ECONOMISCHmSTATIS
–
TISCHE BERICHTEN
30 juli
1969
54e jrg.
No. 2706
Verschijnt wekelijks
Het heden maal twee?
COMMISSIE VAN REDACTiE:
H. C. Bos; R. Iwema; L. H. Klaassen;
H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit
Prognose, utopie en planning. Zie hier de drie elementen, die tezamen de
REDACTEUR-SECRETARIS:
futurologie uitmaken,,,de wetenschap die zich met de toekomst bezighoudt”.
P. A. de Ruiter
Deze zeer ruime definitie is van Drs. B. van Steenbergen, die verbonden is
aan de studie-afdeling van de Werkgroep 2000. Van zijn hand verscheen
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
zopas
Orde
of
conflict. Tegengestelde maatschappijvisies binnen de futu-
J. van der Burg
rologie
.
Een opmerkelijk boekje. Van Steenbergen onderzoekt welke betekenis
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
de diepgaande controverses binnen het denken over mens en maatschappij
F. Collin; J. E. Mertens de Wilars;
hebben voor de futurologie. Het opmerkelijke schuilt hierin dat hij dit doet
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
naar analogie van een bestudering van de tegenstelling tussen het ,,order”-
en het conflictmodel in de sociale wetenschappen, met name in de sociologie.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
Hieraan is het eerste deel van zijn boekje gewijd. De analogie is dan deze,
BELGIË:
dat het
,,order”-perspectief,
waarbij
het
begrip maatschappelijke
orde
J. Geluck
centraal stelt, ook het perspectief is van wat Van Steenbergen de ,,esta-
blishmentfuturologie” noemt. Zo ook zouden het conflictperspectief en de
,,kritische futurologie” in één lijn liggen.
De
,,establishmentfuturologie”
nu
heeft
een
uitgesproken
,,order”
–
perspectief van de maatschappij en kenmerkt zich door retrospectieve
methoden (extrapolatie en projectie); de kritische futurologie daarentegen
onderscheidt zich door een conflictperspectief en gebruikt prospectieve
methoden, d.w.z. deduceert de toekomst niet uit iets eerders, maar zoekt
Het heden maal twee
9
…………..741
naar de veelheden van toekomsten: ,,De prospectie tracht zich namelijk
een beeld te vormen van het onvoorziene om daar zo goed mogelijk tegen
Dr. A. S. Friedeberg:
opgewassen te zijn; in het geïmagineerde toekomstbeeld probeert ze dan
Op weg naar vrijmaking van h’et
nadere geleding aan te brengen door op zoek te ‘gaan naar de
momenten
kapitaalverkeer in de EEG
742
……..
van wenselijkheid”.
Meest kenmerkende representant van de school der ,,establishmentfutu-
Drs. A. J. Butler:
rologie” acht Van Steenbergen het bekende boek van Kahn en Wiener,
Automatisch kruipende wisselkoer- The year 2000.
Hierin worden o.a. ,,verrassingsvrije” projecties gegeven
sen (1)
…………………….47
van
toekomstige
ontwikkelingen.
De
,,verrassingsvrije”
toekomst
van
Kahn en Wiener wordt
–
heel raak
–
wel getypeerd als ,,het heden maâl E u r o
p
a
–
b 1 a d w ii
z
e r
…….752
twee”, een beweging van louter kwantitatieve groei, een bewegend
even-
N o t i t i e s:
wicht.
Ook anderen hebben reeds aangetoond dat de toekomstvisie van
–
Kahn c.s. in weerwil van alle pretenties van waardevrjheid een gekleurde
Apollo en het Teflon-pannetje….
749
is. Het bezwaar hiertegen geldt niet het hebben van een kleur, aldus Van
Advies
750
……………………
Steenbergen, ,,maar het niet willen kleur
bekennen”.
Van Steenbergen zelf bekent zeer
beslist wél kleur. Hij heeft duidelijk
E c
0
n o m
i
5
c h
–
5
t a t
i
5
t
i
5 C
h e
weinig op met het ,,order”-perspectief in de sociale wetenschappen en met
b e r
i
c h t e n
………………..746
de ,,establishmentfuturologie”. Men behoeft het evenwel niet met hem eens
te zijn om zijn analyse in essentie te kunnen onderschrijven. Vooral econo-
B o e k e n n
i
e u w
s
……….754, 756
misten, apologeten bij uitstek van het kwantitatieve denken, dienen er voor
Geld
–
en kapitaalmarkt..
755
te waken dat ,,het heden maal twee” niet de kern wordt van hun bijdrage.
tot de futurologie. Hun zij daarom dit boekje warm aanbevolen.
Mededelingen
…………..
759
..
dR
‘
Euroboekje 1969/2, uitgegeven door de Werkgroep 2000, 66 blz., f. 6,50.
741
Op weg naar vrijmaking
van het kapitaalverkeer in de EEG
Een nieuw actieprogramma van de Europese Commissie
De vrjjmaking van het kapitaalverkeer in de EEG is aanmerkelijk achtér-
gebleven bij die van het goederen- en personenverkeer. Hoewel reeds in 1960
en 1962 enkele besluiten inzake afschaffing van deviezenrestricties tot stand
kwamen en verdergaande voorstellen reeds jaren geleden zijn ingediend, is
het intra-EEG-kapitaalverkeer nog steeds onderworpen aan beperkingen en
discriminaties op grond van ingezetenschap of vestigingsplaats. Voortgang
op dit terrein wordt bemoeiljjkt gezien de samenhang tussen vrjjmaking van
het kapitaalverkeer, het vraagstuk van de algehele coördinatie van het
economische en monetaire beleid van de EEG-lidstaten en het politieke
probleem van de
afbakening
van bevoegdheden tussen de regeringen van de
lidstatn enerzijds en de gemeenschappelijke EEG-instellingen anderzijds.
Onlangs heeft de Europese Commissie echter opnieuw een actieprogramma
tot vrjmaking van het kapitaalverkeer bij de EEG-Ministerraad ingediend,
dat past in het kader van de uitbouw van de gemeenschappelijke markt tot
een economische unie. Het omvat voorstellen en aanbevelingen inzake verdere
liberalisatie van deviezenrestricties, afschaffing van discriminaties in het
kapitaalverkeer, harmonisatie van de directe belastingen m.b.t. kapitaal-
verkeer, en harmonisatie van tal van andere regelingen, zoals publicatie-
voorschriften
m.b.t.
uitgifte
van aandelen. Verwezenlijking van dit programma
zou een flinke stap voorwaarts betekenen op de weg naar een gemeenschap-
pelijke EEG-kapitaalmarkt.
INLEIDING
Belemmeringen bij internationaal kapitaalverkeer
Evenals het geval is bij het internationale goederenverkeer
kan m.b.t. het internationale kapitaalverkeer onderscheid
gemaakt worden tussen import en èxport. Voorbeelden van
transacties die leiden tot kapitaalimport zijn het plaatsen
van leningen in het buitenland en verkoop van effecten in
het buitenland. Voorbeelden van transaèties die leiden tot
kapitaalexport zijn het verstrekken van leningen aan niet-
ingezetenen en aankoop van buitenlandse effecten. Kapi-
taalimport en kapitaalexport zijn – evenals import en
export van goederen – veelal aan allerlei soorten belem-
meringen onderhevig. Wat betreft het kapitaalverkeer tussen
de EEG-lidstaten kunnen deze belemmeringen in twee
hoofdgroepen worden onderverdeeld:
Nationale deviezenregelingen.
Op grond van deze regelingen die van land tot land uiteen-
lopen, is in sommige lidstaten de transfer van valuta’s
voor bepaalde categorieën kapitaaltransacties, buy, uit-
gifte van effecten en bepaalde leningen, via een vergun-
ningenstelsel aan beperkingen onderhevig.
Wettelijke of best u u rsrechtelij ke bepalingen die leiden
tot discriminatoire behandeling, bijv. op grond van ingeze-
tenschap of plaats van vestiging.
In sommige lidstaten bestaan bijv. bepalingen inzake uit-
gifte en plaatsing van effecten op de kapitaalmarkt of
introductie van effecten op de beurs, waarbij onderscheid
gemaakt wordt tussen binnen- en buitenlandse effecten,
alsmede beperkende voorschriften inzake het verwerven
van buitenlandse effecten door financiële instellingen.
In sommige EEG-lidstaten ligt het accent meer op de
deviezenbeperkingen. In andere lidstaten wordt ter belem-
mering van het kapitaalverkeer meer gebruik gemaakt van
discriminatoire wettelijke of bestuuisrechtelijke bepalingen.
Bepalingen Verdrag van Rome
Conform de beginselen van het Verdrag van Rome (artikel
3c) behoort de vrjmaking van het kapitaalverkeer tussen
de lidstaten tot de activiteiten van de Gemeenschappelijke
Markt. In de artikelen 67 t/m 73 van het Verdrag is dit
beginsel echter slechts op vage wijze nader uitgewerkt.
Zo dienen, volgens artikel 67, de EEG-lidstaten (weliswaar)
gedurende de overgangsperiode van de Gemeenschappe-
lijke Markt, d.w.z. v65r 1 januari 1970, over te gaan tot
afschaffing van
– beperkingen met betrekking tot het onderling kapitaal-
verkeer,
en
– discriminerende behandeling op grond van nationaliteit,
vestigingsplaats van partijen of het gebied waar het kapitaal
wordt belegd,
doch dit behoeft (slechts) plaats te vinden ,,in dë mate
waarin zulks nodig is voor de goede werking van de
Gemeenschappelijke Markt”. Dit laatste biedt uiteraard
ruimte voor uiteenlopende interpretaties. Als juridische
basis voor een vérgaande vrijmaking van het kapitaal-
verkeer is het Verdrag van Rome dan ook betrekkelijk
zwak. Activiteiten op dit gebied kunnen volgens de Euro-
pese Commissie dan ook beter met politiek-economische
argumenten bepleit worden dan met juridische. Ook de
bezwaren tegen een vrjmaking van het kapitaalverkeer
742
binnen de EEG liggen echter in het politiek-economische
vlak. Zo zijn de lidstaten vooral bevreesd dat ongewenste
kapitaalbewegingen hun nationale budgettaire en monetaire
beleid zullen doorkruisen.
Achterstand t.o.v. andere gebieden
De vrijmaking van het kapitaalverkeer binnen de EEG is
tot dusver aanmerkelijk achtergebleven bij de vrijmaking
van goederen- en personenverkeer. De enige EEG-besluiten
m.b.t. het kapitaalverkeer dateren van 1960 en 1962 toen de
EEG-Ministerraad een tweetal richtlijnen van beperkte
strekking heeft aanvaard. Niettemin heeft de Europese
Commissie reeds in 1964 een ontwerp voor een derde
richtlijn tot verdere vrjmaking van het kapitaalverkeer
bij de. Raad ingediend. Begin 1967 werd dit Ontwerp in
aanmerkelijk gewijzigde vorm opnieuw aan de Ministers
voorgelegd. Inmiddels had ook een door de Commissie
ingestelde internationale commissie van deskundigen in een
lijvig rapport een pleidooi uitgebracht voor het geleidelijk
totstandbrengen van een gemeenschappelijke kapitaal-
markt
1
. Een beslissing inzake de derde richtlijn is echter
tot nu toe uitgebleven.
Enkele maanden geleden heeft de Comnissie zich der
–
halve opnieuw tot de Raad gewend met een memorandum
inzake de verdere vrjmaking van het kapitaalverkeer
2
. Dit
memorandum bevat een actieprogramma dat nauw samen-
hangt met de omstreeks dezelfde tijd door de Commissie
gepubliceerde voorstellen tot coördinatie van de econo-
mische politiek van de lidstaten en nauwe samenwerking
op monetair terrein 3
,
die een belangrijk punt vormen op
de onlangs door de Raad van Ministers vastgestelde lijst
van EEG-prioriteiten voor 1969.
TOT DUSVER BEREIKTE RESULTATEN
De twee richtlijnen van 1960 en 1962: slechts gedeeltelijke
liberalisatie van de deviezenreglementeringen
De richtlijnen die in 1960 en 1962 door de Raad zijn aan-
vaard, waren bedoeld als een eerste stap op weg naar de
vrijmaking van het kapitaalverkeer ‘. Zij beperkten zich uit-
sluitend tot een gedeeltelijke liberalisatie van dé deviezen-
regelingen. Daarbij werd in feite onderscheid gemaakt
tussen:
a. Onvoorwaardelijke liberalisatiemaatregelen.
Dit betrof opheffing van beperkingen inzake, valuta-
transfer binnen de EEG voor in hoofdzaak de volgende
categorieën kapitaaltransacties: directe investeringen, in-
vesteringen in onroerend goed, transacties in de persoon-
lijke sfeer, kort en middellang handelskrediet, aan- en ver-
koop van op de beurs genoteerde effecten.
b.. Voorwaardelijke liberalisatiemaatregelen.
Dit betrof opheffing van beperkingen inzake valuta-transfer
binnen de EEG voor enige andere categorieën van kapitaal-
transacties, zoals uitgifte en plaatsing van effecten; aan- en
verkoop van niet op de beurs genoteerde effecten; lang-
lopend handelskrediet; middellange en langlopende niet-
commerciële leningen.
Op grond van een bepaling uit de in 1960 aanvaarde richt-
lijn (art. 3, lid 2) behielden de lidstaten echter de mogelijk-
heid om, voor de onder de voorwaardelijke liberalisatie
genoemde categorieën transacties, de beperkingen die op
het moment van het van kracht worden van de richtlijn
nog bestonden te handhaven of opnieuw in te voeren,
indien de opheffing ervan de verwezenlijking van de eco-
nomische politiek van de betreffende lidstaat zou belem-
meren.
Frankrijk, Italië en Nederland hebben zich inderdaad
beroepen op deze bepaling. West-Duitsland, België en
Luxemburg hebben dit echter niet kunnen doen omdat zij
reeds véér het van kracht worden van de eerste richtlijn
ten aanzien van de betreffende categorieën kapitaaltrans-
acties het deviezenverkeer volledig geliberaliseerd hadden.
Deze gang van zaken heeft geleid tot een zeker gebrek aan
reciprociteit tussen de lidstaten wat betreft de afschaffingen
van deviezenrestricties. Dit gebrek aan reciprociteit wordt
echter ten dele gecompenseerd doordat de mate waarin
de lidstaten gebruik maken van discriminatoire bepalingen
ter belemmering van het kapitaalverkeer eveneens uiteen-
loopt.
