O
UIT
‘
GAVEE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1
4 december 1968
Be jrg.
No. 2673
Verschijnt wekelijks
(Pre)adviesje
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. C. Bos; L. H. Klaassen;
Minder van kwaliteit dan de preadviezen zélf over het onderwerp,,De eco-
H W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Vit.
nomie van het onderwijs” was de daaraan gewijde jaarvergadering van de
Vereniging voor de Staathuishoudkunde ji. zaterdag. Het is traditie dat in
REDACTEUR-SECRETARIS:
de ochtendvergadering leden van de Vereniging, die
–
wij citeren het
A. de Wit.
programma
–
,,aan de algemene discussie over de preadviezen willen deel-
nemen” daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Het adjectief ,,algemene”
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
bleek een vrjbrief te zijn voor enkelen, die zeer duidelijk de preadviezn
P. A. de Ruiter.
.
.
niet van node hadden om hun, vaak weinig gestructureerde, visie op onder-
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
wijsproblenien en alles wat daar huns inziens mee samenhing (en dat was
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
niet weinig!) te slijten. Al met al jammer voor de preadviseurs dat hun vele
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
en technisch uitstekende werk aldus niet de response opwekte
–
een enkele
uitzondering daargelaten
–
dat het verdiende
1
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
Een van de ochtenddiscussianten die ,,algemeen” bleef was Prof. Dr.
BELGIË:
J
Geluck
Ph. J. Idenburg. Toch was het goed dat zijn Stem werd gehoord. Als niet-
econoom bracht hij de verzamelde oeconomen nog eens duidelijk onder ogen,
met welk enorm voorbehoud hun resultaten dienen te worden gepresen-
teerd. Naar zijn mening kunnen op het onderwijs toegepaste rendements-
berekeningen
in
dit stadium nog slechts een spel zijn;
zij kunnen zelfs ge-
vaarlijk worden als ze door een outsider worden gehanteerd. De juistheid
–
van deze laatste stelling werd in feite door Jdenburg zélf gedemonstreerd.
Immers, meer dan uit zijn betoog bleek, hebben de preadviseurs voor
–
zichtigheid betracht en menig voorbehoud geformuleerd in hun bereke-
(Pre)adviese
……………….1 10
ningen en conclusies. Idenburgs kritiek was gebaseerd op een veel ruimere
interpretatie van de strekking der preadviezen dan de preadviseurs zelf er
J. Bui/s:
aan wilden geven. Maar nogmaals, toch was het goed dat dit algemene
Mark en frank
…………….1106
voorbehoud nog eens expliciet naar voren werd gebracht.
Het was een plezierige gewaarwording de op deze vergaderingen hèer
–
Drs. A. G. van Ei/den:
sende sfeer van ,,mutual admiration” zo nu en dan doorbroken te horen.
…….
Dat gebeurde tijdens de paneldiscussie des middags. Prof. Dr. W. Brand,
Centen en procenten……1108
een der panelleden en altijd goed voor een krasse uitspraak, kreeg het soms
aan de stok met sommigen zijner mede-panelleden, zozeer zelfs dat hij op
Dr. W. T. K,oese.
bepaalde momenten van ,,verschraald denken” of ,,dernagogie” beticht
Een
Marshall-ballet
voor
de
werd. Brand verblikte noch verbloosde daaronder; wij kregen sterk de indruk
vezels
(II)
………………..1111
dat hij zeer bewust de discussie met zijn uitspraken wilde verievendigen.
Tochmanifesteerde zich ook tijdens deze middagzitting duidelijk het euvel,
Drs. V. Halberstadt:
–
waaraan deze jaarvergaderingen lijden. Men kan eenvoudig de preadviezen
Sociale zekerheid; verslag ”an een
in één plenaire bijeenkomst niet meer dan oppervlakkig recht doen. Voor
congres
1116
degenen met een meer dan oppervlakkige belangstelling voor het onderwerp
blijft het besprokene nu te algemeen; zij kunnen met eigen studie van de
T n ge zo n de n
stuk
………1119
preadviezen volstâan; van de vergadering zelf valt voor hen heel weinig
,,mee te nemen”. Men zou en ,,generalisten” en ,,specialisten” hoogstwaar-
B o e k b e s
p r e k
i
n g
1120
schijnlijk gerieven als na één plenaire ochtendvergadering, die dan ,,alge-
meen” zou kunnen worden gehouden, de middagzitting in sectievergaderin-
Ge 1 d
–
e n
k api t a a 1 m a r k
1121
gen zou worden opgesplitst. De discussie zou wat meer diepgang kunnen
krijgen bij behoud van de sociale functie van deze vergaderdag.
Recente publikaties …..1124
dR
1
Zie ook het artikel van Drs. J. J. Meitzer en Drs. Th. A. J. Meys: ,,De
economie van het onderwijs”, in
ESB
van 20 november jl.
1105
Mark en frank
,1
De laatste monetaire crisis rond de Franse frank en de
Duitse mark toonde bepaalde aspecten, die interessante
nieuwe tendenties aanduiden. Om te beginnen is het nuttig
de voornaamste oorzaken van de monetaire moeilijk-
heden afzonderlijk te noemen:
De onevenwichtige betalingsbalansen, speciaal van
de V.S. en Yan West-Duitsland.
De vraag in hoeverre de
S,
speciaal met het oog op de
betalingsbalanstekorten der V.S. nog geschikt is als
internationaal monetair reservemiddel en hiermee in
verband de dollarprijs van het goud.
De positie van het £-sterling.
De moeilijkheden rond de Franse frank.
We geven deze volgorde van de problemen, om de rela-
tieve belangrijkheid meer in het algemeen aan te geven.
In verband met de mate van ,,acuutheid” zullen we ons
beperken tot de problemen rond mark en frank.
DE CRISIS ROND DE FRANSE FRANK
Er is een groot verschil tussen de oorzaken en daarmee in
het karakter van de crisis rond de frank en die rond het
pond sterling vorig jaar. Nu is er in de eerste plaats sprake
van het opzeggen van het vertrouwen in de frânk van’de
Fransen zelf. Vorig jaar werd in de eerste ladthet’r-
trouwen van het buitenland in het pond als iiitM’ati&Vaaj
monetair reservemiddel opgezegd. Dat dientengevolge,
ondanks een flauwe stemming van het pond, minder dan
vorig jaar de grondvesten van het internationale monetaire
systeem zijn aangetast, dan tijdens en na de sterling-
crisis blijkt uit de betrekkelijk geringe daling van de dollar-
koers en de relatieve stabiliteit van de goud- en zilvernote-
ringen. De vlucht van Frans geld en internationaal ,,hot
money” naar de mark, dus de speculatie op een revaluatie
i.p.v. op een devaluatie van een sleutelvaluta, kan op zich
zelf reeds als een indicatie van het toegenomen vertrouwen
in het huidige internationale monetaire bestel worden
uitgelegd. Ondanks het feit, dat door de relatief lange duur
van de onderhandelingen de ontwrichting van het inter-
nationale betalingsverkeer in feite groter was dan tijdens
de sterling-crisis vorig jaar.
De crisis van de Franse frank is de
crisis vn,, het ver-
trouwen van de Franse burger in zijn eigen munteenheid.
Daarzijn duidelijke aanwijzingen voor.
Niet de verhogingen
van de lonen en van de uitgaveii voor sociale voorzieningen
zijn de oorzaak.
De ontwikkeling van de industriële pro-
duktie en ook van het handelsverkeer is, wanneer men
rekening houdt met de feitelijke produktie-uitval door de
stakingen en de waarschijnlijke speculatieve voorraad-
vorming, beslist niet zodanig, dat de achteruitgang van de
Franse deviezenreserves daarmee verklaard kan worden.
Op grond van deze ontwikkeling was een devaluatie van
dé frank moeilijk te verdedigen. Het axioma van een nauwe
band tussen loonpeil en betalingsbalans vindt zelfs in de
extreme situatie van Frankrijk in de laatste maanden zeer
weinig steun.
Markanter is de maandenlange enorme druk op de koers
van de casli-frank ‘in de omliggende landen, die op een
langdurige en gr6t6 vlucht uit de frank in de letterlijke
koffervom van deFransen zelf wijst, een vlucht die de
laatste weken eeri dramatisch hoogtepunt bereikte. Dit
verlies aan deviézen van de laatste weken heeft uiteraard
niets te maken îiiet een onevenwichtige handelsbalans.
Het vertrouwen van de Fransen in hun valuta is op goede
gronden nooit erg groot geweest. Een reeks devaluaties,
zowel voor als na de oorlog, kon daartoe niet bijdragen.
In geen van de oiitwikkelde landen is het bezit van goud
ook daardoor zôsterk verbreid als in Frankrijk en daar-
mee het kopen van goud bij monetaire moeilijkheden zô
vanzelfsprekend. Déste opmerkelijker is het, dat de Fransen
‘dit door hen reeds
Zo
latgetreden pad nu
niet hebben be-
wandeld, maar de voorkeur hebben gegeven aan belegging
in, of zelfs alleen maar aan uitwijken naar andere valuta’s,
ondanks de verzekeringen van De Gaulle, dat deze even
labiel zijn als de frank. Ook dit kan men niet andersdan een
succes van de politiek van de centrale banken noemen.
Duidelijk bleek de nagenoeg desastreuze invloed van
bezitters van direct liquide geldmiddelen op de economi-
sche situatie en politiek van een land. Gaat een dergelijke
vlü’élit uitn (ien) müiiteèiheid gëpaid met een masaal
iiide makéiV §ezitVdah”wordtde
fkii’diibbèl ‘deâsteu
1
.’Een effectieve controle van de
staat op kapitaalbewegingen zou niet anders dan door
nationalisatie, niet alleen van bepaalde industrieën of
bedrijfstakken, maar van particulier bezit in welke vorm-
ook als middel tot reproduktie, kortom door een werkelijke
invoering van een socialistisch produktiesysteem, kunnen
worden geiealiseerd.
Over het gebrek aan discipline van de Franse bour-
geoisie, de
r
ni
bi
va
l
en
t
e
houding t.o.v. De Gaulle, haar
redder, en ‘zijii politiek, in de eerste plaats in haar belang
gevoerd, kunnen we beter het zwijgen toe’ doen.
-DE GOUDPRIJS’
.,
‘
– .
Elke crisis gaat gepaard niet een reeks van geruchten.
Over het algemeen is het moeilijk in de financiële pers de
bron van die geruchten te vinden. Vele bereiken de pers niet.
Anderzijds blijken deze geruchten later vaak een grond van
waarheid te bezitten, al helpen ze natuurlijk door hun
invloed op het verloop van de markten mee zich zelf waar
te maken. Bijna steeds illustreren de geruchten een be-
paalde sfeer.
Ook het verminderd vertrouwen in goud als wonder-
middel vond zijn uitdrukking in twee overigens twijfel-
1
Zie bijv. Guy de Jonquieres in
Financial Ti,nes
van 22
november ji., blz. 21. Deze bericht, overigens zonder veel
documentatie, dat niet alleen bezit verkocht werd, maar grote
kredieten werden opgenomen om te kunnen speculeren.
O6
achtige geruchten. De eerste meldde dat de beveg’ihgs-
vrijheid van Frankrijk op een beslissend moment beïn-
vloed is door een weigering van andere centrale banken
Frans goud zonder meer te accepteren als betaling. Het
tweede gerucht meldde grote Zuidafrikaanse verkopen
op de vrije goudmarkt. •Dit laatste gerucht vond in ieder
geval geen steun in de omzetcijfers van de Europese goud-
markten. Anderzijds maken de laatste cijfers van de de-
viezenpositie van Zuid-Afrika het waarschijnlijk, dat de
wil tot verkopen zonder prijsbederf wél, de mogelijk-
heden daartoe niet aanwezig waren z.
Zouden de geruchten, met name die rond de Franse
frank een feitelijke grond hebben, dan zou dit sterk wijzen
op een prevaleren van Fowlers ,,enge” interpretatie van
de overeenkomst van de centrale banken over de goud-
politiek. in ieder geval is de goudprijs en in nog sterkere
mate de omzet van het goud op de vrije markten ver
beneden het peil gebleven, dat normaal is bij ernstige
monetaire crises. De voorspelling van Fowler, dat de
vrije goudprjs wel eens beneden de magische $ 35 per
troy ounce zou dalen, begint wat meer gestalte te krijgen
en verlaat het kader van een psychologische voorbereiding
van een EMF-meeting.
Gezien de enorme kapitalen in (vrij) goud belegd (in
ieder geval enige tientallen miljarden dollars), een veelvoud
van klaarblijkelijk aanwezig ,,hot money”, waarbij de
Zuidafrikaanse goudvoorraad een quantité négl igeable is,
behoort een verkoopgolf van goud niet tot de onmogelijk-
heden. Wat de gevolgen van zo’n verkoopgolf ook zijn,
ver beneden de 35-dollar grens zal ze wei niet dalen. Het is
namelijk moeilijk in te zien hoe de ,,Tien” vereffening van
betalingsbalansverschillen met goud, door wat we maar
,,elfde” landen zullen noemen, kunnen voorkomen. Onge-
acht waardoor de betalingsbalansverschillen zijn ontstaan
‘.,(bijv. aankoop.van goudop,devrije,,markt,benedende
$ 35) of uit welke bron het goud uiteindelijk afkomstig
is: Zuidafrikaanse goudmijnen, Franse sokken, Siberische
rivieren, of Zürcher bankkluizen.
DE MARK
De enorme toevloed van kapitaal naar West-Duitsland,
tlleen al.de laatste drie vrije marktdagen,(15, 18 en 19
november) een bedrag van DM 7,2 mrd.,of
S
1,8 mrd.
(volgens een verklaring van regeringswoordvoerder GUn-
ther Diehi op 20 november afgelegd
3
).kan moeilijk uit de
crisis van de frank worden verklaard
1
.
Grote kapitalen ook uit de dollar- en sterling-sfeer
moeten in de laatste maanden zijn toegevloeid, in de hoop
op winsten bij een revaluatie van de mark.
Gebaseerd op de handels- (diensten- en toeristen-) balans
van West-Duitsland en de aanwezige deviezenreserves zijn
betere argumenten aan te voeren voor een revaluatie vaz de
mark dan voor een devaluatie van de frank, 66k op grond van
deFranse cifers.
Volledigheidshalve dienen we op te mer
–
ken dat Westduitse publikaties wijzen op de verhouding
deviezenreserve – totale buitenlandse handel, waarvan de
stijging inderdaad minder spectaculair is. De het inter-
nationale evenwicht verstorende werking van de voort-
durend stijgende deviezenvoorraad van West-Duitsland
onder de tegenwoordige verhoudingen wordt echter door
deze argumenten niet ontzenuwd.
Nieuw is de door de Duitsers voorgestelde procedure
van belastingmaatregelen aan de grens (de JBTW leent zich
daar op het eerste gezicht goed voor). Door het afremmen
van de uitvoer en het ontlasten van de invoer zou een
zelfde effect als bij een ievaluatie van 4% worden ver-
kregen. Deze maatregelen hebben ongetwijfeld, wanneer ze
inderdaad op de aângekonaigde ongedifferentieerde wijze
worden uitgevoerd, een typisch monetair karakter.
Nieuw, althans niet veel voorkomend is daarbij het minder
belasten van de invoer dan van de eigen produktie. De
consequentie van de maatregelen door de Fransen dan ook
getrokken, is het omgekeerde: belasten van invoer en ver-
mindering van lasten bij uitvoer, om een devaluatie te
voorkomen.
Het is duidelijk dat bij deze maatregelen het beïnvloeden
van de betalingsbalans en veranderingen in het concurren-
tiepatroon hand in hand gaan. Maar dat is ook het geval
bij devaluatie. Onmogelijk is het om hier een scherpe grens
te trekken. Hier liggen de voornaamste bezwafen, al kan
ik persoonlijk de traditionele bezwaren tegen een meer
gedifferentieerde heffingspolitiek niet volgen . Met name
een heffingspercentage op de export van bepaalde pro-
dukten of produktengroepen, afhankelijk van het percen-
tage dat de export van dat produkt van de t
o
t
a
l
e
!pro
d
u
kti
e
uitmaakt, lijkt me minstens te verdedigen. Ook aan de invoer-
zijde zou voor differentiatie plaats zijn. De totale binnen-
landse belastingdruk zou constant gehouden kunnen
worden.
Tegenover het nadeel van misschien minder internatio-
nale controle en van de principiële mogelijkheden con-
currentieverhoudingen te beïnvloeden, nadelen die ook
aan veranderingen van wisselkoersen kunnen kleven, staat
het grote voordeel van grotere internationale monetaire
integratie, waardoor ook speculatieve kapitaalbewegingen
worden voorkomen, samengaand met een grotere soepel-
heid en een sneller, beter en fijner reactievermogen.
De grenzen tussen handelsbeperking, autarkie en het
stçevennaar betalingsbalansevenwicht zijn vaag. Principieel
‘mot hÇnogelijk zijn laatstgenoemde doelstelling te
lajen prevaleren. Ongetwijfeld echter zal het Duitse en
Franse voorbeeld navolging vinden. Belangrijk is daarbij
of en in welke mate dit soort maatregelen geïntegreerd
kan worden in een internationale monetaire olitiek,
zonder tot een fundamentele verstoring van het monetaire
evenwicht te leiden. J. Buijs
2
Zürich meldde bijv. 18 en 19 november een omzet van
ongeveer 10 ton goud of ruim $ 12 mln. De hoogste schatting
in de pers meldt een verkoop van Zuid-Afrika van $ 210 mln.,
bij welk cijfer. we, zo lang de officiële Zuidafrikaanse cijfers
ontbreken, vraagtekens plaatsen. Zelfs volgens deze cijfers
vormden de goudaankopen slëchts enkele procenten van de
mark-aankopen. In die richting wijst ook de vermoedelijke ver-
laging van Zuid-Afrika’s laatprijs van $ 41 tot $ 40, uit het
marktverloop deze week af te leiden.
