Kenneth Boulding, buitenstaander onder economen
Aute ur(s ):
Pen, J. (auteur)
Emeritus-hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4134, pagina 16, 7 januari 1998 (datum)
Rubrie k :
Erflaters
Tre fw oord(e n):
onorthodox, economie-beoefening
Kenneth Boulding behandelde op onorthodoxe wijze problemen die de meeste economen laten liggen, zoals conflict en vrede, liefde
en haat, en inkomensoverdrachten binnen het gezin.
Kenneth E. Boulding (1910-1993) was een van de meest creatieve economen van deze eeuw. Hij was actief in alle onderdelen van het
vak, dat hij ruim opvatte. Van een grens met de sociologie wilde hij niet weten en de biologie beschouwde hij als een overlappend
terrein. Een van zijn kenmerkende titels is The economy of love and fear (1973), een charmant boekje over macht, ruil en emotionele
relaties. Wat hij aanpakte veranderde onder zijn handen en soms veranderde het in goud. Maar hij schiep meer problemen dan hij
oploste. Zijn tegenvoeter is het type wetenschapsbeoefenaar dat een leven lang bezig is met één probleem. Een sterk voor-beeld: Gerard
Debreu, die het existentiebewijs leverde voor het Walrasiaanse evenwicht. Toen dat klaar was kreeg Debreu de Nobelprijs.
Bij Boulding was er niets klaar. Maar hij inspireerde anderen, zonder dat die het in de gaten hadden. Hij liet zien dat de markten geen
Walrasiaans evenwicht opleveren, omdat een beetje prijsstarheid al genoeg is om de hoeveelheden blijvend in een non-Walrasiaanse
richting te sturen. Dat was in 1950, en de neo-Keynesianen bewijzen het opnieuw en opnieuw zonder naar Boulding te verwijzen. Hij was
intussen allerminst afkerig van wiskunde, want dat had hij op school goed geleerd en ook in Oxford, waar hij een jaar scheikunde deed.
Hij was een van de vroege beoefenaars van de systeemtheorie en schreef een boek over lineaire programmering. Maar hij vond een
probleem pas interessant als het over mensen ging en dat was met de scheikunde niet het geval.
Hij was pacifist en Quaker, zoals buitenstaanders de ‘Friends’ noemen, hij nam als bejaarde deel aan Vietnam-demonstraties, hij droeg het
haar in die tijd buitengewoon lang. Tegelijk was hij een verklaard tegenstander van dwangregimes zoals de Sovjetunie en China, wat hem
in conflict bracht met zijn marxistische mede-demonstranten.
Hij schreef veel dat hij meteen zelf verbeterde. Zo was de eerste druk van zijn leerboek Economic analysis (1941) nog helemaal
geïnspireerd door Irving Fisher, dus geldhoeveelheid maal omloopsnelheid, maar de tweede druk was standaard Keynesiaans, dus C + I.
Deze aandacht voor inkomensstromen beviel hem toch niet, en hij schakelde over op voorraadgrootheden. A reconstruction of
economics (1950), een frappant boek, begint met een hoofdstuk waarin ecosystemen worden beschreven. De variabelen zijn typische
bestanden: populaties die elkaar nodig hebben of die elkaar schade toebrengen. Bewegingen zijn afgeleiden van voorraden en zo pakt
Boulding ook de micro- en de macro-economie aan. In dit boek ligt het begin van zijn latere theorieën over het conflict, de wapenwedloop
en de oorlog. Hij kreeg het in de wereld van conflictologen en polemelogen met menigeen aan de stok, maar hij maakte ook veel vrienden.
Een exuberante man en in veel opzichten een outsider. En hij stotterde.
Een kleurige kampeerbus
Kenneth werd in 1910 geboren in Liverpool. Het gezin woonde in een armoedige buurt. Het was er gezellig maar als kind had hij
schokkende ervaringen doordat familieleden thuiskwamen van het front in Vlaanderen. Het bepaalde zijn leven. Het leidde ook tot een
breuk met het gereformeerde geloof van zijn ouders, want het Schotse calvinisme bleek zeer wel verenigbaar met de nationalistische
propaganda van die tijd. Zijn vader was loodgieter en amateur-predikant. Op zijn zestiende had Kenneth een spirituele ervaring die hem
in de richting leidde van de ‘Society of Friends’. Dit alles wordt beschreven in het autobiografische artikel ‘From chemistry to economics
and beyond’ (in: Eminent economists, geredigeerd door Michael Szenberg, Cambridge, 1992).