Zowel voor de voorwaardelijke als voor de onvoor-
waardelijke liberal i sat iemaatregelen geldt evenwel een
algemene ontsnappingsclausule (art. 73 van het Verdrag
van Rome). Volgens deze clausule mag, indien kapitaal-
bewegingen de werking van de kapitaalmarkt van een lid-
staat verstoren, de betrokken lidstaat vrijwaringsmaat-
regelen, d.w.z. del iberal isat iemaatregelen, treffen. Daartoe
is evenwel de instemming van de Commissie vooraf dan
wel achteraf vereist.
Voorstel voor een derde richtlijn: opheffing van discrimi-
natoire bepalingen en verdere liberalisatie van het deviezen-
verkeer.
Reeds in 1964 diende de Commissie
bij.de
Raad een voorstel
in .voor een derde richtlijn inzake de vrjmaking van het
kapitaalverkeer. Dit voorstel was uitsluitend gericht op
de afschaffing van wettelijke en bestuursrechtelijke be-
palingen die een discriminerende strekking hebben t.a.v.
– uitgifte en plaatsing van effecten door emittenten uit
andere lidstaten op de binnenlandse kapitaalmarkt;
– introductie van effecten uit andere lidstaten op de bin-
nenlandse beurs;
– verwerving van effecten uit andere lidstaten door
binnenlandse financiële instellingen.
Het hierboven gememoreerde gebrek aan reciprociteit
m.b.t. de afschaffing van de deviezenbeperkingen vormde
voor België, West-Duitsland en Luxemburg echter aan-
leiding om voorlopig verdere stappen op het gebied van de
vrijmaking van het kapitaalverkeer te weigeren.
Dit bracht de Europese Commissie ertoe in 1967 een ge-
wijzigd voorstel voor een derde richtlijn in te dienen
5
.
1
Het totstandbrengen van een Europese kapitaalmarkt,
Brussel 1966.
2
Motivering en beschrijving van een actie op het gebied van
het kapitaalverkeer.
Memorandum van de Commissie aan de
Raad, gedateerd 5 maart 1969, COM(69)200.
Memorandum van de Commissie aan de Raad betreffende
de coördinatie van de economische politiek en de ,nonetaire
samenwerking in de Gemeenschap, gedateerd 12 februari 1969,
COM(69)150.
‘ Eerste Richtlijn voor de uitvoering van art. 67 van het
Verdrag,
Publikatieblad EEG,
1960, No. 43; Tweede Richtlijn
van de Raad d.d. 18 december 1962 ter aanvulling en wijziging
yan de Eerste Richtlijn voor de uitvoering van art. 67 van het
Verdrag,
Publikatieblad EEG,
1963, No. 9.
Gewijzigd voorstel voor een derde richtlijn voor de uitvoering
van artikel 67 van het EEG- Verdrag,
gedateerd 7 februari 1967,
ÇOM(67)55.
ESB 30-7-1969
743
Ook volgens dit
gewijzigd
ontwerp worden de discrimi-
natoire wettelijke en bestuursrechteljke bepalingen afge-
schaft. Teneinde tevens meer evenwichtigheid bij de af-
schaffing van de deviezenbeperkingen te bewerkstelligen
dient, volgens het gewijzigd ontwerp, de groep van onvoor-
waardelijke liberal isatiemaatregelen inzake het deviezen-
verkeer volgens de eerste richtlijn te worden uitgebreid tot
de volgende categorieën kapitaaltransacties:
– uitgifte en plaatsing van effecten;
– niet-commerciële kredieten op lange en middellange
terinijn, voor zover de tegenwaarde in nationale valuta
niet meer bedraagt dan 1 mln. rekeneenheden.
Wat betrèft kapitaalimporten zouden de lidstaten, die ten
aanzien van deze categorieën transacties in het intra-
EEG-kapitaalverkeer nog deviezenrestricties toepassen
(Frankrijk, Italië en Nederland), deze restricties onmiddel-
lijk dienen af te schaffen. Wat betreft kapitaalexporten
zouden zij zich mogen beperken tot een jaarlijks maximum
bedrag, gelijk aan 1,5% van de bruto binnenlandse inves-
teringen. Aangezien sommige lidstaten van mening bleken,
dat ook met het gewijzigd ontwerp nog niet voldoende
reciprociteit wordt bereikt, terwijl’ andere lidstaten het
voorstel met name t.a.v. de liberalisatie van kapitaal-
importen te vérgaand vinden heeft de EEG-Ministerraad
ook het gewijzigd ontwerp nog steeds niet kunnen aan-
vâarden.
HET NIEUWE ACTIEPROGRAi4MA
VAN DE EUROPESE COMMISSIE
Gezien het uitblijven van verdere vooruitgang heeft de
Europese Commissie op
5
maart 1969 een memorandum
bij de Raad van Ministers ingediend, waarin opnieuw
actie inzake de vrijmaking van het kapitaalverkeer wordt
aanbevolen
6
Motivering van het actieprogramma
Het uitblijven van een verdere vrjmaking van het intra-
EEG-kapitaalverkeer leidt, althans volgens de Eurof,
ese
Commissie, tot de volgende consequenties:
– het gebrek aan synchronisatie tussen de vrijmaking
van het goederen- en personenverkeer en de vrijrnaking
van het kapitaalverkeer brengt het streven naar econo-
mische groei in-de EEG-lidstaten in gevaar en belem-
mert een harmonische verwezenlijking van de Gemeen-
schappelijke Markt;
– vrijheid van vestiging en onvervalste mededinging tussen
ondernemingen binnen de EEG kunnen niet volledig
verweznlijkt worden;
– het EEG-industriebeleid en de bevordering van het
concentratieproces in de industrie kunnen niet op de
meest optimale wijze tot stand komen;
– de Euro-emissiemarkt zal aan betekenis winnen, met als
gevolg, dat in de EEG gevormde besparingen groten-
deels ten goede komen aan ondernemingen uit landen
buiten de EEG, ,,zonder dat de EEG-landen regelend
kunnen optreden”. (De Euro-emissiemarkt – niet te
verwarren met een toekomstige gemeenschappelijke
EEG-kapitaalmarkt – kan worden omschreven als een
soort vrije Westeuropese kapitaalmarkt die fungeert
naast de nationale kapitaalmarkten ‘ en die zich aan
de voor deze nationale kapitaalmarkten geldende
regels tot op zekere hoogte onttrekt. De Euro-emissi2-
markt is ontstaan door samenwerking van banken uit
verschillende landen, zowel binnen als buiten de EEG.
In grove trekken komt het erop neer, dat een inter-
/ nationale combinatie van banken, die naar omvang en
samenstelling van geval tot geval uiteen kan lopen,
veelal ten behoeve van een grote onderneming, in ver-
schillende Europese landen tegelijkertijd een obligatie-
lening uitgeeft die gewoonlijk is uitgedrukt in dollars
of DM. In de laatste jaren hebben vooral vestigingen
van Amerikaanse ondernemingen in Europa, alsmede
Amerikaanse banken een beroep gedaan op de Euro-
emissiemarkt.)
De Commissie constateert, dat de vrijmaking van het
kapitaalverkeer binnen de EEG vooral belemmerd wordt
door de vrees van de lidstaten, dat deze vrijmaking de weg
opent voor ongewenste kapitaalbewegingen die het natio-
nale monetaire en begrotingsbeleid zullen doorkruisen. De
Commissie erkent in dit verband, dat grotere ‘vrijheid van
het kapitaalverkeer slechts bereikbaar is, indien er een doel-
treffende coördinatie is tussen het monetaire en budgettaire
beleid van de lidstaten. Zij is echter van mening, dat verde-
re stappen tot liberalisatie van het kapitaalverkeer juist de
aanleiding zullen vormen tot een daadwerkelijke versterking
van deze coördinatie. Bovendien is de Commissie van oor-
deel dat vrijmaking van het intra-EEG-kapitaalverkeer
zeer wel kan samengaan met handhaving van bepaalde
beperkingen in het kapitaalverkeer t.o.v. derde landen.
Tenslotte concludeert zij de noodzaak van een geleidelijke
actie op het gebied van het kapitaalverkeer, in samenhang
met toenemende coördinatie van het economisch beleid
van de lidstaten.
De inhoud van het actieprogramma
De voornaamste punten die de Commissie aanbeveelt,
kunnen als volgt worden samengevat:
a. Verdere
–
liberalisatie en opheffing van discriminaties
in het kapitaalverkeer.
Daartoe dient de Raad het gewijzigd voorstel voor een
derde richtlijn, daterend uit 1967, te aanvaarden.
6
Motivering en beschrijving van een actie,
t.a.p.
,,Op weg naar een Europese kapitaalm
,
arkt?”,
De Neder
–
landse Onderneming, No. 16, 1968; ,,Eurodollars, het geld zonder grenzen”, Europese Gemeenschap,-
No. 115, 1969.
(I.M.)
0
NV
SLAVENBURGS
BANKO
744
–
Harmonisatie van de directe belastingen m.b.t. het
kapitaalverkeer.
in een afzonderlijk memorandum
8
zet de Commissie uiteen,
dat de kapitaalbewegingen binnen de EEG in toenemende
mate zullen worden beïnvloed door de verschillen in het
fiscale klimaat van de lidstaten. Daarom vereist liberalisatie
van het kapitaalverkeer tevens maatregelen tot ,fiscale
neutraliteit. Dubbele belasting van inkomsten uit effecten
en renten van leningen die uit de ene lidstaat naar de
andere worden overgemaakt dient derhalve te worden voor-
komen. in dit verband wijst de Commissie op de moeilijk-
heden die wat dit betreft voortvloeien uit het systeem van
,,inhouding aan de bron”. D.w.z. het inhouden van
belasting bij uitkering van dividend of rente. Voorzover
deze inhouding aan de bron in het binnenland plaatsvindt,
wordt zij gewoonlijk later weer ih mindering gebracht op
de inkomsten- of vennootschapsbelasting, te betalen door
degene die het dividend of de rente ontvangt.
Inhouding aan de bron die in het buitenland plaats-
vond, wordt echter veelal niet of slechts ten dele in minde-
ring gebracht. In die gevallen is uit het buitenland ont-
vangen dividend of rente dus aan dubbele heffing onder-
hevig. Ook binnen de EEG wordt – afhankelijk van de
bepalingen van eventuele bilaterale belastingverdragen –
inhouding aan de bron die in een van de lidstaten plaats-
vond in andere lidstaten vaak niet of slechts ten dele in
mindering gebracht. Volgens de Commissie zou de ideale
oplossing om dubbele belastingheffing binnen de EEG te
voorkomen hierin bestaan, dat belasting uitsluitend ge-
heven wordt in het land waar de belastingplichtige woon-
achtig is, en dat het sysîeem van ,,inhouding aan de bron”
volledig wordt afgeschaft.
Als een eerste stap in deze richting zouden de lidstaten
moeten overgaan tot een harmonisatie van de percentages
van inhouding aan de bron, zonder discriminatie tussen
ingezetenen en niet-ingezetenen. De Commissie is echter
van oordeel dat het succes van ernissïes op de Euro-eniissie-
markt verband houdt met het feit dat deze in de praktijk
niet onderhevig zijn aan inhouding aan de bron. Daarom
dient, ter bevordering van het totstandkomen, van een
Europese Jcapitaalmarkt, voor interest op obligaties de
inhouding aan de bron thans reeds geheel te worden afge-
schaft. Wat betreft inhouding aan de bron bij dividend op
aandelen doet de Commissie geen concrete suggesties. Zij
acht hier een voorzichtige houding geboden, omdat t.a.v.
dividend niet alleen dubbele belasting kan plaatsvinden ten
gevolge van niet of niet volledig in mindering brengen van
inhouding aan de bron, doch tevens doordat het dividend
tot het belastbare inkomen behoort, zowel van de vennoot-
schap die het dividend uitkeert als van de aandeelhouder
die het dividend ontvangt. Ook wat dit betreft loopt de
situatie in de lidstaten uiteen. Inmiddels zet de Commissie
haar studies m.b.t. dubbele belastingheffing op dividend
voort. Aan de hand van de uitkomsten daarvan zal zij
t.z.t. concrete voorstellen indienen.
In dit verband kan nog worden opgemerkt dat wat
betreft het afschaffen van dubbele belasting op dividend,
uitgekeerd door een dochteronderneming aan een moeder-
maatschappij, die in een andere lidstaat gevestigd is, de
Commissie in het kader van haar streven industriële concen-
traties binnen de EEG te vergemakkelijken begin 1969
reeds voorstellen heeft ingediend
9
.
Wrzachting van de beleggingsvoorschriften voor insti-
tutionele beleggers.
In verschillende landen bestaan bepalingen die deze instel-
P. v.d.A.-financiën:
nôg een 1 %-hulpdoelstelling die
wel niet gerealiseerd zal worden
vervlogen Garlistische illusie:
Wat wil je; Carel Hugo was
pas enkele maanden francofiel
triomfanteljke terugkeer astronauten:
Von Braun bracht hun de Nasagroet
aantrekkingskracht maan =
116
van die van de aarde:
nu weten we meteen hoe we van een slechte,
doch populaire minister verlost kunnen
worden
Hugenholtz en Griekenland:
ze nemen niet voor niets de bochten op het
circuit naar rechts
(ongecorrigeerd)
lingen in feite voorschrijven hun gelden te beleggen in
overheidsleningen van het desbetreffende land. De Com-
missie acht het feit dat deze instellingen niet op de kapitaal-
markt kunnen opereren ,,een van de voornaamste oorzaken
van de buitengewone instabiliteit van de effectenkoersen”.
Zij bepleit derhalve institutionele beleggers geleidelijk de
vrijheid toe te kennen hun kapitaal te beleggen in effecten,
zowel van het eigen land als van andere lidstaten.
Harmonisatie van publ ikatievoorschriften.
De Commissie wenst een betere informatie van het publiek.
Op basis van een thans ondernomen studie zal zij daartoe
t.z.t. voorstellen indienen betreffende gemeenschappelijke
voorschriften inzake o.m.:
– gegevens betreffende de lopendë activiteiten van ven-
nootschappen; –
– de berichtgeving bij emissies en introductie van effecten
op de beurs.
Harmonisatie van de voorschriften betreffende de diverse
soorten effecten die aan het publiek mogen worden aange-
boden.
De Commissie wenst te komen tot opheffing van de in
sommige lidstaten bestaande beperkingen op het terrein
van de financieringsvormen. Zij zal daartoe binnenkort
voorstellen indienen.
Harmonisatie van voorschriften inzake zekerheids-
stellingen en waarborgen.