Neue Zürcher Zeitu,zg
22 november.
De volgende cijfers zijn bekend: de Banque de France
meldde voor de week eindigend 14 november een verlies van
$ 178,3 mln. Totale verliezen sinds mei: $ 2.852 mln. waarvan $ 900 mln, door trekking op het 1MF. Gezien de gegevens van
mei 1968 (en de gewoonte van bepaalde centrale banken een zo
gunstig mogelijke indruk op het eerste gezicht te geven) moeten
deze $ 900 mln. in mindering worden gebracht op de gepubli-ceerde officiële reserves van $ 4.097 mln., zodat $ 3.200 mln.
per saldo overblijft. Volgens een bericht van Reuter van 26
november zou de Banque de France meer bij het IMF hebben
moeten opnemen dan de Franse feitelijke reserves, zodat de
laatste was verdwenen. Dat betekent dus een verlies van iuim
$ 3.000 mln. op 15,18 en 19 november. Gezien de onwaarschijn-
lijkheid van Franse non-interventie, bovengenoemde cijfers van
Herr Diehl, en de druk op dollar en vooral pond is dit bericht
van Reuter wel zeer onwaarschijnlijk. Het illustreert wel de
sfeer en de berichtgeving tijdens de crisis. De financiële pers
publiceerde trouwens meer opinies dan feitelijke gegevens.
Zie het slot van mijn artikel ,,Goud en valuta” in
ESB
van
11 september jI., blz. 844-846.
ESB 4-12-1968
1107
Centen en protenten
Volgens het huidige systeem van salarisverhogir.gen bij de
overheid stijgen alle salarisen met eenzelfde percentage:
de zogenaamde
procenten-methode.
Sommige organisatiés
van overheidspersoneel pleiten voor een verhoging met
eenzelfde bedrag voor iedereen: de zogenaamde
centen-
methode.
Hieronder komen de verschillen aan de orde, die
uit beide methoden voortvloeien voor het nominale en voor
het reële netto salaris. Daarbij vormen de middens van de
schaalsalarissen voor de schrijver, de hoofdschrijver, dc
commies, de hoofdcommies, de referendaris, de adniini-
strateur en de hoofdadministrateur het uitgangspunt.
ENKELE FORMULES
Stel het bruto salaris op L°, het nominale netto salaris
op IJ’, het reële netto salaris op LnR, het marginale helas-
tingtarief op It en het gemiddelde op It,de marginale pen-
sioenpremie op e en de gemiddelde op c, de bruto salaris-
verhoging in procenten op ot en in een vast bedrag op C,
en tenslotte het prijsstijgingsperunage op
e,
dan gelden de
volgende formules voor
1. De absolute nominale netto salarismutatie
bij een ,,procenten-methode” ALn
=
x
LB
bij een ,,centen-methode”
AL” = C
(1-1) (l..().
2. De relatieve nominale netto salarismutatie
–
(l-cx)(l-p)
a. bij een ,,procehten-methode”
=
Ln
(1.0)
(1-it)
c
(1-a)(1-0
‘b’ bij een ,,centeii-methode”
Ln
(l-c)(l-ji)
3. De absolute reële netto salarisniutatie
bij een ,,procenten-methode”
,L LnR = (1-t’) ocLB (l-o)(l-i) – L
8
(I)(IL)
bij een ,,centen-methode”
–
LSLnR = (
1-t’) C(1-o)(l-1t) – t’L
8
(l-o)(l-t)
4. De relatieve reële netto salarismutatie
bij een ,,procenten-methooe”
AU
R
= (
1-e)ct(l-a)(1-u)
– ———-
L’
bij een ,,centen-methocfe”
LflR
C
•Ln
L
8
– Met uitzondering van de formules voor de absolute
nominale netto salarismutaties (Ja en ib), bevatten alle
zowel de gemiddelde als de marginale belasting- en pen-
sioentarieven als verklarenden. De marginale belasting-
tarieven
It
variëren van 0,18 tot 0,47, de gemiddelde
It
van 0,07 tot 0,27, zodat het verschil (lt-t) toeneemt naar
gelang het bruto salaris hoger is.
De marginale en de gemiddelde pensioentarieven res-
pçctievelijk u en o zijn aan elkaar gelijk per inkomens-
klasse. Zij variëren hier van 0,035 tot 0,086.
ALTERNATIEVE BEREKENINGEN
De grafieken 1 tot en met
5
geven de uitkomsten weer van
berekeningen betreffende de nominale en de reële netto
salarismutaties, zowél bij toepassing van een ,,procenten-
systeem” als ook bij hantering van een ,,centen-methode”.
En beide gevallen blijft de totale loonsomstijging gelijk.
Nominale netto salarisinittaties.
Grafiek 1 illustreert dat
bij een procenten-methode de relatieve nominale netto
salarismutatie afneemt naar gelang het bruto salaris toe-
neemt. Dit ondanks .gelijke procentuele bruto salarisver-
.hogingen. Als oorzaak treedt hier op het toenemende ver-.
schil tussen de marginale en de gemiddelde belastingtarie-
ven.
De belastingprogressie tempert de relatieve nominale
netto salarismutatie. Dezelfde grafiek laat zien, dat bij een
,,centen-methode” een nog snellere daling van de relatieve
nominale netto salarismutaties plaatsvindt. Bij overeen-
komstige belastinginvloed stimuleert een toenemend bruto
salaris de daling. Derhalve treedt onder beide methoden
een nivellering op van de nominale netto salarissen, maar
het meest bij de ,,centen-methode”.
Bij toepassing van een ,,procenten-methode” stijgt de
absolute nominale netto salarismutatie naar gelang het
bruto salaris toeneemt (zie grafiek 2). De toeneming van
de marginale belastingdruk en .de marginale pensioen-
premie is nI. onvoldoende om de invloed van de groei van
het bruto salaris te compenseren. Onder een ,,centen-
methode” daarentegen staan de verhogingen voor iedereen
in eenzelfde bedrag vat. De’iominale netto salarisrnutaties
nemen dan af naar gelang de salariskiasse hoger is, omdat de
marginale helastingtarieven en de marginale pensioen-
premie het verloop bepalen.
Tenslotte blijkt uit de tweede grafiek dat de absolute
nominale netto salarismutaties bij een bruto salaris van
ongeveer f. .14.000 gelijk zijn ongeacht de toegepaste
methode. Beneden dat niveau biedt de ,,centen-methode”
voordelen. Erboven komt de ,,procenten-methode” gun-
stiger uit.
Reële netto salarisnwtaties
De nominale netto salarismutatie gecorrigeerd voor de
prijsstijging levert de reële netto salarismutatie op. In het
bijzonder de verhouding tussen de bruto verhoging, gecor-
rigeerd voor de prijsmutatie, en de prijsmutatie speelt een
rol. De grafieken 3, 4 en
5
geven de reële netto salarismu-
taties weer bij een prijsstijging van respectievelijk 3, 4 en
5%.
Onder een ,,procenten-methode”:
1108
gratiek 1.
–
PROCENTUELE NETTO SALARIS MUTATIE(*
–
) PER SALARISKLASSE
(LB)
BIJ
BRUTO
ALTERNATIEVE
VERHOGINGEN IN POCENTEN (a) RESPECTIEVELIJK
gratiek 2
OVEREENKOMSTIGE GELOBEDRAGEN (c)
–
ABSOLUTE NETTO SALARIS MUTATIE
(
AL”) PER SALARISKLASSE (L
0
)
BIJ
ALTERNATIEVE BRUTO VERNOGINGEN IN PROCENTEN (a) RESPECTIEVEUJK
AL”
–
OVEREENKOFSISTIGE GELDBEORAGEN (c)
S
AL”
16
‘1319
gid
1600
•
H:
:::’:,
1400
:0
1:
:
—
.:–
200
SSh,,
HSAhr.
COIrO,.
H.CoIn,1,.
Rot.
Adrfl.
I4AdnS.
6
1
L
–
Soh,.
9.5005
Co—
H.Con,,,,.
Rel.
Adnl.
HAan,.
I
1
4
8
12
16
20
24
28
32
000
,
4
8
12
16
20
24
28
32
1000
gralink 3.
–
.
R” a
S
ABSOLUTE RELE SALARIS MUTATIE
(
AL”) PER SALARISKLASSE (L”) BIJ
ABSOLUTE REËLE SALARIS MUTATIE
(
AL
“9
)
PER SALARISKLASSE (0)
BIJ
ALTERNATIEVE BRUTO VERHOGINGEN IN PROCENTEN (c) RESPECTIEVELIJK
ALTERNATIEVE BRUTO VERHOGINGEN IN PROCENTEN
lo)
RESPECTIEVELIJK
VASTE VERHOGINGEN Ic)BIJ EEN PRIJSSTIJGING VAN 3
VASTE VERHOGINGEN
(C)
BIJ EEN PRIJSSTIJGING VAN
4%
–
fl9
AL
“9
AL
–
Old
–
S
800
:
C8I310
C536 s
::
“59
C,
305
0
005
0
–
::
———_….
0
0 NS
200
_400
-.•
–
N
_400
.6OO
SAns
M.Schr.
Cofl,m.
H.00(nrfl.
Rol.
Adm.
1
1,
1,
1,
I
I,,,)
9.995fl.
a
.j_.
SAN.
9.555fl.
CotTon.
54dm,,
W.
99fl,.
9.099,.
.1
Is
1,
1,
1
1
4
8
12
16
20
24
28
32
‘000
4
8
12
16,
20
24
28
.32
1600
S
–
yS(*)!!
BELEG
.
S
erunie
•
–
ESB 4-12-1968
.
.
,
.
.
1109
– bij een prijsstijgingsperunage gelijk aan het perunage
van de bruto verhoging, resulteren negatieve absolute
reële netto salarismutaties die groter worden naar gelang
het bruto salaris hoger is;
– bij een prijsstijgingsperunage, dat 1 punt achterblijft bij
het bruto verhogingsperunage, blijven de absolute reële
netto salarismutaties tot een bruto salaris van ongeveer
f. 22.000 zwak positief, terwijl deze boven dat niveau
dalen en licht negatief worden;
– bij een prijsstïjgingsperunage, dat 2 punten of meer
achterblijft bij het bruto verhogingsperunage, nemen de
absolute reële netto salarismutaties toe tot een bruto
salarisniveau van ongeveer f. 22.000, terwijl zij daarboven
afnemen.
Derhalve een nogal genuanceerd resultaat bij de ,,pro-
centen-methode”.
Onder overigens dezelfde omstandigheden leidt de
,,centen-methode” tot absolute reële netto salarismutaties,
die bij hoger wordende inkomens een gelijkmatig dalend
verloop laten zien.
Een vergelijking van de absolute nominale netto salaris-
mutaties met de overeenkomstige absolute reële netto
mutaties laat zien, dat zowel onder de ,,procenten-methode”
als onder de ,,centen-methode” de correctie voor prijs-
stijging de geschetste tendenties versterkt; en wel in toe-
nemende mate naarmate de
prijsstijging
groter is. Gelet
op de relatieve nominale netto salarismutaties (grafiek 1)
en op het constante prijsstijgingsperunage voor alle
iiikomensklassen, treedt ook tussen de reële netto sala-
rissen nivellering op, zowel bij een procenten-methode”
als bij een ,,centen-methode” (zie formûle 4b).
DE JAREN 1968 EN 1969
Hoe luiden de uitkomsten voor 1968 bij toepassing van een
,,procenten-methode”? Dit ter vergelijking met de feitelijk
afgekondigde 3,5 % + f. 116 bruto salarismutatie. De bruto
opslag zou 4,7% hebben bedragen. De prijsstijging van de
gezinsconsumptie bedraagt 3,5%. Grafiek 6 geeft de uit-
komsten weer.
Het blijkt dat onder beide systemen nivellering optreedt
van de nominale netto en de reële netto salarissen. Hoewel
het meest bij de gecombineerde’ ,,procenten-centen”-
methode. De nominale netto salarismutaties nemen in
beide gevallen toe met het oplopen van het salaris, maar
het meest bij de ,,procenten-methode”.
De reële netto salarismutaties stijgen bij een procentuele
methode tot een salariskiasse van ongeveer f. 14.000.
Daarboven dalen zij. De feitelijke gecombineerde ,,pro-
centen-centen”-methode geeft steeds kleinere reële ver-
hogingen te zien naarmate het bruto salaris toeneemt.
Al vanaf een salaris van f. 15.000 is de verhoging negatief.
Worden beide methoden vergeleken dan heeft alleen de
salarisklasse beneden de f. 10.000 voordeel van de systeem-
wijziging. Alle hogere salarisklassen ondervinden er nadeel
van. Overigens bedraagt het voordeel slechts ca. f. 25 per
jaar voor de schrijver, terwijl de commies en de, hoofd-
administrateur er respectievelijk ca. f. 25 en ca. f. 125 nadeel
door ondervinden.
Het jaar 1969 geeft volgens de Macro-economische
Verkenning
prijsstijging
van de gezinsconsumptie van
4,5%
en een ëontractloonstijging van 4%. Met deze uit-
gangspunten blijken ook volgend jaar de âbsolute nominale
netto en de absolute reële netto salarisniveauverhoudingen
in te krimpen onder een ,,procenten-methode”.
De absolute nominale netto salarismutaties lopen op
gratiek 5.
–
ABSOLUTE REËLE SALARIS MUTATIE
(AL
°°
) PER SALARISKLASSE
(L
°
) BIJ
ALTERNATIEVE BRUTO VERHOGINGEN IN PROCENTEN (°) RESPECTIEVELIJK
VASTE VERHOGINGEN (c),BIJ EEN PRIJSVERHOGING VAN
61.
AL
9
gIdi-
–
Om
a
7
0,09
0,08
a,.007
• 0,06
a, = 0,05
0 0,04
9, 0.03
tdo
H.Sct,e. Come.
H.Co,,o,,.
9e,.
Ad,,,
H4dn,.
4
8
12
16
20
24
28
32
1000
grdtiek 6.
ABSOLUTE NETTO EN RELE NETTO SALARIS MUTATIES (6
L
°
respeet.8t,”
°
) IN
1968; EN IN 1969 BIJ
4°I
BRUTO VERHOGINGEN EN 4,5% PRIJSSTIJGING
/ L
°
reSPmt.
6L
0°
gid
…,, .
.
.
.•-
800
Ç, –
gecombineerde ,, centen-pmcentce’ methode,
,,proentc,’ emtSode –
‘
‘
prneenten” methode
.
—
—
AL°
69
68
400
AL
08
60
met het toenemen van het inkomen. Echter de reële netto
salarismutaties zijn negatief en wel meer naarmate het
salaris hoger is. De differentiatie gaat van ca. f. 65 tot ca.
f. 350. Bij enigerlei gecombineerd systeem zou de differen-
tiatie nog sterker uitvallen.
SAMENVATTING
Bij toepassing van een ,,procenten-methode” krimpen
zowel de nominale netto als de reële netto salarisver-
houdingen in. Zodanige inkrimping gaat sneller onder een
(Vervolg op blz. 1123)
ce
c
e
c
5
Cd
C
3
C
2
c
l
–
.
69
–
Sc6′. N.SCfr.
C000n.
H.COme.
Rel.
Ad
1
m.
96dm.
1
1
1
1
I
4
8
12
16
20
24
28
32
1110
E e’n
M 4 r s
–
ha
‘ 1’1’=’ b a
` – I I e
‘ t
voor de vezels (Il)*
KATOEN
Het bijwerken van de verschillende tabellen gaf bij de
katoen interessante wijzigingen te zien. Allereerst nog even
een overzicht van de belangrijkste
katoenproducerende
landen die thans in het international Cotton Advisory
Committee (l.C.A.C.) zijn verenigd (tabel. 1). Deze landen
produceerden in totaal in het afgelopen oogstseizoen dus
38,34 mln. balen. De totale wereldproduktie in dat katoen-
jaar bedroeg 46,79 mln, baten waarvan ca. 6,5 mln, voor
rekening van de Chinese Volksrepubliek.
De katoenproduktie toonde de laatste twee jaren grote
schommelingen (tabel 2). Hoewel een tabel waarin slechts
enkele oogstjaren uit de naoorlogse periode zijn opgeno-
men het beeld van een lijngrafiek nooit kan vervangen,
blijkt uit de cijfers der laatste drie jaren hoe sterk de in-
vloed van Amerika is geweest op de statistische positie
van de katoen. in Midden- en Zuid-Amerika vielen de
oogsten in enkele landen tegen. Op het totale cijfer is dit
nauwelijks van invloed geweest. Ook in de Verenigde
Staten heeft de natuur meegeholpen aan de beperking
van het aanbod, hetwelk daar echter’ vôoralveroorzaakV
werd door een drastische areaaibeperking
1
. Depogingen
van het U.S. Department of Agriculture om de grote
buffervoorraad van 16,9 mln, balen, die zich aan het eind
van het oogstjaar 1965/1966 had gevormd, in 3 â 4 jaar
tot normale proporties terug te brengen, werden zodoende
reeds na twee seizoenen met succes (6,5 mln. balen) be-
kroond. Zelfs maakte men zich eind 1967 zorgen dat het
aanbod van bepaalde, zeer gewilde katoenklassen, de
zgn. ,,mediurn long” soorten van 1-1/32″ -1-3/32″, inter-
nationaal nauwelijks voldoende zou zijn.
