Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2506

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 1 1965

De letter van de wet

Nederlandse belastingwetten

onder redactie van A.
I.
Engelberts en A. A. Ver-
denius, inspecteurs van ‘s Rijks belastingen.

Dit is de betrouwbare, volledige tekstuitgave van

de Nederlandse belastingwetten. Deze uitgave is

losbiadig. De wijzigingen, die
altijd
kort na de

afkondiging verschijnen, kunnen dus gemakkelijk

opgenomen worden.

Compleet f 52,50; bestelnr. 65.329.999.

Sociale Verzekeringswetten

In deze eveneens losbladige tekstuitgave zult u

nooit vergeefs zoeken: a 11 e sociale verzekerings-

wetten zijn er (met uitvoeringsvoorschriften) in

opgenomen. De losse bladen met wijzigingen en
aanvullingen worden tegen geldende paginaprijs

toegezonden, dus alle gegevens blijven ,,bij”.

Compleet f
52,50;
bestelnr.
65.854.999;
foudraal

voor 8 bandjes f
4,25.

Losbiadig = altijd aangepast!

N. Samsom n.v. Uitgever – Alphen aan den Rijn

ook verkrijgbaar via de boekhandel

pensioen-

regelingen
herverzekering

van

pensioenfondsen.

E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6 Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W3
Lambens;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de
Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin;
J.
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vl

EERSTE NEDERLANDSCHE

E N

BUREAU VOOR CÔLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITTLAAN 50 ‘S-GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL. (070) 514351

794

E.-S.B. 1-9-1965

Volume van het brutö nationaaL produkt (indexciirers; 1949:100)

Verschillen in ecoHomische groei en
huû oorzaken
Het opvallende verschil in economisch groeitempo

tussen de ontwikkelde landen van het Westen wordt ge-

illustreerd door de bijgaand,e figuur, waarin het na-

oorlogse beloop van het reëel bruto nationaal produkt van

een zestal landen, een drie-
tal ,,snelle groeiers” en een
250

drietal ,,lângzame groeiers”,

is weergegeven.

240 –

De vraag naar de oorzaken

van de hier geconstateerde
230 –
verschillen stelt zich nog iets

dringender dan die naar de
220 –
oorzaken van de na-oorlogse

versnelling van de econo-
210 –
mische groei. Immers, het

antwoord op deze vraag be-
200
slist of’ überhaupt, en zo ja

in welke mate, het voor de
190
achterblijvende landen moge-

lijk is hun groeitempo op te

180
voeren. Het beslist bijv. over


de vraag, gesteld dat Premier

170
Wilson erin slaagt de Britten

met hun gewoonten te doen

breken, wat daarvan het nut-

160 –

tig effect op het Britse groei-
tempo zou zijn.

150

Daar aanvankelijk het her-

stel van de geleden oorlogs-
.140
schade als oorzaak van de

versnelde na-oorlogse eco-

130 –

nomische groei werd aan-

gevoerd, is het begrijpelijk dat

120 –

het verschil in groeivoet tus-

sen de landen ook aan ver-, 110 –

schil in de omvang van de

geleden schade werd toe-

100 –

geschreven. Deze opvatting

‘T

1

wordt door de bijgaande

49 ’50’51 ’52’53 ‘5455

figuur echter geenszins
ndersteund:
het neutrale Zwitser-

land behoort tot de landen met de snelste expansie, het

voormalig belligerente België tot die met de langzaamste.

We mogen hierbij voorts bedenken dat het zwaar

geteisterde Nederland, te-

zamen met het neutrale

Zweden, tot de midden-

groep behoort.

Een tweede .vaak aange-

voerde grond voor verschil in

groeitempo, het verschil iii

welvaart van de betreffende

landen, wordt – althans voor

de tijdsperioden die wij hier

MD

op het oog hebben – door de

figuur evenmin zeer aan-

nemelijk gemaakt: het arme

Ierland expandeert het lang-

zaamst, het rijke Zwitserland

behoort tot de koplopers.

In de middengroep bevinden

zich naast Nederland zowel

het betrekkelijk arme Fin
ST.

land, als de welvarende oven-

ge Scandinavische landen.
Voor de richting, waarin de

werkelijke oorzaken voor ver-

schillen in economische groei

waarschijnlijk zullen moeten

worden gezocht, geeft de bij-

gaande figuur reeds een indi-

catie. In een volgend –

onvermijdelijk wel wat uit-

voeriger en daarom niet op

de ,,derde pagina” af te

drukken – artikel, zullen

deze oorzaken evenwel expli-

1 1 1 1 1 1 1 1 1
i

ciet ter sprake komen.
58’59 60 61 ’62 ’63

N.E.I.

R. IwEMA.

Blz.

Blz.

Verschillen in economische groei en hun oor-

Reële uitoefening van het budgetrecht,
door H. J.

zaken,
door Drs. R. Iwema ……………..795

A. M. Vrouwenvelder ………………….802

Ervaringen met extreem collectivistisch georgani-

seerde bedrijfshuishoudingen; de kiboetz-be-

Democratisch leiderschap,
door F. Th. Swarte, lic.

drijven in Israël,
door Prof Dr. J. Wemeisfelder 796

POl SOC
……………………………… 804

Betalingsgewoonten in Nederland,
door Drs. J. H.

Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof Dr. A. Woud-

van der Marel ……………………….. 799

huizen ………………………………808

E.-S.B.
1-9-1965

795

Ervaringen met extreem collectivistisch

georganiseerde bedrijfshuishoudingen

De kihoetz-bedrijven in Isra1

Inleiding
‘).

Een van de interessantste vormen van bedrijfsorgani-

satie is die van de kiboetz-bedrijven in Israël. Deze be-

drijven zijn daarom zo interessant omdat zij als extreem

collectivistische organisaties geen geïsoleerd bestaan

Jeiden, maar normaal moeten concurreren met be-

drijven die volgens de oude beproefde recepten van

de vrije economie worden geleid. Wij hebben er door-

gaans een wat vaag en idealistisch beeld van, mede om-

dat er heel weinig behoorlijke literatuur over bestaat.

Het lijkt daarom nuttig op enkele economische aspecten

wat nader in te gaan.

Zoals bekend, is in de kiboetz-organisatie de gemeen-

schapsgedachte tot het uiterste doorgevoerd. Het in-

komen (in natura) is voor alle leden van de kiboetz-

gemeenschap gelijk, terwijl ieder verplicht is zijn kun-

nen in dienst van de gemeenschap te stellen. De Organi-

satie is volstrekt democratisch omdat de hoogste macht

hij de assemblee ligt, waarin ieder lid een stem heeft.

In de eerste periode van vestiging van de eerste ki-

boetziem was het begrijpelijk dat deze vorm van Orga-

nisatie werd gekozen. In die dagen speelde het idealis-

tisch elan een grote rol. Zij die door het zionistisch ideaal

naar Palestina werden gedreven waren bereid hiervoor
grote offers te brengen. Zij hebben een belangrijke rol

gespeeld bij de realisering en vormgeving van de Staat

Isrâël. De kiboetz-organisatie was ook als verdedigings-

organisatie de meest aangewezen bestuursvorm. De ge-

meenschappelijke verdediging tegen de Arabische over-

vallen maakte een hechte gemeenschap, een essentiële

voorwaarde voor overleving in een vijandige omgeving.

Ten slotte was de communiteitsgedachte ook in econo-

misch opzicht voordelig. De gemeenschappelijke huishou-

delijke zorg maakte veel vrouwen vrij voor het arbeids-

proces, zodat de produktie tot een veel hoger niveau

kon worden opgevoerd.

Meer en meer verzwakken de motieven en drijf-

veren die de stimulansen voor de vorming van deze

communes vormden. In de eerste plaats verdwijnt het
idealistisch clan nu het einddoel – de vestiging van de

Joodse Staat – is bereikt. In de tweede plaats lokt de

welvaartsstaat met zijn vele gemakken met zoet ge-

fluit. Wie kan er aan deze verleidingen op de lange duur

weerstand bieden? In de derde plaats is ook de nood-

zaak van een gemeenschappelijke verdediging verval-

len. Ten slotte wordt de agrarische sector waarop de

kiboetz zich vooral heeft toegelegd, relatief van steeds

minder betekenis in een groeiende economie. Het is

1)
Dit artikel geeft een aantal indrukken weer, opgedaan
tijdens een verblijf in Israël waar schrijver als gast-hoogle-
raar gedurende enige tijd aan de universiteit van Tel-Aviv
was verbonden. Door bemiddeling van deze universiteit
kwamen de diverse contacten tot stand die tot dit artikel
inspireerden.

dan ook een belangwekkende vraag hoe de communes

op deze veranderingen reageren en met name welke er-

varingen men in economisch opzicht in de afgelopen

periode met deze vorm van produceren, in concurrentie

met anderen, heeft opgedaan.

De Organisatie: machtsverschuivingen.

Wanneer men insiders mag geloven, is een van de

belangrijkste veranderingen die zich gedurende de laatste

jaren heeft voltrokken een verschuiving van de macht

van de kiboetz-assemhlee naar de diverse commissies.