Teneinde de totstandkoming van financiële transacties
• tussen .de lidstaten, in het bijzonder industriefinanciering,
te bevorderen, wenst de Commissie d.m.v. harmonisatie
-. te komen tot vereenvoudiging van de regelingen inzake
o.m.:
8
Aanpassingen op het gebied van de directe belastingen ter
vergeinakkeljking van de ontwikkeling en vervlechting van de
kapitaalmarkten in de Europese Economische Gemeenschap,
gedateerd 5 maart 1969, COM(69)201.
° Voorstel voor een richtlijn aan de Raad
betreffende
de gemeen-
schappeljke fiscale regeling van mnoedernzaatschappj/en en dochter-
ondernemingen uit verschillende lidstaten,
gedateerd 15 januari
1969, COM(69)def.
ESB 30-7-1969
745
– zekerheidsstellingen door kredietinstellingen ten be-
hoeve van niet-ingezetenen;
– zekerheidsstellingen door moeder-vennootschappen ten
behoeve van vestigingen in andere lidstaten;
registratierecht op hypotheken;
– volgorde der privileges bij faillissement; –
– inschrijving van hypotheken door niet-onderdanen.
CONCLUSIE
Alles bijeengenomen, zou ‘le verwezenlijking van het
actieprogramma een flinke stap voorwaarts betekenen op
de weg naar een gemeenschappelijke EEG-kapitaalmarkt.
Het streven van de Europese Commissie tot actie op dit
gebied dient dan ook te worden toegejuicht, ook al valt
er op de gegeven motiveringen hier en daar wel wat aan te
merken. Te betreuren valt echter dat de Commissie zich in
het programma nauwelijks uitlaat over de relaties met de
kapitaalmarkten van derde landen en dat zij, voor zover
zij dit wel doet, slechts wijst op de mogelijkheid bepaalde_
beperkingen t.o.v. derde landen te handhaven. Het is
overigens zeer de vraag of de lidstaten op korte termijn
bereid zullen zijn de voorstellen van de Commissie te aan-
vaarden. In elk geval zullen deze waarschijnlijk slechts
geleidelijk verwezenlijkt kunnen worden.
Met het programma voor vrijmaking van het kapitaal-
verkeer, dat dient te worden bezien in samenhang met het
onlangs door de Commissie ingediende memorandum
inzake de coördinatie van het economisch beleid en de
monetaire samenwerking van de lidstaten, raakt de Com-
missie in feite aan een van de kernproblemen van de EEG:
de vérgaande integratie op een aantal gebieden (de douane-
unie, landbouw) leidt tot een steeds grotere wederzijdse
afhankelijkheid van de economieën van de lidstaten. Dit
leidt op zijn beurt tot de noodzaak van verdere integratie
en coördinatie. M.a.w. de uitbouw van de EEG van douane-
unie tot economische unie dient te worden voortgezet, 66k
op gebieden ten aanzien waarvan het Verdrag van Rome
slechts vage verplichtingen bevat, zoals bijv. het kapitaal-
verkeer en het economisch beleid.
Dit leidt tot het politieke vraagstuk van de afbakening
van bevoegdheden op deze gebieden tussen de lidstaten
enerzijds en de Gemeenschapsinstellingen anderzijds. De
nationale overheden zijn van nature beducht hun verant-
woordelijkheid over te dragen aan de gemeenschappelijke
instellingen van de EEG. Deze. beduchtheid .is
door de
herleving van het nationalisme gedurende de laatste jaren
nog versterkt. Voor de voltooiing van de economische unie,
waartoe ook de vrijmaking van het kapitaalverkeer mag
worden gerekend, is evenwel een minimum aan politieke
wilsovereenstemming tussen de Zés noodzakelijk. In dit
verband geven de recente politieke ontwikkelingen, met
name in Frankrijk, aanleiding tot een voorzichtig opti-
misme.
Dr.
A. S.
Friedeberg
Economisch-statistische berichten
Uit het
Statistisch Bulletin
van het CBS is veel interessant
cijfermateriaal te peuren. Zo gaf het Bulletin van 17juli a.s.
een overzicht van de cijfers der besparingen in de jaren
1966, 1967 en 1968. Interessante informatie in een periode
waarin steeds aangedrongen wordt op de verhoging van
de nationale spaarquote. De cijfers in onderstaande tabel
zijn alle, met uitzondering van de tussen haakjes geplaatste
getallen die op eigen berekening berusten, aan het genoemde
Bulletin ontleend.
Uit de cijfers blijkt dat het totaal van de in de tabel
opgenomen besparingen in 1968 t.o.v. 1967 is gedaald.
Alleen de Rijkspostspaarbank heeft het totaal van zijn be-
sparingen weten op te voeren. Een grillig verloop geven de
spaarcijfers van de handelsbanken weer. Het aandeel
van hun bespringen in het netto nationaal inkomen tegen
marktprjzen was in 1967 liefst 2
1
/
2
maal zo groot als in
1966! In 1968 isechter ook hier weer een daling opgetreden.
Bezien wij echter de ontwikkeling over
twee
jaar, van 1966
op 1968, dan blijken de handelsbanken duidelijk de grootste
,,groeier” te zijn voor wat betreft hun aandeel in de lie-
sparingen.
De in het Bulletin weergegeven spaarcijfers zijn ont-
leend aan, een afzonderlijke CBS-publikatie
Statistiek der
spaargelden 1967-1968,
die ter perse is..
Spaarcijfers 1966, 1967 en 1968
Spaarbanken
Eenheid
–
Handels-
banken
Totaal
spaarbanken en
handelsbanken
Rijkspost-
–
spaarbank
Algemene
spaarbanken
Spaarbanken der 1andbouw1ediet-
instellingen
1966 1967
1968
1966 11967
1968
1966
11967 11968
1966
1
1967
1
1968
1966
1967
11968
Spaartegoed (ultimo)
f. m1n.
4.491
4.840
5.246
6.025 6.743
7.300 9.042
10.295 11.596
2.534
3.312
3.980
22.092 25.190
28.122
Gemiddeld spaartegoed per in-
f.
358
382
410
481
533
570
721
813
906 202
262
311
1.762 1.990
.2.197
f. mln.
1.411
1.503
1.724
4.244 4.966 6.050
5.133
5.571
5.905
2.155
2.874
3.349
12.943
14.914 17.028
f. mln.
1.275 1.329
1.513
3.828
4.463 5.665
4.535
4.712
5.125
1.958
2.185
2.810
11.596
12.689 15.113
woner
………………..
.
Stortingers
……………….
.
f. mln.
136
174
211
416
.
503 385
598
859
780
197
689 539
1.347
2.225
1.915
Terugbetalingen
…………..
.
Spaarverachil
in
%
van
het
spaartegoed op 1januari
–
%
3,2
3,9
4,4
7,7 8,3
5,7
7,3 9,5
7,6
8,8
27,2
16.3
6,7
10,1
7,6
vergoede rente op het spaartegoed
f. mln.
146
175
195
207
238
271
300
377
426
78 89 129
731
879
1.021
Spaarverschil
……………..
.
Totaal besparingen
f. mln.
282
349
406
623
741
656
898
1.236
1.206
275
778 668
2.078
3.104
2.936
Totaal besparingen in
%
van het
netto nationaal inkomen tegen
marktprijzen
……………
.
%
0,41
–
0,46
–
(0,49)
–
0,91
–
0,99
–
(0,79)
–
1,32
–
1,65
–
(1,45)
–
0,41
–
1,03
–
(0,80)
–
3,05
–
4,13
–
(3,52)
–
746
–
‘
Automatisch kruipende wisselkoersen
i
..
*
1. Oude en nieuwe deeen
ACHTERGRONDEN
Uitgaande van de wereldeconomie als een gesloten systeem
zijn de afzonderlijke landen op te vatten als regionale sec-
toren, die via markten van goederen, diensten en verino-
gensbestanddelen met elkaar verbonden zijns Hoewel de
mate van vervlechting van deze sectoren zeer verschillend
is en in bepaalde gevallen zelfs nog uiterst gering, kan toch
worden gesteld dat zij allemaal betrokken zijn bij een
continu proces van ovérdrachten van goederen, diensten
en vermogensbestanddelen.
Brengen wij, door onirekening in een daartoe gekozen
eenheid, al deze overdrachten onder één noemer, dan
kunnen wij die voor een bepaalde periode inschrijven in
een matrix, door alle overdrachten die een land doet te
noteren op één regel in vakjes per ontvangend land. Per
kolom is dan af te lezen tot welk bedrag en uit welke
sectoren door het betreffende land overdrachten zijn ont-
vangen. Een land, dat meer overdrachten ontvangt dan het
verricht, heeft in die periode dat meerdere te financiëren,
d.w.z. het, heeft een betalingsbalanstekort; in het tegen-
gestelde geval is sprake van een overschot. De som der
rijtotalen is uiteraard gelijk aan de som der kolomtotalen,
waaruit onmiddellijk volgt dat ook de som der betalings-
balansoverschotten en -tekorten nul moet zijn. Deze
voor de hand liggende waarheid nog eens met een een-
voudig hulpmiddel als deze matrix te illustreren is wel-
licht minder overbodig dan het lijkt
1;
soms is men geneigd
te vegeten dat tegenover ieder betalingsbalanstekort altijd
ergens anders in dezelfde periode een overschot moet op-
treden dat er tegenop weegt.
Betalingsbalanstekorten leiden tot financieringsproble-
men: men mag niet verwachten dat overschotlanden hun
overschotten om niet aan de deficitlanden overdragen,
maar dat betekent dat op den duur die tekortlanden alle-
maal gedwongen zijn een politiek te voeren die niet alleen
gericht is op het wegwerken van hçt deficit, maar ook op
het behalen van overschotten om schulden af te betalen
en om de geslonken reserves weer op peil te brengen. –
Bedenkt men daarbij dat een overschotsituatie al zeer
extreem moet zijn, wil een land daar wat aan gaan doen,
en dat zelfs dan op een matiger overschot zal worden ge-
mikt, maar niet op een regelrecht deficit, dan möet het,
met het beeld van de totale wereldeconomie voorogen,
overduidelijk zijn dat de positieve waardering van over-
schotten leidt tot een geheel van sectorale doelstellingen,
waarvan de simultane verwezenlijking ten enen male is
uitgesloten (dit is een wijdopen deur, maar het is niet zonder
reden dat ik die op deze manier intrap).
Nu een ander, maar naar zal blijken verwant chapiter:
sedert kort zijn wij in Nederland verblijd met regionale
rekeningen. In het kader daarvan kennen wij het begrip
,,regionale betalingsbalans”. Nu is het zo, dat in ons land
bepaalde gebieden zijn aan te wijzen, die altijd weer èen
regionaal betalingsbalanstekort hebben, terwijl er andere
zijn met permanente overschotten
2
Dat is heel begrijpelijk;
er zijn nu eenmaal werkgebieden, waar het gezond is dat
de in het gebied gevormde besparingen worden over-
troffen door de investeringen voor de instandhouding en
creatie van arbeidsplaatsen, terwijl daarentegen ‘in uitge-
sproken woongebieden het omgekeerde moet gelden.
Verder spelen allerlei herverdel ingsmechanismen eén be-
langrijke rol. Dat is natuurlijk niet iets van de laatste
jarei, sedert die regionale rekeningen worden gemaakt,
maar dat is al jaar en dag zo, zonder dat wij ooit zijn
opgeschrikt door een regionale betalingsbalanscrisis.
Structurele regionale betalingsbalansoverschotten en -te-
korten blijken niet strijdig te zijn met een evenwichtige
nationale economie. Er is geen sprake van dat de regio’s
ieder voor zich moeten streven naar een overschot, zodat
op nationaal niveau ook geen sprake is van de onderlinge
strjdigheid ‘van sectorale doelstellingen op dit gebied, die
juist zo kenmerkend is voor de mondiale economie.
Uit het voorbeeld van de regionale sectoren in de natio-
nale economie is in te zien dat voor de wereldeconomie
een fundamentele oplossing van de problemen alleen kan
liggen in een zodanige economische en sociale integratie,
dat het isoleren van de afzonderlijke nationale economieën
d.m.v. wisselkoers en betalingsbalans haar zin verliest.
U hoort mij niet zeggen dat deze fundamentele oplossing
een haalbare kaart is, maar wij moeten wel in het oog
houden in welke richting zij ligt. Alleen dan blijven wij
ons voldoende béwust dat alle hervormingen van het inter-
nationale monetaire bestel, waarover nu gediscussieerd
wordt, in’ wezen gericht zijn op ,,kurieren am Symptom”.
INTERNATIONALE MONETAIRE STELSELS
Met de gepaste bescheidenheid, die uit dit inzicht voort-
* Dit en een vervolgartikel zijn gebaseerd op de tekst van
een lezing, op 28 mei jI. gehouden aan de Universiteit van
Amsterdam voor de doctoraalstudenten van Prof. Dr. C. D.
Jongman. Behalve aan hem ben ik dank verschuldigd aan Prof.
H. S. Houthakker voor zijn opbouwende kritiek op vroeger
werk in deze richting.
‘ Zie bijv.
Final Report, Colloquium ,,The Future
of
the Inter-
national Monetary System”,
Tilburg, 16-19 april 1969, blz. 3,
7e t/m 12e regel, waar men zich van deze waarheid als een koe
nauwelijks bewust lijkt.
2
Mijn dank aan Dr. P. Venekamp, die mijn aandacht op dit
fenomeen vestigde.
ESB 30-7-1969
.
747
vloeit, kunnen wij echter ook bij symptoombestrijding een
onderscheid maken tussen meer en minder doelmatige
therapieën.
De keuze van een therapie steunt als regel op een dia-
gnose. Gaat men daarbij uit van een partiële benadering,
waarbij de samenhangen in de totaliteit van de mondiale.
economie volkomen worden overschaduwd door een een-
zijdige fixatie op de betalingsbalansproblematiek van een
enkel land, dan is in die gedachtengang bijv. plaats voor
volledig Vrije wisselkoersen, waarbij in eerste instantie het
hele probleem onder tafel lijkt te vallen. V66r volledig
vrije wisselkoersen zou, internationaal gezien, alleen maar
wat te zeggen zijn als er in de wereldeconomie sprake was
van een sterk krachtenveld der reële transacties, waardoor
de bewegingen van een Vrije kisselkocrs te allen
tijde
een
vrij getrouwe afspiegeling zouden zijn van relatieve ver-
anderingen in het loon- en prijspeil ten opzichte van de
handelspartners. Maar omdat daar geen sprake van is door
de sterke invloed van, vooral korte, kapitaalbewegingen
kan van zwevende wisselkoersen alleen maar een grote
mate van onzekerheid en daardoor een schadelijke ver-
hoging van de drempel voor de internationale arbeids-
verdeling worden verwacht.