In het beeld van het verbruik .van katoen is niet veel
verandering gekomen (tabel 3). Het verbruik in Japan
bleef de laatste drie jaren redelijk stabiel. In West-Europa
viel in 1967/1968 een kleine achteruitgang te bespeuren.
Voor de Verenigde Staten vormde het seizoen 1966/1967
een top in een overigens dalend verbruik. Detoenanie van
onroerend goed.
•
beheer
• beoordeling
van
bouwplannen
•
controle op uitvoering
• advies bij koop en bouw
MAATSCHAPPIJ VOOR’
KAPITAALSGOEDEREN N.V.
Keizersgracht 634.Amstcrdant-C. Telefoon 020.237133
TABEL 1.
De 23 katoenproducenten van het I.C.A.C.
(Produktiecijfers 1967/1968, x 1.000 balen, Am. standaard 478 Ibs.)
U.S.S.R .
…………….
9.300
Nicaragua
…………….
475
v.s.
………………..
7.400
Griekenland
…………….
450
India
……………….
5.150
Columbia
……………..
440
Brazilië
…………….
‘.
2.300
Argentinië
……………..
400
Pakistan
…………….
2.250
Guatemala
…………….
345
V.A.R
……………….
2.015
Uganda
……………..
330
Mexico
……………..
2.000
Tanzania
……………..
325
Turkije
……………..
1.775
Spanje
………………..
305
Soedan
………………
1.000
Tsjaad
………………..
200
Syrië
……………….
560
El Salvador
……………
16p
Iran
………………..
530
Israël
…………………
130
Peru
…………………
500
.
Bro,,:
T.C.A.C. Washington.
Qt,arler!y Stolislical !3,ilIeli,,.
Iran zal in 1968/69 toetreden tot de I.C.A.C.
TABEL 2.
Katoenproduktie verspreid over de conhinenten
(x 1.000 balen)
1945/1946
1
1955/1956
1
1965/1966
1966/1967 1967/1968
VV
8.852
14.680
14.920
9.860
7.400
5.908
13.390 15.812 16.762
18.104
U.S.S.R.
–
Oost-
.
Europa
…….
2.025
.
6.285 8.895
9.445 9.415
Azië:…………..
Overig Amerika
2.528
5.535
7.833
6.777
6.986
Afrika
………..
2.001
3.269
4.921
4.993
4.693
West.Europi
47
..
520 749
841 771
21.361
43.679 53.130
48.678
47.369
Bron:
1.C.A.C.
–
de consumptie kwam de laatste 2 jaar hoofdzakelijk voor
– rekening van Azië (excl. Japan), Rusland en Oost-Europa.
Het hoge cijfer voor Afrika geeft verder een vooral relatief
belangrijke stijging te zien. Een bevèstiging dus van de
reeds in vorige publikaties gesignaleerde trend, nI. de trek
van de katoenverwerkende industrie naar de katoenpro-
ducerende landen.
–
Wij komen nu aan de internationale
katoenhandel.
Tabel 4 geeft hiervan een beeld. De dalende tendens van
de uitvoer van de Verenigde Staten – welke vooral door
een trendlijn op basis van 5-jaars voortschrijdende ge-
middelden zichtbaar kan worden gemaakt – is de laatste
twee seizoenen onderbroken. Een lijndiagram gebaseerd
op jâarcijfers zou echter nog beter dan een tabel het
sterke ,,o’p en neer” gaan van de uitvoeren van deze residu-
leverancier kunnen demonstreren. De Amerikaanse dele-
* (1) in
ESB
van 27 november jl., blz. 1089-1092.
1 In 1965/1966 bedroeg het bebouwd oppervlak 13,6 mln.
acresVia 9,6 mln. acres (1966/1967) werd het teruggebracht
tot 8 mln. acres (1967/1 968). De opbrengsten per acre bedroegen
in die oogstjaren resp. 526,
477 en 447.Ibs. per acre (gemiddeld).
ESB 4-12-1968
1111
TABEL 3.
Katoenverbruik vérspreid over de continenteti
–
.
(x
1.000 balen)
195511956
1964/1965 1966/1967 1967/1968
12.429 15.962
16.993 18.013
Rusland en Oost-Europa
6.788
9.350
10.062
10.270
V.S
…………………..
9.210
9.171
9.497 8.986
7.021
7.189
7.142 6.720
Azië (excl. Japan)
………….
2.877 3.582
3.710
3.702
…
2.322
3.400
3.255
3.350
West-Europa
……………..
Overig Amerika
………….
Japan
.
………………….
562
1.135
1.625
1.675
Afrika
………………….
Totaal
…………………
41.209 49.789 52.284 52.716
–
Bron:
I.C.A.C.
TABEL 4.
TABEL 5.
Katoenimporten
(x
1.000 balen)
–
1955/1956
}.196411965
1965/1966 1966/1967 1967/1968
Azië (cxcl. Japan)
1.544
3.164
2.927 3.462
3.288
Rusland – Oost-
Europa
1.933
3.005
3.419
3.247
3.082
V.S.
…………
137
74 98 63
145
West-Europa
6.565
6.430 6.814
6.758
6.479
Overig Amerika
617
791
884
748 703
2.386
….
3.500
3.091
3.571
3.514
Japan
…………..
Afrika
………..
53
188
260
320
249
Totaal
………..
…
•
13.235
17.152
17.493
18.169
17.510
Bron: I.C.A.C.
Katoenexporten
(x
1.000 balen)
1945/1946 1955/1956 1964/1965 1965/1966
1966/1967 1967/1968
V.S.
………………………………….
3.613
2.215
4.060 2.942 4.669 4.206
898
2.174
2.743 2.919 2.845
3.176
400
1.439
2.005
2.561
2.500 2.400
2.402
3.825
4.174
4.920
3.946
3.712
Azië
…………………………………….
Afrika
……
. …………………………….
1.879
..
3.165
3.408
3.502
3.667 3.489
Rusland
. Oost-Europa
……………………
.
.
Overig Amerika
………………………….
.
.
6
..
181
170
211
287
385
West-Europa
…………………………….
.
.
Totaal
………………………………….
.9.208
12.999
T6.560
17.055
17.914
17.368
Bron: 1.C.A.C.
gatie bij de laatste Ii.A.C.-besprekingen te Athene
(juni 1968) diende symbolisch wederom de altijd nog vage
claim van een ,,fair share” van de internationale katoen-
markt (een aandeel.dat blijkbaar op
5
â 6 mln, balen wordt
geraamd) voor Amerika in. Zoals tabel 4 verder aantoont,
zagen de meeste landengroepen hun exporten sedert
1964/1965 stijgen. Midden- en Zuid-Amerika waren de
– laatste twee seizoenen iets minder sterk in hun uitvoer.
Wat de katoenimporten betreft is het totale beeld weinig
veranderd (tabel
5).
De invoer in West-Europa en in Japan
is de laatste jaren redelijk stabiel. EelL lichte daling valt
in’ het vorige seizoen te constateren bij Rusland,. Oost-
Europa en Azie.
Tenslotte de weerspiegeling van produktie en con-
sumptie in de wereidvoorraden (tabe) 6). Het loont de
moeite het voorraadverloop sedert de tweede wereld-
‘oorlog na te pa6. Door de wereldvoorraden te splitsen
In
5
dlelke
w
iii
de Verenigde Staten
ZIJfl
opgeslagen en de
ds’ërie voorraden komt zéer duidelijk naar voren hoezeer
de Verenigde Staten de laatste ‘jaren de rol van houdster
van
‘
s
werelds buffervoorraad van katôen heeft vervuld.
Tevens is goéd zichtbaar ii welk een snl tempo de grote
wereldvoorraad van katoen tot normale proporties is
teruggebracht. Natuurlijk is deze ontwikkeling nietzonder
uitwerking gebleven. Het evenwicht tussen vraag en aan-
,bod van bepaalde variëteiten is thans labiel. In de Ver-
enigde Staten is meii bezig het aanbod op te voeren door
het areaal uit te breiden. De oogstverwachtingen schom-
melen om dè 11 mln, balen.
Door het tijdelijk wat geringere:aanbod is het prijspeil
opgèlopen. Deze prijsstijging viel samen met gevoelige
dalingen in de noteringen van bepaalde man-made fibers.
Wij koiien hier in ons derde artikel op terug, na in het
vervolg van dit tweede artikel de stand van zaken in de
– latstbedoelde veze1çateorieën te hebben weergegeven.
1112
MAN-MADE FIBERS
Een vergelijking van de produktiejaren 1964 en 1967 toont,
dat de totale produktie van man-made fibers wederom
sterk is gestegen. Het accent valt hier op de non-cellulose
vezels (tabel 7). Voor de spinners onder de verder-ver
–
werkende industrieën is het belangrijk te weten hoe groot
de percentages zijn die de ,,vezel”van de man-made fiber
produktie uitmaakt. In onze publikatie van juni 1966
2
hebben wij ook deze produktie – uitgedrukt in equivalente
katoenbalen en verspreid over de côntinenten – weer
–
gegeven. Een vergelijking van dezelfde jaren – 1964 en
1967 – levert het beeld van tabel 8.
Nog komt bijna 80% van de produktie voor rekeriing
van de drie grote ,,oude” produktiegebieden West-Europa,
Noord-Amerika en Japan. Toch is een van de meest
recente ontwikkelingen dat zowel de produktie als de ver-
werking van man-made fibers in de zogenaamde niet-
traditionele MMF-textielgebieden toeneemt, De in tabel 9
weergegeven rangschikking van produktie en importen
van de landen die niet tot de MMF-pioniers kunnen worden
gerekend laat dit zien. De oorzaken van dit verschijnsel
zijn vele. De discontinue vezel dient in sommige katoen-
verbouwende gebieden als additioneel. spinmateriaal.
Zodoende komt meer grond voor agrarische voedsel-
produktie ter beschikking. De producenten van de toch als
kapitaalintensief bekend staande man-made fibers zien
er verder blijkbaar bepaald een voordeel in delen van hun
produktiecapaciteit naar ontwikkelingsgebieden over te
plaatsen. De gebruiksgewoonten internationaliseren zich
–
Het ballet van de vezels; internationale consequenties van
de concurrentiestrijd tussen katoen en man-made fibers”,
bijlage bij
ESBvan
15 jûni 1966.
2
1964
1967
West-Europa
………….. . …….
12,6
VS/Canada
…………………..
12,8
6,9
Rusland
–
Oost-Europa
–
China
..11,1
.9,8
4,7
6,4
Japan
………………………..
5,2
Overige landen
………………..
1,8
2,4
Totaal
………………………..
32,6
..
41,1
TABEL 6.
Katoenvoorraden
(in mln, balen aan het eind van het seizoen-aug.)
V.S.
Elders
I
V
.
S.
Elders
11,1
18,8 11,4 12,2 7,3 18,9 8,7 13,4
2,5
17,1
1957
………..
8,9
12,3
1948
… …….
3,1
11,9
7,6
12,8
5,3
10,1
1958
………….
1959
………….
1960
…………
7,2
13,1
1946
………….
6,8 10,2
7,8
12,0
1945
………..
1947
………….
2,3
…
10,-
11,2
12,1
2,8
12,9
12,4 13,6
1949
………….
5,6
13,1
1961
…………
14,3 13,7
1950
………….
1951
…………
9,7
11,5
1962
…………
1963
………..
16,9
13,5
1952
…………
1953
………….
11,2
II,!
1964
………..
1965
………..
12,5
14,2
1954
…………
1955
………..
1956
………..
14,5
10,1
1966
………..
1967
………..
1968
………..
6,5
14,6
Bron:
I.C.A.C.
TABEL 7.
Wereldproduk tie van man-made fibers
(in mln. lbs.)
Vezels
Garens
Totaal
1964
1967
1964
1
1967
1964
1
1967
Cellulose vezels:
4.252 4.236
2.287 2.169
6.539 6.405
Ace,aat
101
76
646
788 747
864
4.353
4.312
2.933 2.957 7.286
7.269
Rayon
………
Non-cellulose vezels:
Polyamide
198
298
1.794
2.599
1.992
2.897
Polyester
512 1.182 233 477
745
1.659
Acryl
658 1.187
5
6
663
1.193
Overige vezels
200
305
122
255 322 560
1.568
-2.972
2.154
3.337 3.722
6.309
Totaal
………..
5.921
7.284
5.087 6.294
11.008
13.578
Bron: Textile Organon
TABEL 8.
Wereldproduktie van man-made fibers verspreid over de
conhinenten
(in mln. equivalente katoenbalen)
TABEL
–
9.
–
,,Availability” van man-made fibers in niet-traditionele –
MMF-textielgebieden
(in mln. lbs. – 1966)
Produktie
Imp6rt
Totaal
Rusland, Oost-Europa, China
2.042
385
2.427
Noord- en Zuid-Amerika
558.
101
659
West-Europa
……………….
193
153
346
312
..
278
590,
Overige landen
………………
3.105
917
4.022
Bron:
I.C.A.C.
TABEL 10.
Wereidvezelproduktie gerangschikt naar gewicht en waarde
Gewicht
(in mln. lbs.)
Waarde
(in mln. S)
1964
1967
1964
‘
1967
24.600 22.400
7.020 6.700 3.340
3.440
3.010 3.220
Man-made fibers,
Cellulose vezels:
Katoen
……………
6.510
6.410
2.740 2.480
Wol
……………..
Acetaat
750
860 520 500
7.260
7.270
3.260
2.980
Non-cellulose vezels:
Rayon
………….
Polyamide ……..
2.900 2.380
2.510
Polyester
…1.990
740 1.660
860
1.420
660 1.190
710
590
3.390
5.750
3.950
4.520
Totaal
Acryl
………….
Natuurlijke vezels
. .
27.940
25.840
10.030
9.920
Man-made fibers
…
10.650
‘
13.020
7.210
7.500
38.590
38.860
17.240 17.420
Bron:
de conversiefactoren zijn ontwikkeld aan de hand van gegevens vsn
N.C.C. en I.W.S., alsmede van prijsnoteringen uit de praktijk.
TABEL 11.
,,Availability” van man-made fibers in West-Europa,
Noord-Amerika en Japan
‘ (in mln. lbs.)
Cellulose-basis
–
Non
cellulose-basis
Totaal
1964
1
1967
1
1964
1
1967
1
1964
1
1967
2.007
1.704
1.088 1.668
3.095
3.372
U.S.A-Canada
1.624
1.546
1.384
2.430
3.008
3.976
Wèst-Europa
………
Japan
…………..
856
668
1.023
1.484
1.879
Totaal
…………
..816
..
..4.447
4.106
3.140
5.121
7.587
9.227
Bron:
National Cotton Council of America.
Bron:
Textile Organon.
tenslotte veel sneller dan men denkt. Zo is het buy. op-
vallend hoe de jeugd in tropische gebieden zich in bepaalde
– ,,warme” – kledingstukken, vervaardigd uit blends,
wringt, alleen omdat dat ,,in” is. Alle dus motieven voor
dit interessante, nieuwe verschijnsel.
Het nadeel van deze mondiale overzichten is altijd dat
men veel te grof werkt. Er wordt gesproken over ,,de wol”
en ,,de katoen” alsof het één vezeltype is. Bij de man-made
fibers is dit nog erger, daar zowel continu-garens en dis-
continue vezels als cellulose en non-cellulose categorieën
in alle schakeringen bij elkaar worden gevoegd. Wij geven
deze zelfkritiek weer, nu wij ons ten tweede male (in tabel
10) wagen aan het hachelijke avontuur van een rang-
schikking der vezels naar gewichts- en waarde-eenheden.
Duidelijk spreekt uit deze tabel de prijsdaling van de man:
made fibers. ‘Gedetailleerde berekexungen van ‘garens en
weefsels zullen dit in ons laatste artikel nog onderstrepen.
Ook geeft dezerangschikking een heel ander beeld van het
– economisch belang van de vezels. In gewichtseenheden
was de produktie van natuurlijke vezels in 1967 nog twee
maal zo groot als die van de man-made fibers; naar waarde
geschat was de verhouding 100 75
3
. Een verhouding die
‘overeenkomt met de vergelijking gebaseerd op katoenbaal-
equivalenten in tabel 3 van ons eerste artikel.
Tenslotte geven wij (tabel 11) een overzicht van de ‘er
–
werking van man-made fibers in de’ drie belangrijkste
centra in de jaren 1964 en 1967. In Noord-Amerika een
totale yooruitgang met ca. éénderde. Japan boekte als
goede tweede een toename van bijna 27%. West-Europa
bleef meteen
–
stijging van noggeen- 10% bij
–
zijn rivalën
• achter. Hierbij moet wel worden’ ‘vermeld, dat het jaar
In 1964 ‘aren ‘dezereas
e.vi’cht 100:
waarde
100 : 72. Ook hieruit blijkt de verschuiving in prijzen.
ESB 4-12-1968
;1113
TABEL 12.