Meer en meer worden, door deze machtsverschuivingen,

de belangrijkste beleidsbeslissingen in de commissies ge-

troffen. Voor een goed begrip van deze verschuiving is

het nuttig een beeld te hebben van de gebruikelijke

organisatorische opbouw van een kiboetz. Men kent de

volgende organen:

de assemblee – in beginsel het hoogste gezags-

orgaan;

het secretariaat – een lichaam dat de administratie

verzorgt en, waar nodig, voor de uitvoering van het be-

leid zorg draagt. Binnen het secretariaat heeft men door-

gaans
5
functies, t.w. de functie van: a) penningmeester:

deze draagt zorg voor het financieel beheer en de finan-
ciële controle; b) inkoper: deze sluit alle inkooptransac-

ties af; c) secretaris voor economische zaken: een be-

langrijk functionaris omdat deze alle werkzaamheden

van economische aard coördineert, de produktieplannen

opstelt, de produktie controleert enz.; d) secretaris voor

interne zaken: zijn taak is van algemene en sociale aard.

commissies – deze worden door de assemblee ge-

kozen en dragen zorg voor de dagelijkse beslissingen. Zij

werken samen met het secretariaat. De secretarissen

zijn vaak voorzitters van de diverse commissies. Zo is
er veelal een commissie voor economische zaken, een
voor arbeidsaangelegenheden, een voor opvoeding en

onderwijs, een voor gezondheid en sociale zaken enz. Zo-

als begrijpelijk worden door de commissies alle terreinen

van het menselijk en maatschappelijk leven bestreken.

De verschuiving van de beslissingen van de assem-

blees naar de commissies moet verklaard worden uit de

veranderingen in de omstandigheden, waaronder de

kiboetziem werken. Allereerst zijn de gemeenschappen

gemiddeld groter geworden waardoor de organisaties

moesten worden gestroomlijnd. In de tweede plaats is de

belangstelling voor de assemblee afgenomen nu de pio-

niersperiode achter de rug is en het idealisme vervaagd.

In de derde plaats vraagt de toenemende gecompliceerd-

heid van het economisch leven om grotere deskundigheid

hij het nemen van beslissingen. Deze deskundigheid kan

niet door de assemblee worden opgebracht. Een en an-
der neemt niet weg dat, mede door het vele vaak moei-

zame overleg in commissieverband, de beslissingssnel-

heid in een kiboetz-bedrijf geringer schijnt dan in een op

796

E.-S.B. 1-9-1965

de gebruikelijke wijze georganiseerde industrie. Hier-

door wordt de efficiency in de kiboetz uiteraard ongun-

stig beïnvloed.

De efficiency.

In een democratisch georganiseerde produktiegemeen-
schap waar geen prestatiebeloning bestaat, is het moeilijk

om de arbeidsprestatie te maximaliseren. Toch mag men
in de kiboetziem tegenover de efficiency in de produktie

niet onverschillig staan. Zij moeten zich immers

zoals reeds werd opgemerkt

in concurrentie met an-

dere bedrijven of zelfs in concurrentie met de wereld-

markt staande houden. Men roept daarom soms wel de

hulp in van organisatiebureaus, maar dat schijnt weinig

resultaat op te leveren. Er worden ook nimmer ar

beidsprestalies onderling vergeleken omdat men ervan

uitgaat dat ieder geeft wat hij kan en prestatieverschil-

len dan niet relevant zijn. Een belangrijke prikkel tot
werken vormt de mening van de mede-kiboetz-leden

over de aan de kiboetz geleverde arbeidsbijdrage. In

een kleine gemeenschap, als een kiboetz is, waar achter-

klap en roddel aan de orde van de dag zijn en niets ver-

borgen blijft, kan van de druk van het groepsbesef van

de genieenschap in dit opzicht een belangrijke invloed
uitgaan.

Toch geeft het ontbreken van directe economische

prikkels specifieke moeilijkheden die demonstreren hoe
krachtig het economisch motief

zelfs in een vrijwil-

lige collectivistische produktiegemeenschap

blijft door-

werken. Weliswaar moet ieder het werk accepteren dat

hem door de werkvoorbereider wordt opgedragen en

mag iemand de post van directeur niet weigeren indien
hij door de collectiviteit hiervoor gekozen wordt, maar

in de praktijk is het zinloos om mensen werk tegen hun

zin te laten verrichten. Met dit feit moet ook de werk-

voorbereider rekening houden. Zo zijn er bepaalde

werkzaamheden waaraan iedereen blijkbaar een hekel

heeft (bijv. huishoudelijk werk), terwijl het ook moeilijk

is om de leidende functies vervuld te krijgen.

De universiteit van Jeruzalem heeft enig sociologisch

onderzoek verricht naar de bestaande preferenties voor

bepaaide soorten werk. Men kan een van de resultaten

van dit onderzoek uit tabel 1 aflezen.

TABEL t

Voorkeur voor werk in ,nogelljke sectoren

(in
pCt.)

1
Land-
Indus-
1
Diens-
1 1

Be-
Totaal
bouw trie
ten
voeding
J
roepen

17-18-jarigen…..
1

69
20
1


2 9
1

100
jonge volwassenen.
56
25

8
II
100

Men ziet uit deze tabel dat in de groep van de onder-

zochte kiboetz-leden dc voorkeur voor werk in de

dienstensector nihil is.

In de kapitalistische maatschappij worden dergelijke

problemen geruisloos opgelost door in de beloning te

differentiëren. Op deze manier wordt aanbod uitgelokt.

-in de kiboetziem kan dit alleen opgelost worden door
collectieve dwang, zodat bepaalde werkzaamheden in

corvee moeten worden verricht. Het vervullen van func-

ties met grotere verantwoordelijkheid kan echter moei-

lijk in corvee worden verricht, zodat hier alleen maar

de moeizame weg van de overreding open staat. (De

hogere status biedt in dit opzicht klaarblijkelijk onvol-

doende compensatie voor de ongemakken en verant-

woordelijkheden van het leiderschap).

Dit gedrag wijst erop dat onder de oppervlakte de

economie het eigenlijk wint van alle andere motieven

die tot het leven in een kiboetz hebben geleid! Wanneer

nu de tandarts, de dokter en de onderwijzer een deel van

hun tijd in corvee moeten besteden aan werk in de keu-

ken en in de huishouding, wanneer voorts de bedrijfs-
leiding slechts met moeite kan worden gevonden, dan

kan hierin een bron van economische verspillingen ge-

legen zijn omdat de produktiefactoren niet optimaal

worden gebruikt. (Een andere bron van verspillingeit

schijnt vroeger ook gelegen te zijn geweest in de soms

zeer scherpe wrijvingen tussen de nationaliteiten. Na

verloop van jaren zijn volgens insiders deze tegenstel-

lingen verdwenen. Er vindt binnen de kiboetz geen

groepsvorming meer plaats naar nationaliteit).

Het prestatievermogen en daarmee de efficiency in

een bedrijfsgemeenschap is ook sterk afhankelijk van de

bevrediging die het werk geeft. De arbeidsbevrediging

kan men echter niet losmaken van het algemeen klimaat

en van de materiële voorzieningen. In dit opzicht is het

verschil tussen de oude en de nieuwe generatie tekenend,
zoals uit tabel 2

eveneens ontleend aan het onderzoek

van de }

lebreeuwse universiteit

blijkt.

TABEL 2.

Arbeidsbevrediging in een kiboeiz-gemeenschap

(in
pCt.)

Tevreden

Onver-
Niet te-

Onduide-
met het

schillig

vreden met

lijke int-

Totaal
werk

t.O.v. het
1
werk

het werk

woorden
i

17-18-jarigen

86

2

6

6

100

jonge volwassenen.

70

7

16

16

100

eerste generatie….

51

4

12

33

1

100

Wat opvalt is dat vooral de ouders van de eerste ge-
neratie niet positief staan t.o.v. hun werk. Het zijn met

name ook de ouderen die hogere materiële eisen gaan

stellen, minder uniformiteit in de voorzieningen wensen

enz. enz. In hoeverre deze geringe positieve houding

tegenover het werk van invloed is op de produktivi-

leit in verhouding tot de produktiviteit in con-

currerende
.
bedrijven, valt moeilijk te beoordelen.

Wel moet het gebrek aan mobiliteit (men verlaat niet

gemakkelijk de gemeenschap) een ongunstige invloed op

de relatieve efficiency hebben. Helaas bestaan er geen

betrouwbare vergelijkende onderzoekingen om de ver-

schillen in produktiviteit tussen kiboetz en

niet
kiboetz

industrieën te meten.

(1. M.)

N.V. SLAVENBURG’S BANK

,~

E.-S.B.
1-9-1965

.

797

Een belangrijke bron voor opvoering van de pro-

duktiviteit vormen natuurlijk de nieuwe investeringen. In

de commissies wordt in ditopzicht een zware strijd ge-

leverd om de aanwending van de schaarse, beschikbare

fondsen voor vele concurrerende aanwendingen die

variëren tussen méér ijskasten, een zwembad, beter on-

derwijs en nieuwe machines. In dit opzicht is er nauwe-

lijks verschil met het gedrag van de overheid of haar

dienaren in een kapitalistische maatschappij. De om-

vang van de nieuwe investeringen hangt uiteraard af

van de omvang van de winst, waarop hieronder nader

wordt ingegaan.