Het andere uiterste is een stelsel van volkomen vaste
wisselkoersen bij volledige convertibiliteit. Dit zou prak-
tisch gelijk zijn aan één geldstelsel voor de hele wereld;
dit zou passen in het beeld van een vérgaande integratie
van de nationale sectoren in de wereldeconomie, die hier-
boven als• fundamentele oplossing van de moeilijkheden
werd aangewezen. Hieraan zou een argument te ontlenen
zijn om de wisselkoersen zoveel mogelijk vast te spijkeren,
maar dat argument past dan toch alleen maar in een utopis-
tische denkwijze, die ver van de realiteit afstaat. De mon-
diale economie heeft nu eenmaal, anders dan een nationale
economie, met name geen bruikbare herverdelings-
mechanismen, zodat, afgezien van het ten opzichte van het
bruto mondiaal produkt volstrekt onbetekenend beetje
ontwikkelingshulp, op de lange duur ieder land zichzelf
moet bedruipen. Juist omdat er geen compenserende
mechanismen zijn, moet het per land verschillende tempo
van de economische ontwikkeling, nog geheel afgezien
van valutaspeculaties en andere storende kapitaalbewegin-
gen, noodzakelijk leiden tot het ontstaan van betalings-
balansoneveniwichtigheden.
Voor zover die onevenwichtigheden conjunctureel,
seizoenmatig of toevallig zijn iser alleen een financierings-
prôbleem: het gaat dan om tijdelijke tekorten, waartegen-
over in andere tijdvakken weer overschotten zullen staan.
Helaas berusten de overséhotten en tekorten echter voor
een groot deel op trendmatige verschuivingen in het rela-
tieve loon-, prijs- en rentepeil ten gevolge van de niet-
parallelle economische groei in’ de erschillende landen.
Alleen wie bij betalingsbalansmoeiljkheden niet verder
kijkt dan het seizoen en de conjunctuur, kan echt geloven
in de uiteindelijke bruikbaarheid van vaste wisselkoersen
en, heil zien in allerlei methoden om het financierings-
probleem van de tekorten op te lossen. In die categorie
vallen alle plannen en activiteiten om, hetzij de massa der
internationale liquiditeiten, hetzij de internationale krediet-
faciliteiten te vergroten.
Om op de doelmatigheid van de aanpak te kunnen ver-
trouwen, moet men fundamentele onevenwichtigheden zien
als, incidenteel te corrigeren, toevallige uitzonderingen,
,,acts of God”, en niet als logisch te verwachten gevolgen
van het zeer onregelmatige verloop van het groeiproces
in de sectoren van de’ mondiale economie.
ZELFREGULERENDE
–
KRUIPENDE WISSELKOERSEN
Naar mijn overtuiging is het stelsel van, zeer incidenteel
gecorrigeerde, vaste wisselkoersen op, den duur niet te
redden door er steeds meer liquiditeiten in te pompen of
door elkaar de fiches steeds sneller door te geven. Daarom
heb ik gezocht naar een stelsel, waarin de wisselkoersen
een zekere flexibiliteit op lange termijn zouden hebben en
zich automatisch op voorspelbare wijze zouden aanpassen
aan structurele veranderingen. Door eliminatie van. de
structurele invloeden zou dan het betalingsbalansprobleem
worden gereduceerd tot een overwegend seizoenmatig en
conjunctureel verschijnsel, dat door de inmiddels in het
huidige stelsel ontwikkelde financieringstechnieken goed
beheersbaar zou zijn.
Hoewel ik dat destijds niet wist, had ik op die weg al
twee voorgangers. In de
National Banking Review
van
december 1965 lanceerde J. Carter Murphy zijn idee onder
de titel ,,Moderated exchange rate variability”, terwijl
enkele maanden daarna van J. Black in de
Economie
Journal
het artikel ,,A proposal for the reform of exchangç
rates” vérscheen. Ondanks deze verschijningsvolgord& is
vermoedelijk toch Black de eerste geweest: hij zou het idee
al in. 1961 hebben gelanceerd. EitÇd 1966 ging ik mij er
ook mee bezighouden, hetgeen via een referaat in mei 1967
leidde tot een artikel in
DiEconomist
(1968, nr. 2). Wegens
andere drukke werkzaamheden en het uitblijven van inte-
resse voor het idee was het onderwerp daarna blijven liggen
tot het in het
Economisch Kwart aaloverzicht
van de AMRO-
Bank van december 1968 plotseling in de actualiteit werd
gebracht door het artikel ,,De toekomst van het inter-
nationale monetaire bestel” van Prof. H. S. Houthakker.
Via dat artikel kwam ik bij het werk vân mijn voorgangers
terecht. Vergelijking van onze ontwerpen leidde tot een
wat grondiger bestudering van de eigenschappen van deze
systemen, hetgeen nieuw materiaal opleverde, waarover
hieronder meer.
Het artikel van Carter Murphy begint met een interessante
beschouwing: ,,In general, the narrower is the band of
values, through which exchange rates are permitted to
fluctuate about official parities, and the longer a given
pattern of panty rates is to be sustained, the greater is the
stock of internationally acceptable money required for
official reserves”. Hierin zijn twee elementen te onder-
scheiden:
1. De
behoefte
aan internationale liquiditeiten nec/nt toe
naarmate de schommelmarge om de pariteit kleiner wordt
gemaakt.
Het is duidelijk dat, naarmate de intervèjitie-
punten dichter bij de officiële koers liggen, de noodzaak
tot interventie zich vaker zal voordoen. Als de pariteit
een goede benadering is voor de gemiddelde marktkoers,
zodat het ingrijpen van de monetaire autoriteiten vrijwel
gelijk verdeeld is over het onderste en het bovenste inter-
ventiepunt, dan hoeft een nauwere schommelrnare nog
niet tot een belangrijke vergroting van de reservebehoefte
te leiden. Maar omdat de marktkoers vaak de neiging heeft
vooral in één richting van de pariteit af te wijken, zodat
interventie hoofdzakelijk in die ene richting moet plaats-
vinden, moet bij inkrimping van de schommelmarge toch
met een aanmerkelijke stijging van de reservebehoefte
[1
rekening worden gehouden. Deze redenering kan ook ge-
hanteerd worden in het tegenovergestelde geval, dus bij
verbreding van de schommelmarge: naarmate de inter-
ventiepunten wijder uit elkaarliggen, zou men een kleinere
748
:
Apollo en het Teflon-pannetje
De reis van de Apollo 11 heeft – begrijpelijk – veel
aandacht gekregen. De Nederlandse dagbladpers
heeft zich daarbij flink geweerd, met beschouwingen
uiteenlopend van korte heldere technische beschrij-
vingen tot damesbiadachtige artikelen. Zelfs het feit
dat lang niet iedereen even ingenomen is met deze
maan vlucht, ontsnapte niet aan de aandacht.
Zonder nu te willen beweren, dat de hiervoor door
ons doorgenomen dagbladen representatief kunnen
heten voor ,,de Nederlandse dagbladpers”, is ons
opgevallen dat nagenoeg geen enkele krant nu eens
op systematische wijze heeft uiteengezet wat dit
Apollo-project precies heeft gekost of wat de totale
uitgaven van de tot dusverre uitgevoerde projecten zijn
geweest. De gemiddelde krantelezer mocst dan ook
volstaan met wat verspreide
cjjfertjes,
die op. zich
indrukwekkend zijn maar verder weinig zeggen (zo
van: ,,Elke gram maangruis kost straksf 3.000.000″).
Zonder nu te pretenderen genoegzaam te voorzien
in de gesignaleerde leemte, laten wij hierdnder dan
maar wat getalletjes volgen. Het eerste project in
1961 (Mercury) kostte $ 390 mln. Het Gemini
–
project (1965 en 1966) kostte $ 1,4 mrd. Het Apollo-
project wordt geraamd op $ 24 mrd. De totale uit-
gaven van de Amerikaanse overheid voot de ruimte-
vaart hebben zich vanaf 1955 als volgt ontwikkeld
(in $ mln.):
–
0
aa
T t
1
Cumulatief
totaal
75,3 75,3
100,1
175,4
150,1
325,5
248,9
574,4 433,9
1.008,3
888,4
1.896,7
1960
…………………….
1961
……………………
1.467,9
3.364,6
1962
…………………..
2.386,6 5.751,2
1955
……………………..
4.078,6
9.829,8
1956
……………………..
1957
……………………..
5.929,8
15.759,6
1958
……………………..
1959
…………………….
6.886,1
22.645,7 7.718,5 30.364,2
1963
…………………..
1964
…………………..
7.237,3
37.601,5
1965
…………………..
6.666,7
44.268,2
1966
…………………..
1967
…………………..
6.343,0
50.611,2
1968
…………………..
1969 (ramng)
……………
1970 (raming)
……………
6.116,3 56.727,5
Ook over de ,,zegeningen” van de ruimtevaart is
veel geschreven. Gesproken werd over het aspect van
de werkgelegenheid. Bijvoorbeeld: ,,Het project
Apollo is de top van een reusachtige denkbeeldige
pyramide die is gebouwd door ongeveer 350.000
mensen in werkplaatsen en laboratoria van meer dan
20.000 Amerikaanse ondernemingen”,
of:
,,Het
Apollo-programma heeft tot nu toe 24 miljard dollar
gekost. Maar dat geld is niet in de ruimte verdwenen.
Van dit bedrag is 92 percent uitbetaald aan salarissen.
Als die honderdduizenden mensen niet hieraan
hadden gewerkt, zouden ze. ergens anders aan hebben
moeten werken”.
Mede als gevolg van de ruimtevaart zijn op technisch
en wetenschappelijk gebied enorme vorderingen ge
maakt. Een ethische kant daarvan, namelijk op welke
wijze die vorderingen zullen }vorden toegepast, is
echter onbeantwoord gebleven. Kunstmafien worden
niet alleen maar gebruikt voor communicatie-, meteo-
rologische of navigatiedoeleinden. Ruime aandacht
kregen de ,,voor iedereen zichtbare nuttige bijpro-
dukten” van de ruimtevaart, zoals de geneeskunde,
instrument-fabricage, metaallegeringen, elektronische
besturingsapparatuur en – de ratio van de ruimte vaa,’t
,,vertaald” voor de huisvroznv – het onvermijdelijke
Teflon-pannetje. Hct is echter onjuist deze verworven-
heden uitsluitend toe te schrijven aan de rui,nte vaart.
Een laatste aspect dat weinig uit de verf is gekomen,
wordt gevormd door de geuite kritiek, dat de aan de
ruimtevaart bestede uitgaven beter bestemd hadden
kunnen worden voor andere doeleinden. Een op zich
moeilijk probleem overigens, een keuze te doen uit
een aantal prioriteiten, waarbij verschillend gedacht
wordt over de urgentie van elk der prioriteiten. Er
is nog te weinig bekend over de mogelijke effecten
van alternatieve bestedingsmogeljkheden in hypothe-
tische situaties, zodat een eventueel waardeoordeel
in deze persoonlijk, subjectief en vaak ook speculatief
is. Het gaat ons echter wel wat al te ver wanneer
– zoals een scribent in de
Nieuwe Rotterdamse
Courant
vn 22 juli jl. suggereerde – iemand die
van mening is dat ,,er hier op aarde aan de verbetering
van onze levensomstandigheden nog zoveel ie doen is,
dat het niet verantwoord is zoveel geld en eersterangs
hersens aan de ruimtevaart te spenderen…….een
typisch socialistische maatschappjjbeschoulving dient
te worden toegeschreven.
In deze dagen van overstelpende lyriek, is een
kritische instelling geenszins overbodig. Overigens,
—en dan scheiden we er mee uit – ,,het Amerikaanse
ruimtevaartsucces van een man op de maan, is het
succes van een natie als geheel, die hier geheel vrij
voor koos, die zichzelf een doel stelde en naar ver-
mogen bijdroeg om dit doel te bereiken”. Het is maar
dat u het weet.
vdB
reservebehoeftem,ogen verwachten. Maar daar liggen toch –
niet één, maar twee adders onder het gras: ten eerste kan
bij een bredere schommelmarge speculatie binnen de marge
attractief wörden, waardoor de marktkoers aan grotere en
frequentere schommelingen onderhevig wordt, enten tweede
is in de gewraakte redenering impliciet verondersteld dat
de marktkoers oscilleert om een statisch evenwicht in de
nabijheid van de pariteit. Met dit laatste komen wij tot:
2. Een te lange bevriezing van officiële ivisselkoersen leidt
eveneens tot een stijging van de reservebehoefte.
Deze uit-
spraak is, duidelijk gebaseerd op het onderkennen van
structurele componenten in de betalingsbalansoneven-
wichtigheden en dit inzicht bracht Carter Murphy er toe
een voorstel uit te werken om te komen tot een ordelijke
aanpassing van de pariteiten aan trendmatige verschuivin-
gen.
Tussen de ontwerpen van hem, Black en mijzelf bestaat
veel overeenkomst: steeds wordt gewerkt met een voort-
ESB 30-7-1969
–
749
Advies’
Onlangs verscheen het 28e advies van de Nationale
Raad van Advies inzake Hulpverlening aan Minder
Ontwikkelde Landen. Deze Raad heeft tot taak de
regering, op verzoek
of
eigener beweging, van advies
te dienen inzake de Nederlandse ontwikkelingshulp.
De. Raad heeft bepaald niet stil gezeten: 28 adviezen
in 5j jaar tijd is een redelijk moyenne.
Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre deze
adviezen ook werkelijk door regering en parlement
ter harte zijn -genomen. Wij. zijn daar niet zo zeker
van. In ieder geval hebben de sedert 1965 jaarlijks
in deze serie verschenen adviezen over de omvang
en
•
samenstelling van het hulpprogramma voor het
desbetreffende be,’rotingsjaar slechts een geringe
functie vervuld. Dit moge blijken uit onderstaande
tabel, waarin de door de Raad geadviseerde huipver-
leningstotalen zijn vergeleken met de uiteindelijk
begrote totalen.
De begrotingstotalen voor ontwikkelingshulp sedert
1965
(in f. mln.)
Jaar
Adviesraad
(minimum)
Adviesraad
(enae1jk)
Begroting
1965
322,1
366,7 300,1
1966
‘
–
365,8
410,2
1967
geen totaalbedrag
geadviseerd
430,0
1968
573,15
1
747,65
525,0
1969
695,5
740,0
632,0
1970
–
765,0
(723,0)
Bron:
Wereld-in-formatie,
Ie jrg., no. 10, oktober 1968 (gewijzigd
en aangevuld). Uitgegaan is van de officiële totalen. Anders dan buy. in het Evaluatierapport zijn in deze tabel geen correcties aangebracht
voor binnenalijnae posten of voor financiering op de kapitaalmarkt.