Spincapaciteit van discontinue vezels
West-Europa
V.S.
India
Japan
Overige landen a)
mln,
index 1939
mln.
•
index 1939
mln,
index 1939
siln.
index 1939
mln,
index 1939
spuien
=
100
spillen
=
100
spuien
=
100
spuien
=
100
spuien
=
100
1914
……………..
87,9
128
i
1,5
124
6,4
63
3,4
30
2,2
24
1929
……………..
91,5
133
34,8
137
8,7 86
6,5
57
6,2
67
3939
……………..
68,6
100
25,4
100
10,1
100
11,4
100
9,3
100
1950
……………..
57,3
84
23,0
91
10,5
104
4,4
39
8,7 94
1960
……………..
40,4
59 20,1 79
13,5
134 13,0 134
15,5
167
1965
……………..
28,1
… …
41
19,4
‘
77
16,0
158
12,7
112
21,2
228′
26,9
… …
39
20,0
79
16,7
165
12,6
III
.
22,0
237
1966
…………………
1967
……………..
…
..25,1
37
20,6
81
17,1
169
12,6
III
22,9
246
Bron:
!.F.C.A.T.T., Zürich.
a) Exclusief Rusland, Oost-Europa en China.
TABEL
II.
Weefcapaciteit
West-Europa
V.S.
India
Japan
Overige
l
ndcn a)
x
1.000
index 1936
x 1.000
index 1936
x 1.000
index 1936
x
1.000
index 1936
x 1.000
index 1936
weef-
lOO
neef-
100
weef-
100
weef-
=
100
weef-
=
100
getouwen
getouwen
gelouwen
gelouwen getouwcn
119
699
122 180
89
189
57
159
91
1936
………………
100
574
100
202
100
333
100
174
100
1.017
79 369 64
208
103
337
101
310
179
1930
……………….1.528
570
44
285
50
209
103
397
119
491
.
282
1955
……………….
1
.
.288
545
42
270
47 208
103
389
117
509
293
1965
……………….
1966
……………….
1967
……………….
498
39
258
45 208
103
390
117
524
301
Bron:
l.F.C.A.T.l. De 1967-cijfers voor de U.S.A. en voor de overige landen zijn geschat.
I)
Exclusief Rusland, Oost-Europa en China.
1967
in de annalen van de Westeuropese textielindustrie
als niet zeer gunstig werd opgetekend.
DE CAPACITEIT
VAN DE KLASSIEKE VEZEL-
EN GARENVERWERKÉNDE INDUSTRIEËN
Hoewel de vergelijkingen van de aantallen.spillen en weef-
getouwen steeds weer bezwaren opleveren door de ongelijk-
soortigheid van de apparatuur, wordt dit gecompenseerd
door het simpele feit dat dit gebrek voor elk land geldt.
De trend van de cijferreeksen spreekt gedurende een lange
reeks van jaren toch wel een duidelijke taal (tabel 12).
Indien deze gegevens in een spinvormige Iijngrafiek worden
verwerkt, blijkt de stijgende tendens van India en vooral
die van de groep overige landen zich gestadig voort te
zetten. Belangrijk zijn echter twee andere ontwikkelingen.
De teruggang in Japan is een gevolg van het consequent
uitvoeren van een ,,scrapping” programma. De naoorlogse
uitbreiding blijkt daar ondanks vele waarschuwingen toch
te snel te zijn verlopen. Opvallend is daarnaast de stijging
van de Amerikaanse capaciteit. In West-Europa leeft soms
de gedachte dat deze sector van de textielindustrie in het
bijzonder geschikt zou zijn om naar ontwikkelingslanden
te worden overgebracht. Zo zelfs, dat men verzuimt na
te gaan wat in een sterk geïndustrialiseerde, werkelijke
èenheidsmarkt aan de overzijde van de Atlantische oceaan
gebeurt. Daar toch heeft diezelfde industrie, gestuwd d
ooi
:
.
een driejarige expansie zonder weerga ‘, het investerings-
niveau verhoogd van $ 500 mln, tot $ 1.300 mln, per jaar.
En dit dus heus niet alleen in diepte-investeringen.
Het overzicht van de weefgetouwen is minder compleet
en bovendien niet zo sprekend daar het uitgaat vn
1930
met
1936
als scharnierpunt (tabel
13).
Wat India aangaat
moet men beseffen dat het garenverbruik in de handweef-
sector nog steeds belangrijk is
5
. In de VerenigdèStatëri is
de weefcapaciteit niet toegenomen. Ook in West-Europa
is het aantal weefgetouwén gedaald. De stijging van het
aantal weefgetouwen in de zich nieuw industrialiserende
landen zet zich nog steeds krachtig voort.
Tot zover de cijfers van de klassieke spin- en weel’-
industrie. De vezel- en- garenverwerking geschiedt heden
Als beginpunt kun hicrvoor augustus 1964 worden aange-
nomen. Door de afschaffing van de ,,duat cottonpricing” stegen
de Amerikaanse mill-margins toentertijd in één klap van 25,1
dollarcents naar 33,2 dollarcents (unfinished cloth). Jaarge-
middelden kwamen vervolgens op 26,1 (1963), 35,6 (1964) en
38,7 (1965). De 3-jarige ,,boom” komt ook tot uitdrukking in
de investeringen van de Amerikaanse text iel i ndustrie. Deze be-
droegen van 1964 tot en met 1966 resp. $ 760, $980 en $ 1.130
mln. In 1967 was het cijfer $ 890 mln. Voor 1968 en 1969 zijn
de ramingen ‘(McGraw Hill) resp. $ 790 en $ 900 mln. Enkele jaren geleden (bedroeg dit nog
53%
van de fabriek-
matige consumptie.
(I.M.)
1
1
1
N
o
1114
TABEL 14.
Produktie van iveefsels uit katoen en man-made fibers
(in mln. yds., mln. sq.yds., x 1.000 gIls.)
West-Europa
V.S.
India
.
Japan
Overige landen a)
Katoen
MME
Katoen
MMF
Katoen
MME
Katoen
MME
,
Katoen
MME
14.530
–
6.800
–
1.210
–
1.050
–
1.200
–
1929
12.370
–
8.060
–
2.420
–
2.650
–
1.500
–
10.210
1.840
8.530
1.000
3.980
50
3.870
1.300
2.530
190
1912113
…………….
………………
10.190
3.340 11.100
3.400 5.320
460
3.840
2.430
5.880
970
1936/38
…………….
1957
………………
1967
………………
9.230 4.260
10.100
6.100
4.480
930
3.380
4.000
9.240
1.600
Bron:
The Textile Council, Manchester.
a) Exclusief Rusland, Oost-Europa en China.
TABEL IS.
Garen verbruik in de Westeuropese tricotage-inclustrie
a)
(x
1.000 ton)
Katoen
Wol
Man-made fibers
cellulose
Inon-ccllulosc
121,3
92,0
34,1
18,5
124,5 104,3
25,5 32,6
130,3 113,7
22,0
66,2
1955
……………
49,6
123,1
22,3
139,0
1958
……………
1961
……………
158,1
119,5
22,6
169,7
1964
…………….
1965
……………
1966
…………….
57,5
120,3 18,2 182,9
Bron:
Sccr. Inlcrnational des lndustrics dc la Maille, Parijs.
a) EEG en EFTA, inclusief Finland, exclusief Portugal.
TABEL 16.
Wereldproduktie en wereldhandel in katoenen en nian-mnade
fiber weefsels
a)
(in mln. yds., mln. sq.yds., x 1.000 qtls.)
1912/1913
1929
193611938
1957
1
1960
1967
Produktie:
Katoen
24.800 27.000 29.100 36.300 37.200
36.400
MMF
50
700
4.400
10.600
11.200
16.900
Tolaal
……..
24.850
27.700 33.500
46.900 48.400
5100
Handel:
Katoen
9.850
7.700 6.000 5.250
5.750
4.850
MMF
……..
– –
800
2.500
2.200 3.100
9.850
7.700
6.800 7.750
7.950
T950
Totaal
……..
Handel in
%
van
..
de produktie
.
40
28
20
16 16
–
15
Bron:
The Textile Council, Manchester. a) Exclusief Rusland, Oost-Europa en China.
ten dage weliswaar via tal van andere technieken
6,
doch
het is zeer moeilijk om hiervoor internationaal vergelijk
bare produktiecijfers te rubriceren die èok over meerdere
jaren teruggaan. In dit beknopte overzicht zullen wij deze
lacune hier en daar op een andere wijze trachten te vullen.
PRODUKTIE EN HANDEL
VAN WEEFSELS EN BREISELS
Beter dan de capaciteitsoverzichten geeft de omvang van
de met de apparatuur verwezerdijkte produktie weer hoe
de internationale concurrentieverhoudingen thans zijn.
Tabel 14 laat dit zien. Sterk spreken weer de stijgingen van
de man-made fiber produkties. In West-Europa, maar
vooral in Amerika blijkt hoe Lie intensieve aanwending
van meer efficiënte en moderne machines de teruggang in
capaciteit compenseert. De teruggang van de produktie
in de drie traditionele katoenverwerkende centra (Ver-
enigde Staten, West-Europa en Japan) is in het laatste
decennium eigenlijk relatief veel geringer dan men uit de
tabellen 12 en 13 zou opmaken. Tenslotte komt de toename
van de produktie in de nieuwe landen gedurende het laatste
decenniuni in tabel 14 wel zeer sterk naar voren.
Aan het eind van het capaciteitsoverzicht van de klas-
sieke spin/weef-industrieën werd reeds opgemerkt dat ver-
schillende moderne technieken als garenverbruikers sterk
naar voren komen. in aansluiting op de twee jaar geleden
gereproduceerde gegevens volgt in tabel 15 dan ook de
garenconsumptie in de Westeuropese tricotage-industrie.
Ook hier valt een merkwaardig standhouden van de grond-
stof katoen te constateren. Tevens loopt de rode draad van
ons verhaal, nI. de grote vooruitgang van de non-cellulose
man-made fibers, in dezetabel door. De technologische
voorsprong van bepaalde sectoren uit de tricotage-industrie
zou eigenlijk nog het sterkste tot uiting komen door een
weergave van het verbruik van kwalitatief hoogwaardige
continu-garens, indien deze gegevens althans – meer
internationaal gerangschikt – ter beschikking zouden
staan.
Een goed beeld van het verbruik van alle vezels en garens,
geografisch bezien, zou verder verkregen kunnen worden
door de produktiegegevens af te ronden met een overzicht
van het internationale handelsverkeer in weefsels, breisels
en vooral in geconfectioneerde artikelen. Dit is des te meer
nodig omdat de gegevens van de text ielconsu mptie per
hoofd van de bevolking de laatste jaren niet meer up-to-
date zijn
7
. De korte tijd die ons terbeschikking stond om
de laatste gegevens te verzamelen maakte het echter on-
mogelijk om het internationale handelsverkeer volledig
weer te geven. Wij volstaan dus (in tabel 16) met het beeld
van de verhouding tussen de wereldproduktie en de wereld-
handel in weefsels van katoen en man-made fibers. De
cijfers van katoenen weefsels werden wederom krachtig
aangevuld door die van weefsels uit man-made fibers.
:De internationale handel blijft de laatste jaren qua volume
constant doch neemt t.o.v. de wereldproduktie relatief
toch nog iets af. –
Dr.
W. T.
Kroese
6
Hoewel daaronder de tricotage veruit de eerste plaats
inneemt- zie tabel 16 – moeten hier ook de tufting, alsmede
de non-wovens en alle daarop geënte methoden van vezelver-
werking in vliesvorm worden genoemd.
– Het laatste FAO-overzicht,
Per Caput Fiber Consunsplion
Figures 1960-1966,
omvat slechts enkele ,,Selected Countries”
en is dus niet compleet.
ESB 4-12-1968
–
–
1115
Sociale zekerheid
-,
Verslag van het Congres. van het Institut
international de Finances Publiques (Turijn, 10-18 september 1968)
Inleidende opmerkingen *
Het onderwerp van dit congres was
,,sociale zekerheid”, d.w.z. de ver-
schaffing ‘an middelen aan individü
of gezin, waardoor ten minste
een
minimaal reëel inkomen zeker gesteld
is ‘. De doeleinden van een dergelijk
systeem van sociale zekerheid zijn
drievoudig
2
. Ten eerste
inkomens-
ondersteuning, m.a.w. de maatschap-
pelijke verplichting om ieder lid van de
gemeenschap een minimum levens-
standaard te garanderen. In de (poli-
tieke) praktijk wordt deze verplichting
nietaltijd gerealiseerd, ook niet in de
centraal geleide volkshuishoudingen.
Ten tweede
het beperken van inkomens-
variaties, die samenhangen met schom-
melingen in de verdiensten en in de
capaciteit om verdiensten te verkrijgen:
Ten derde,
de ,,verspreiding” over de
gemeenschap van de externe effecten
van het markt- en budgetmechanisme.
De aanvaarding van het eerste doel-
einde impliceert dat in geval van het
geheel of gedeëltelijk ontbreken van
eerder genoten regelmatige verdiensten
eventueel aanvulling of vervanging tot
– een minimum inkomen moet plaats-
vinden. Een ander gevolg is dat som-
mige subjeèten inkomensoverdrachten
krijgen ongêacht hun arbeidsstatus,
met name grote gezinnen waarvan de
inkomenstrekker ontoereikende ver-
diensten ontvangt. Het derde doeleinde
van een systeem van sociale zekerheid
impliceert dat belastingen geheven
moeten worden van de gehele gemeen-
schap om de overheid in staat te stellen
uitkeringen te kunnen doen aan bijvoor-
beeld werklozen, of in het algemeen aan
de slachtoffers van maatschappelijke
– gebeurtenissen die niet voldoende ,,be-
schermd” worden door het markt- of
budgetmechanisme.
Teneinde de genoemde doeleinden
van een systeem van sociale zekerheid
te-kunnen realiseren, zijn er in de loop
der jaren —met name na W.O. II –
vele wettelijke programma’s geënta-
meerd in de ontwikkelde lânden, maar
ook in ontwikkelingslanden
3..
Veelal
worden – ook in Nederand – derge-
lijke programma’s onder de term sociale
verzekeringen
gerangschikt; dit is ten
onrechte voor zover het verzekerings-
karakter ternauwernood of geheel niet
aanwezig is.
Enige samenhangen
Het is opvallend dat in de literatuur
en de politieke discussie over sociale
zekerheid, datdus mede de sociale ver-
zekeringen omvat, soms sterk – d.w.z.
eenzijdig – de nadruk wordt gelegd op
het percentage van de loonsom dat
wordt geheven voor dit doel, of op de
hoogte van de uitkeringen. Op het
congres kwam echter duidelijk naar
voren ‘ dat de belangrijkste
parameters
voor het beleid
van andere aard zouden
moeten
zijn,
zoals het recht op een
uitkering, de resulterende ,,incentive to
work”, de samenhang met de econo-
mische groei, de mate waarin suppietie
uit particuliere voorzieningen plaats-
vindt ende wijze van betaling der uit:
keringen (in geld bf natura). Bovendien
en bovenal is er echter de noodzaak om
bij de beoordeling van onderdeien van
een beleid van sociale zekerheid reke-
ning te houden met het feit dat de
effecten niet goed gewaardeerd kunnen
worden, indien niet aile overcirachten,
heffingen en voorzieningen, van de
totale overheid in de beschouwing
worden betrokken.
Dat betekent in de eerste plaats de
noodzaak van afweging van de voor
–
delen van een toeneming der sociale
zekerheid tegen de werkelijke kosten
van stijgende belastingdruk en de
politieke ,,nadelen” van een verder-
gaande inkomensherverdeling. In de
tweede plaats is er het grote beling van
méér inzicht in de ,,dynamics” van een
stelsel van sociale zekerheid, als bijioor-
beeld de eventueel automatische kop-
peling van produktiviteitsstij ging en toe-
name van de sociale zekerheid. Dit
vraagstuk, dat ook in Nederland steeds
in één of andere vorm aan de orde is,
betreft in feite de vraag naar de for-
mule voor een redelijke verdeling van de
produktiestijging tussen de huidige
werkende generatie en degenen die
vroeger aan de produktie hebben bij-
gedragen.
Sociale
zekerheid
en economische theorie
De hiervoor genoemde problemen zijn
slechts twee uit vele en eigenlijk een
direct gevolg van het feit, dat de theorie
van de openbare financiën de vraag-
stukken die voortvloeien uit de be-
rtaande stelsels van sociale zekeiheid
nog zeer onvoldoende in haar analyse
heeft geïntegreerd. In vele theorie-
boeken over openbare financiën wordt
geen afzonderlijke aandacht aan dit,
onderwerp besteed, of op zijn best in
een ternauwernood met de rest van het
boek verband houdend hoofdstuk. De
nadelen van één en ander worden zowel
bémerkt in de analyse vah problemen
van sociale zekerheid als in het prak-
tische beleid
5
. Dit alles valt des te meer
op omdat de ontwikkeling van de
sociale zékerheid belangrijke kwantita-
* In de voetnoten wordt, voor zover
niet anders is aangegeven, verwezen naar
de congresstukken die in
Public Finance /
Finances Publiques, 1969/2,
worden ge-
publiëeerd.
1
Deze omschrijving was verwerkt in
de opdracht aan de preadviseurs voor dit
congres.
2
Martin David (Wisconsin): commen-
taar op ,,Social insurance and economic
incentives” door M. Kucharski en Z.
