger en
breder dan verwacht.
De hoogconjunctuur kan niet verhinderen dat het
kabinet moet kiezen. Vermindering van het financieringstekort, stabilisatie van de collectieve-lastendruk,
voortzetting van het oude beleid, herstel van de koppeling en invoeren van nieuw beleid zijn niet allemaal uit
de economische groei te betalen. Stabilisering van de
collectieve-lastendruk lijkt boven discussie verheven;
zelfs milieuheffingen mogen de druk niet verhogen. Het
financieringstekort moet nu ook omlaag. De regering
zou een enorme kans missen als ze het tekort nu niet
zover iaat dalen dat het minder gevoelig wordt voor
conjuncturele invloeden. Als de conjunctuur omslaat, zal
stabilisatie van de staatsschuldquote heel wat minder
makkelijk te bereiken zijn. De overheidsuitgaven hebben in zo’n situatie immers de neiging te stijgen terwijl
de belastinginkomsten dalen. Hiertegenover staat dat
de regeringspartijen, zeker de PvdA, het niet zullen
weten te waarderen als terugdringen van het financieringstekort weer het hoofdtnema van het beleid wordt.
Het beleid is dan niet meer te onderscheiden van dat
van de vorige twee kabinetten-Lubbers.
De koppeling is het belangrijkste en meest herkenbare beleidsvoornemen van deze regering. De koppeling
van uitkeringen en ambtenarensalarissen aan de loonstijging in de particuliere sector moet ervoor zorgen dat
deze groepen niet steeds verder uit elkaar groeien. Juist
deze koppeling zorgt nu voor een belangrijk deel van de
financiele zorgen. Ze voegt een nieuwe regeling toe aan
de reeks open-eindregelingen die de overheidsuitgaven
zomoeilijkvoorspelbaar maken. Deoverheidkanweinig
invloed uitoefenen op de cao’s in de marktsector. Het
gemeenschappelijke beleidskader waarin de sociale
partners het streven naar een beheerste loonkostenontwikkeling vastlegden, heeft niet het gewenste resultaat
gehad. Ook van de belastingverlaging (Oort) is onvoldoende loonmatigend effect uitgegaan. Voor werkgevers en werknemers is er immers weinig reden om de
loonstijging te beperken tot 2,5%. Na jaren van matiging
zien de werknemers liever loonstijging dan met harde
middelen arbeidstijdverkorting of andere werkgelegenheidsverruimende maatregelen na te streven. Het bedrijfsleven rendeert goed genoeg om loonstijgingen van
3% of meer te kunnen betalen. En zelfs dan blijft de
loonstijging geringer dan de produktiviteitsstijging (en
de inflatiecorrectie).
Door naast de tekortdoelstelling de eerst prioriteit te
leggen bij de koppeling heeft de regering zich afhanke-

ESB 9-5-1990

lijk gemaakt van niet te belnvloeden factoren. Nu de
financiele ruimte beperkter blijkt, dreigt het kabinet te
vervallen in hetzelfde op mee- en tegenvallers gefixeerde beleid als in de vorige regeerperioden. Op basis van
duidelijke prioriteiten kiezen voor bezuinigingen op bestaand beleid blijkt (ook) voor dit kabinet te moeilijk. De
keus valt op eenvoudig te realiseren bezuinigingen. Dit
betekent veelal dat ministers tegenvallers op de eigen
begroting moeten compenseren en dat er geen afwegir>g wordt gemaakt tussen de uitgaven van verschillende departementen. Overschrijdingen bij onderwijs leiden tot bezuinigingen op de studiebeurzen, waardoor
juist voor lagere inkomensgroepen de drempel om te
studeren hoger wordt. WIR-overschrijdingen moeten
door het bedrijfsleven zelf worden gecompenseerd,
waardoor het gevaar ontstaat dat economische en werkgelegenheidsgroei weer worden afgeremd, terwijl de
regering daarvan juist hoopt te profiteren. Ook neemt
het kabinet weer zijn toevlucht tot het verkopen van
staatsdeelnemingen. Dit verlaagt eenmalig het financieringstekort, maar zet voor een structurele daling geen
zoden aan de dijk.
Ondertussen dreigen het voorgenomen milieubeleid
en de sociale vernieuwing achter de horizon te verdwijnen. Zij sneuvelen aan tegenvallers en besluiteloosheid
van het kabinet. Toch is er wat voor te zeggen om sociale
vernieuwing een hogere prioriteit te geven dan de koppeling tussen lonen en uitkeringen. Aan de sociale achterstand van werklozen en arbeidsongeschikten is geen
einde te maken door alleen de uitkeringen te laten
meestijgen met de lonen in de marktsector. Ook de
integrate van, veelal werkloze, allochtonen wordt hiermee niet bevorderd. Wegwerken van sociale verschillen
is wel te bereiken door volwaardige maatschappelijke
participatie. Werklozen en (een deel van de) arbeidsongeschikten moet kans op scholing en werk worden
geboden. Een dergelijk beleid verlaagt bovendien het
aantai uitkeringsgerechtigden, waardoor voor de groep
die echt niet meer aan het werk te krijgen is de koppeling
wel betaalbaar kan worden. Ook het milieubeleid verdient meer aandacht. Het kabinet neemt alleen halfslachtige maatregelen die geen extra geld mogen kosten. De angst voor nadelige groeieffecten van milieumaatregelen blijft groot. De financiele doelstellingen van
het kabinet zouden in gevaar kunnen komen en blijkbaar
is men bang zich impopulair te maken door milieuheffingen op te leggen en milieuvervuilende produktie en
consumptie te beperken, terwijl hiertoch een veel algemener, verstrekkender en door een groot deel van de
bevolking onderkend belang in het geding is dan stabilisatie van de collectieve-lastendruk of herstel van de
koppeling.
Door de combinatie van een te optimistische begroting van de financiele speelruimte, uitgavenoverschrijdingen en tegenvallende ontwikkelingen van lonen en
rente staat het kabinet voor een grotere financiele
hobbbel dan gedacht. Nieuwe beleidsvoornemens dreigen hierdoor in het gedrang te komen. Bezuinigingsmaatregelen en de koppeling winnen het van een visie
die juist op lange termijn meer rendement zou kunnen
opleveren in termen van een schoner milieu en minder
werklozen.
D.E. Ernste

417

Auteur