We zien een grillig beeld. Het advies voor 1966 was
lager dan dat voor 1965, wellicht omdat de Raad ge-
schrokken was van de toen opgetreden discrepantie
tussen advies en begroting. Uiteindelijk is de begro-
tingspost voor 1966 toch hoog uitgevallen. Kennelijk
heeft dit de Raad zo onzeker gemaakt, dat men het
‘t beste achtte voor 1967 geen bedrag te adviseren.
Daarna werd twee jaar laig een flink hoog bedrag
als wenselijk geadviseerd, maar omdat men wel ver-
moedde dat de regering zich daar toch nut veel aan
gelegen zou laten liggen, produceerde men beide jaren
ook een minimum-alternatief. De regering trok zich
echter ook daar weinig van aan, en begrootte een
bedrag dat hier nog beneden lag. Het parlement
accepteerde dit; wie had trouwens anders verwacht?
Wél .formuleerde de regering, teneinde in 1971 als-
nog de 1%-doelstelling te bereiken, een meerjaren-
programma 1968-1971 voor de Nederlandse ‘hulp-
verlening. Daarbij is voor 1970 een bedrag van
f
723 mln. geraamd. De Adviesraad heeft dit kennelijk
als een gegeven geaccepteerd, en zich er toe beperkt
voor te stellen dit bedrag te verhogen tot
f
765 mln.,
omdat
,
verwacht mag worden dat het nationale in-
komen sneller- groeit dan ten tijde van de opstelling
van het meerjarenprogramma werd verondersteld.
Het argument dat daarbij wordt gehanteerd is dat
de sprong van 1970 op 1971 (in welk jaar – bjj voort-
zetting van de huidige groei – 1% ca.
1′.
900 mln.
i.p.v. de geraamde
f.
833 mln, zal bedragen) anders
te groot zou worden.
Men kan vrede hebben met dit advies. De Raad
had natuurlijk kunnen stellen dat zij reeds lang pleit
voor 1 %, en dienovereenkomstig tot een hoger bedrag
kirnnen adviseren. Dat zou in de huidige politieke
constellatie echter toch onhaalbaar zjjn geweest. Na
een bespeling die minister Udink onlangs in de
Tweede Kamer maakte op de mogelijkheid tot bij-
sturing mag verwacht worden dat het uiteindelijke
/
–
schrijdend gemiddelde van marktkoersen ter bepaling van
een zich automatisch aanpassende pariteit. Het stelsel van
Carter Murphy is weer te geven in de volgende, formule:
1 k=i-1
Pi= — —Z—-
M
(1)
11
k=i — n
waarin Pi de pariteit is in periode i, en
M,
met de lopende
index k, de marktkoers in de n voorafgaande perioden.
Black werkt niet met een rekenkundig, maar met een meet-
kundig gemiddelde, dus bij hem is
1 k=i-1
log Pi = – —2:— log
Mk
(2)
11
k=i — n
In de praktijk is het yerschil in uitkomst tussen deze twee
formules’ verwaarloosbaar: voor een heel extreem geval
vond ik ‘een verschil van een vijfduizendste procent! Ook
mijn eigen formul6 is zeer sterk aan Carter Murphy ver-
want. Alleen heb ik, om het stelsel nog wat meer voorspel-
baarheid mee te geven, een wachttijd
–
p ingevoerd tussen
berekening en invoering van een nieuwe pariteit, zodat:
1 k=i—(l+p)
Mi
-(3)
” k=i—(n±p)
In alle drie de systemen is de marktkoers binnen een
schommelmarge s gebonden aan de pariteit:
(1 – s) Pi < M
1
< 0 +’ s)
P
–
(4)
Om het gedrag van deze systemen te kunnen vergelijken
bij verschillende parameterwaarden, voor het geval dat
een valuta onder druk komt te staan, moet de kruipsnel-
heid worden berekend als perunage van appreciatie of
depreciatie op jaarbasis. Daarvoor is het’in de eerste plaats
nodig een tijdseenheid t in te voeren, waarvan de lengte
wordt gegeven als fractie van een jaar: is de tijdseenheid
een maand, dan is t
=
1
/12;
de reciproke 1/t = 12 is het
aantal tijdseenheden per jaar. Nu is de kruipsnelheid of’
flexibiliteit van het stelsel in de periode i:
Fi 1 Pï — P–
= ii
(P + P—i)
(5)
750
begrotingsbedrag niet ver van het geadviseerde zal
afwijken.
Overigens is de omvang van de hulp in de be-
paling van het beleid nu minder relevant dan de
v o r m waarin deze wordt verstrekt: hulpkanalen,
kwaliteit, keuze van hulptypen, van landen enz. Met
betrekking tot deze aspecten is in het Evaluatie-
rapport van de Nederlandse Ontwikkelingshulp een
groot aantal voorstellen gedaan. Men zal zich herinne-
ren dat zowel de regering als de meerderheid van de
Tweede Kamer zich hierin niet getnferesseerd heeft
getoond. Willen de op basis van de evaluatie geforinu-
leerde beleidsconciusies nog enige functie kunnen ver-
vullen, dan moeten zij in ieder geval in de discussie
over de beleidsbepaling voor 1970 worden betrokken.
Het is daarom te betreuren dat de Adviesraad geen
aandacht heeft besteed aan het Evaluatierapport.
In een voetnoot wordt weliswaar meegedeeld dat dit
niet kon, omdat de Raad eerst kort voor de totstand-
koming van het Advies gelegenheid heeft gehad
kennis te nemen van het rapport, maar dat is een
onbegrijpelijk argument: het Evaluatierapport was
reeds medio februari beschikbaar, terwijl het advies
eerst op 5 mei werd uitgebracht.
Het blijkt dat het nu uitgebrachte Advies op twee
fundamentele punten afwijkt van de beleidsconclusies
uit het Evaluatierapport: Indonesië en de Nederlandse
Financierings Maatschappij voor Ontwikkelings-
landen (FMO). Zo wordt voor de, door de Adviesraad
om niet toegelichte redenen samenge voegde, posten
,,Hulp aan Z.O.-Azië (Indonesië)” en ,,Consortia en
consultatie ve groepen” een bedrag van
f
200 mln.
voorgesteld. Daarbij wordt de verdeling van het bedrag
in het midden gelaten. Dat mag tegen de achtergrond
van het Evaluatierapport, waarin er op wordt aange-
drongen de hulpverlening aan Indonesië niet ten koste
te laten gaan van die aan consortialanden als India
en Pakistan, een gemiste kans genoemnd worden. En
dan spreken we nog niet eens over de huidige discussie
die in Nederland wordt gevoerd over de hulp aan
Indonesië
zelf.
Dat daarop in een beleidsadvies op
geen enkele wijze wordt ingegaan is vreemd.
Het tweede punt is de Financieringsmaatschappij
voor Ontwikkelingslanden, waar
f.
47 mln, voor wordt
geadviseerd. De Raad gaat er kennelijk van uit dat de
totstandkoming van de FMO een bekeken zaak is.
In het Evaluatierapport worden tegen de FMO echter
ernstige bedenkingen naar voren gebracht. Bovendien
is er een uitgebreide discussie op gang geko,nen over
het voor en tegen van de FMO, die wel eens zou
kunnen leiden tot de verwerping van het desbetr-ffende
wetsontwerp in de huidige vorm. Daar kan een beleids-
adviesraad toch ,,iet zomaar aan voorbijgaan. Boven-
dien is het jammer dat, ook wanneer de Raad zich op
het standpunt stelt dat de FMO er moet komen,
helemaal niet wordt ingegaan op het argument dat het
grootste gedeelte van de betrokken gelden niet op de
begroting voor ontwikkelingshulp thuishoort, doch
elders.
Ook al is men, zoals ondergetekende, blij met de
andere elementen uit het onderhavige advies, de mis-
kenning van de huidige discussie over deze twee
fundamentele punten van het beleid, maken dat het
advies in deze vorm weinig gelukkig is uitgevallen.
Het is een gemiste kans. Dat zou kunnen liggen aan
de samenstelling van de Raad, waarin zoveel gele-
dingen van de Nederlandse samenleving vertegen-
woordigd moeten zijn dat er uiteindelijk alleen com-
promissen uit de bus kunnen komen, welke verdoezeld
worden door vliesdunne adviezen uit te brengen met
een minimum aan argumentatie. Maar het kan ook
liggen aan de omstandigheid dat men er niet veel
fiducie meer in heeft, en het er maar bij laat zitten.
En dat is de Raad, getuige de talloze verworpen
moties in het parlement, dan niet eens kwalijk te nemen.
J. P. Pronk
In woorden: de kruipsnelheid is de pariteitswijziging ge-
deeld door de gemiddelde pariteit maal het aantal tijds-
eenheden per jaar, zijnde het aantal malen per jaar dat een
pariteitswijziging kan optreden.
Een systeem, dat vanuit een aanvankelijke evenwichts-
situatie onder constante eenzijdige druk wordt gezet, krijgt
na enige tijd een constante ktuipsneiheid, waarvan de
hoogte bepaald wordt door de parameterkeuze. Zowel uit
simulaties als uit algebraïsche uitwerking van de formules
vond ik dat daarbij alle parameters een rol spelen; bij be-
nadering is:
2s
Fm
a
x
[2
1(1)]
Bij opwaartse beweging geldt in de noemer het plusteken
en bij neerwaartse beweging het minteken. De opwaartse
kruipsnelheid is dus iets kleiner dan de neerwaartse.
Black, daarin kort geleden nog gevolgd door Houthakker,
schreef in zijn artikel dat de hoogste kruipsnelheid van het
stelsel altijd gelijk moest zijn aan tweemaal het maximale
verschil tussen pariteit en marktkoers, dus in de hier ge-
bruikte symbolen
Fm
a
x’25’
(7)
Het is jammer dat deze fout van Black een taai leven heeft:
wie gelooft dat dit juist is, zal ook verbreding van de schom-
melmarge zien als het enige middel om het stelsel een hoge
flexibiliteit te bezorgen. Echter
F
is ook te beïnvloeden
door manipulatie van t en n.
Variatie van s geeft geen strikt Iineaire variatie van
F,
maar omdat het gewicht van de term in s in de noemer
van formule (6) klein is, is het niet onverklaarbaar dat
Black en anderen dit verband voor lineair hebben aan-
gezien.
Het gebruik van de wachttijd p heeft een remmende in-
vloed op de kruipsnelheid, maar zolang p niet te groot is
ten opzichte van n is dat niet van veel betekenis. Overigens
is dit nu oude koek.
Drs. A. J. Butter
Een uitwerking hiervan wordt de belangstellende lezer op verzoek gaarne toegestuurd door de redactie van
ESB.
ESB 30-7-1969
751
Europa- bladwifter no. 49
Samengesteld door de Europa-Instituten van de
Rijksuniversiteit te Leiden en de Universiteit van Amsterdam
1-lET PLAN-MANSHOLT
Inhoud in
hoofd!
j/nen
De doeleinden van het Mansholt-plan, ontleend aan
,,Landbouw 1980: naar een hervorming van de structuur”,
Bulletin van de Europese Gemeenschappen (december 1968)
zijn (summier weergegeven) de volgende:
– de landbouw moet zich verheffen uit zijn verouderde
(archaïsche) produktiestructuur;
– zij die de landbouw wensen te verlaten, moeten in staat
worden gesteld elders werk te vinden;
– het prijsmechanisme moet richtsnoer zijn in de land-
bouw, d.w.z. de produktie moet zich richten naar de
vraag, zodat niet langer de huidige subsidiepölitiek
zal leiden tot grote overschotten.
De markt- en prjspolitiek kostte in het oogstjaar 1968-
1969 ongeveer f.
7,5
mrd., de structuurverbeteringen even-
eens ongeveer f.
7,5
mrd. Tezamen dus f. 15 mrd.; in 1960
was dit nog ongeveer f.
5,5
mrd. H. Vredeling schat in
,,Het plan-Mansholt, de landbouw en Europa” in
Nieuw
Europa
(nr. 12, 1968) dat binnen niet al te lange tijd de
landbouw in de EEG ongeveer f. 50 mrd. zal kosten, d.i.
15% van het nationale inkomen in de EEG-landen. Dankzij
de uitgaven voor structuurverbeteringen is de arbeids-
produktiviteit in de landbouw sterk gestegen, sterker dan
in andere bedrijfstakken. Desondanks, zo merkt Mansholt
op in,,De hervorming van de landbouw in de Europese
Economische Gemeenschap” in
Bulletin van de Europese
Gemeenschappen
(januari 1969), werden nauwelijks vor-
deringen gemaakt. bij het rechtmatige en gegronde streven
naar economische en maatschappelijke gelijkheid tussen
de landbouw en de overige bedrijfstakken. De oorzaken
daarvan zijn talrijk: de landbouw zit vast aan een traditio-
nele produktiestructuur, zij is verouderd en de arbeids-
voorwaarden in de landbouw komen in vrjwelgeen enkele
andere bedrijfstak voor: zevendaagse werkweek, geen
vrije tijd, geen vakantie, eenmansbedrijven.
Het plan-Mansholt wil door hervorming van bedrjfs-
structuren komen tot eenheden, waar de boer volledig
rationeel werk kan vinden en waarbij de investeringen
rendabel worden. Momenteel is
75-80%
van alle land-
bouwbedrijven in de EEG zo klein, dat ze slechts rationeel
werk hebben voor
3/4
arbeidskracht.
Volgens het plan zal de produktie zich zodanig aan de
vraag moeten aanpassen dat de kosten van het markt- en
prijsbeleid in 1980 niet meer dan f.
2,75
mrd. zullen be-
dragen. Om deze aanpassing te realiseren, zullen de prijzen
moeten worden verlaagd, daar waar structurele over-
schotten bestaan. Van de tien miljoen mensen, die in 1970
de agrarische beroepsbevolking vormen, zal in de komende
tien jaar de helft moeten afvloeien. Mansholt hoopt dat
de helft hiervan gebruik zal maken van de gunstige pen-
sioneringsvoorwaarden die van 55 jaai af kunnen worden
verkregen en dat 2,5 miljoen ergens anders werk zullen
vinden.