Pirozynski (Warschau).
Vgl. Francesco Reviglio (Urbino):
,,Finance of social security in developing
countries”; van dezelfde auteur’ twee
artikelen in
I.M.F. Staff Papers
(juli en
november
1967).
Sterk daartoe gestimuleerd door de
eerder genoemde bijdrage van M. David,
maar ook door het preadvies van Sergio
Steve (Rome); ,,Public Finance and Social
Security”.’
Sergio Steve noemt in zijn bijdrage
bijvoorbeeld de merkwaardige omstandig-
held dat in Italië enige jaren geleden het
belastingstelsel een belangrijke hervorming
onderging, zonder dat bij het betreffende
ontwerp van wet enige aandacht werd ge-
geven aan de samenhangen tussen ver-
delings- en administratie-aspecten’ van
belastingheffing enerzijds en heffing en
uitkeringen voor sociale zekerheid ander-
zijds. Wellicht is het ten deze nuttig de
hand ook eens in de Nederlandse boezem
te steken.
1116
tieve en kwalitatieve veranderingen
(o.m. in de begroting van de overheid)
heeft teweeggebracht, vergeleken met de
periode van vôér de tweede wereid-
oorlog. In feite betekende de ontwik-
keling van de sociate-zekerheidssyste-
men een belangrijke toevoeging aan
– en een belangrijke relatieve verande-
ring in – de doeleinden en instrumen-
ten van de overheidsfinanciën.
Daarbij valt in de
eerste plaats
de
aandacht op de invloed op de
allocatie
door middel van bijvoorbeeld de rela-
tieve toename van de inkomensover-
drachten t.o.v. de reële uitgaven van de
overheid. In de
tweede plaats
heeft de
toeneming van de sociale zekerheid het
totaal voor herverdeling beschikbare
bedrag in d overheidsfinanciën sterk
vergroot. In de
derde plaats
hebben de
stelsels van sociale zekerheid belang-
rijke elementen van
ingebouwde stabili-
saf oren
bevorderd. Dit geldt niet alleen
voor de werkloosheidsuitkeringen, maar
evenzeer voor kinderbijslag en oude-
dagsvoorzieningen waarvan de finan-
ciering niet pro-cyclisch is, maar on-
afhankelijk van het niveau van econo-
mische bedrijvigheid.
Tenslotte
is er de
samenhang tussen sociale zekerheid en
groei.
Daarbij kan onder meer gedacht
worden aan de invloed op het aanbod
van arbeid en besparingen in vaste
activa en de daarmee verband houdende
keuze van produktiemethoden.
Er is zo te zien voldoende aanleiding
6
de integratie tussen de systemen van
sociale zekerheid enerzijds en de theorie
der overheidsfinanciën en economische
politiek anderzijds sterk te bevorderen,
vooral ook omdat de doeleinden vaak
dezelfde zijn. In deze zin heeft ook
Veldkamp
7
onlangs terecht een plei-
dooi geleverd voor de integratie van de
sociale verzekering in het totale finan-
cieel-economische beleid. Daaraan dient
echter wel een inpassing in de theorie
vooraf te gaan!
In de rest van deze notities wordt aan-
dacht besteed aan enige afzonderlijke
inleidingen of vraagstukken, die tijdens
dit congres aan de orde kwamen.
Integratie
In de inleiding van Steve werd hèt
pleidooi v66r een volledige integratie
van het systeem van sociale zekerheid
in de overheidsfinanciën o.m. getrans-
formeerd in een pleidooi tegen afzon-
derlijke fondsen voor sociale verzekerin-
gen. W. Drees Jr. bracht in de discussie
naar voren dat de in de begroting ge-
integreerde sociale verzekeringen in
dezelfde mate politiek ontembaar zou-
den blijken als de meeste overheids-
uitgaven. Een geijksoortig bezwaai
had Drees tegen dd verre van bewezen
stelling van Steve dat separate heffingen
voor sociale verzekeringen de mogelijk-
heden voor belastingheffing zouden
beperken: het tegendeel van Steve’s
opvatting blijkt uit de studie
Incomes
in Europe
waarin geconcludeerd wordt
dat, indien sociale verzekeringen uit de
algemene middelen gefinancierd
worden, andere categorieën uitgaven
bedreigd worden, terwijl dit juist niet
het geval is indien er specifieke bij-
dragen voor de -sociale verzekeringen
geheven worden.
Macro-economische afwenteling
Een Nederlandse bijdrage was de in-
leiding van- Weitenberg
8
over de macro-
economische afwenteling, d.w.z. alle
directe en indirecte effecten van sociale
premies op de structuur van de vraag,
de werkloosheid, de lopende rekening
van de betalingsbalans, de prijzen, enz.
Met gebruikmaking van het korte-
termijnmodel van het Centraal Plan
Bureau constateert Weitenberg dat de
voortwenteiing van een ,,pay-roil tax”
leidt tot
stijging
van prijzen en tot
werkloosheid. Voor de langere termijn
baseerde hij zich op het middellange-
termijnmodel van het C.P.B., teneinde
de invloed van een loonstijging na te
gaan, die veroorzaakt wordt door een
toename van de druk der sociale pre-
mies. Dan resulteert, om. als gevolg
van een verslechterde concurrentie-
positie, een autonome toename van de
normale lonen; de stijging wordt door
endogene factoren met ongeveer
50 %
verkleind, terwijl de
prijsstijgingen
de
andere
50%
in beslag nemen en de
werkloosheid nogal sterk toeneemt. De
conclusie is dan dat op de langere ter-
mijn een ,,pay-roll tax” niet macro-
economisch afgewenteld kan worden,
hetgeen een verlies van werkelijke en
potentiële economische groei niet
voorkomt.
In de discussie bleek o.m. dat enige
twijfel bestond t.a.v. de juistheid van
de voor dit doel gebruikte modellen,
vooral omdat geen aandacht wordt be-
steed aan de consequenties voor de
inkomensverdeling, die juist in de
,,klassieke” afwentelïngstheorie cen-
traal staat. In feite betekende deze
laatste opvatting dat betwijfeld wordt
of het juist is een model te gebruiken
waarin niet expliciet de effecten van
sociale premies ingebouwd zijn. Niet
aan de orde kwam in de discussie een
punt van kritiek dat Drees Jr. op een
later tijdstip nog naar voren bra’cht.
Het betreft het aanvaarden van een
achteruitgang in de concurrentiepositie,
die wél op de korte maar toch op de
langere termijn geen aanvaardbare ver
–
onderstelling
is.
Op wat langexe termijn
kan men er immers van uitgaan dat een
regering een bepaalde concurrentie-
positie nasireeft. Dit betekent dat -bij
(geringe) loonsverhogingen op lange
termijn een tendens ontstaat tot een
vorm van revaluatie; zoals af en toe in
West-Duitsland. Landen met te veel
loonsverhogingen komen af en toe tot
een al dan niet verkapte devaluatie.
De werkelijke structurelé invloed van
een verhoging van sociale premies komt
daarom wellicht beter tot zijn recht als
men op één of andere wijze in het
model introduceert dat de concurren-
tiepositie geljjkbljjft.
– –
Harmonisatie
in de Europese Gemeenschap
In de werkgroep over regionale proble-
men kwam onder meer harnionisatie
van de sociale-verzekeringsstelsels in
de Europese Gemeenschap aan de
orde
9
. Volgens Laurent is het pro-
bleem
niet
een gebrek aan harmonisatie,
maar veeleer de gemeenschappelijke
neiging tot snelle groei van de sociale-
verzekeringssystemen. Daardoor ont-
staan of verhevigen zich vraagstukken
die samenhangen met een meer gelijke
verdeling van overdrachtsinkomens,
met concurrentieverhoudingen t.o.v.
landen buiten de gemeenschap en met
de beheersing van een evenwichtige
conjuncturele en structurele ontwikke-
ling. Shoup vroeg zich af of de harmo-
nisatie inderdaad zo ver is-dat er geen
problemen van disharmonie meer be-
staan. Volgens zijn analyse hebben de
bestaande verschillen in sociale-ver-
zekeringssystemen op den duur wel
degelijk nadelige gevolgen, met name in
de allocatie van de produktiefactoren.
In de discussie bleek verder dat. men
vrij unaniem van mening was dat een
dergelijke harmonisatie op dit moment
zelfs niet wenselijk is. De sociale uit-
6
Voorts zijn onder meer wijzigingen in
de theorie en in het beleid noodzakelijk
door de invloed van de geaccumuleerde
reserves van sociâle verzekeringen op de
kapitaalmarkt.
G. M. J. Veldkamp: ,,Enkele sociaal-
economische aspecten van de sociale ver-
zekering”,
Sociaal – Maandblad Arbeid,
oktober 1968. –
8
Johannes Weitenbe’rg: ,,The incidence
of social security taxes”; André Laurent (Brussel): ,,L’harmoni-
sation des régimes dë sécurité dans la
C.E.E.”, met een commentaar van Cari
S. Shoup (New
York).
ESB 4-12-1968
1117
keringen, uitgedrukt in een percentage
van het nationale inkomen, wijken per
land slechts in geringe mate af
10
. De
immobiliteit van de arbeid heeft tot
gevolg dat er van de zijde van de werk-
nemers praktisch geen wensen zijn
tav. harmonisatie der :sociale-ver-
zekeringsstelsels zolang er geen harmo-
nisatie van de lonen is. Slechts uit poli-
tieke motieven kan op dit moment
harmonisatie van de sociale-verzeke-
ringsstelsels wenselijk worden geacht.
Een interessant punt kwam nog naar
voren naar aanleiding van de fiscalisatie
van het Britse sociale-verzekerings-
stelsel. Bij een eventuele toetreding tot
de Europese Gemeenschap zal dit door
de lid-landen weUicht als concurrentie-
vervalsing worden beschouwd.
Negatieve inkomstenbelasting
De discussie over een negatieve inkom-
stenbelasting is niet ni&uw; zij is in de
jaren zestig sterk gestimuleerd door
Milton Friedman “. Op het congres
werd dit onderwerp ingeleid door
Earl R. Rolph
12,
die met name aan-
dacht besteedde aan de consequenties
van een meet doelmatige inkomens-
verdeling. Deze consequenties zijn
hogere arbeiasproduktiviteit en méér
kwaliteit, van het bestaan. Roiph be-
nadrukte dat ondanks alle veronder-
stellingen omtrent de welvaartsstaat,
er nog steeds heel veel armoede is in de
Verenigde Staten Deze armoede is
niet beperkt tot ae niet-blanke Ameri-
kanen: volgens een opgave van de
Amerikaanse regering bestaat 71
Y.
van
de armen uit blanken. Het is, naar de
mening van Rolph, onjuist te menen
dat de armoede in det Verenigde
Staten beperkt is tot de zgn. minder-
heidsgroepen in de stedelijke getto’s.
Negatieve inkomstenbelasting is een
formule die een systeem van uitker’n-
gen combineert met een systeem van
inkomstenbelasting
14
Van de verschil-
lende belastingoverdrachtmethodes is
de benadering vanuit het ,,armoede-
tekort” (poverty-gap) het meest ver-
dedigd. Voorstanders van dit stelsel
omschrijven de doelstelling van de uit-
banning van armoede zodanig, dat
armoede wordt gedefinieerd als een
gezinsinkomen beneden een armoede-
grens (in het algemeen geschat op
$ 3.000 per jaar voor een gezin van
vier personen). In de ideale situatie
wordt dit armoedetekort overbrugd
door een inkomensoverdracht ter groot-
te van het verschil tussen het eigen
inkomen en de armoedegrens. Bij de
uitwerking doen zich velerlei vraag-
stukken voor t.a.v. de techniek, de
criteria voor herverdeling, de kosten
en de alternatieve mogelijkheden om
armoede te bestrijden.
Rolph- benadrukte dat naar zijn
mening een groot deel van de door
hem beoogde inkomensherverdeling ge-
rechtvaardigd is uit doeimatigheids-
overwegingen. Degenen die in het
armoedeslop zitten, kunnen daar zonder
geld niet uitkomen en dat geldt vooral
voor de kinderen uit arme gezinnen, die
de vaak positieve effecten van het
schoolsysteem teniet gedaan zien door
de negatieve sociale consequenties van
de armoede thuis. Daarom moeten de
ouders financieel gesteund worden,
opdat de kinderen een kans krijgen.
In dë discussie bleek dat met name
de Britse deelnemers van mening
waren dat een dergelijk systeem in een
of andere vorm te prefereren is boven
de talloze voorzieningen in geld en in
natura, die nu vaak via een ,,means
test” verkregen moeten worden. Onop-
gelost bleef de vraag naar de gewenste
belastingtarieven bij een dergelijk
systeem. Niet iedereen kon zich aân-
sluiten bij het voorstel van Rolph om
een vrij sterk progressief tarief te han-
teren, dat voor de inkomenstrekkers
onder de armoedegrens resulteert in een
uitbetaling in plaats van een heffing.
Sommigen wilden overigens een soort
Benthams-stelsel, dat dus niet alleen in
Nederland aanhangers heeft.
Dit systeem heeft voor de Ver-
enigde Staten
bijzondere
aantrekkings-
kracht, omdat het meer macht over het
sociale beleid in handen van de federale
overheid legt dan nu het geval is, door
de
federale
inkomstenbelasting te han-
teren als belangrijkste instrument bij de
bestrijding van de armoede. Een ge-
deeltelijk experiment lijkt het zeer
waard en bovendien waarschijnlijk,
aangezien het vele ondoelmatigheden in
de bestaande systemen van sociale
zekerheid in de Angelsaksische landen
wegneemt. Of het voor Nederland van
praktisch belang is, is zonder nader
onderzoek moeilijker te beoordelen.
Ik heb in deze notities over het congres
geen aandacht geschonken aan vele
onderwerpen die ook van belang zijn,
maar waarvan ik de zittingen niet
heb bijgewoond. Ik noem o.m.
– ,,Sozialversicherung und Stabili-
sierungspolitik” door Alois Ober-
hausen (Freiburg);
– het inleidende rapport van André
van Buggenhout (Brussel), met zeer
vele, vaak onbekende, gegevens van
het fL.0.;
—,,Altersrentenversicherung”(AOW)
door Gerhard Zeitel (Mannheim);
– – ,,Arbeitslosengelder und Entlas-
sungsgelder” door Markus Hauser
(Bern).
Een bijzondere gebeurtenis was de
boeiende voorzittersrede door Man
Peacock (York) over ,,Fiscal means
and political ends”
15
Hij stelde de
vraag aan de orde op welke wijze ver-
schillende doeleinden van economische
politiek simultaan kunnen worden ver-
wezenlijkt en welke beperkingen dit
dan oplegt aan de omvang en inhoud
van de begroting als instrument van
economische politiek.
Resumerend: voor de uiteenlopende
stelsels van sociale zkerheid is een
integratie in dë economische theorie
(en m.n. in de leer der openbare finan-
ciën) van belang. Daaraan vooraf-
gaande lijkt het zinvol na te gaan of de
doelstellingen in deze ons wel zo con-
creet voor ogen staan en in hoeverre
deze eigenlijk (nog) verband houden
met de gebruikte systemen van sociale
zekerheid.
Het volgende congres zal in septem-
ber 1969 in Istanboel gehouden wor-
den over het onderwerp ,,tax equity”.
Drs. Victor Halberstadt
10
André J. F. van Buggenhout: ,,La
place des finances de Ja sécurité sociale
dans l’économie”. In dit rapport worden
zeer vele, nog niet eerder gepubliceerde,
gegevens van het I.L.O. geanalyseerd.
11 Milton Friedman:
Capilalisni and
Freedom,
Chicago 1962.
12
Earl .R. Rolph (Berkely): ,,Contro-
versy surrounding negative income taxat-
ïon”, met een commentaar van Dennis
Lees (Nottingham). Overigens is de sug-gestie voor een dergelijke belasting reeds
terug te vinden in het uit
1961
daterende
leerboek van E. R. Rolph and G. Break:
Public Finance,
New York
1961,
blz. 404.
13
Dennis Lees berekende dat in
1966
Engeland een half miljoen gezinnen telde
(met 1 miljoen kinderen) die onder de
minimum levensstandaard vegeteerden.
– 14
Voor een goed overzicht van de ver
–
schillende plannen: Christopher Green:
Negative Taxes and iiie poverty proble,n,
Brookings,
1967;
Helen 0. Nicol:
,,Guaranteed income niaintenance _’
a discussion of negative income-tax plans”,
Welfare in Review,
april
1966;
James
Tobin e.a.: ,,Is a negative income-tax
practical”,
Yaie Law Journai,
november 1967.
‘ Evenals in een ander artikel van
Peacock over hetzelfde onderwerp, nI.:
,,Stability, Growth and Budgetary Plan-
ning”,
in
The Budget Today,
College of
Europe, Brugge
1968.
1118
Ingezonden stuk
Meer, noten bij een Nota
In het artikel ,,Meer noten bij een Nota”, in
ESB
van
13 november jI., bis. 1043, merkt Prof. Dr. H. Rijken van
Olst op:
,,Een slagvaardig sociaal-economisch beleid, dat met de
behoeften en noden van de zgn. achtergebleven gebieden in
ons land rekening wil houden en daaraan ‘tegemoet wil
komen, vereist de aanwezigheid van econometrische modellen voor die gebieden
(cursivering door mij, v. d. Z.), zoals het
Centraal Planbureau die voor Nederland heeft uitgewerkt en
waarop prognoses en berekeningen ten dienste van de
Regering worden gebaseerd”.