Omdat Kenneth goed was op school kreeg hij een beurs voor Oxford om scheikunde te studeren. In New College bleken ze hem geen
gentleman te vinden en de scheikunde beviel hem ook niet. Hij kreeg verlof om over te stappen naar de economie, waar Lionel Robbins
zijn tutor werd. Dus las hij in één zomer Marshall, Pigou, Cassel en Hawtrey. Meteen daarop kreeg hij een Commonwealth Scholarship
voor Chicago. Daar arriveerde hij, 23 jaar oud, en hij zag hoe de depressie het leven in die stad veranderde. Schultz leerde hem correleren
met de koffiemolen – hier herken ik mijn eigen ervaring met Tinbergen- en troostte zijn studenten met de opmerking dat ze zo tenminste
vertrouwd raakten met de data. Boulding schrijft dat tegenwoordig alleen de computer dat gevoel kent. Vandaar ging hij naar Harvard,
omdat hij toevallig Schumpeter op de boot ontmoet had. Toen het jaar om was ging hij terug naar Edinburgh om les te geven aan de
universiteit ter plaatse maar kreeg het daar zo benauwd dat hij solliciteerde naar een kleine universiteit in New York.
Hij schreef er zijn eerste leerboek, in 1937. Vandaar ging een lange tocht van universiteit naar universiteit – hij was intussen Amerikaan
geworden en getrouwd met een sociologe – die eindigde in Boulder, University of Colorado. Toen hij tachtig was schreef hij nog een
boek: Three faces of power. Hij bereisde intussen de hele wereld, stichtte overal verenigingen, zoals de Society of Peace Research. In de
jaren zeventig was hij eventjes in Groningen waar hij met zijn familie kampeerde in de tuin van Groenestein, het verbijf van polemoloog
Röling. Ze woonden in een autobus, beschilderd met de kleuren van liefde en vreugde, veel geel en oranje.
Economie als ecosysteem
Wie de betekenis van Boulding als econoom wil begrijpen en veel latere boeken ongelezen wil laten, kan het best de Reconstruction
doorploegen, dat hij schreef toen hij tegen de veertig liep. Het boek begint met de stelling dat alle sociale systemen ecosystemen zijn,
waarin populaties met elkaar samenleven. Populaties zijn groepen individuen die een relevant kenmerk gemeen hebben: arbeiders en
ondernemers (ze werken samen in een bedrijf), wolven en konijnen (de ene diersoort eet de nadere op), landbouwers en handelaren (ze
hebben deels gemeenschappelijke deels strijdige belangen). Hun interactie kan worden beschreven met grafieken waarbij op de assen
steeds voorraadgrootheden staan. De uitkomsten van het proces zijn gevoelig voor de keuze van de parameters. Deze focus op
voorraadgrootheden kenmerkt ook de bedrijfseconomie van Boulding: hij let op de balans en ziet het vermogen als de doelstelling van de
onderneming. De homeostase van de balans stuurt het bedrijfsgebeuren. De inkomens, gedefineerd als vermogensmutaties zijn
secundair. Ook de macro-economie loopt in termen van bestanden, dus kassen, machines (waarbij de jaargangen een cruciale rol spelen het boek is van 1950!) en vorderingen. Door de identiteiten uit de vermogenssfeer op de geldtheorie en de Openbare financiën toe te
passen komt Boulding tot menige paradox. Hij legt een verband tussen spaaroverschotten en begrotingstekorten, wat tegenwoordig
nogal eens over het hoofd wordt gezien.
Over de winst maakt hij behartenswaardige opmerkingen; het is geen prijs maar een resultaat dat door irrationele factoren tot stand komt.
Hij accentueert de tegenstelling tussen winst en rente (de neo-klassieke theorie van die tijd placht deze grootheden over een kam te
scheren of de winst zoek te maken). In de depressie vreet de rente de winsten op. Dat de bedrijven niet ten onder gaan komt door de
overdrachten van schuldeisers naar eigenaren en van arbeiders naar eigenaren – dit ontdekte Boulding toen zijn vader overleed en een
loodgieterij naliet die eigenlijk allang failliet was. Deze gedachte komt terug in de verdelingstheorie. Die werkt eveneens met
vergelijkingen uit de vermogenssfeer. Zulke vergelijkingen leiden makkelijk tot onverwachte samenhangen, bijvoorbeeld dat
winstuitkeringen nieuwe winsten scheppen. Een soortgelijk verhaal komt voor bij Keynes, en staat bekend als de ‘kruik van de weduwe’.
Het verhaal kan makkelijk worden bekritiseerd, omdat het identiteiten en causaliteiten verwart. De kritiek is grondig en uitvoerig
geformuleerd door Martin Bronfenbrenner (Income Distribution Theory, 1971).