In de landbouweconomie van 1980 zullen tenslotte drie
typen van bedrijven voorkomen: a. de gespecialiseerde
kleinbedrijven, die vanaf 1975 nog slechts steun kunnen
krijgen als ze rendabel zijn, b. de ,,produktie-eenheden”
(PE), ontstaan hetzij door vergroting van individuele
bedrijven, hetzij door fusie van afzonderlijke onder-
nemingen; aldus ontstaan bedrijven, die aanzienlijk groter
zijn dan het grootste gedeelte van de bestaandë (huidige)
bedrijven, zodat optimale economische resultaten kunnen
worden bereikt. Tenslotte categorie c. de ,,moderne land-
bouwondernemingen” (MLO), de hoogst ontwikkelde
vorm van landbouwbedrijven. De categorieën b. en c.
zullen gesteund worden door opheffing van de juridische
en fiscale beletselen, die een schaalvergroting in de weg
–
staan, door subsidies bij de oprichting, investerings-
hulp van gemiddeld 30% en kredietgaranties door speciale
overheidsfondsen.
Tenslotte zal de oppervlakte landbouwgrond met
5
mln. ha worden verminderd; een groot gedeelte hiervan
zal worden herbebost.
Commentaren en reacties
Onmiddellijk na de bekendmaking van het memorandum
zijn de reacties erop losgekomen, variërend van opbou-
wende kritiek tot grote verontwaardiging. Hèt meest
gedocumenteerde overzicht der reacties treft men aan in
,,Le plan Mansholt face â l’opinion” van S. François-
Donat in
Les Problèmes de l’Europe
(nr. 43, 1969). Na een
groot aantal meningen de revue te hebben laten passeren,
concludeert de auteur dat (1) ondanks de afnemende
betekenis van de landbouw, de landbouwpolitiek nog
heftige reacties opwekt, (2) ondanks de uitsluitend technisch-
economische voorstellen van de Commissie het debat over
het plan zich op ideologisch terrein (dirigisme vrijheid/
collectieve familiebedrijven) gaat bewegen, (3) Mansholt
terecht behalve de regeringen de publieke opinie heeft
ingeschakeld, (4) deze publieke opinie zich thans bezig
houdt met een werkelijk ,,Europese” zaak,
(5)
de reacties
in landbouwkringen gemengd zijn, (6) verschillende voor
–
stellen anders én duidelijker gepresenteerd hadden moeten
worden waardoor de opgewekte misverstanden vermeden
hadden kunnen worden, (7) uiteindelijk de juistheid van
de Mansholtse analyse erkend zal worden. Maar dit
kost tijd…..H. Vredeling heeft in het eerder genoemde
752
7
–
/
artikel de volgende punten van kritiek op het plan:
Het ontbreken van nadere maatregelen over de
grondeigendom en het grondgebruik van de nieuw op te
richten •,,moderne landbouwondernemingen”; m.a.w. er
moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen
het naakte-eigendmsrecht en het economische-gebruiks-
recht.
Het ontbreken van enig communautair programma
voor de regionale ontwikkeling ten behoeve van vervangen-
de werkgelegenheid voor diegenen die de landbouw zullen
moeten verlaten. Men mag een extra investeringsbehoefte
.in de EEG verwachten van enkele miljarden guldens per
jaar om de volledige werkgelegenheid te verzekeren. Nodig
is een speciaal Gemeenschapsfonds voor de regionale ont-
wikkeling. Het is een groot gebrek dat het plan-Mansholt
niet wordt begeleid door een dergelijk voorstel. Daardoor
hangt de versnelde structuurverbeteriog in de landbouw
in de lucht. In dezelfde zin laat Anonymus in zijn artikel
,,agriculture ’80: avec Mansholt et au-delâ” in
Agenor 9
zich uit, , …..le mémorandum demeure malheureusement
sommaire sur ce point et se contente de souhaits vagues”,
en vervolgt…….Enfin, elle (la Commission) eût dû faire
des prôpositions concrètes pour le développement d’activi-
tés non-agricoles dans les régions agricoles surpeuplées”.
C.
Het zwakste punt van de voorstellen van Mnsholt
is gelegen in de wijze, waarop hij zijn program in de Ge-
meenschap denkt te verwezenlijken. Hij wil op het niveau
van de gemeenschap voor zijn hele programma slechts
globale richtlijnen vaststellen en de uitvoering overlaten
aan de nationale wetgever. De nationale wetgever, d.w.z.
de nationale parlementen zullen geen draad van Mansholts
voorstellen en visie heel laten. In de nationale parlementen
is nl. de landbouwlobby bijzonder sterk en die laat zich
zeker niet leiden door Europese overwegingen. Vredeling
wil nu dat het Europese Parlement wetgevingsbevoegd-
heden krijgt die de nationale parlementen verliezen. Elke
andere oplossing zou leiden tot volstrekte technocratie in
Europa, aldus Vredeling.
Het is echter de vraag of alle door Vredeling aangevoerde
argumenten geheel gerechtvaardigd zijn. Terècht wijzen
Prof. Mr. P. Verloren van Themaat en Mr. W. H. Ver-
meulen er in hun artikel ,,Mansholt’s nieuwste marathon-
dossier: het programma ,landbouw 1980′ “(Sociaal Eco-
,,o,nische Wetgeving,
januari 1969) op, dat het door de
Commissie ontvouwde sructuurprogramma nauw ver-
weven is met andere delen van het economische bèleid.
Ten aanzien van de bevoegdheden van deze algemene eco-
nomische politiek kan de Commissie slechts ,,coördinerend”
optreden, m.a.w. reiken haar bevoegdheden minder ver
dan ten aanzien van d landbouwpolitiek. Overigens
beschouwen deze auteurs het Mansholt-plan als een dis-
cussicbasis, welke niet de bedoeling heeft paskiare oplos-
singen aan te bieden. Latere voorstellen kunnen gebaseerd
zijn op de door het plan ontlokte discussie.
De auteur van het eerder genoemde artikel in
Age,ior
9
acht het plan een stap in de goede richting, hoewel ook hij
meent dat er zeker vele bezwaren en onvolkomenheden
aan kleven:
,,….l’examen critique du Plan-Mansholt montre que bièn
des mesures de politiquc agricole et économique qû’il propose
sont discutâbles, rapides, insuffisamment étudiées et mêrne,
plusieurs fois, erronées. Le document revêt indiscutablernent
dans ses voies et moyens, le caractère d’une construction
bureaucratique qui port tort â un ,,grand dessein” et qui donne
des arguments supplérnentaires aux advérsaires d’une évolution
de l’agriculture et surtout aux adversaires de politiques commu-
nes conçues par des organisations supranationaux……
,,Cependant, quelles que puissent être les critiques et les remar-
ques â l’égard du Plan-Mansholt, on ne peut que conclure que –
par une appréciation favorable: le premier pas et le plus irn-
portant a été franchi dans la bonne diréction”.
Land bouwdeskund i ge Guide Naets merkt in
Europese
Genieenschappen
(januari 1969) naar aanleiding van de
kritiek in ,,Plan-Manshoit, weg naar gezonde Europese land-
bouw” op, dat het Plan wordt verketterd door, velen die in
1980 zouden betreuren dat men het niet zou hebben uit-
gevoerd. Over het Plan zelf zegt hij het volgende:
het tienjarenplan getuigt van een wijde blik. Het prikkelt
de verbeelding. Het kan het aanschijn van Europa veranderen.
De grootste weerstand die het plan zal moeten overwinnen ligt
echter niet op het vlak van het agrarische maar op dat van de
algemene politiek. Sommige regeringen zullen wellicht in de ver-
leiding komen de weerstand in sommige agrarische kringen te
benutten als alibi, om zich te onttrekken aan een politiek die
de Europese integratie moet bekronen. Het nieuwe Mansholt-
plan zal tot uitvoering kunnen worden gebracht als bij alle
regeringen de politieke wil voorzit om tot een echte Europese
Gemeenschap te komen”.
De reacties op het Mansholt-plan in de verschillende
lidstaten worden weergegeven in een artikel van L. Metze-
maekers ,,Reacties op het plan-Mansholt” in
Nieuw
Europa
(nr. 2,
1969)
en een artikel van Jean Godefroid
,,Reaktionen auf den Mansholtplan” in
Europaische Ge-
ineinschaft
(nr. 2, 1969). In Italië is het plan nog met de
minste weerstand ontvangen. Oppositie komt uit bepaalde
sectoren van de landbouw (suiker, citrusfruit) en de mar-
garine-industrie. Organisaties van kleine boeren hebben
stilzwijgend hun instemming met het plan betuigd. –
Volgens Pierre Doutelant in ,,Agriculture 1980″ in
I’Europe en formation
(januari 1969) rees in Frankrijk
meer oppositie, in het bijzonder van de kant van de regering
bij monde van minister van buitenlandse zaken M. Debré;
de ,,Assemblée des présidents de chambres d’agriculture”
verzekerde , …..si ces projets étaient confirmés, ii fau-
drait s’attendre â une trés vive réaction des agriculteurs
français”. Evenwel de meeste boerenorganisaties reageerden
positief op het plan, zij het niet allen met even veel
enthousiasme als het ,,Centre national des jeunes agri-
culteurs”. Wel was er een algemeen verzet tegen de voor-
gestelde prijsverlagingen. De ,,Mouvement de défense des
exploitations familiales” was negatief gestemd en sprak
zelfs van ,,brutalité”.
Positiever is M. Debatisse, secretaris-generaal van de
FNSEA die in
l’Europe en. Jormation
(maart 1969), meent
dat ……le Plan-Mansholt peut devenir le véritable plan
de développement de l’agriculture européenne” en dat het
derhalve zou zijn ……une erreur grossière que de rejeter
le mémorandum en bloc, sous prétexte que tel ou tel aspect
ne nous convient pas”. Het grootst is de oppositie in West-
Duitsland, vooral in het zuiden. Von Feury, voorzitter
van de Beierse boerenbond, heeft zelfs het aftreden van
Mansholt geëist. Het plan is hier in diskrediet gebracht
omdat men de moderne exploitatievormen. (PE en MLO)
is gaan vergelijken met de collectivistische landbouw-
bedrijven in de DDR.
Di.iitslands minister van Landbouw H. Hocheri was wel
zéér negatief in zijn beoordeling van het plan, al moet dit
wel gezien worden tegen de achtergrond van de in sep-
tember 1969 te houden verkiezingen. Verder deelde hij mede
dat het voor zijn land moeilijk is voldoende arbeidsplaatsen
te creëren voor hen die de landbouw wensen te verlaten.
Van prijsverlagingen zou helemaal geen sprake kunnen zijn.
In het algemeen kan men wel zeggen dat overal in de EEG-
ESB 30-7-1969
.
.
753
Prof. Dr. E. Zahn: Meningsvorming in een probleenuijke samenleving. Resul-
taten van onderzoekingen en een opsomming van problemen, uitgebracht
als een preadvies voor de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Han-
del, Haarlem 1968, 79 blz., f. 7,50.
de coördinatie, effectiviteit en legitimi-
teit der besluitvorming. Behandeling
van deze aspecten zou m.i. stellig op
haar plaats zijn geweest (blz. 52).
Deze publikatie van de hoogleraar in
de Economische Sociologie aan de
Universiteit van Amsterdam bevat de
resultaten van onderzoek van en een
opsomming van problemen oyer het
verschijnsel meningsvorming in onze
samenleving.
Het betoog van Zahn bestaat uit drie
delën, die getuigen van een kritische
analyse en duidelijke .formulering van
de aangesneden onderwerpen. In een
Ten Geleide wordt in het kort gewezen
op de toenemende complexiteit van de
samenleving, waardoor het voor het
individu steeds moeilijker wordt zich
te oriënteren op allerlei openbare zaken.
Daarbij wordt terecht opgemerkt, dat
het niet ondenkbeeldig is, dat door
onvoldoende of onjuiste voorlichting
stereotype beelden, vooroordelen en
verkeerde opvattingen over de werke-
lijkheid kunnen ontstaan.
In het eerste deel, dat het karakter
heeft van een algemene verkenning van
het probleemgebied, worden enkele
nauw met elkaar samenhangende the-
ma’s aangesneden. De lezer vindt
daarin een aantal waarschuwingen en
kritische opmerkingen over o.a. de zin
en onzin van het peilen van meningen
en het gebruik van het begrip ,,publieke
opinie”. Hierbij stelt de auteur voor
om een duidelijk onderscheid te maken
tussen de termen ,,publieke opinie” en
,,gepubliceerde opinie”. Aan de hand
van voorbeelden en bevindingen wordt
duidelijk gemaakt, dat deze begrippen
in de praktijk geenszins behoeven samen
te vallen.
Een interessante verhandeling gaat
over de term ,,openbare mening”,
waarbij onderzoekingen van Prof. A.
Silbermann worden aangehaald. Zijn
onderzoeken hebben onder meer aan-
getoond hoe het woord ,,openbare
mening” zelf het onderwerp vormt van
n)anipulatie en wel op een wijze, die
overeenkomt met de intenties van de
betrokken sprekers en schrijvers. Het
bleek namelijk, dat de term door de
hanteerders op verschillende ,,reali-
teiten” wordt geprojecteerd. Volgens
Silbermann komt de ,,openbare me-
ning” als een soort ,,sociale mythe”
naar voren. –
In het tweede deel behandelt de schrij-
ver een aantal maatschappelijke ont-
wikkelingen en hun eventuele gevolgen
voor de meningsvorming. Het vermel-
den waard zijn de passages over de
kloof tussen beschikbare kennis en ver-
werkbare kennis, de relatie tussen
meningsvorming en medezeggenschap
en Zahns filosofische beschouwingen
over de ,,toekomst”. Volgens hem is
de praktische actualiteit van zijn ge-
dachten gelegen in de versnelling van
de maatschappelijke ontwikkeling in
deze eeuw, waardoor de collectieve be-
sluitvormingsprocessen rationeler en
meer gecontroleerd dienen te worden.
De besluitvorming kan derhalve- niet
onbekommerd worden overgelaten aan
het toeval.
Bovendien is er sprake van een ont-
wikkeling der besluitvorming in een
dynamisch veld van maatschappelijke
krachten, hetgeen een niet onbelangrijk
dilemma kan inhouden ten opzichte
van de realisering der besluitvorming
in het algemeen. Juist tegen de achter-
grond van een democratisch besluit-
vormingsproces kunnen zich duidelijke
spanningen voordoen ten aanzien van
Het laatste deel heeft betrekking op
een aantal belangrijke thema’s over
mediavraagstukken. Bekende proble-
men uit de literatuur over massa-
communicatie komen aan de orde.