Met deze gedachte ben ik het in het algemeen wel eens.
Ik zou evenwel willen opmerken dat voor het bepalen van
het regionalé beleid de regering niet alleen zou moeten
beschikken over econometrische modellen van de zgn.
achtergebleven gebieden. Het doen van een juiste beleids-
keuze is slechts mogelijk indien ook voor de,,niet-achter-
gebleven” gebieden econornetrische modellen beschikbaar
zijn. Dan pas zijn de gevolgen van bijv. een investering
van f. 100 mln, in het Sloegebied te vergelijken met een
investering van f. 100 mln, in het Rotterdamse haven-
gebied.
Dit voorbeeld impliceert overigens dat de regionale
eonornetrische modellen ook (vooral) de lange-termijn-
effecten op de regionale en de nationale economie moeten
aangeven. Korte-terniijnmodellen, zoals het centraal-
ecbnomische model, lijken voor de regio’s minder nood-
zakelijk.
Het werk dat zal moeten worden verricht om tot een
stelsel van regionale modellen te komen is omvangrijk:
voldoend betrouwbaar statistisch materiaal ontbreekt in
vele gevallen; ook de samenhangen tussen de verschillende
regio’s moeten tot uiting komen.
In tegenstelling tot Prof. Rijken van Olst lijkt het mij
niet verstandig te proberen, en zal het (voorlopig?) ook wel
niet mogelijk zijn, om ook de ,,zgn. onmeetbare factoren,
zoals de aanwezigheid’ van zuivere lucht en van zuiver
water, van recreatie- en verkeersmogelijkheden, de afwezig-
heid van geluidshinder (bijv. bulderbanen) en dergelijke
meer” in de modellen te betrekken. Het zou al mooi zijn
indien de verbanden tussen de meetbare factoren bepaald
werden. Daarna zullen we wel verder zien. Overigens be-
perkt het model dat het Centraal Planbureau voor Neder-
land heeft opgesteld zich ook tot meetbare grootheden.
Tenslotte vraag ik me af of onze regio’s voor betrouw-
bare modellen niet te klein zijn. Laat bijv. de vestiging van
een groot chemisch concern in een voorheen overwegend
agrarisch gebied de structuurcoëfficiënten van het model
ongemoeid?
Drs. S. P. van der Zee
(medewerker E.T.T. voor Zeeland)
Naschrift
De eerste opmerking van Drs. Van der Zee kunnen wij
beantwoorden door te wijzen op het vers’chil tussen een
noodzakelijke voorwaarde en een voldoende voorwaarde.
(I.M.)
Dat de door ons genoemde noodzakelijke voorwaarde
voor een slagvaardig sociaal-economisch beleid tevens een
voldoende voorwaarde zou zijn, hebben wij niet gesteld.
Het spreekt vanzelf, dat wij er met econometrische modellen
voor de zgn. achtergebleven gebieden niet zijn. Dat hebben
wij in het verleden, laatstelijk in
ESB
van 29 november
1967, reeds herhaaldelijk betoôgd.
Drs. Van der Zee acht korte-termijnmodellen voor de
regio’s minder noodzakelijk; zijn motivering ontbreekt
echter. Vil hij zeggen, dat de vooral door hem gewenste
lange-termijnmodellen voor de regio’s moeten worden
afgestemd op een korte-termijnmodel voor Nederland?
Of acht hij een dergelijk afstemmen niet noodzakelijk?
Inzender vindt het niet verstandig te proberen, de door
ons genoemde ,,onmeetbare” factoren in de modellen te
betrekken. Waarom niet? Omdat het ,,(voorlopig?) ook
wel niet mogelijk (zal) zijn”? Andere argumenten voor zijn
mening vermeldt hij niet; hij brengt geen theoretische be-
zwaren tegen een dergelijke poging naar voren, maar wil
later, als de relaties tussen de meetbare factoren zijn be-
paald, ,,wel verder zien”. Dan kan het echter juist te laat
zijn: het verrichte werk moet dart wellicht gedeeltelijk
worden overgedaan. is overigens studie en onderzoekings-
werk op medisch, biologisch, technisch en ander terrein,
dat niet spoedig tot praktische resultaten zal leiden, ook
onverstandig? Zijn de hdidige studies op polemologisch
gebied, was het opstellen van het Deltaplan dit ook?
Was Edison onverstandig, toen hij studeerde op en experi-
menteerde met de mogelijkheid een gloeilamp te ver-
vaardigen?
Afgezien nog van het bovenstaande’: wenst inzender
,,voorlopig” alle planologische overwegingen bij de regio-
nale planning en ordening achterwege te laten? Wil hij
daarbij uitsluitend met meetbare economische grooiheden
werken? Of heeft hij een alternatieve oplossing voor het
door ons gestelde probleem
(ESB, 13
november 1968,
blz. 1044, eerste kolom)? Zijn opvattingen over het sociaal-
economische beleid zullen vermoedelijk toch meer omvatten
dan ,,we zullen wei verder zien”.
Tenslotte: ,,zijn onze regio’s voor betrouwbare modellen
niet te klein”? inderdaad is een van de aspecten van de op
te stellen modellen de optimale grootte van de te be-
schouwen regio’s, met het oog op de onderhavige beleids-
vragen. Voor sommige problemen zal men met grote,
voor andere met kleine regio’s moeten werken; wij ver-
wijzen wederom naar onze uiteenzettingen in
ESB
van
29 november 1967. Wij kunnen Drs. Van der Zee’s vraag
echter niet beantwoorden, indien hij niet vermeldt, wat
hij met ,,onze regio’s” – die blijkbaâr reeds voor hem
vastliggen – bedoelt.
Prof. Dr. H. Rijken van Olst
ESB 4-12-1968
.
1119
B oekbespréking
Mr. H. Luijk:
De Organisatie en werkwijze van de topleiding.
Publikatie nummer 4
van de Stichting Het Organisatie Studiecentrum. N. Samsom, Alphen aan den
Rijn 1968, 149 blz., f. 30.
In
ESB
van 15 maart 1967 had dR
weinig goede woorden over voor de
derde publikatie van het genoemde
Studiecentrum. Het onderwerp dat toen
aan de orde kwam, het efficiënt ver-
gaderen, is tiouwens een nogal netelige
zaak. Zelf besprak ik reeds eerder de
eerste twee publikaties van het Cen-
trum, waarin ik nogal wat kritische ge-
luiden heb laten horen. .Desondanks
heb ik mij bij de lezing van het laatst
verschenen boek niet door vooringe-
nomenheid laten leiden, omdat men
van een recensent nu eenmaal een zo
groot mogelijke objectiviteit verwacht.
De vorm van dit boek is niet af-
wijkend van de vorige uitgaven. Daar-
mee kan ik slechts de consequentie van
de auteur en van de uitgever prijzen.
Maar ik blijf onerzoen1jk met betrek-
king tot de pompeusheid van het ge-
schrift. De vrij summiere beschouwing
had een beter figuur geslagen in een
boek van bescheidener opzet dan het
onderhavige. Daartegenover staat, dat
wij in deze tijd van welvaart aan meer
luxe gewend zijn geraakt en men onder-
nemers wellicht beter bereikt met een
massief aandoend boekwerk dan met
een pocket.
De organisatie en werkwijze van de
topleiding
is verdeeld in acht hoofd-
stukken, die ons stuk voor stuk iets
laten proeven van de problemen waar-
mee directeuren van ondernemingen
te maken hebben of te maken zullen
krijgen. Zo geeft het eerste hoofdstuk
een analyse van de directietaak. Deze
laat Luijk uiteenvallen in: 1. de be-
paling van het beleid, waaronder
begrepen de integrale planning op
lange termijn; 2. de vaststelling en ont-
wikkeling van de organisatie van de
onderneming, waaronder ook het perso-
neelsbeleid valt; 3. het leidinggeven aan
het functioneren van de onderneming,
de inspiratie, de coördinatie en de con-
trole op de gedelegeerde taken, en
4. de representatie van de onderneming
naar buiten.
• Over al deze punten weidt de schrij-
ver verder uit om vervolgens aan de
hand van een kleine enquête tot de slot-
som te komen dat de ondernemer, in
het bijzonder in de kleine en middel-
grote onderneming, te veel tijd aan het
derde . onderdeel, de uitvoering, be-
steedt. Analyseert men de derde taak
nader, dan is deze bij lange niet zo
uitvoerend als Luijk in het slot van dit
hoofdstuk vermeldt. Daar spreekt hij
van handelingen die men eigenlijk zou
moeten delegeren, in plaats van leiding-
geven, coördinatie en delegatie. Ik
vraag mij dan ook af of de schrijver in
zijn onderzoek niet alleen de vier.ge-
noemde directietaken heeft onderschei-
den, maar of hij ze ook goed heeft
weten te scheiden. Zo niet dan is de
waarde van het onderzoek aanvecht-
baar.
In het -tweede hoofdstuk beschrijft
Luijk het probleem van de enmans-
leiding tegenover dat van de team-
directie. Wat hij in dit hoofdstuk stelt
is een aardige samenvatting van ver-
schillende meningen over dit netelige
vraagstuk, zonder dat hij stelling neemt.
Aan het slot deelt hij mede dat men
niet in het algemeen ten principale kan
stellen welke vorm de voorkeur ver-
dient. De keuze tussen een eenn
–
ians-
leiding of een teamdirectie hangt van
vele factoren af, zo men inderdaad de
keuze tussen deze alternatieven heeft.
Het derde hoofdstuk is gewijd aan
de ondernemingsstructuur als basis
van de topstructuur, een onderwerp
waarin de
schrijver
bijzonder thuis is.
Hij onderscheidt vier primaire functies
en wel de produktontwerpfunctie, de
inkoopfunctie, de fabricagefunctie en
de verkoopfunctie. Naast deze primaire
functies zijn complementaire functies
ontstaan, zoals de administratie, perso-
neelszaken, technische dienst, research
en planning. Naarmate de onderneming
groeit breidt het assortiment van corn-
plementaire functies zich uit. De door
Luijk geschetste zes-fasenontwikkeling
moge voor grote, tot wereldconcerns
uitgroeiende ondernemingen, een aar-
dige ,,Stufen-theorie” zijn, ook de
kleinere onderneming leeft in een zich
snel evoluerende maatschappij en heeft
in wezen aan dezelfde functies en ver-
takkingen behoefte.
In het vierde hoofdstuk analyseert
Luijk de eisen waaraan de topleiding
moet voldoen, de samenstelling van het
team van medewerkers en de werkwijze
van de directeur. Uit een door hemzelf
opgezet onderzoek is gebleken dt
slechts één derde deel van de beoor-
deelde directeuren én een goed beleids
bepaler én een goed organisator én een
goed leider is. De anderen combineren
slechts twee kwaliteiten en missen een
derde, of – missen twee kwaliteiten en
houden daardoor niet veel meer over.
Bij de samenstelling van het mede-
werkersteam wbrdt gewezen op elkaar
aanvullende kwaliteiten en kennis-
gebieden. Wat de werkwijze van de
directeur betreft zal hij vooral moeten
letten op een trits voor coördinatieve
problemen, die samenhangen met het
weten, denken, willen en handelen.
Op het belang -van de auto-coördinatie
en op de zgn. communicatievaardig-
heid vestigt Luijk bijzondere aandacht.
De systematiek in de tijdsbesteding,
een probleem van persoonlijke efficiën-
tie, is het onderwerp van het vijfde
hoofdstuk. Luijk is hier op een terrein
dat al vele jaren zijn aandacht heeft
gehad; geen wonder dat hij daarover
enige belangwekkende opmerkingen
maakt. Hij wil van een tijdsbesteding
naar een tijdsbeheersing komen, omdat
de kostbare directietijd anders wordt
versnipperd, omschakelingsverliezen
ontstaan en een tekort aan concentratie
optreedt. Zelfs de ,,morning prayer” is
daarbij niet vergeten. ,,Begin de dag
met een ogenblik van stilte om u goed
te kunnen concentreren op het werk
en de problemen van de dag”, zo luidt
zijn advies.
De organisatie en werkwijze van de
teamdirectie vinden een behandeling
in het zesde hoofdstuk, waarbij Luijk
onderscheid maakt tussen collectieve
en individuele directeurstaken. Het feit
dat hij een heel hoofdstuk aan de team-
directeur wijdt is een indirect bewijs;
dat hij aan deze structuur van onder-
nemingsleiding onuitgesproken de voor-
keur geeft. Tenslotte zegt hij in het
zevende hoofdstuk nog iets over de
opvolging. Wat hij hierover beweert is
haast te summier om te vermelden.
Wel toont hij zich voorstander van een
niet te lang aanblijven van een directeur,
bijvoorbeeld door geleidelijke om-
buiging van dirigerende naar adviseren-
de taken.
Op zichzelf is het een aardig idee tien
prominenten uit het Nederlandse be-
drijfsleven commentaar te laten geven
op een geschrift als dit. Dit commen-
taar is in het algemeen zeer lovend, zo
lovend dat ik mij heb afgevraagd wie
ik ben dat ik zoveel kritiek mag en moet
(slot op blz. 1122)
1120
Geld- en• kapitaalmarkt
GELDMARKT
Nog nauwelijks tekent zich een duidelijk herstel
af in de
conjunctuur of van de
zijde
van de monetaire autoriteiten
worden,al wâarschuwingen geuit over een dreigende infia-
toire ontwikkeling. In het jaarverslag over 1967 had de
Nederlandsche Bank reeds meegedeeld, dat na de ophef-
fing op 10juni1967 van de kredietrestrictieregeling overleg
met de handelsbanken en de landbouwkredietinstellingen
was geopend met betrekking tot een nieuwe regeling. Dit
was niet meer dan een voorzorgsmaatregel. Men wilde
technisch klaar zijn wanneer ingrijpen nodig zou zijn.
Thans wordt klaarblijkelijk gedacht over de wenselijkheid
van een toepassing.
Uit de door het CBS gepubliceerde balans van de geld-
scheppende instellingen kan men nagaan hoe de schepping
van de liquiditeiten zich van maand tot maand ontwikkelt
(mutaties in f. mln.).
Januari t/m
I
Januari t/m
ptember 1967 september 1968
Vorderiiigen op
..
1.053
Rijk
………………………….
1.363
1.565
Lagere overheid
………………….
…
255
Private sector
…………………..
1.456
1.369
Buitenland
………………………319
417
.
820
.95
1.968
.
2.444
Kapitaalmarktbeleggingen
……………..
Actieve bedrijf
…………………….
Eigen middelen, Iange-termijnmiddelen en
spaargelden
……………………..
949
844
Met uitzondering van de private sector hebben in de
periode januari t/m september 1968 alle andere posten meer
tot de toeneming van de liquiditeitenmassa bijgedragen
dan in hetzelfde tijdperk vorig jaar. Het buitenland komt
met de sterkste aanwas uit de bus. In .de gedachtengang
van de monetaire autoriteiten maakt men er geen bezwaar
tegen dat uit deze bron in de groeiende binnenlandse liqui-
diteitsbehoefte wordt voorzien. De liquiditeitsschepping
ten behoeve van de Staat wordt eveneens als autonoom
beschouwd. De financiering langs infiatoire weg van Staats-
uitgaven vormde zowel in 1967 als 1968 een bewust beleid.
Met Argusoogen worden steeds de overige drie posten
bekeken. Neemt men deze tezamen (het actieve binnen-
landse bedrijf) dan blijkt hier een mutatie met f. 476 mln.
te hebben plaatsgehad. Het totaal van het actieve bedrijf
der geldscheppende instellingen nam in de onderzochte
periode van 1968 met f. 2.444 mln. toe, in dezelfdë periode
van 1967 met f. 1.968 mln.
Wanneer men aanneemt dat de door de desbetreffende
instellingen aangetrokken eigen middelen, lange-termijn-
gelden en eigenlijke spaargelden mede tot financiering van
het actieve bedrijf hebben gediend en voor het desbetref-
fende bedrag de liquiditeitsmassa niet hebben verhoogd
dan komt men op netto cijfers van f. 1.019 mln, in januari!
september 1967 en van f. 1.600 mln, voor dezelfde periode
van 1968.
In totaal resulteert uit alle posten in 1968 een bruto-
toeneming van ruim f. 5 mrd. en een netto toeneming van
f. 4,2 mrd. Wel bedragen waarover zorg op zijn plaats is.
KAPITAALMARKT
–
Het is in het licht van de bovenbeschreven ontwikkeling,
dat men de nieuwe lening van de Staat moet zien. Het doel
is kennelijk een groter deel van het budgettekort met kapi-
taahnarktmiddelen te financieren. Ook dit keer wordt de
tendermethode toegepast.
KOERSSTAAT .
.
Indexcijfers aandelen
29 dec.
H. & L.
22 nov.
29 nov.
(1953 = 100)
1967
1968
1968
1968
Algemeen
………………
374
468 – 359
464
467
Internationale concerns
514
693 -495
682
690
Industrie
………………..
357
415-341
402
403
Scheepvaart
……………
109
141 – 102
138
140
Banken en verzekering
……..
185
233 – 179
229
233
Handel enz . …………….