De winst.

Hoewel het primaire doel van de kiboetziem niet is

het maken van winst, is het desondanks toch wel gewenst

dat ier winst wordt gemaakt, omdat men streeft naar

voortdurende verhoging van de levensstandaard en ver

betering van de algemene voorzieningen. Op de achter-

grond concurreren immers toch altijd de materiële mo-
gelijkheden die het stadsleven biedt. De berekening van

de kosten vormt bij de winsthepaling uiteraard een bij-

zonder probleem, omdat er geen lonen uitbetaald wor-

den (om maar niet te spreken van de theoretische moei-

lijkheid om met het begrip alternatieve kosten te wer-

ken, in een produktiehuishouding waar niemand be-

taald wordt op grond van zijn prestatie).

Het probleem van de kostencalculatie wordt in de

praktijk opgelost door uit te gaan van een ,,theoretisch”

loon dat gelijk wdrdt gesteld aan de kosten van levens-

onderhoud van een kiboetz-familie (d.w.z. de waarde

van de per gezin verstrekte onderhoudsmiddelen). De

loonsom voor een bepaald bedrijf wordt gevonden door

deze kosten van levensonderhoud te vermenigvuldigen

met het aantal in dat bedrijf produktief werkzame leden.
Dit laatste roept nog weer een speciaal probleem op om-

dat in doorsnee niet minder dan 40 â 50 pCt. van de le-
den niet direct produktief werk heeft (d.w.z. werkzaam

is in huishoudelijke dienstverlening, onderwijs of de

sector cultuur). De niet direct produktief werkzame le-

den worden in de kostprijscalculatie indirect toegerekend

omdat zij het cijfer voor de kosten van levensonderhoud

verhogen.

Volgens sommige deskundigen komt het gemiddeld

reëel inkomen van een kiboetz-lid (in een oudere kiboetz)

ongeveer overeen met het loon van een geschoold ar-

beider uit de stad. Voeg hierbij de betere algemene en

sociale voorzieningen, die het kiboetz-leven in vergelijking

tot het leven in de stad biedt, dan is in dit opzicht het

leven in deze gemeenschappen niet altijd onvoordelig.

Wèl rijst de vraag of men door op deze manier te calcu-

leren een juist inzicht krijgt in de werkelijke kosten en

cle werkelijke efficiency. Immers, indien inderdaad het

gemiddeld inkomen het inkomen van een arbeider in de
stad benadert, dan ontstaat er kostprijsvervalsing omdat
ô6k voor de leidinggevende arbeid (die een prestatie le-

vert waarvan de geldswaarde groter is dan de kosten

van levensonderhoud) de kosten van levensonderhoud als

calculatiebasis worden aangenomen. Op deze manier

wordt de winst vanuit economisch gezichtspunt kunst-

matig verhoogd! Desondanks zijn de winstmarges (uit-

gedrukt als een percentage van de produktiewaarde),
voor zover er in de kiboetziem winst wordt gemaakt,

uitermate bescheiden.

Het zal duidelijk zijn waarom, ondanks de vele moei-

ijkheden waarmee het kiboetz-bedrijf in vergelijking

tot andere bedrijfsvorrnen te kampen heeft hij het effi-

ciënt voortbrengen van agrarische en industriële pro-

dukten, toch een relatief hoge levensstandaard aan de

leden kan worden geboden en waarom er winst wordt

gemaakt. Puur economisch gezien zijn het de lager ge-

kwalificeerde krachten die profiteren van de voor de

kiboetz voordelige inbreng van de hoger gekwalificeerde

arbeidskrachten (tandartsen, laboratoriumwerkers, be-
drijfsleiders enz.). Doordat er een categorie mensen is

die het kiboetz-ideaal prefereren boven een hoger inko-

men elders, heeft het kiboetz-bedrijf dus eigenlijk een

kunstmatig concurrentievoordeel. Immers, wanneer de

laatstgenoemde leden een inkomen zouden krijgen naar

normen van een vrije economie zouden de onkosten van

de kiboetz stellig een aanzienlijke stijging ondergaan.

Het is zelfs de vraag of de levensvatbaarheid dan niet

zou worden aangetast.

Er is nôg een, niet op etficiency gebaseerd, concurren-

tievoordeel dat het kiboetz-bedrijf heeft in vergelijking tot

andere bedrijven. In andere bedrijven moeten de door

collectieve onderhandelingen tot stand gekomen lonen

als uitgangspunt voor de kostencalculatie worden aan-
genomen. In het kiboetz-bedrijf daarentegen hangen de

materiële toewijzingen aan de leden af van de op-

brengsten die het bedrijf maakt. Als het slecht gaat met

een kiboetz-bedrijf kunnen de toewijzingen aan de leden

niet worden vergroot. Dit betekent dat het kiboetz-bedrijf

met meer variabelen bij het beleid kan werken en daar-

door een grotere flexibiliteit heeft dan niet collectivistisch

georganiseerde bedrijven die door collectieve loononder-

handelingen hun kosten voortdurend zien stijgen.

Het is een open vraag hoe deze communes zich op

langere termijn zullen gaan ontwikkelen gezien de vele

voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil van een

succes sprake zijn. In absolute zin is er wat de antaIlen

leden betreft thans nèch vooruitgang nèch achteruitgang.

Relatief gezien – d.w.z. in verhouding tot de zich vrij

snel uitbreidende bevolking – betekent dit natuurlijk

wèl achteruitgang.

Leende.

J. WEMELSFELDER.

(1. M.)

798

E.-S.B. 1-9-1965

Betalingsgewoonten in Nederland.

In opdracht van het Staatsbedrijf der P.T.T. werd door

het Instituut voor Toegepast Marktonderzoek (Intomart)

te Hilversum in oktober/november 1964 een onderzoek

ingesteld naar de betalingsgewoonten in Nederland.

Dit onderzoek werd gehouden ten einde meer inzicht te

verkrijgen in de wijze, waarop momenteel in de parti-

culiere sfeer de betalingen worden verricht, alsmede in de

toekomstige ontwikkeling daarvan. Kennis hieromtrent

is namelijk voor het P.T.T.-bedrjf van groot belang, met

name in verband met de door de automatisering
1)
van de

Postcheque- en Girodienst mogelijk gemaakte uitbreiding

van de dienstverlening.

Het onderzoek vond plaats door middel van een steek-

proef, die zowel representatief was voor alle huishoudingen

in Nederland als voor alle personen van 15 jaar en ouder.

De deelnemers werd gevraagd gedurende vier weken hun

betalingen en ontvangsten te noteren in een zgn. betalings-

kalender. Als gevolg van het staken van de medewerking,

onvolledige retourzending enz. vervielen de betalings-

kalenders van ca. 16 pCt. van de deelnemende gezinnen,

zodat ten slotte gegevens over de betalingen en ontvangsten

van 1.267 personen van 15 jaar en ouder uit 508 gezinnen

verwerkt werden. Gezien het relatief lage percentage ge-

zinnen, dat gedurende de periode van onderzoek is afge-

vallen, mag worden aangenomen dat de representativiteit

van de steekproef hierdoor niet in belangrijke mate is

aangetast.

Op de betalingskalender dienden alle betalingen en

ontvangsten in de particuliere sfeer te worden genoteerd

met uitzondering van het betalingsverkeer binnen het

gezin. Met betrekking tot de betalingen werden de soort
crediteur, de grootte van het bedrag en de wijze van be-

taling vermeld; wat de ontvangsten betreft, de aard van

de ontvangst, de grootte van het bedrag en de wijze,

waarop het bedrag werd ontvangen. In totaal werden in

het onderzoek gegevens verkregen over ruim 68.000

betalingen en ongeveer 2.000 ontvangsten. Bij deze 68.000

betalingen bevonden zich rond 500 zgn. automatische

betalingen, waaronder zijn te verstaan automatische af-

schrijvingen van bank- of girorekening, alsmede de niet

verplichte betalingen van de werknemers, die de werkgever

voor hun verricht, bijv. ten behoeve van spaarrekeningen.

In de hierna volgende bespreking van de voornaamste

resultaten van het onderzoek zullen eerst de betalingen

worden behandeld. Hierbij zullen de automatische be-

talingen, die kwantitatief van geringe betekenis zijn, buiten

beschouwing worden gelaten.

Hiervéôr is reeds vermeld, dat de deelnemers aantekening

moesten houden van de grootte van het bedrag, de wijze

van betaling en de soort crediteur. Door de enquêteurs

werden de deelnemers daarnaast ingedeeld in drie sociale

klassen, terwijl tevens genoteerd werd of zij in het bezit

waren van een postgirorekening. Op deze wijze werd het

mogelijk de betalingen in te delen naar de volgende criteria:

1)
Aspecten van de invloed van de externe Organisatie op de
administratieve automatisering in het algemeen zullen in dit
blad nog nader ter sprake komen in de voortzetting van de
artikelenreeks van de heer H. Reinoud over administratieve
automatisering.

wijze van betaling;

bezit van een postgirorekening door de debiteur;

sociale klasse van de debiteur;

grootte van het bedrag;

soort crediteur.

Tevens werden deze indelingen met elkaar in verband

gebracht.