De auteur meent, dat een verschijnsel
als persconcentratie niet noodzake-
lijkerwijs een gevaar behoeft in te
houden ten aanzien van de verscheiden-
heid van meningsuiting. Hij wijst op
een zekere continuering van de ge-
varieerdheid van politieke en gods-
dienstige meningen door bijvoorbeeld
het aantrekken van zgn. onafhankelijke
,,columnists”, – zoals dit o.a. in de
Amerikaanse kranten geschiedt. Inte-
ressant zijn verder de onderdelen over
de problematiek der maatschappij-
kritiek en het verschijnsel ,,mass
society”. Zahn merkt op, dat de
maatschappijkritiek zelf een massa-
verschijnsel is geworden en voert daar-
bij Marcuse ten tonele.
Aan het eind van het hoofdstuk geeft
de auteur een systematisch overzicht
van de verschillende soorten onder-
zoek(methoden) naar massacommuni-
catie en meningsvorming. Voorts biedt
de literatuuropgave een representatief
overzicht van de meest relevante 1 itera-
tuur op dit gebied.
Kortom, ondanks het verkennend
karakter der publikatie is Zahn er in
geslaagd om op beknopte wijze een
belangwekkende en boeiende hoeveel-
heid informatie en kritische be-
schouwingen te verschaffen over de
problematiek der meningsvorming in
onze samenleving.
Drs. H. Hidalgo
landen de kritiek het felst was op het punt van de voor-
gestelde prijsverlagingen. Dezelfde bezwaren als in Duits-
land ook in België: men keert zich tegen de aanranding
van het familiebedrijf en de lagere prijzen. Ook hier het
probleem van het opvangen van hen die de landbouw ver-
laten, in het bijzonder in Wallonië. In Nederland verweet
de minister van landbouw, Lardinois, Mansholt wat
betréft de
prijsvoorstellen
van het ene uiterste in het
andere te vervallen. In
Het Financieele Dagblad (2
januari
1969) wordt speciaal op de enorme kosten van het plan
gewezen. Tevens kunnen de investeringssubsidies voor het
scheppen van vervangende werkgelegenheid gemakkelijk
tot onrendabele investeringen en concurrentievervalsingen
leiden. Op korte termijn worden dan ook geen merkbare
gunstige effecten verwacht. Kortom, er bestaat weinig
kans op aanvaarding van het plan-Mansholt in de nationale
parlementen. Tegenstand bestaat vooral ten aanzien van
de prijsvoorstellen en de hoge kosten aan het plan ver-
bonden, f. 18 mrd. per jaar ten behoeve van structuur-
verbetering, omscholing, creatie van nieuwe arbeids-
plaatsen. De Commissie doet een beroep op een Europese
solidariteit, welke evenwel niet bestaat. Liever dan zich te
richten op een communautair plan, slaat men de weg in
van nationale structuurplannen.
754
Geld,- en kapitaalmarkt *
GELDMARKT
Op 15 juli vloeide in ‘s Rijks Schatkist de opbrengst van
de jongste Staatslening, groot f. 250 mln., alsmede afge-
dragen olie- accijns ten bedrage van ca. f. 170 mln. De
betalingen van het Rijk in dezelfde week – w.o. de maande-
lijkse uitkering aa’n de gemeenten ad ca. f. 330 mln. –
overtroffen de som van deze bedragen nog aanzienlijk.
En wel in die mate, dat niet alleen het op 14 dezer nog
aanwezige tegoed bij de Centrale Bank ad f. 23 mln, ver-
dween, maar de Staat bovendien gebruik moest maken
van de faciliteit tot het opnemen van een renteloos voor-
schot bij de Nederlandsche Bank. Blijkens de weekstaat
van 21juli was van de totale faciliteit van f. 150 mln, voor
een bedrag van f. 42 mln, gebruik gemaakt. De Schatkist
kan dus nog even voort, maar ten opzichte van de grote
in- en uitgaande bedragen is de ruimte toch nietl te groot
meer. Geheel onverwacht kwam deze overigens weinig
voorkomende situatie (de vorige maal dat de Staat bij de
Ned. Bank moest lenen was op 17 maart jl., daarvoor in
juni 1967) niet. Reeds eerder had de Staat, krachtens het
seiioenarrangement met de Centrale Bank, bij laatst-
genoemde voor het maximaal overeengekomen bedrag van
f. 500 mln. aan schatkistpapier rechtstreeks ondergebracht.
Het soelaas voor de banken was overigens niet bijster
groot. Wel konden zij f. 81 mln, aflossen op de opgenomen
voorschotten, doch ook dit is tegenwoordig een relatief
gering bedrag. De totale voorschotten beliepen daarna nI.
nog f. 886 mln., zodat de totale krediethulp van de Centrale
Bahk aan de banken, met inbegrip van het verdisconteerde
schtkistpapier (f. 126 mln.), zich nog immer boven het
miljard beweegt. Aangenomen mag worden, dat sindsdien
het bedrag aan opgenomen voorschotten weer flink is op-
gelopen. De bankbiljettencirculatie daalde in de week per
21juli slechts met f. 14 mln.; welke daling met de inmiddels
begonnen bouwvakvakanties stellig weer geheel ongedaan
zal zijn gemaakt. Een verbetering van de geldmarktsituatie
lijkt voorlopig dan ook nog niet in zicht.
KAPITAALMARKT
Het beeld van de kapitaalmarkt
blijft
zwak. De rentestand
kruipt nog steeds omhoog. Hoewel de voorwaarden vrij
krap in de markt lagen bij een effectief rendement van
7,71 %, is de jongste emissie van f.. 100 mln. 74%
25-
jarige obligaties Bank voor Nederlandsche Gemeenten â
98, overeenkomstig de verwachting, er toch wel ingegaan,
zij het dan ook vermoedelijk niet ruim. Er moest een
reductie bij de toewijzingen worden toegepast, maar de
reële vraag zal wel niet ver boven het leningbedrag hebben
gelegen. Na de toewijzing hield de koers zich aanvankelijk
goed, doch zakte daarna met de markt mee, tot onder de
emissiekoers. Minder goed verging heteen tweetal zieken-
huisleningen met een ij% coupon â pan, waarop de in-
schrijvingen ten volle werden toegewezen, evenals de 8 %
winstdelende obligaties Bredero Vast Goed. Het winst-
delingselement dat de rentevoet wellicht in 1971 op 8%
zal brengen, verleende blijkbaar onvoldoende extra attractie
in de huidige situatie naast de niet slecht in de markt
liggende 8% basiscoupon. Het wachten is nu op de volgende
leningen, waarbij – naar men mag aannemen – de 74%
coupon wel tot het verleden zal behoren.
Een situatie als in het Verenigd Koninkrijk – waar een
9 %. staatslening â 964 (effectief rendement 9,36% bij
een huidige marktrente van ca. 10 â 104%!) werd aan-
gekondigd -. lijkt echter nog niet in het verschiet te liggen.
KOERSSTAAT
tudexcijlera aandelen
30 dec.
H.
&
L.
18 juli
25 juli
(1963
100)
1968 1969
1969 1969
Algemeen
…………………
121
130-113
116
113
Internationale concerns
…….
127
138- 119
122
119
Industrie
……………….
119
129-111
114
lii
Scheepvaart
……………..
89
94- 81
84
83
Banken en verzekering
98
127- 97
114
110
Handel enz .
……………..
122
133-109
113
109
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen
1
Kon. Petroleum
…………..
f. 182,90
f. 170,10
l
163,80
Philips
………………….
f.
59,40
f.
63,-
f.
61,90
Unilever, cert
……………
f. 125,30
f. 104,85
f. 103,70
Zout-Organon
…………….
f. 181,60
f. 141,05 f. 137,50
Hoogovens, n.r.c .
…………
f. 101,80
f. 104,60 f. 102,70
A.K.0
…………………..
f. 123,20
f. 126,05
f. 120,20
AMRO-Bank
…………….
f.
61,20
f.
59,50
f.
57,-
Nat. Nederlanden
………….
800%
.
986
0/,
925%
K.L.M .
………………..
f. 212,-
f. 198,-
f. 193,70
Robeco
………………..
f. 243,30
f.241,40 f.235,50
New
York
Dow Jones Industrials
………
945
969-818
846
818
Rentestand
Langlopende staatsobligaties
‘
6,63
7,54
,
7,58 –
Aandelen: internationalcn
1
3,4
3,73
lokalen’
……….
3,9
.
4,3′
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
5
5+
5+
1
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
1
Bron:
Amsterdam.Rotterdam
Bank.
Per 30 juni 1969.
Drs. R. L. Boissevain
Wilt u kennismaken met het weekblad
Vraag dan een proefnummer aan bil de Administratie van
Bel.Bel, Postbus 42, Schiedam.
755
.
:
_
..
:
:
—
.:
‘
-‘,
;._.•,
.
.
Ail
MEAN
S
Mr. A. G. Vogelaar: Middeling
van
Jr. P. R. H. van der Meulen
–
Capaci-
•
N. Samsom, Alphen aan den Rijn 1968,
winsten
en
van inkomsten uit dienst-
•
teitsuitbreiding
van
een
expeditie-
275 blz., f. 20,50.
betrekking. S. Gouda Quint, Arnhem
centrum;
1969, 116 blz.,
f.
14,50.
W. Th. B. Krone
–
SCRAPP, een be-
Tucker stelt in de plaats van de be-
sturingssysteem voor ecn multiproject- staande sys’temen
‘an
integrale-kost-
in
het
stelsel
van
de heffing
van
situatie;
prijsberekening
een
systeem
dat
de
inkomstenbelasting
wordt
tamelijk
Ir. A. Bouwmeester
–
Voorraadbeheer
ondernemer op betrekkelijk eenvoudige
strikt vastgehouden aan de draagkracht
van reserve-onderdelen;
wijze laat zien welke beslissingen hij
per.
jaar.
Het is echter mogelijk bepaalde
Drs. C. H. Buitenhuis en W. G. van
moet nemen. Hij doet dit door nieuwe
inkomensbestanddelen
over een
tijd-
het Nederend
–
Een cyclisch bestu-
bouwstenen aan te ‘dragen voor een
–
–
vak van drie jaar te verdelen, de zo-
ringssysteem voor samengestelde l2-
meer algemeen en
beter toepasbaar
genaamde
,,middeling”.
De
achter-
dulçten;
break-even systeem, in dit boek ver-
liggende
gedachte
is
twee
belasting-
R. J. Kalf
–
Het planningsysteem:
taald
als
economisch-evenwichts-
plichtigen, die over een tijdvak van drie’
,,Vast- en aanvulprogramma”;
systeem.
,jaar hetzelfde
totale
inkomen hebben
Drs. C. Versteeg
–
Mechanisatie in Inhoud:
genoten,
aan
dezelfde
belastingdruk
het planning: ei produktiebureau van
De antomie van de winst;
te
onderwerpen.
Middeling
is
dus
de N.V. Volt;
I
IE.
De grondslagen van het econo-
vooral interessant voor de belasting-
P. Zeegers
–
Produktiebesturing bij
misch-evenwichtsysteem (EES);
•
plichtige met sterk fluctuerende jaar-
Philips Oss;
111.
Noodzakelijke basisgegevens voor
inkomens.
‘
A. G. Robeer
–
Planning en besturing
het EES;
–
De uitwerking van de middeling is
van een mechanische werkplaats;
Het samenstellen van de econo-
echter
beduidend
minder
eenvoudig
Jr. J. van den Berg
–
Detailpianning
misch-evenwichtgrafiek;
dan
de onderliggende gedachte zou
en -besturing in een fabricage-afdeling;
De basisformules van het EES;
doen vermoeden. Dit boekje probeert,
‘
G. P. de Jong
–
Beheersing van de
Aaiipassing
economisch-eveh-.
mede aan de hand van vele cijfer-
goederenbewëging bij Centrale Service.
wichtgegcvens;
•
–
voorbeelden, enig inzicht te geven in de
VIE.
Het
bewaken
van
de
winst-
•
–
samenhang tussen middeling en de vele
.
structuur;
fiscale
rechtsregels,
waarin
zij
moet
Howe
Martyn:
Internationaa(
zaken
VIII.
De planning van de kapitaal-
worden ingepast,
doen
(international
Business,
Vert.
behoefte door middel van het LES;
•
door Mr. H. J. Nieuweroord). Mirka-
1X.
Ontwikkeling en toepassing van
•
‘
–
boekèn no. 99. Het Spectrum, Utrecht
–
kostenfactoren
in
de
economisch-
Ir. C. J. van Ham
(red.): Planning
en
1969, 320 blz., 11 5,50.
.
evenwichtanalyse;
Toepassing-van het EES bij het
besturing in
de
praktijk. Marka-boeken
prijsbeleid;
‘rio. 98, Het Spectrum, Utrecht 1969,
De auteur, hoogleraar in Internatio-
Toepassing van het EES bij be-
303 blz., f.
5,50.
nat Business, geeft een breed opgezette
slissingen t.a.v. de prijzen;
S
bespreking van
de werking van
de
.
XII.
Toepassing
van
het
ELS
bij
Dit boek bundelt een aantal praktijk-
grote ondernemingen met vestigingen
heslisingen t.a.v.
het produktasserti-
ervaringen op het gebied van planning
in meer dan een land, hun betekenis,
ment;
en
besturing
in
het
bedrijf.
Deze
hun nieuwe vormen, hun omvang, het
XIII.
Het gebruik van het EES.voor
–
ervaringen zijn als ,,cases” opgenoinen
wettelijk
kader
waarin
zij
moeten
het
evalueren
van
de
verschillende
in deel II van dit boekje. Het daaraan
worden
ingepast,
hun
winsten,
hun
–
onderdelen van de onderneming;
voorafgiande eerste deel poogt enige
organisatie, leiding, personeel, research
Toepassing van het EES bij het
structuur aan te brengen, te generali-
en
1
ontwikkeling,
de invloed van
de
nemen van belissingen;
seren en algemene conclusies te trekken,
reclame enz.
XV.
Het gebruik van het EES bij het
(
Verkorte inhoud:
De
oorspronkelijke
Amerikaanse
uitwerken van voorstellén.
Ir. C. J. van Ham
–
Voorwoord;
editie dateert van 1964. Zeker bij een
–
.
Drs.
K.
J.
Dechesne
–
Planning-
zo snel evoluerend onderwerp als dit
F.
Heitzer:
Conv’ertibles
‘als
moderne.
•begrippen;
zou een vertaling, die tevens
–
ten- Investmentform.
Anef-Baltic
Börsen-
Deel 1, .4/gemene beschouwingen:
minste voor wat betreft ht gegeven
beratung. Buchs 1969, 68 blz., DM 10.
Jr. A. H. Schaafsma
–
Opvattingen en
cijfermateriaal
–
aan de ontwikkelin-
misvattingen; een inleiding;
gen in de afgelopen vijf jaar zou zijn
Inhoud:
Grundsa.tzliches
übe?