168
199-160
191
191
Bron: A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen
Kon. Petroleum
………….
f. 155,60
f. 191,40 f. 191,20
Philips
………………..
f. 127,40
f. 168,35
f. 169,15
Unilever, cert . ………….. f. 108,40
f. 129,30 f. 128,30
Zout-Organon
…………..
f. 160,-
f. 195,- f. 194,85
Hoogovens, n.r.c . ……….. f. 125,40
f. 104,95 f. 106,80
A.K.0 .
……………….. f. 66,-
f. 119,15
f. 127,25
AMRO-Bank
…………..
f. 47,20
f. 64,90 f. 65,-
Nat. Nederlanden
…………
619
775
770
K.L.M . ………………… f. 276,-
f. 220,85 f. 234,75
Robeco
…………………
f. 228,40
f. 257,90
New York
Dow Jones Industrials
905
967
985
Rentestand
Langlopende staatsobligaties ‘
6,27
Aandelen: internationalen ‘ …
4,0
6,47
6,45
lokalen ‘ ………..4,2
3,6′ Disconto driemaands schatkist-
4,0′
papier
………………..
44
44
44
1
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Amsterdam-Rotterdam Bank:
kerngetallen, ultimo oktober.
Prof. Dr. C. D. Jongman
Behoeft Uu staf
uitbreiding?
Verzuimt dan niet
E.-S.B. voor
Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante sectoren.
Adyertentie-afd.
E.-S.B. – Postbus 42-
Schiedani
ESB 4-12-1968
1121
(vervolg van blz. 1120)
leveren. Slechts één commentator, Mr.
D. G. Postma,’ is het duidelijk met de
schrijver oneens. Hij is voorstander van
een eenhoofdige directie en zet zijn
standpunt ineen kernachtig betoog uit-
een. De andere commentatoren schaven
wat bij of leggen de accenten wat
anders dan de schrijver.
De misleiding van een boek als dit is
dat het zich in het mom van weten-
schap aandient, wat het in wezen niet
is. Als het zich had voorgedaan als een
praktische handleiding voor managers
of voor aankomende, managers zou
het ons heel wat sympathieker zijn ge-
weest dan thans het geval is. Het levçrt
tal van doelmatige aanbevelingen voor
mensen die dikwijls een doel voor ogen
hebben, maar niet naar de goede mid-
delen omzien die dat doel realiseerbaar
maken.
Een groot bezwatr acht ik dat Luijk
geen aandacht heeft besteed aan
nieuwe theorieën en ideeën betreffende
de organisatie van de onderneming en
dat een verwijzing naar de overvloedige
en goede literatuur op dit gebied ont-
breekt. Maar misschien hoort dit alles
niet thuis in een boek als dit dat de
ondernemer, al of niet professiotieel,
‘slechts een -aantal tips voor ‘zijn werk
wil geven. Als zodanig heeft het onge-
twijfeld waarde. Daarom wens ik het
en voorspel ik het veel succes in, de
kringen waarvoor het is bestemd. Het
zal de kostbare tijd van de directeur
maar weinig in beslag nemen; ik heb
het in welgeteld zes uren gelezen, dit
zonder de tijd die ik nodig hëb gehad
voor het
schrijven
van deze bespreking.
Drs. P. van Zuuren
Aan de noordelilke oever van de Nieuwe Waterweg, op een kruispunt van
snelle doorgaande 0W.- en N.Z.-verbindingen, direct ten westen van Rotter-
dam, ligt
VLÂARD’NGEN
derde havenstad van Nederland en een veelzijdige, groeiende industriestad
van ce.
77.000
inwoners.
De groei van de stad tot een gemeente van ca. 130.000 inwoners stelt de
secretarie-afdeling financiën en belastingen voor velerlei financieel-economi-
sche vraagstukken.
Voor deze afdeling vragen wij een
PLAATSVERVANGEND CHEF
Zijn taak zal zijn
• mede leiding geven aan de afdeling waaronder momenteel ruim 20 mede-
werkers ressorteren;
• het actief deelnemen aan de realisering van het uitgestippelde financiële
beleid der gemeente
;
• het uitbrengen van adviezen en nota’s over onderwerpen vn onderscheiden
aard w.o. automatiseringsvraagstukken.
‘
Het niveau van deze functie is van dien aard, dat van de kandidaten wordt
vereist een ruime ervaring op het terrein van de gemeente-financiën en een
gedegen theoretische vakopleiding (bezit van de akten G.A.l;, G.F. en S.P.D.
c.q. Boekhouden M.0.).
Geboden wordt een salaris tot maximaal f 2489,— per maand.
.De gebruikelijke rechtspositieregel ingen zijn van toepassing.
Belangstellenden worden uitgenodigd hun sollicitatie met vermelding van opleiding en werkervaring,
in te zenden aan de afdeling personeelszaken, stadhuis, Vlaardingen.
Telefonische inlichtingen : (010)34
4544,
toestel
74.
1122
(vervolg van b/z. 1/10)
,,centen-methode”. De absolute nominale netto salaris-
mutaties zijn onder een ,,procenten-methode” groter naar-
mate het salaris hoger is. Bij een ,,centen-methodé” echter
vertonen deze mutaties een afnemend verloop bij oplopend
salarisniveau.
De absolute reële netto salarismutatie bij toepassing van
een ,,procenten-methode”
– wordt in toenemende mate negatief, als de bruto
verhoging gelijk is aan of kleinei dan de prijsstijging;
– blijft gelijk tot de salarisklasse van f. 22.000 en daalt
daarboven,
W
de bruto verhoging 1 punt hoger uitkomt
dan de prijsstijging;
– stijgt tot de salariskiasse van f. 22.000 en daalt daar-
boven, als de bruto verhoging 2 punten of meer boven de
prijsstijging ligt.
Onder een ,,centen-methode” daarentegen da1en de abso-
lute reële netto salarismutaties met het toenemèn van het
salaris.
Er treedt noch ten aanzien van de nominale netto noch
ten aanzien van de reële netto salarissen denivellering
op
bij een procenten-systeem. Entegendeel er is sprake van
nivellering. Wel gaat de nivetlering onder een ,,centen-
methode” sneller.
A.
van Eijden
HET STEDEBOUWKUNDIG ADVIESBUREAU
TE ARNHEM
t
Ir. P. A. Leupen, Ir. F. E. Wilmer, C. Dekker h.b.o. en Ir. R. Maler
heeft op haar sociografische afdeling plaats voor
een
JONG MEDEWCRKER
Zijn taak zal o.a. bestaan uit
• documentatie-werkzaamheden;
• het zich vertrouwd maken met statistische
methoden ten behoeve van kwantitatief onder-
zoek.
Vereisten
• minimaal mulo-b, doch bij voorkeur h.b.s.-b;
• diploma statistisch analist, of bereidheid de
studie hiervoor ‘aan te vangen.
–
Schriftelijke sollicitaties en! of verzoek om inlichtingen
te richten aan voornoemd bureau, Apeldoornseweg 65,
Arnhem, telefoon (08300) 5 38 41.
OORNING
IF
NEDERLANDSE FABRIEKEN N.V.
Stijgende koersen?
dan eerst GOED oppassen!
Natuurlijk interesseren zich meer mensen voor
de beurs, als er geld te verdienen valt dan
wanneer de koersen alsmaar dalen.
Toch is dit niet de hoofdoorzaak van de wer-
kelijk overweldigende groei van Beleggers-
Belangen – speciaal de laatste maanden. Deze
wordt in het bijzonder veroorzaakt doordat
Beleggers-Belangen het haar abonnees, dank
zij haar deskundige Redactiestaf – met haar me-
dewerkers – zo gemakkelijk maakt zich een
volkomen objectief beeld te vormen omtrent
de fondsen, die onder de huidige omstandig-
heden koopwaardig zijn en welke zeker niet.
En wat ‘daarlij zo plezierig’ is . . – Heel veel
abonnees maken ongevraagd hun!haar ken-
nissen attent op Beleggers-Belangen als een
bijzonder goede raadgever.
Overtuigt Uzelf hiervan door een 2-tal gratis
proefnurnmérs aan te vragen, die u telkens
direct na de verschijning worden toegezonden.
Administratie,,BeI-BeI”, postbus 42,Schiedam
NEDERLAI’DSE FABRIEKEN N.V., EEN DOCHTERONDERNEMING
VAN CORNING GLASS WORKS, CORNING U.S.A., FABRIKANTE
VAN PYROFLAM HUISHOUDELIJKE ARTIKELEN
zoekt voor haar Centrale Administratie een
MANAGER
CORPORATE
ACCOU NTI NG
Voor deze functie wordt vereist:
– een voltooide NIVRA-ople,iding;
– ervaring in een leidinggevende positie, bij
voorkeur op administratief gebied;
– leeftijd tussen 30 en 40 jaar;
– een goede beheersing vah de moderne talen,
vooral Engels.
Sollicitanten dienen rekening te houden met een moge-
lijke korte opleidingsperiode in de V.S. en met een
eventuele vestiging in Brussel in de toekomst.
Bij het vinden van huisvesting Ltordt medewerking
verleend en in de kosten van verhuizing wordt tege-
moet gekomen.
Eigenhandig geschreven sollicitaties, voorzien van een
pasfoto, te richten aan de directie ,van Coming, Neder-
landse Fabrieken N.V., Peizerwed 109, Groningen.
ESB 4-12-1968
1123
Recente publikaties
Jerome Bracken en Garth P. Mc.
Cormick: Selected Applications of Non-
linear Programming.
John Wiley, New
York 1968, 110 blz., Sh 84.
Verkorte inhoud: Introduction –
Weapons assignment – Bid evalua-
tion – Alkylation process optimiza-
tion – Chemical equilibrium – Struc-
tural optimization – Launch vehicle
design and costing – Parameter esti-
mation in curve fitting – Deterministic
nonhinear programming equivalents for
stochastic linear programming pro-
blems – Optimal sample sizes in
stratified sampling on several variates
Prof. P. de Wolff én Dr. P. E. Vene-
kamp: Eenvoudige economisch-statis-
tische vraagstukken. Deel 1, opgaven.
Wolters-Noordhoff, Groningen 1968, 85
blz., f. 6,90.
Deze verzameling vraagstukken is
een voortzetting van de bekende studie-
boekjes
Oefeningen in elementaire sta-
tistiek.
Meer nog dan voorheen hebben
de samenstellers zich gericht op de
behoeften van het onderwijs.
Het boekje is in drieën verdeeld. In
de eerste afdeling is een aantal een-
voudige vraagstukkenT bijeengebracht,
die de gebruiker de gelegenheid geven
zich te bekwamen in de statistische
technieken. Nieuwe opgaven zijn daar-
toe ontworpen. Afdeling 2 houdt
dezelfde indeling naar onderwerpen
aan, maar bevat ingeklede vraag-
stukken. De in afdeling 1 behandelde
technieken dienen nu meer zelfstandig
te worden toegepat. De volgorde der
vraagstukken vertoont een zekere op-
klimming naar graad van moeilijk-
heid. In afdeling 3 komen uitsluitend
ingeklede vraagstukken van gemengd
karakter voôr; deze behoren tot de
moeilijkste in de verzameling opge-
nômen vraagstukken.
Dit boekje richt zich op dezelfde
gebruikerskring als de laatste drukken
van de oude versie: M,B.A., S.P.D. en
Handelswetenschappen M.O.-A.
Prof. Dr. E. D. Hirsch Baum: Juridische
aspecten van orgaantransplantaties. AE.
E. Kluwer, Deventer 1968, 18 blz.,
f. 3,50.
–
College gegeven op 26 oktober 1968
voor de Faculteit der Rechtsgeleerd-
CENTRAAL INSTITUUT VOOR HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF
vraagt een
bedrijfseco
–
noom
van academisch of daarmede gelijk te stellen niveau.
Zijn taak zal zijn:
– het onderhoudenvan contacten met en-het bege-
leiden van de consulenten, in dienst van de cen-
trale middenstandsorganisaties;
– het beoordelen en bespreken van door deze con-
sulenten uitgebrachte bedrijfseconomische advie-
zen;
de administratieve begeleiding van de afdeling
bedrijfseconomische voorlichting van het C.I.M.K.
Candidaten moeten bereid zijn zich te onderwerpen
aan een psycho-technisch onderzoek.
Geboden wordt – na een ruime training- en inwerk-
periode – een verantwoordelijke veelzijdige functie in
een Jong dynamisch instituut met- goede primaire en
secundaire arbeidsvoorwaarden.
Uw uitvoerige, met de hand geschreven sollicitaties,
kunt u richten aan de directie van het C.!.M.K., Burge-
meester Hogguerstraat 1183-1187 te Amsterdam.
1124
heid in het kader van de 22e Amster-
damse Universiteitsdag.
De geneesheer en het recht.
AE. E.
Kluwer, Deventer 1968, 97 blz., f. 12,50.
Voordrachten gehouden op het con-
gres georganiseerd door de faculteit
der rechtsgeleerdheid met medewerking
van de faculteit der geneeskunde van de
Katholieke Universiteit te Nijmegen op
15 en 16 maart 1968.
Inhoud:
Prof. Mr. F. F. X. Cerutti – Ten ge-‘
leide en Openingswoord;
Prof. Mr. J. J. M. Maeijer – De juri-
dische relatie tussen geneesheer en
patiënt;
Dr. G. M. J. Veldkanip – De plaats
van de geneesheer in de wettelijke struc-
tuur van de sociale’ gezondheidszorg;
Prof. Mr. W. C. L. van der Grinten –
Het ziekenhuis en zijn juridische rela-
tis met geneesheer en patiënt;
Beknopte samenvatting der discussies
na de eerste drie voordrachten, o.l.v.
Prof. Dr. J. B. Stolte;
Prof. Mr. D. van Eck – Het medische
beroepsgeheim;
Prof. Dr. F. J. H. M. van der Ven –
Het beroep van geneesheer: nog steeds
een vrij beroep?;
Beknopte samenvatting der discussies
na de laatste twee voordrachten, o.l.v.
Prof. Mr. J. Th. M. de Vreeze;
Prof. Dr. A. Th. L. M. Mertens –
Gezondheidsrecht in het medisch cur-
riculum.
Mr. P. Verloren van Themaat: Macro-
juridische verkenningen?
Het coördina-
tiebeginsel als coördinerend beginsel
van het sociaal-economisch recht.
AE. E. Kluwer, Deventer 1968,
35
blz.,
f. 4.
Rede uitgesproken bij de aan-
vaarding van het ambt van gewoon
hoogleraar in het sociaal-economisch
recht aan de R.U. Utrecht op 28 okto-
ber 1968.
A. A. Lugtmeijer:
BTW…. geen pro-
bleem. De
nieuwe omzetbelasting duide-
lijk
uiteengezet.
AE. E. Kluwer, Deven-
ter 1968, 193 blz., f.
6,50.
Een uiteenzetting over de richtlijnen
voor het hanteren van de BTW in een
bijzondere vorm,
til.
die der
gepro-
grammeerde instructie j
(geprogram-
meerd door PBNA-New Education
Systems, Arnhem). Het is een werk-
boekje; de antwoorden dienen in de
daarvoor opengehouden ruimte ook
werkelijk genoteerd te worden. Wel-
licht kan deze actieve vorm van infor-
matieverwerking hëlpen de BTW-prak-
tijd beter onder de knie te krijgen.
KRE KEL
VAN DER WOERD
WOUTERSE
ASS.
MANAGEMENT CONSULTANTS
t
‘De dienstverlening van dit bureau bestaat vooral uit ekonomisch
onderzoek vanondernémingen, gericht op bestaans. en
ontwikkelingskansen, samenwerking van bedrijven, fusie, overname,
enz., enz.; de leiding berust bij Ir. N.R.A. Krekel,
lr. W.A. Nijenhuis, Drs. T.G. van der Woerd, Drs. J.J. Wouterse.
•De kontinuïteit en de ontwikkeling van onze pratijk eisen nu en
straks uitbreiding van de kapaciteit. Daartoe zoeken wij kontakt
met geïnteresseerden (niet jonger dan ca 35 jaar),,die naast
analytische bekwaamheden beschikkçn over de kwaliteiten die de
suksesvolle manager kenmerken. Ook het vermogen om zich
telkenmale opnieuw te kunnen verdiepen in de kernproblematiek
van steeds weer andere bedrijven moet aanwezig zijn.
‘lndien u meent aan deze eisen te voldoen, stellen wij een gesprek
met u bizonder op prijs. Mocht rechtstreeks kontâkt op bezwaren
uwerzijds stuiten, wendt u zich dan tot Drs. K. de Boer
(na 19.00 uur telefonisch te bereiken onder nr.: 070 – 399132),
die zich bereid heeft verklaard bemiddeling te verlenen.
Coolsingel 102, Rotterdam.1. Telefoon: 010- 137090.
ESB 4-12-1968
1125
Een modern; groot
accountantskantoorbiedt jonge
dodtorandi economie
verschillende mogelijkheden
om carrière te maken
De taken waarmee een modern, groot accountantskantoor wordt
geconfronteerd, worden steeds vee!zijdiger.
Zijn dienstverlenende funktie beperkt ±ich niet tot de controlesector
maar ook de administratieve Organisatie en de automatisering vragen
voortdurend meer aandacht.