De bespreking van de resultaten van het. onderzoek zal

nu plaatsvinden aan de hand van tabellen, waarbij de

betalingswijze successievelijk wordt gerelateerd aan de

andere vier wijzen van groepering.

Tabel 1 geeft een overzicht van de wijze van betaling
van de deelnemers aan het onderzoek in totaal, alsmede

van de rekeninghouders P.C.G.D. en de niet-rekening-

houders P.C.G.D. afzonderlijk.

TABEL 1.

Indeling van de betalingen naar betalingswijze en het al of

niet bezit van een rekening bjj de P.C.G.D
a)

betalingswijze

totaal

rekeninghouders
P.C.G.D.

rekeningniet-
houders
P.C.G.D.

(in procenten)
97
91
97
overschrijving P.C.G.D
1
7
storting P.C.G.D
1
1
gemtentegiro
0 0
0

rechlslreeks
…………..

0 0
0
1
1 1
bank
………………..
anders

………………
100
100
100
aantal betalingen
…. …
67.987
9.462
58.525

a) 0 pCt. geeft aan dat de betreffende categorie wel voorkomt, doch kleiner is dan 0,5 pCt.

De eerstgenoemde betalingswijze, te weten rechtstreeks
aan de crediteur, heeft betrekking op de betalingen aan de

crediteur zelf of aan diens vertegenwoordigers, waarbij

onder vertegenwoordigers hier niet worden begrepen

bank- en giro-instellingen en incassobu.reaus.

De volgende vier betalingswijzen, nI. overschrijving via

de P.C.G.D., storting op een rekening bij de P.C.G.D.,

via de gemeentegiro Amsterdam en via een bank, spreken
voor zichzelf. Slechts zij opgemerkt dat bij betalingen via
de gemeentegiro Amsterdam en via een bank geen onder-
scheid is gemaakt tussen overschrijving en storting, zoals

dat bij de P.C.G.D. is geschied. De redenen hiervoor

waren de rdatief geringe aantallen en de praktische be-

zwaren, verbonden aan een al te ingewikkelde indeling.

Onder ,,anders” zijn tezamengebracht de overige be-

talingswijzen. Hieronder vallen o.m. betalingen per

(post)cheque, per postwissel, remboursbetalingen en be-

talingen van kwitanties, die niet zijn aangeboden door de

crediteur zelf, zoals postkwitanties.

Tabel 1 laat zien dat er een aanzienlijk verschil in

betalingsgedrag bestaat tussen rekeninghouders P.C.G.D.

en niet-rekeninghouders P.C.G.D.: het aantal betalingen

via bank- en giro-instellingen van de eerste groep is procen-

tueel veel groter dan van de tweede groep
2).

2)
Deze uitkomst is getoetst met behulp van de chi-kwadraat-
methode. Hierbij bleek dat er sprake was van een significant
verschil. Dit geldt ook voor alle andere conclusies in dit artikel, tenzij anders vermeld.

E.-S.B. 1-9-1965

799.

Het wekt wellicht verwondering dat ook bij de niet-

rekeninghouders een aantal overschrijvingen via de

P.C.G.D. voorkomt; dit zijn echter gevallen, waarbij een

rekeninghouder een ander gemachtigd heeft over het

tegoed van zijn rekening te beschikken.
Het verschil in betalingspatroon tussen rekeninghouders

(ca. 14 pCt. van de deelnemers aan de steekproef) en niet-

rekeninghouders gaat niet gepaard met een verschil in

betalingsfrequentie. Gezien de – blijkens de uitkomsten

van het onderzoek – over het algemeen grotere welstand

van de rekeninghouders zou men wellicht een hogere

betalingsfrequentie in deze groep verwacht hebben. Dit

hogere welvaartspeil van de rekeninghouders uit zich echter

niet in een groter aantal betalingen, maar in een andere

verdeling van het aantal betalingen naar grootte van het

bedrag. Zo bedroeg het percentage betalingen van f. 10

en hoger voor rekeninghouders 18 en voor niet-rekening-

houders 12.

Met het bovenstaande wil niet gezegd
zijn
dat het wel-

vaartspeil geen invloed heeft op de betalingsfrequentie.

Hoewel de verschillen niet significant zijn, kan geconsta-

teerd worden, dat bij de niet-rekeninghouders de hogere

sociale klassen een grotere betalingsfrequentie hebben dan

de lagere;
bij
de rekeninghouders daarentegen geldt het

omgekeerde. Deze positieve relatie tussen welstand en

betalingsfrequentie bij de niet-rekeninghouders zou ver-

klaard kunnen worden uit de meerdere aankopen, die men

zich in de hogere klassen kan permitteren. De relatief lage

betalingsfrequentie in de hogere klassen bij de rekening-

houders zou -toegeschreven kunnen worden aan de in die

kringen verbreide gewoonte om de aankopen niet direct

te betalen, maar op rekening te laten schrijven.
Tabel 2 geeft van het betalingsgedrag van de rekening-

houders P.C.G.D. een gedetailleerder beeld, doordat

binnen deze groep voor de onderscheidene sociale klassen

het betalingspatroon wordt vermeld.

TABEL
2.

Indeling van de betalingen van de rekeninghouders P.C.G.D.

naar betalingswijze en sociale klasse van de debiteur
a)

betalingswijze
totaal
1

AB
1

C

J
D

(in procenten)
91
86
91
95
overschrijving P.C.G.D
7
10
6 4
storting P.C.G.D
………..
1
1
.

1

rechtstreeks

……………..

0 0
0
2
1
0 0
0
gemeentegiro

…………….

1

..

1 1
0
bank

………………….
anders
………………….
100 100 100
100
aantal betalingen

………
9.462 2.024
5.262
2.176

a) 0 pCt. geeft aan dat de betreffende categorie wel voorkomt, doch kleiner
is dan 0,5 pCt.

De rubricering van de deelnemers in drie klassen is ge-

schied door de enquêteur op grond van het milieu, de

woninginrichting, het beroep en de opleiding van de deel-

nemers.

AB is de hoogste sociale klasse. Hieronder vallen onder

meer directeuren van ondernemingen, beoefenaren van

vrije beroepen zoals artsen en advocaten, hoge ambtenaren,

academici e.d. Tot groep C, de middenklasse, behoren o.a.

de middenstanders en kantoorpersoneel op middelbaar

niveau. De laatste groep, klasse D, omvat om. het lager

kantoorpersoneel en de arbeiders.

De voornaamste conclusie, die uit tabel 2 valt te trek-

ken, is dat naarmate de sociale klasse van de rekening-

houder hoger is, relatief• minder rechtstreeks wordt be-

taald en meer door middel van
overschrijving
P.C.G.D.

Dit frequenter verrichten van giro-overschrijvingen in de

hogere sociale klassen is ten dele toe te schrijven aan de

omstandigheid, dat in die klassen relatief meer betalingen

van grote bedragen plaatsvinden, welke vaak geschieden

door middel van giro-overschrijving.

Wat het eerste punt betreft, dus het veelvuldiger voor-

komen van grote bedragen in de hogere sociale klassen,

zij vermeld dat in klasse D van de rekeninghouders 14 pCt.

van de betalingen luidt in bedragen van f. 10 of hoger,

terwijl dit percentage in klasse C 17 en in klasse AB 22

bedraagt. Op het tweede punt, nl. dat grote bedragen

,,eerder” gegireerd worden dan kleine, zal hieronder nog

nader worden teruggekomen.

Hierboven werd gesteld dat het frequenter voorkomen

van giro-overschrijvingen in de hogere sociale klassen

slechts voor een deel kan worden verklaard uit het relatief

grote aantal betalingen van hoge bedragen in die klassen.

Dit kan worden aangetoond door de betalingswijze per

bedragscategorie te bekijken, waardoor de invloed van de

hoogte van de betaalde bedragen wordt geëlimineerd.

Het blijkt dan dat voor de meeste bedragscategorieën

geldt dat het percentage overschrijvingen in de hogere

sociale klassen groter is dan in de lagere. Dit duidt der-

halve op een grotere ,,giro-rnindedness” van de rekening-
houders in die hogere klassen.

Opvallend is dat van betalingen via een bank slechts in

betekenende mate gebruik wordt gemaakt in de hoogste

sociale klasse. Dit hangt uiteraard samen met de omstan-

digheid, dat in die klasse relatief het grootste aantal bank-
rekeningen voorkomt.

Bij analyse van het betalingsgedrag van de niet-rekening-

houders blijkt dat de sociale klasse bij deze groep weinig

of geen invloed heeft op de wijze van betalen.

Tabel 3 heeft betrekking op het verband tussen de

betalingswijze en de grootte van het te betalen bedrag.

Uit deze tabel komt duidelijk naar voren dat het aandeel

van de rechtstreekse betalingen kleiner wordt
bij
het stijgen

van het te betalen bedrag. Betalingen beneden f.
5
bijv.

geschieden voor 99 pCt. rechtstreeks, terwijl dit percentage

voor bedragen van f. 75 en hoger nog slechts 54 bedraagt.

Omgekeerd neemt het aandeel van de betalingen via bank-

en giro-instellingen toe naarmate het bedrag groter wordt.