W. A: Boomkens
–
Impulsen vanuit
aangepast, voor de hand hebben ge-‘
Wandelobligationen’
–
lOxV
wie
-de management-functie;
legen. Dat is niet geschied; het boekje
Wandetobligation
–
Die Prilmie
–
jr. M. Kuilman
–
Het leiden van de
heeft daardoor sterk aan zijn waarde
–
Der Schutz des Wandelrechtes
–
Die
ontwikkeling
en
de
invoering
van
als informatiebron ingeboet.
Hedging-Operation
–
Wandelanleihen
planning- en besturingssystemen;
an den Schweizer Bürsen
–
Euro-
Ir. C. Botter
–
Bedrjfstypen en plan-
Obligationen und Euro-Dollar
–
Hot-
ningmethoden;
Spencer A. Tucker: Winst
en
winst-
land’s stuerfreie Wandelanteihen
–
7
Deel II, Projectbeschr(/ vingen:
planning
(The
Break-Even
System.
Die
1
Wandelanleihen
der
deutschen
H.’J. M. Moonen
–
Optimale produk-
Vert. door Drs. H. N. Appel). Serie
Markte
–
Der Warrant
–
Andere’
•
tie-allocatie in West-Europa;
bouwstenen
voor hét
bedrijfsbeheer.
Mârkte, andere (Convertible) Sitten.
756
S
–
S
–
•
S
S
‘.
S
–
‘.
.
•
/
Drs. H. Ferro: Marktonderzoek in de
praktijk. J. H. de Bussy, Amsterdam,
tweede geheel herziene druk, 1969,
353 blz., f. 41,10.
Over de eerste druk, die in 1959 ver-
scheen, schreef destijds Prof. Dr. P. J.
Verdoorn in
ESB
o.a. het volgende:
,,Dit boek is voor alles een praktisch
boek. Het is geschreven voor topfunctio-
narissen uit de kring van commerciële
directeuren en verkoopleiders.. . . Zonder
theoretische opsmuk of gewichtigdoenerij
maakt schrijver de lezer deelgenoot van
de inzichten die hij zich in de praktijk van
het marktonderzoek heeft eigen ge-
maakt…. Een ieder die voor de markt-
analyse belangstelling heeft zonder recht-streeks bij de uitvoering te zijn betrokken
vindt in dit boek nI. een zeer bruikbaar
compendium”.
Aangezien de auteur zich – blijkens
zijn voorwoord .– bij de bewerking
van de tweede druk heeft gehouden
aan het advies ,,Never change a winning
team” en zich vrijwel beperkt heeft tot
vernieuwing van getallenmateriaal en
illustraties, kan daarom ook aan de
tweede druk deze aanbeveling van
Prof. Verdoorn worden meegegeven.
gehouden, tekst over een bepaald onder-
werp. Daarna volgen de vragen, pro-
blemen en oplossingen, verdeeld over
een drietal rubriekjes: ,,Multiple
choice”, waarin op elke vraag steeds
vijf mogelijke antwoorden worden ge-
presenteerd, waaruit het éne juiste ant-
woord moet worden gekozen; ,,Pro-
blems”, oefeningen waarin de ver-
worven kennis op een bepaald pro-
bleem moet worden toegepast en waar-
bij meestal grafiekpapier nodig is;
,,Essays”, waarin van de student meer
verbale antwoorden op een bepaalde
probleemstelling worden verwacht. Elk
hoofdstuk bevat bovendien nog een
aantal ,,Excercises” over de Engelse
economie.
De acht hoofdstukken behandelen
achtereenvolgens: The subject matter
of economics – Supplay and demand –
Production; costs and organization
Distribution: the prices of the services
of the factors of distributio – the
theory of income determination –
Money: banking and the price level –
International trade – Economic policy:
the role of the state.
Hans Schiefele: Geprogrammeerde in-
structie (Programmierte Unterweisung,
Vert. door J. W. M. Liefrink). Aula-
boeken no. 409. Het Spectrum, Utrecht
1969, 217 blz.; f. 4.
De auteur zet in de eerste hoofd-
stukken de leertheorieën uiteen waarop
de geprogrammeerde instructie is ge-
baseerd en behandelt de belang-
rijkste functies van de leerkracht. Hier
–
mee worden vervolgens de mogelijk-
heden van het geprogrammeerde onder
–
wijs vergeleken; de auteur stelt dan
vast welke leerstof en welke functies
kunnen worden overgenomen.
Of dit werkje nu in de behoefte aan
,,een goed overzicht van de huidige,
stand van zaken” m.b.t. geprogram-
meerde instructie en leermachines voor-
ziet, zoals op de achterzijde van het
boekje staat vermeld, valt te betwijfelen.
Deze Aula-pocket is een, niet bijge-
werkte, vertaling van een Duits boek
uit 1964. Bij een zo snel evoluerend
vakgebied als dit, dan vijf jaar later te
spreken van een ,,goed overzicht van
de stand van zaken” is weinig correct.
Prof. Dr. H. J. van
der Schroeff:
Leiding,
en Organisatie van
het bedrijf.
Kosmos, Amsterdam, vierde, bijge-
werkte druk, 1968, 516 blz., f. 46,80.
Niet alleen is in deze herziene druk
van ‘het befaamde standaardwerk en
handboek de literatuurannotatie up-to-
date gebracht, ook de tekst is aan ge-
wijzigde inzichten aangepast, vooral in
de hoofdstukken over de controllers-
functie, de bedrijfsbegroting, algemene
organisatiebeginselen, de functionele
organisatiestructuur, de staforganisatie.
Nadere aandacht werd voorts besteed
aan de samenhang van de theorie van
de Organisatie en de gedragsweten-
schappen, met name de bedrijfspsycho-
logie en de bedrijfssociologie.
C. D. Harbury: Workbook
in introduc-
tory economics. The Commonwealth
and International Library. Pergamon
Press, Oxford 1968, 171 blz., 15sh.
Dit ,,workbook” wil de student in
de economie enige elementaire kennis
bijbrengen van zijn studieterrein. Hij
krijgt daartoe vele vragen en problemen
voorgezet, die hij dient te beantwoor-
den, resp. op te lossen. Elk hoofdstuk
bestaat uit een inleidende, zeer summier
MODERNE
LEVENS-
VERZEKERING
–
automatische
tussentijdse
zonder genees-
groei van het
verhoging van uw
kundig onderzoek verzekèrde bedrag
verzekering door
terstond en
door
unieke
optiesysteem
blijvend verzekerd
winstdeling..,
onafhankelijk van
door inzending
gezondheids.
van
certificaat
toestand…
HOLLArCHE SÖCIETEIT
VAN LEVERZEKERINGEN N.V.
A21807
DE HOLLANDSCHE SOCIETEIT MAAKT DEEL UIT VAN DELTA VERZEKERINGSOROEP N.V.
ESB 30-7-1969
757
Dr. N. L. Ruizendaal: Industriële her-
structurering.
Enige hoofdlijnen met
betrekking tot het bedrijfseconomisch
onderzoek naar herstructurering van de
produktie binnen industriële onder-
nemingen. Bedrijfseconomische Mono-
graphieën, XLIV. H. E. Stenfert
Kroese, Leiden 1968, 180 blz., f. 23.
– Dit boek vormt een methodologische
studie over het vinden van een optimale
verdeling op langere termijn van de
produktie over bestaande bedrijven
binnen één onderneming onder aan-
passing van de capaciteit van elk dezer
bedrijven. Herstructurering dus, die zo-
wel concentratie als specialisatie, alsook
sluiting van een of meer vestigingen
kan inhouden.
Consument en
binnenstad. Een onder-
zoek naar de meningen en de wensen
van de bezoekers over de Haagse
Passage. Sociaal-wetenschappelijke pu-
blikaties. Economisch Instituut voor
het Midden- en Kleinbedrijf, ‘s-Gra-
venhage 1969, 118 blz., f.
15.
In opdracht van de ‘s-Gravenhaag-
sche Passage Maatschappij heeft het
EIM in het najaar van 1968 een onder-
zoek ingesteld naar de meningen en de
wensen van de bezoekers der Haagse
Passage. Met name wordt aandacht
besteed aan het doel van het bezoek
en de bezoekfrequentie, de bereikbaar-
heid, de koopfrequentie, het oordeel
van de consument over de Passage, de
Passage in vergelijking met andere
winkelcentra en de sfeer in de Passage.
Voor het Centrum voor Bed rij fs wetenschappelijk
Onderzoek van de onderafdeling der Wijsbegeerte en Maatschoppijwetenschappen worden op korte termijn
gevraagd:
2 wetenschappelijke medewerkers
In samenhang met de doctorale studierichting bedrijfs-
kunde van de hogeschool wordende onderzoekoctiviteiten
van het Centrum gericht op complexe bedrijfskundige
vraagstukken.
Naast een onderwijstaak zullen de desbetreffende
medewerkers worden ingeschakeld bij onderzoek-
projecten in een van de volgende probleemvelden:
–
het ondernemerschap in middelgrote bedrijven;
– de invloed van de computer op de leiding en de
besluitvorming in de onderneming.
Aangezién het hier interdisciplinoir onderzoek in team-
verband betreft kunnen kandidaten zowel sociale,
economische als technische wetenschappen gestudeerd
hebben.
Ervaring in het bedrijfsleven en/of een onderzoek- instituut strekt tot aanbeveling, maar ook pas afge-
studeerden die willen promoveren, kunnen in aanmerking
•
komen.
Aanstelling geschiedt, afhankelijk van ervaring en
leeftijd, in het rangenstelsel voor wetenschappelijke
medewerkers.
•
Brieven met curriculum vitae te richten aan de afdeling
personeelszaken, postbus 217, te Enschede met vermelding
van nr.
MW6952
114/117
–
758
Mededelingen
CONGRES
IUC
Van 31 augustust/m 4 september a.s. vindt in Wenen het
16e jaarlijkse congres plaats van het International Uni-
versity Contact for Management Education. Thema:
The impact
of
growth and change on marketing and general
management and the implications for management education.
Op het programma staan o.a. voordrachten, inleidingen
en discussies over onderwerpen als ,,The relationships
between marketing and production planning”, ,,Reports
!
on current research in the management field”, ,,The
relationships between marketing and finance”, ,,The
educational implications of growth and chnge”, ,,The
relationships between marketing and personnel”, enz.
Ook niet-leden van het IUC kunnen aan dit congres deel-
nemen.
Nadere inlichtingen: International University Contact
for Management Education, Kruisplein 7, Rotterdam-3,
tel. (010) 14 08 26.
•1
ZWAPJENBERG.
•
•1
•
.
•
•
Onze Afdeling ECONOMISCHE ZAKEN
wenst in contact te komen met een jong
. .
bedr.jtseconoorn (Ec. Drs.) •
•
1
Tot het taakgebied van de betreffende
functionaris zullen behoren:
1
• korte’ en lange terriijnplanning
• opstelling van bedrijfseconomische
analyses
1
.
• financieringsproblematiek
1
•
Wij zoeken” een kwantitatief economisch
en comptabel geschoold academicus van
omstreeks 30 jaar.
1
Enige industriële ervaring achten wij wen
1
1
selijk.
‘
Schriftelijke sollicitaties te ‘richten aan Zwanenbergs
Fabrieken N.V. Afdeling Personeelzaken Centrale
Diensten, Gasstraat 5, Oss.
•
‘
1
•
”
1
1
Zwanenbergs Fabrieken’
N.V.
maakt deel uit van
1
U
het
KZO.concern en Is daarin opgenomen in de
ZWAN
1
LevensmIddelen-divisie. Zij Is een von de be-
•
,Iangrijkste vleeswarenbedrijven in Nederland.
1
•
.
•lllIUUlllmlUllllI•lUll•I•u•
II.UU.II……..n…….”..
1
1
ESB 30-7-1969
759
De Dienst der
Publieke Werken
te Amsterdam
vraagt bij de afdeling
Stadsontwikkeling
een
medewerker
die, ten behoeve van het verkeersonderzoek, in het kader
van het stedebouwkundige werk betrokken zal worden bij
het kwantificeren en analyseren van het verkeersgebeuren,
een en ander ter ondersteuning von het verkeersontwerp.
Vereist wordt het bezit van het diploma h.t.s. (weg- en
waterbauwkunde).
Rang en salaris, in overeenstemming met bekwaamheid en
ervaring, tot f. 1.471,— per maand; vakantietoelage 6%.
Premie A.O.W./A.W.W. voor rekening van de Gemeente.
Verploatsingskostenverordening van toepassing.
Sollicitaties onder no. Q 4098
–
in te zenden bij de Directeur von de Dienst der Gem. Per-
soneelsvoorziening, Jan Luijkenstroat 94, Amsterdom-Z.
Bij het
Economisch-Technologisch Instituut
voor Friesland
is plaatsingsmogelijkheid voor een
economist
met ervaring in, of belangstelling voor regio.
naal economisch onderzoek van uiteenlopende
oord.
Vereist: doctoraal examen in de economische
wetenschippen. Gezien de aard der werk-
zaamheden genieten sollicitanten met een
kwantitatief- economische achtergrond de
voorkeur.
Salaris wordt, afhankelijk van bekwaamheid
en ervaring, in overleg vastgesteld.
Opname in het Algemeen Burgerlijk Pensioen-
fonds vindt plaats zes maanden no indienst-
tred ing.
Sollicitaties met vermelding van eventuele huidige en voor-
gaande activiteiten en opgave van referenties te richten
aan de Directeur van het
Economisch-Technologisch
Instituut voor Friesland,
Sophialaon 1, Leeuwarden.
U reageert
op
annonces
in
,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
Het financiële beheer van dë
internationale groep van Naarden’s
smaak- en reukstoffenbedrijven
is bij de Nederlandse
hoofdzetel gecentraliseerd.
Ter versterking van de
financieel-economische staf wordt thans contact gezocht met een
ECONDOM
die naast een goed inzicht in
financieel-economische vraagstukken
beschikt over leidinggevende kwaliteiten,
waarbij grote waarde wordt gehecht aan het vermogen om snel te reageren op interne en externe
ontwikkelingen in samenhang met de sterke expansie van het concern.
Mede op grond van dit laatste
kan een aantrekkelijke toekomst
in uitzicht worden gesteld.
De gedachten gaan uit naar een
functionaris van omstreeks 30 jaar met enige jaren bedrijfservaring.
Kandidaten wordt verzocht zich voor een inleidende bespreking schriftelijk- met curriculum vitae –
te richten tot de financieel directeur
,,Naarden”,
der N.V. Chemische Fabriek
Postbus 2,
Naarden-Bussum.
‘
OL
-‘–
760