Door de expansie in deze sectoren kunnen vijekele jônge doctorahdi
economie (bedrijfs-economische richting) plaatsen op onze kantoren
te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage: –
Kandidaten voor deze vacatures, niet ouder dan 25 â 30 (aar, dienen
het vermogen te hebben om ook in een gesprek snel en juist te
kunnen analysereri en formuleren:
Indien u ervan ôvertuigd bent aan de gestelde eisen te voldoen en
de ambitie koestert uw carrière op te bouwen in het accountants- of
advieswerk, zullen wij gaarne met u in kontakt treden. Wij verzoeken
u ons daartoe te schrijven aan ons kantoor Amsterdam, Frederiks-
plein 1, tel. 64606 (020), aan ons kantoor Rotterdam, Stadhuis-
plein 30, tel. 12 0091(010), of aan ons kantoor ‘s-Gravenhage, Jacob
Mosselstraat 2, tel. 83 1100 (070).
Als onze adviseur zal 6ptreden het Labortorium voor Toegepaste
Psychologie te Amsterdam.
AMSTERDAM GRAVENHAGE ROTTERDAM ARNHEM GRONNCEN HDJcaO HOOGEVEB. WMLW1E(
ZWOUI
AN1WEIRPEN WLLEMSTAD (CURAÇAO) ORANJESTAD
us ptEUPSBURG (ST. MAARTETo cARAcAs (VENUEL&)
Iltstile gebruik •un
de rubriek
VACATURES
voor het oproepen van sollicitanten vôor leidende
functies.. Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
%
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
1126
Kennen uw kennissen
,,E.-S.B.” al?
VRAAG EENS PROEFNUMMERS AAN
•
H.BRONS,Jr
•
MAKEL4.AR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80 •
MAURI1’SWEG 23
ROTrERDAM-2
fl
1
j
VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM
Bij de subfaculteit der Sociaal-Culturele
Wetens c h a p pen kan vanaf 1januari1969 worden
geplaatst een
wetenschappelijk
medewerker
ten behoeve van het onderwijs en onderzoek in
deeconomie.
Tot zijn of haar taak behoort om.:
• het houden van colloquia
• voorlichting en hulp aan studenten
• medewerking bij het afnemen van tentamina
• het bijhouden van recente literatuur
Voor het schrijven van een proefschrift mag op
medewerking worden gerekend.
Een voltooide wetenschappelijke opleiding in de
economie is vereist. Bekendheid mt de studie in de
sociaal-culturelé wetenschappen strekt tot
aanbeveling.
Het salaris wordt, afhankelijk van leeftijd en ervaring,
•
bepaald door inpassing in één der schalen voor
wetenschappelijk personeel. De betrokken schalen
lopen van f1.325,- tot een maximum van f2.108,-.
Gezocht wordt naar een medewerker die positief
$’
staat tegenover de grondslag van de Vrije
Universiteit.
wV
‘
+
Zij die voor deze funktie belangstelling hebben,
kunnen zich schriftelijk, onder opgave van opleiding,
ervaring en verdere nodige gegevens, wenden tot
het Hoofd van de Personeelsdienst Vrije Universiteit,
De Boelelaan 1115, postbus 7161, Amsterdam.
ESB 4-12-1968
1127
/
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN )
gevestiga te s-uraverinage
J
UITGIFTE VAN
RENTESPAARBRIEVEN 1968
Serie IV enV
datum, zal worden geplaatst, met- dien verstande, dat de verkoop van Rentespaar-
elktot een zodanig bedrag,alstot en met3l januari1969, behoudenswijziging van deze
brieven van een serie v66r die datum zal eindigen op de dag, waarop een bedrag van
f. 50.000.000
9
–
in serie IV en.
–
1
f. 25.OÔO.000,-
in serie V
is geplaatst. Indien de sluitingsdatum wordt gewijzigd, zal de Vennootschap hiervn
per advertentie kennisgeven. De Vennootschap behoudt zich voor – na aankondiging
I
per advertentie – het uit te geven bedrag voor één of beide series één of meerdere
malen te verhogen. In die gevallen zal in de desbetreffende advertentie(s) eventueel een
nieuwe datum voor de beëindiging van de.verkoop worden bekendgemaakt.
Grootte der stukken: f500,— en f100,— nominaal aan toonder.
I
KOERS VAN UITGIFTE 100pCt.
De Re ntespaarbrieven zijn als volgt aflosbaar:
Serie IV
aflosbaar op
12 juni
1975
tegen de koers van
150 pCt;
Serie V
aflosbaar op
27 februari 1980
tegen de koers van
200 pCt.
–
Vervroegdeaflossing zal zijn uitgesloten.
–
De verkoop vangt aan op dinsdag 10 december 1968 bij de kantoren te Amsterdam,
Rotterdam, ‘s-Gravénhage en ‘s-Hertogenbosch – voorzover in genoemde -plaatsen
I
gevestigd – van:
–
Amsterdam
–
Rotterdam Bank N.V.
Algemene Bank Nederland N.V.
•
Lippmann, Rosenthal &
Co.
N.V.
•
Mees &
Hope
I
H. Oyens & Zonen N.V.
–
Pierson, Heldring & Pierson
Theodoor Gilissen N.V.
Hollandsche Bank-Unie N.V.
•
Nederlandsche Credietbank N.V.
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
F. van Lanschot
–
N.V. Slavenburg’s Bank
alsmede van
Coöp. Centr. Raiffeisen-Bank te Utrecht
Coöp. Centr. Boerenleenbank te Eindhoven
voorts
ten kantore der Vennootschap
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 29 novèmber 1968.
Prospectussen alsmede, in beperkte mate, de statuten en het laatstè jaarverslag zijn
bij bovenstaande kantoren verkrijgbaar.
‘s.Gravenhage, 29 november 1968.
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
1128
RAADGEVEND BUREAU Dr. Ir. A. TVVIJNSTRA
Adviseurs voor Bedrijfsorganisatie in de Bouwnijverheid
zoekt, in opdracht van de Raad var Commissarissen, voor de
Projectontwikkelings- en Financieringsmaatschappij
PROFIM N.V.
te Eindhoven
een
directeur
De Profim stelt zich ten doel het ontwikkelen (het doen ôntwikkelen) en financieren van
uitgebreide onroerend, goed projecten inclusief de stedebouwkundige opzet c.a. De super-
visie over de uitvoering, de exploitatie en beheer van projecten kan mede tot het
werkterrein gaan behoren.
Functie-inhoud:
– het zelfstandig realiseren van de genoemde ondernemingsdoel-
stellingen;
– het opnemen en uitwerken van contacten met overheidsinstantie,
marktonderzoekers, financieringsinstellingen, stedebouwkundigen,
architecten en bouwmaatschappijen.
Gevraagd wordt:
– een in de bouwnijverheid ervaren promotor, tevens manager, die
–
zowel met de financieel-economische aangelegenheden als met de
problematiek van het böuwen bekend is;
– opleiding ôp universitair niveau;
– leeftijd minstens 40 jaar.
Nadere iniichtingen, in strikt vertrouwelijke sfeer, kunnen worden verkregen bij het Raad-
gevend Bureau Dr. Ir. A. Twijnstra, Havezatelaan 2, te Deventer (telef.: 05700 – 15970) t.a.v.
de heren Drs. J. W. L. Kruyt en Drs. P. H. A. Tillema, door wie ook nadere inlichtingen
worden vrstrekt.
Vertrouwelijke behandeling wordt door ons gegarandeerd.
ESB 4-12-1968
–
”
1129
NV. sLAvENBURG; BANK
Rotterdam
0,-
Thans ook gevestigd te
BAREN DRECHT
Ie Barendrechtseweg 170
fel. (01806) 4137
RAADGEVEND BUREAU DR. IR
. A.TWIJNSTRA
adviseurs voor bedrifsorganisatie in de bouwnijverheid
–
zoekt voor
ARCHITECTENBUREAU Ir.
J.
E. KRiJISHÉÈR N.V.
te Rotterdam
een
administrateur
Het bureau richtictiop het:ontwérpen van ziekenhuizen en
telt momenteel 36 medewerkers. Het ligt in hèt voornemen om
de tot dusver grotendeèls extern verzorgde administratie in
eigen beheer uit te voeren.
s
‘
–
Functie-informatie:
– de administrateur zl de adminitrâtie ‘diehèri tè voerënan
de in uitvoering zijnde opdrachten en daarover periodiek
overzichten verschaffen;
– hij zal worden belast met de financiële en personele admini-
stratie en het ontwikkelen van de directie-informatie in
samenwerking met de externe accountant.
Gevraagd wordt:
– een ervaren boekhoudkundig-administratieve medewerker
met een geheel of nagenoeg geheel voltooide opleiding SPD;
– interesse voor het bouwproces;
– leeftijd ± 30 jaar.
Sollicitaties worden gaarne ontvangen door het Raadgevend
Bureau Dr. Ir. A. Twijnstra, Havezatelaan 2, te Deventer (telef.
05700- 15970) t.a.v. de heer Drs. P. H. A. Tillema, door wie ook
nadere inlichtingen worden verstrekt.
Vertrouwelijke behandeling wordt door ons gegarandeerd.
1130
Bij de financiële en bedrijfseconomische afdeling van de ROTTER-
DAMSE ELEKTRISCHE TRAM kan op korte termijn een
stafmedewerker
worden geplaatst, die als directe assistent van de chef van deze afde-ling zal worden belast met het oplossen van vraagstukken op het ge-
bied van de bedrijfseconomie, de financiering en de administratieve organisatie.
Voor het vervullen van deze zelfstandÎge functie gaan de gedachten uit
naar een
economisch dâctorandus
(bedrijfseconomische richtijig)
die in een soortgelijke functie reeds ervaring heeft opgedaan en die
beschikt over leidinggevende capaciteiten.
Bij gebleken geschiktheid bestat de mbgelijkheid de huidige chef van
de afdeling t.z.t. op te volgen.
Een psychologisch onderzQek behoort tot de selectieprocedure.
Sollicitaties onder nr.
617/0936
.worden bin.nen 14 dagen gaarne in-
gewacht bij de chef van het Bureau Personeelvoorziening, stadhuis, Rotterdam.
•
Ç
_
1 .. i Ut
Over enkele jaren vaceert bij de
VERZEKERI NGSFNDSEN
te LEEUWARDEN
(COÖPERATIEF VERZEKERINGSFONDS
:
bedrijfspensioenfonds)’
(ONDERLING BOERENVERZEKERINGSFONDS (O.B.F.) Ievensverzekeringmaatschappij)
(ONDERLING ZIEKTEVERZEKERINGSFONDS
schadeverzekeringmaatschappij)
de functie van
DIRECTEUR
Teneinde gedurende deze paar jaar nog met de huidige functionaris te kunnen samen-
werken, wordenreeds thans sollicitanten voor deze veelzijdige functie opgeroepen.
Alleen zij, die een volledige academische opleiding hebben genoten en meerdere. jaren
werkzaam zijn in een leidende functie, komen in aanmerking.
Belangstellenden kunnen hun sollicitatie, welke strikt vertrouwelijk zal worden behandeld,
zenden v66r 24 december.s. aan het privé-adres van de directeur, Drs. A. de Boer,
Léeuwerikstraat 157 te’Leeuwarden.
ESB 4-12-1968
1131
S
–
DE NATIONALE INVESTERINGSBAÎI1( (HERSTELBANk)
te ‘s Gravnka’
Op één van onze financieringsafdelingen kan worden geplaatst
.:.
EEN ECONOOM.
Leeftijd ± 30 jaar.
Zijn taak zal onder meer bestaan uit de analyse van financiële en bedrijfsgegevens, de
voorbereiding en opstelling van krèdietioorstellen, het voeren van besprekingen en de
verzorging van correspondentie terzake.
Enige ervaring op dit gebied strekt tot aanbeveling.
Sollicitanten worden uitgenodigd zich shiiftelijk te wenden tot de afdeling Personeels-
zaken, Carnegieplein 4, ‘s-Gravenhage.
De Nederlandse Katholieke Bond voor Werknemers
in de Bouwnijverheid ‘St. Joseph’ te Utrecht wenst
op korte termijn te voorzien in de vacature
economisch adviseur
Zijn taak zal onder meer bestaan uit het – op grond
van wetenschappelijke studie • adviseren van het
Hoofdbestuur op sociaal-economisch terrein. Tevens
zal hij de bond vertegenwoordigen in verschillende
landelijke overleggroepen. –
Op grond van de taakstelling wordt een academische
opleiding als noodzakelijk gezien, terwijl enige
jaren ervaring op sociaal-economisch terrein zeer
gewenst is.
Belangstellenden kunnen zich voor het indienen van
een sollicitatie richten tot het Hoofdbestuur van de
N.K.B.B., Drift 8 te Utrecht. Nadere informaties kun-
nen worden ingewonnen bij de adviseur in deze
procedure, Drs. Th. M. Rutten van het
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
BERG EN DALSEWEG 127, NIJMEGEN
– 1132
1
–
SIEMENS
• Uniprogra
–
ing
staat -bi
hoog
• genoteerd
••
De mechanisch werkende randapparatuur kan
dat enorme tempo niet volgen. In de centrale
eenheid ontstaan wachttijden; dat betekent
– •.
een aanzienlijk verlies aan rentabiliteit.
– –
Siemens kent de oplossing: multiprogramming
– met het Siemens Systeem 4004.
Iedere middelgrote en grote 4004″ heeft
multiprogramming als standaard-mogelijkheid.
•
Het Siemens Systeem 4004 benut de wacht-
/
tijden in de centrale eenheid optimaal en vr-
werkt tegelijkertijd twee, drie, vier of méér
programma’s – volmaakt onafhankelijk van eI-
4
4
kaar. De brede ervaring, die Siemens al in
vorige computergeneraties met multiprogram-
ming opdeed, is in het Siemens Systeem 4004
uitgediept tot één universeel multiprogram-
ming-systeem, zonder beperkingen – zonder
Multiprogramming is een onderwerp, waar .0
problemen. Dat geeft het Siemens Systeem
misschien nog niet in gelooft. Toch is het voor
4004 een belangrijke voorsprong.
U belangrijk om méér te weten over deze
methode, die het rendement van Uw çomputer
Siemens bewijst U graag wat multiprogram-
aanzienlijk verhoogt. Onnodig, zegt Ii?
ming i’n de praktijk waard is – in het reken-
Siemens bewijst U graag het tegendeel – en
centrum in Den Haag en bij haâr relaties. Daar
biedt U meteen de meest efficiënte oplossing,
kunt Y zich te a!Ien tijde zélf overtuigen van
de mogelijkheden die multiprogramming met
De verwerkingssnelheid van derde generatie
het Siemens Systeem 4004 biedt. Neem ge-
computers is opgevoerd: de interne verwer-
rust Uw eigen programma’s mee: ze zijn ons
king vergt slechts nano-seconden.
beste bewijsmateriaal!
Sie ens Sys.teem. 4004
•
Vraag nadere inlichtingen aan de
Nederlandsche Siemens Maatschappij N.V.
Postbus 1068, Den Haag, teL 624041.
LO
ESB 4-12-1968
•
1133
De
DIRECTIE
van het
DE WEVER-ZIEKENHUIS
te
HEERLEN
wenst over te gaan tot de aanstelling vaneen –
ARBEIDSKUNDIGE MEDEWERKER
De aan te stellen functionaris zal de directie moeten adviseren op het gebied van organisatie
•
en methode-verbeterin, kostenvérlaging, kapitaalsinvesteringen, scholing, werkregel ingen
n optimalisering.
.
•.
–
De gedachte gaat uit naar een spcialist op H.T.-niveau, die ruime kennis en ervaring op
dit gebied heeft verw&ven. Het is belangrijk dat de te benoemen medewerker over leiding-
gevende capaciteiten beschiktn goed met mensen kan omgaan.
Het salaris zal naar gelang ervaring en bekwaamheid overeengekomen worden.
Een pensioen- en spaarregeling is aanwezig.
–
Sollicitaties te richten aan de Directie, -D’é Wever-Ziekenhuis, Henri Dunantstraat 5, Heerlen.
GEMEENTE RIDDERKERK
MODERNE
LEVENS-
VERZEKERING
automatische
tussentijdse
zonder genees-
groei van het
verhoging van uw
kundig onderzoek
verzekerde bedrag
verzekering door
terstond en
door
unieke
optiesysteem
blijvend verzekerd
winstdeling..,
onafhankelijk van
door inzending
gezondheids-
van
certificaat
toestand…
HOLLACHE SOCIETEIT
VAN LEVERZEKERINGEN N.V.
A2 1807
DE HOLLANOSCHE SOCIETEIT MAAKT DEEL UIT VAN DELTA VERZEKERINGSOROEP N.V.
Bij deze zich snel uitbreidende gemeente bestaat gelegenheid
tot plaatsing van een
sociaal-geograaf
of
sociaal-econoom
die als stafmedewerker Ier secretarie belast zal worden met
het onderzoek naar de verbetering van de infra-structuur van
deze gemeente en de daarmede samenhangende vraagstukken
(zoals de woon- en werkgelegenheid, diensten- en onderwijs-
voorzieningen).
Een voltooide academische opleiding en ervaring op het boven-
omschreven terrein is vereist.
Rang en bezoldiging zullen in nader overleg worden geregeld
met dien verstande dat het salaris maximum ± f 2000,— per
maand zal bedragen.
Voor toewijzing van een woning zal worden zorggedragen.
Het verplaatsingskostenbesluit zomede de gebruikeliike rechts-
positieregelingen zijn alle van toepassing.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen binnen 14 dagen na
verschijning van dit blad aan de Burgemeester, onder vermelding
van vacaturenummer 118.
1134