Theorie van conflicten
Ik schreef hierboven al dat Boulding dingen aanpakte die in goud veranderden – soms bleek het klatergoud te zijn. Maar er staan ook
mooie dingen in de Reconstruction. Boulding wijst op de ‘fallacy’ om een land als één populatie te beschouwen die dan in de wereldmarkt
concurreert met een andere populatie. Vul daarvoor in Japan en constateer dat deze denkfout een hoge actualiteit heeft. Dit boek
markeert ook het begin van de theorie der conflicten.
Die is uitgewerkt in Conflict and defense (1962), Boulding’s meest bekende boek. Het kwam uit toen de koude oorlog op zijn gevaarlijkst
was, wat stellig tot het succes heeft bijgedragen. Een van de thema’s is de wapenwedloop, die eerder werd gemodelleerd door L.F.
Richardson: als een land streeft naar een voorraad wapens die tenminste gelijk is aan die van de vijand, kan het model makkelijk
exploderen. Wat veilig lijkt, wordt enorm onveilig. Dat gebeurt zeker als de een machtiger wil zijn en een grotere voorraad kernwapens wil
hebben dan de tegenstander. Boulding brengt dit model en vele anderen bij elkaar. Ook de speltheorie wordt toegepast, het
gevangenendilemma en de ‘mini-max’ duiken op. Tegenwoordig is deze manier van denken algemeen verbreid, maar in de jaren zestig was
het een vernieuwing. In Groningen werd het Polemologisch Instituut opgericht, door B.V.A.
Röling en Boulding kwam daar voordrachten houden. De omstreden gedachte was dat een vermindering van de eigen bewapening zeer
wel een vermindering bij de tegenstander kon uitlokken – de officiële lijn was destijds veeleer dat een vermindering aan onze kant door de
Sovjetunie zou worden gezien als een teken van zwakte.
Na de conflicten werden, in de jaren zeventig, de ‘grants’ Bouldings favoriete onderwerp. Ze doken al op in de Reconstruction, waar ze
zorgen voor een continue bedrijfsuitoefening in de depressie, maar Boulding ontwaart nu de eenzijdige overdrachten op ongebruikelijke
plaatsen. Ze vinden plaats binnen de gezinnen en in affectieve relaties. Ze zijn het gevolg van sympathie en liefde maar ook van dwang
en chantage. Vandaar de titel van het boekje dat ik hierboven al noemde, The economy of love and fear (1973). Economen, zegt Boulding,
zien vooral de financiële stromen binnen de verzorgingsstaat, maar dat is te beperkt. De aandacht die Boulding vraagt voor de
overdrachten binnen gezinnen zou later opduiken bij feministische economen; wij hebben nu een bloeiende literatuur die met wat goede
wil op hem is terug te voeren. In elk geval wees hij op de overdrachten van de armen naar de rijken.
Hij zette, samen met Martin Pfaff, in Augsburg een instituut op dat deze ‘grants’ moest onderzoeken. In Nederland werd soortgelijk werk
verricht door het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het was in de eerste plaats descriptief, maar had een grote invloed op het beleid.
Speciaal het project Profijt van de overheid, met onderzoekers zoals Halberstadt, De Kam, Ritzen e.a. verwierf een grote reputatie.
Het ging hier dus om collectieve prestaties. De kleinere boeken die Boulding na 1980 schreef waren pogingen zijn wereldbeschouwing
onder woorden te brengen. Daarbij legt hij meer en meer de nadruk op het evolutionaire karakter van de schepping. Iedereen en alles
streeft naar ‘betterment’ en dat heeft op den duur, over honderdduizenden van jaren, toch wel enig succes. Boulding wil over de richting
van deze ontwikkeling uitspraken doen, waar een normatieve theorie van het menselijk gedrag voor nodig is. Hij beschouwt de
opvatting, die vooral onder economen leeft, dat zo’n normatieve theorie onmogelijk of verboden zou zijn, als buitengewoon schadelijk en
absurd. Ik ben dat met hem eens.
In het bovenstaande heb ik aannemelijk willen maken dat Kenneth Boulding wel degelijk een erflater is, al hebben veel van zijn
erfgenamen zijn naam niet gehoord. Hij kreeg geen Nobelprijs en zelfs geen eredoctoraat in Groningen, maar hij was een herkenbaar
individu, met zijn krachtige toespraken, zijn gestotter en zijn ontwapenende humor. Hij placht onder het vergaderen wel eens in slaap te
vallen, maar pakte bij het ontwaken meteen de draad weer op. Hij nam iedereen voor zich in door na afloop van een conferentie het
besprokene in berijmde vorm samen te vatten, want hij was een bekwaam snel-dichter. Ik herinner me dat hij, na middernachtelijke
samenscholing, enigzins wankel op een tafel stond en declameerde: “When Boulding sleeps – he is making poems”.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)