Het percentage van deze betalingen stijgt namelijk van

0 voor bedragen beneden f.
5
tot 44 voor betalingen van

f.
75
en hoger.

Deze toename van de betalingen via bank- en giro-

instellingen bij het groter worden van het bedrag is sterker

voor rekeninghouders dan voor niet-rekeninghouders,

zoals blijkt uit tabel 4.

Ten slotte zij opgemerkt dat ten aanzien van het toe-

nemende gebruik van bank en giro bij het stijgen van het

te betalen bedrag er een soortgelijk verschil valt te consta-

teren tussen de hogere en de lagere welstandsklassen als

tussen de rekeninghouders en de niet-rekeninghouders.

Nadat in het voorgaande de wijze van betaling gerelateerd

is aan het bezit van een postgirorekening, de sociale klasse

en de grootte van het bedrag, zal thans het verband tussen

de betalingswijze en de aard van de crediteur onder de

loep worden genomen.

Wat hun aard betreft zijn de crediteuren in de eerste

plaats ingedeeld in twee hoofdgroepen, te weten detaillisten

en dienstverlening. De eerste hoofdgroep, waarop 71 pCt.

van de betalingen in de particuliere sfeer betrekking heeft,

is vervolgens onderverdeeld naar artikelensoort in een

12-tal subgroepen zoals ,,levensmiddelen”, ,,genotmidde-

80Ö

E.-S.B.
1-9-1965

TABEL 3.

Indeling van de betalingen (van rekeninghouders P.C.G.D. + niet-rekeninghouders) naar betalingswjjze en grootte

van het bedrag
a)

totaal
minder dan
f. 1

f. t
t/m
f. 4,99

f. 5
t/m
f. 9,99

f. 10
t/m
f. 24,99

f.25
t/m
f. 74,99

f. 75 en meer

(in procenten)
97

99

99

96

90

75

54
t

0

0

2

4

II

20
t

0

0

1

2

6

9 0

0

0

0

1

4

S
0

0

0

0

1

2

10
1

t

1

2

2

2 100 100 100
100
100
100
100
67.987

1

16.631

t –

34.401

1

8.306

1

5.809

1

2.021

1

819

betalingswijze

rechtstreeks
……………….
overschrijving P.C.G.D . ……..
storting P.C.G.D .

………….
gemeentegiro
………………
bank
…………………….
anders
…………………..

aantal betalingen
………….

a) 0 pCt. geeft aan dst de betreffende categorie wel voorkomt, doch kleiner is dan 0,5 pCt.

TABEL 4.

Indeling van de betalingen via bank- en giro-instellingen naar het al of niet bezit van een rekening bjj de F.C.G.D.

en grootte van het bedrag
a)

minder

f. 1

f. 5

f. 10.

f. 25

f. 75

totaal

dan

t/m

t/m

t/m

t/m

en

f. 1

f. 4,99

f. 9,99

f. 24,99

f. 74,99

meer

(in procenten)
rekeninghouders P.C.G.D. ……

..8

0

2

10

21

46

66
niet-rekeninghouders P.C.G.D. ..

2

0

0

3

S

16

34

a) 0 pCI. geeft aan dat de betreffende categorie wel voorkomt, doch kleiner is dan 0,5 pCt.

ten”, ,,textiel/schoeisel” ed. Interessant is dat de subgroep

,,levensmiddelen” alleen al ongeveer de helft van alle

particuliere betalingen omvat.

Het aandeel van de rechtstreekse betalingen per groep

detaillisten varieert op één uitzondering na van 90 pCt.

tot 99 pCt. Deze uitzondering wordt gevormd door de

detaillisten in ,,meubelen/stoffering”. Een relatief belang-

rijk gedeelte van de betalingen aan deze groep (24 pCt.)

geschiedt namelijk door middel van bank of giro, hetgeen

mede moet worden toegeschreven aan het hoge percentage

betalingen van f. 10 en meer (79 pCt.).

De tweede hoofdgroep, de dienstverlening, vertoont ten

aanzien van de wijze van betaling een veel gedifferentieer-

der beeld, zoals tabel
5
doet zien.

TABEL 5.

Indeling van de betalingen (van rekeninghouders P.C.G.D.

+ niet-rekeninghouders) aan dienstverlenende bedrijven

naar betalingstvjjze en aard van de crediteur
a)

recht-
aantal

streeks

via bank
1
anders
beta1ingen

aan

ofgiro
1
crediteur

(in procenten
van aantal betalingen)
hotels
/
restaurants
/
cafs
/
automatieken
/
pensions
3.613
99
0
1
verenigingen
/
kranten
5.110
92
5
3
garage
/
motor- en fietsrepa.
ratie
/
benzinepomp
1.400
93
6
1
vervoersmaatschappijen
2.067
98 0
2
1
.898 97
3
0
openbare nutsbedrijven
1.094
75
19
6
verzekeringsmaatschappijen
1.153
81
14
5
overheidsinstellingen
527
63
34
3

ambachtslieden

…………

storting eigen bank-, giro- of
51
43
6
huishuur
/
hypotheekaflossing
583
..
74
22
4
spaarrekening

…………293

medische verzorging
147
43
57

overige

………………..
1.303
95
3
2

a) 0 pCt. geeft aan dat de betreffende categorie wet voorkomt, doch kleiner
is dan 0,5 pCt.; – betekent dat de betreffende groep in het geheel niet voor-komt.

De subgroepen ,,medische verzorging”, ,,storting op

eigen bank-, giro- of spaarrekening” en ,,overheidsinstel-

lingen” hebben de hoogste percentages betalingen via

bank of giro. Ook hier geldt dat het relatief hoge aantal

betalingen van grote bedragen hieraan mede debet is.

Zoals in het voorgaande reeds is gememoreerd, werden

in dit onderzoek behalve over de betalingen ook gegevens

verkregen over de ontvangsten in de particuliere sfeer.

Aangezien echter de particuliere ontvangsten, qua aantal

veel minder belanrjk zijn dan de uitgaven (2.000 versus

68.000) zal de bespreking hiervan tot enkele saillante

punten beperkt blijven.
Van de ongeveer 2.000 ontvangsten geschiedde 80 pCt.

rechtstreeks, 18 pCt. via bank- en giro-instellingen en

2 pCt. op nog andere wijze. Het aandeel van de betalings-

instellingen is dus relatief aanzienlijk groter dan bij de
betalingen het geval is. Zo verkregen rekeninghouders

31 pCt. van hun aantal ontvangsten via de P.C.G.D.

Verreweg het grootste deel van de ontvangsten had

betrekking op salarissen, ni. 65 pCt.; 6 pCt. betrof pen

sioen-, A.O.W.- en A.W.W.-uitkeringen. Van het totaal

aantal ontvangsten van salaris geschiedde 89 pCt. recht-

streeks en slechts 10 pCt. via een bank- of giro-instelling.

Het is in dit verband interessant deze gegevens be-

treffende de girale salarisbetalingen eens te vergelijken met

de overeenkomstige cijfers in enkele andere Westeuropese

landen.

In West-Duitsland heeft de girale salarisbetaling een veel

grotere vlucht genomen dan hier te lande. Reeds in 1960

bedroeg aldaar het aantal werknemers, dat ten behoeve

van de loon- of salarisbetaling een rekening aanhield bij

een bank- of giro-instelling, ca. 44 mln.
3),
d.w.z. ongeveer

23 pCt. van het totaal aantal werknemers.

3)
Zie ,,Ausschuss für Wirtschaftliche Verwaltung e.V.”,
Jahresbericht 1960, Frankfurt (Main), blz. 13.

E.-‘S.B. 1-9-1965

801

Reële uitoefening van het budgetrecht

Van oudsher zijn het budgetrecht en het streven

naar openheid van de overheidsfinanciën gezien

als middelen om tot een doelmatig gebruik van belas-

tinggelden te komen. Het is dan ook belangrijk dat men
het in ons staatsbestel verankerde zgn. budgetrecht ook

metterdaad kan uitoefenen. Het lijkt daarom wel ver-

antwoord om nog even in te gaan op een in mei van

dit jaar door het Centrum voor Staatkundige Vorming

gepubliceerd rapport van de Commissie-Witteman, ge-

titeld ,,Staten-Generaal en Staatsfinanciën”; zulks mede

naar aanleiding van de beschouwing van Prof. Dr.

W. Drees Jr.
1).

Huidige praktijk in Parlement.

Reeds jaren lang wordt er over geklaagd dat er in

het Parlement niet of op een eenzijdige wijze over het
budgettaire beleid wordt gesproken. Enerzijds is er de
klacht dat bij de behandeling van de verschillende be-

grotingshoofdstukken veelal alleen of in hoofdzaak het

woord wordt gevoerd door de deskundigen op het be-

trokken terrein, hetgeen als regel resulteert in het vragen

om hogere uitgaven voor verschillende overheidstaken.

Anderzijds betogen de financiële deskundigen, dat de be-

lastingdruk te hoog is en dat op korte termijn naar

verlaging zou moeten en zou kunnen worden gestreefd.

Niet ten onrechte is er door elkaar opvolgende Minis-

ters van Financiën bij herhaling op gewezen dat een

discussie, waarbij men aan de ene kant vraagt om ver

hoging van de uitgaven en aan de andere kant om ver-

laging van de ontvangsten, weinig vruchtbaar is. Het

Parlement, zo luidt de kritiek, blijft in gebreke om aan

te geven door verlaging van welke posten het budget

1)
Zie ,,Reële discussie over de begroting” in ,,E.-S.B.”
van 14juli1965.

(vervolg van blz. 801)

Bij een in 1963 in Frankrijk ingesteld onderzoek naar de

publieke opinie omtrent de P.T.T. bleek o.a. dat ca. 11 pCt.

van de (volwassen) Franse bevolking het salaris of pensioen

op zijn postgirorekening liet overmaken
4).
Dit cijfer ligt

eveneens boven het desbetreffende percentage in Neder-

laild, dat blijkens het in dit artikel besproken onderzoek

ongeveer 8 bedraagt.

Tot slot zij vermeld dat begin 1963 in Zweden rond

400.000 werknemers voor de ontvangst van hun loon een

rekening bij een handelsbank hadden
5).
Dit aantal maakt

13 pCt. uit van de totale onzeifstandige beroepsbevolking

in dat land. Ook dit percentage ligt niet onaanzienlijk hoger

dân het overeenkomstige cijfer voor Nederland, dat name-

lijk 3 pCt. bedraagt.

‘s-Gravenhage.

Drs. J. H. VAN DER MAREL.

• 4)
Dit onderzoek, getiteld ,,Le comportement et les attitudes
des françai’s á 1′ égard des PTT”, werd verricht dQor het ,,Institut
Français d’ Opinion Publique” in opdracht van het ,,Ministère
des Postes et Télécommunications”.
5)
Zie ,,Enter the new Leviathan”, artikel in ,,The Economist”,
30 m
.
agrt 1963, blz. 161.

weer binnen aanvaardbare grenzen kan worden ge-

bracht.

Eén van de oorzaken die tot de reële uitholling van

het budgetrecht hebben geleid is ongetwijfeld de niet

al te doorzichtige en inzichtgevende presentatie van de

Rijksbegroting. De hegrotingspresentatie wordt name-

lijk bepaald door de onderscheidene functies van de

Rijksbegroting, hetgeen betekent dat vooral het autori-

atiekarakter in hoofdzaak de vorm van de begroting

heeft bepaald.

Een andere oorzaak die in dit verband moet’ worden

genoemd, is het verschijnsel van de interdependentie in

de tijd. Het overheidsbeleid is heden ten dage nu een-

maal iets anders dan de overheidstaak zoals die in het

begin van de historie van de openbare financiën was.

Toen ging het om het wel of niet oprichten van een huur-
leger, welk huurleger men ontbond of verminderde als de

oorlog was afgelopen of als de vereiste gelden niet meer

beschikbaar waren. Thans wordt op een zeer groot ter-

rein van het maatschappelijk leven door de overheid

actief opgetreden, waartoe, zoals in vrijwel elke Organisa-

tie, verbinlenissen voor vele jaren moeten worden aange-

gaan. Een abrupte ingreep leidt niet alleen tot een ze-

kere verstoring van de maatschappelijke orde, maar

roept ook anderzijds weer zodanige kosten op, dat het

effect nauwelijks tot verlaging van kosten leidt. De

mogelijkheid om over een overheidstaak een reële be-

slissing te nemen is als regel nog wel aanwezig op het

moment dat die taak nog niet wordt uitgevoerd en

waarop dus het gehele maatschappelijk leven nog niet

is ingesteld. Dan is reële beïnvloeding ook van de te

entameren omvang in grotere mate mogelijk.

Voorstellen van de Coitimissie.

De Commissie heeft voorstellen gedaan welke beogen

een beter inzicht te geven in de jaarlijks aan het Parle-

jTnent voor te leggen begroting. Gepleit is in dit verband

voor het geven van meer inzicht in de kosten van de

afzonderlijke activiteiten van de overheid door een an-
dere rubricering dan in het thans bij de Tweede Kamer

aanhangig gemaakte ontwerp van een nieuwe compta-

biliteitswet.

De door de Commissie bepleite ordening van de uit-

gaven rond de programma’s en activiteiten, alsmede een

onderverdeling in economische categorieën, zal voor de

beoordeling meer inzicht geven dan de huidige begro-

tingsindeling en ook meer gegevens verschaffen voor de

beoordeling dan de onderverdeling uitsluitend in econo-

mische categorieën welke in het voorgestelde wetsont-

werp is opgenomen. Terecht zegt de Commissie dat een’

programma van bijv. f. 10 mln, bestaande uit lonen en

salarissen, micro-economisch een andere betekenis heeft

dan een investering van dezelfde omvang. Bovendien

zou met het voorstel van de Commissie kunnen worden

afgelezen of een programma door het Rijk zelf wordt

uitgevoerd, of door een derde.

De Commissie heeft, de bezwaren erkennende die

tegen de voorgestelde invoering van het kasstelseFkun-

nen worden aangevoerd, toch voor dit stelsel gepleit, met

name omdat daardoor de mogelijkheid voor de Staten-

802

E.-S.B.
1-9-1965

Generaal om controle uit te oefenen op de besteding van

de overheidsfinanciën groter worden dan in het vige-

rende stelsel. Men kan immers bij het kasstelsel zeker de
voorlopige rekening van enig jaar reeds enkele maanden

na afloop van het kalenderjaar publiceren, hetgeen niet

alleen van betekenis is voor het verkrijgen van een spoe-

dig inzicht en dus voor de mogelijkheid van controle op

hetgeen in het afgelopen jaar is gebeurd, maar boven-

dien krijgen de rekeningcijfers met de daarbij behorende

toelichtingen grote betekenis bij het beoordelen van een

daarna in te dienen begroting.

Om het inzicht nog verder te verruimen, heeft de

Commissie ook gepleit voor het verstrekken van een op-

gave bij de begroting per begrotingshoofdstuk van die

posten, die be&ekking hebben op nieuwe activiteiten

dan wel op wijziging (intensivering) van bestaande

activiteiten. Wat dit laatste betreft, stelt de Commissie

niet – zoals Prof. Drees suggereert – dat slechts een

reële discussie mogelijk zou zijn over voorstellen van de

regering tot wijziging van bestaande activiteiten. Inte-

gendeel, gepleit wordt juist voor een verbetering van het

inzicht op
verschillende
puhten, waaronder de opgave

van nieuwe activiteiten.
Geuite kritiek.

Tn de beschouwing van Prof. Drees wordt de veronder-

stelling geuit dat de Commissie het slachtoffer zou zijn

geworden van een naar zijn mening vaak voorkomend

misverstand, ni. dat continuering van een bestaande

activiteit niet het doen van een keuze zou inhouden.

Zoals uit het voorgaande is gebleken, gaat de Commissie-

Witternan ervan uit dat ook de bestaande activiteiten

jaarlijks moeten worden beoordeeld en dat te dien

einde een beter inzicht noodzakelijk is.

Daarnaast echter moet er rekening mede worden ge-

houden dat de kansen op beïnvloeding van het over

heidsbudget bij nieuwe taken in zeer vele gevallen groter

kunnen zijn dan bij bestaande activiteiten. Tal van over-

heidstaken zijn nu eenmaal zowel technisch als sociaal,

cultureel en economisch dusdanig verstrengeld in het

maatschappelijk verkeer, dat een reële beperking of

afschaffing op relatief korte termijn praktisch ge-

sproken niet wel doenlijk is zonder de bestaande orde

te schaden. Weer andere activiteiten worden dermate

zwaar bewaakt door machtige en goed opererende

pressiegroepen, dat het ook hier (let wel: praktisch ge-

sproken) niet zo goed mogelijk zal blijken een reële be-

invloeding te realiseren.

Het zij nogmaals gezegd, dat een jaarlijkse discussie

over tal van reeds sedert jaren bestaande overheidstaken

natuurlijk mogelijk is, maar het is een abstratie te

menen dat discussies, bijv. over de taak van de belas-

tingdienst, realiter zouden kunnen leiden tot een van

betekenis zijnde wijziging van de begroting. Wij nemen

het voorbeeld van de belastingdienst niet om hiermede

te treden in de droonikastelen van elke belastingbetaler,

maar omdat een oppervlakkige analyse van bijv. de be-

groting van het Departement van Financiën doet zien,

dat deze voor tenminste 90 pCI. niet of nauwelijks voor

een reële beïnvloeding vatbaar is.

Overigens moet erop worden gewezen, dat het Minis-

terie van Financiën sedert een aantal jaren in de jaar-

lijkse bgrotingsaanschrijving verzoekt nieuwe activiteiten

(en iritensivering van bestaande activiteiten van princi-

piële aard) afzonderlijk v6r het indienen van de be-

grotingsstukken aan de Minister van Financiën voor te

ieggen. De Commissie-Simons acht het van veel belang

dat voorstellen betreffende nieuwe activiteiten afzonder-

lijk worden behandeld
2).
Deze Commissie geeft in over-
weging deze procedure formeel vast te leggen door aan-

vulling van het Reglement van Orde van de Raad van

Ministers. Het voorstel van de Commissie-Witteman

komt er dus op neer dat men vraagt ook aan het Par-

lement het materiaal te verschaffen dat door de rege-

ring zelf een nuttig hulpmiddel wordt geacht voor een

efficiënte behandeling van de begroting.
Conclusie.

In steeds toenemende mate worden overheidstaken niet

meer bepaald door beslissingen per jaar. Een reële uit-

oefening van het budgetrecht betekent dan ook dat

verscherpte aandacht nodig is voor het entameren van

nieuwe taken (en intensivering van bestaande activi-

teiten), omdat in het algemeen gesproken hierdoor niet
alleen beslag wordt gelegd op overheidsmiddelen voor

een bepaald jaar, maar omdat de gevolgen van de daar-

mee samenhangende beleidsbeslissingen zich over een

veel grotere periode uitstrekken.

Een Staten-Generaal die zich bij de uitoefening van

het budgetrecht blind zou blijven staren op de juridisch

denkbare en theoretisch mogelijke uitoefening van het

budgetrecht, zou weinig doelmatig handelen en het ge-

vaar lopen in theoretische abstracties feitelijk afstand te

doen van het budgetrecht.

‘s-Gravenhage.

H. J. A. M. vROUWENvELDER.

2)
Zie het rapport van de Commissie tot Voorbereiding
van een Herziening van de Comptabiliteitswet (Commissie-
Simons), blz. 114 en 115.

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Bij de Rijksverkeersinspectie kan worden geplaatst een

ECONOOM OF JURIST

ter opleiding voor een beleidsfunctie.

De Rijksverkeersinspectie is belast met aangelegenheden die
het nationale vervoer langs de weg en te water betreffen.
Standplaats nader te bepalen.

Salaris afhankelijk van ervaring en bekwaamheid van f.889,-
tot f. 1.380,— per maand, excl. 5,3% huurcompensatie en
4% vakantietoelage.

A.O.W.-premie voor Rijksrekening. –

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van levensloop
zenden aan de Directeur-Generaal van het Verkeer van het
Ministerie van Verkeer .en Waterstaat, Binnenhof 20 te
‘s-G ravenhage.

E.-S.B. 1-9-1965

803

Democratisch leiderscha
p

Vanouds hebben filosofen en staatsgeleerden zich ge-

bogen over het probleem van gezag, recht, staat en staats-

inrichting. Men denke aan Plato, Thomas van Aquino,

Machiavelli, de Engelse empiristen, Montesquieu, Jean-

Jacques Rousseau en Hegel. Belangstelling voor het ver-
schijnsel leiderschap – naar wat men er nu onder verstaat

– is zo jong dat nauwelijks van een ontwikkeling kan

worden gesproken.

Merkwaardig is wel dat de groei van de sociologie voor

een belangrijk deel te danken is aan de aandacht die men

besteedde aan vraagstukken van macht en heerschappij als

geïnstitutionaliseerde vorm van machtsuitoefening. Hier

zijn namen te noemen van ‘Marx, Ferrero, Vierkandt,

Oppenheimer, Tarde, Le Bon, Weber, Geiger, Leopold

en Kluth.

Ook de psycho-analyse begint de voor haar belang-

wekkende aspecten van de zaak te beschouwen. Gezag en

– afhankelijkheid worden hierbij vooral naar de genetische

waarden onderzocht: de vader vertegenwoordigt het eerste
gezag en de emotionele relatie die in de verhouding vader-

kind tot stand komt zou later overgedragen worden op de

superieur die voor de ondergeschikte de rol van de vader-

figuur vervult.
De eigenlijke aanzet tot de sociaal-psychologische studie

van het leiderschap is de tôenemende industrialisering

geweest. In het begin van deze eeuw leidde zij tot de be-

weging van de ,,scientific management” waaraan de naam

van Taylor is verbonden. De organisatorische inzichten

van Taylor spitsten zich toe op het vervangbaar maken

van de arbeid en op de scheiding tussen leidinggevende en

uitvoerende arbeid. Voor de arbeider bracht zulks met zich

mee: een grote mate van passiviteit, een gedragswijze

volgens vaste patronen, afhankelijkheid, ondergeschikt-

heid, een beperkt tijdsperspectief en gebrek aan enige

diepgewortelde belangstelling. Voor de leiding betekende

het: verscherping van de controle, het volkomen aan zich

trekken van het beleid en van de verantwoordelijkheid, een

beklémtonen van de formele organisatiestructuur.

Tegenover de richtlijnen van Taylor en, hun gevolgen

kwamen de ervaringen van Mayo te staan. Binnen het kader

van de formele Organisatie ontdekte hij de kleinere, infor-

mele groep met een.hecht interactie- en communicatie-

patroon, met een natuurlijk leiderschap dat zich spontaan

ontwikkelt met de actieve steun van de groep. Deze infor-

mele groep kenmerkt zich door een min of meer nauw

omschreven organisatieschema waarin ieder zijn plaats

weet te bepalen. Het is een groep met een eigen normen-

stelsel en met een eigen doel waaraan ieder lid zich functio-

neel dienstbaar weet. In feite betrof het de ontdekking

vande primaire groep die in de praktijk op gespannen voet

blijkt te leven met eeh niet aangepaste formele structuur.

Sedertdien is de bestudering van het leiderschap met de

daarbij behorende onderzoeken en experimenten vrijwel

een Amerikaanse aangelegenheid gebleven. In proef-

nemingen betreffende de reacties van de groep op bepaalde
vormen van leiderschap is het begrip ,,democratisch leider-

schap” het eerst omschreven door Lewin, Lippitt en

White. Dit begrip omvat niet een theoretische bespiegeling

maar een onts7erp voor de rol die de democratische leider

gedurende de waarnemingen te spelen heeft. In korte

trekken komt dit ontwerp hierop neer:

de politiek die door de groep gevolgd gaat worden

is het resultaat van onderling overleg en steunt op een

gemeenschappelijke beslissing; zowel het overleg als de
beslissing kunnen staat maken op de instemming van de

leider;

de leider draagt er zorg voor dat het de groep bij

overleg duidelijk wordt in welk perspectief hetgeen gedaan

moet worden staat; wanneer het tijd is voor een aanwijzing

van technische aard streeft de leider ernaar twee of meer

adviezen te verstrekken waaruit de groep zelf een keuze

kan maken;

• 3. het staat iedereen vrij te werken met wie hij wil; de

verdeling van verantwoordelijkheden wordt aan de groep

overgelaten;

4. de leider onderhoudt zich met ieder op een onpar-

tijdige wijze; hij prijst of bekritiseert het individuele en ge-

zamenlijke werk zodanig dat hij zich tot de zaak beperkt;

hij aanvaardt de geest van de groep.

De rol van dit democratisch leiderschap steekt typo-

logisch af tegen die van het autoritair en van het liberaal

leiderschap. De rol van de autoritaire leider bevat de

volgende elementen: de leider bepaalt geheel en al de

politiek van de groep, hij beveelt het gebruik van bepaalde

technieken, hij maakt uit wanneer tot een volgende stap

zal worden overgegaan en wel op zodanige wijze dat de

te volgen weg volkomen in het duister blijft; de leider wijst

ieder zijn taak en werkkameraad toe, hij is ertoe geneigd

persoonlijk te zijn in zijn lof en kritiek, in het algemeen

schuwt hij deelneming aan het actief groepsleven.

Tegengestelde elementen behelst de rol van de liberale

leider: hij neemt geen deel aan de discussie en verschaft

alleen inlichtingen wanneer hem daarnaar gevraagd wordt,

hij laat iedereen vrijheid van beslissing, hij geeft onver-
wacht commentaar op individuele prestaties; de liberale

leider probeert op geen enkele wijze de loop van de ge-

beurtenissen te waarderen of te beïnvloeden
1).

Volgens Gordon vertoont het democratisch leiderschap

naar dit model en naar zijn invloed op de groèp een hoge

mate van overeenkomst met wat hij noemt het ,,group-

centered leadership”. Zulk een op de groep geconcentreerd

en afgesteld leiderschap heeft tot doel de groep te bevrijden

van een fnuikende afhankelijkheid van de leider, de

psychologische hinderpalen die de scheppende deelneming’
van alle leden in de weg staan op te ruimen en de commu-

nicatie binnen de groep te vergemakkelijken. Uiteindelijk

streeft een dergelijk leiderschap ernaar zichzelf overbodig

te maken. Op dat ogenblik zal de groep het stadium van

volwassenheid hebben bereikt
2)

Uit de vergelijking betreffende de resultaten van de

experimenten van Lewin, Lippitt en White komt duidelijk

Lippitt, R., & White, R.K.,
,,An Experimental Study of
Leadership and Group
Lift”,
in
Readings in Social Psychology,
New York, 1958, blz. 498. De hier gebruikte terminologie van
democratisch, autoritair en liberaal leiderschap moet niet in
verband gebracht worden met politieke en sociaal-economische
structuren. Het gaat immers om een aantal experimenten in
groepen van tienjarige jongens in welke groepen volwassen
leiders bovengenoemde rollen toebedeeld krijgen.
Gordon, T.,
,,Group-Centered’ Leadership”,
Cambridge,
Mass., 1955.

-….
‘,.

804

.

E..S.B. 1-9-1965

aan het licht dat de groepsleden de democratische vorm

van leiderschap verkiezen boven de autoritaire en liberale

(laissez-faire). Om het met de woorden van Janssens te

zeggen: ,,De jongens manifesteerden hun voorkeur voor

de democratische leiding. Onder het democratisch regime

bereikte de groepsactiviteit haar hoogste resultaten. Terwijl

onder het autoritair bewind agressiviteit en individualisme

primeerden en het gemis aan leiding in het laissez-faire-

regime als gevolg had dat de groepsleden zich verloren

voelden en de nodige coördinatie niet vonden, ontwikkelde

zich in de democratische situatie een stevige samenhorig-

heid, een gevoel van echte vrijheid en het bewustzijn van

samen te werken aan een gemeenschappelijke taak”
3)

Vertrouwend op de voor de groepsleden voordelige

werking van bovenbeschreven vorm van leiderschap plaatst

Gordon zich in het gezelschap van een indrukwekkend

aantal onderzoekers die tot vergelijkbare bevindingen

komen. En de volgorde waarin hij deze de revue laat pas-

seren en met gebruik van de samenvattingen die hij ervan

geeft, worden deze bijdragên besproken
4).

Het gebied van opvoeding en onderwijs.

Anderson
toont de betrekking aan die er bestaat tussen

het dominerend optreden van leraren en het agressieve en

voor het groepsleven ondermijnend reageren van de leer-

Janssens, L.,
,,Personalisme en Democratisering”,
Brussel,
1957, blz. 198.
Gordon brengt bedoelde
bijdragen
ter sprake in een hoofd-
stuk dat als titel draagt
Sonze Support for Group-Centered
Leadership from Research Studies,
dat loopt van blz. 96 tot blz.
103. Volledigheidshalve volgen hier de bibliografische gegevens:
Anderson, H. H., & Brewer,
J.:
Studies
of
Teachers’ Classroom
Personalities,
in
Applied Psychological Monographs,
no. 6,
1, 1945.
Flanders, N. A.:
Personal – social Anxiety as a Factor in Experi

mentalLearning Situations,
in
Journal
of
Educational Research,
45, 1951, blz. 100-110.
Faw, V. A.:
A Psychotherapeutic Method
of
Teaching Psychology,
in
American Psychologist,
4, 1949, blz. 104.
Asch, M. J.:
Non-directive Teaching in Psychology: an Experi-
mental Study,
in
Psychological Monographs,
65,
no.
4, 1951. Bovard, E. W. Jr.:
Group Structure and Perception,
in
Journal
of
Abnor,nal and Social Psychology,
46, 1951, blz. 398-405.
Preston,
M.
0., &
Heintz, R. K.:
Effects of Participatory versus
Supervisory Leadership on Group Judgment,
in
Journal
of
Abnormal and Social Psychology, 44,
1949, blz. 345-355.
Hare, A. P.:
Small Discussions with Participatory and Supervisory
Leadership,
in
Journal
of
Abnormal and Social Psychology,
48,
1953, blz. 273-275.
Rehage, K. J.:
A Comparison
of
Pupil-teacher Planning and
Teacher-directed Procedures in Eight Grade Social Studies
Classes,
in
Journal
of
Educational Research,
45,
1951, blz.
111-115.
Bovard, E. W. Jr.:
Chnical Insight as a Function
of
Group
Process,
in
Journal
of
Abnorinal and Social Psychology,
47,
1952, blz. 534-539.
Wispe, L.
G.:
Evaluating Section Teaching Methods in the
Introductory Course,
in
Journal
of
Educational Research,
45, 1951, blz. 161-186.
De psychologen van de universiteit van Michigan:
Marquis, D. G., Guetzkow, H., & Neyns, R. N.:
A
Social
Psychology Study
of
the Decision-niaking Conference,
in
Groups, Leadership and Men,
uitgegeven door Guetzkow, H., Pittsburgh, 1951.
Berkowitz, L.:
Sharing Leadership in Small, Decision-niaking
Groups,
in
Journal
of
Abnormal and Social Psychology,
48,
1953, blz. 231-238.
Jacobson, E:
Foreman-steward Participation Practices and
Worker Attitudes in a Unionized Factory,
niet uitgegeven
proefschrift, University of Michigan, 1951.
Katz, D., Maccoby, N., & Morse, N. C.:
Productivity Super-
vision and Morale in an Office Situation: Part 1,
Survey
Research Center, University of Michigan, 1950.

lingen. Hij wijst erop dat minder dominante leraren een

opbouwend en groepsintegrerend gedrag bevorderen.

Flanders
komt tot de gevolgtrekking dat een gebiedend en

veeleisend optreden van de leraar die voortdurend lt op

de hechtheid van zijn eigen positie de leerling niet alleen
vijandig ten opzichte van de betreffende leraar maas ook

ten opzichte van zichzelf maakt. Andere gevolgen voor de

leerling zijn de neiging om zich af te zonderen, apathie,

agressie en emotionele ontreddering. De leraar daarentegen

die soepeler en verdraagzamer optreedt en meer bereidheid

toont de leerling ter wille te zijn werkt de samenhang van

de groep in de hand en neemt voor een belangrijk gedeelte

de onzekerheid bij de leerlingen weg.
Bij de vergelijking tussen klassen waarin het accent op de

leraar en klassen waarin het accent op de leerling valt, stelt

Faw
vast dat in laatstgenoemde klassen dezelfde of betere

intellectuele prestaties worden geleverd. Voor de meting

daarvan wordt een objectief examen gebruikt. Verder

geven de leerlingen van deze klassen toe dat zij zich in

sociaal en emotioneel opzicht beter hebben kunnen

ontwikkelen.
Asch
vermeldt het resultaat van een studie aangaande
een niet-dirigerende methode van onderwijs waarbij de

leraar de leerlingen toestaat zelf hun doeleinden aan te

geven, zelf hun literatuur te verzamelen en vrij aan de klas-
discussie deel te nemen. Onder deze omstandigheden geven

de leerlingen blijk van een betere persoonlijke aanpassing

dan de leerlingen van een controleklas waarop de tradi-

tionele wijze van onderricht wordt toegepast.

Bovard
wijst erop dat de eigen mening van de verschil-
lende groepsleden gemakkelijker gecorrigeerd wordt aan

de hand van een gemeenschappelijke norm in groepen

waarin het leiderschap op de groep is afgesteld dan in

groepen waarin de leider het middelpunt vormt. Het gaat

hier om een proef die het vermogen van de groep test om de

perceptie van de individuele leden te doen overeenstemmen

met de gemeenschappelijke zienswijze.

In een soortgelijk onderzoek demonstreren
Preston en
Heintz
dat men in groepen waarin het ôverleg in vrijheid

plaatsvindt ondanks de zekere mate van vrijheid en open-

hartigheid gemakkelijker tot een gezamenlijk standpunt

komt dan in ároepen waarin het overleg onderworpen

blijft aan het strikte toezicht van een leider. Daarbij komt

nog dat men in het eerste geval doorgaans een grotere

tevredenheid over de genomen beslissingen aan de dag

legt.
Hare,
die verschillende soorten van leiderschap als
technieken om de mening van anderen te beïnvloeden in

ogenschouw neemt, maakt dezelfde gevolgtrekking.

Rehage
vergelijkt twee klassen aan één waarvan door de

leraar toestemming gegeven wordt mede de doeleinden

vast te stellen en haar activiteiten te plannen terwijl dit

niet wordt toegestaan aan de andere klas, die als controle-

klas dienst doet. Eerstgenoemde klas bereikt een hogere

mate van inzicht, een hbgere mate van belangstelling voor

samenwerking waarbij zij er blijk van geeft eerder vol-

doeningschenkende arbeidsverhoudingen te kunnen reali-

seren.

Een tweede experiment van
Bovard
wijst uit dat het op
de groep afgestelde leiderschap een grotere mate van uit-

wisseling en gelijkheid van gevoelens met zich brengt.

Twee groepen hebben elk afzonderlijk een discussie over

de film die een bepaald probleem van menselijke ver-

houdingen laat zien. De groep waarvan de leider gedurende

de voorgaande periode de groep zelf voorrang heeft ge-

geven bewijst haar overwicht in een drietal punten: grotere

mate van eensgezindheid; grotere mate van vereenzelviging

E.-S.B. 1-9-1965

805

met een ander, nl. met het meisje dat naar de inhoud van

de film in moeilijkheden verkeert; en een grotere mate van
klinisch inzicht in persoonlijkheidsontwikkeling.
Niet alle onderzoekingen evenwel zijn in hun conclusies

zonder voorbehoud.
Wispe
bijv.
krijgt
bij zijn studie te

maken met een aantal leerlingen die een dirigerend regime

verkiezen boven een meer soepele vorm van leiderschap.

Wat het rendement betreft: leerlingen met een hoge

intelligentie behalen zowel in het ene als in het andere stelsel

ongeveer dezelfde resultaten, de zwakke broeders daaren-
tegen zijn beter af met het dirigerende regime. Zij die een

zekere soepelheid van het beleid voorstaan schijnen meer

zelfstandig en ontspannen te zijn terwijl de anderen minder

zeker van zichzelf en minder zelfstandig schijnen. Op

zichzelf is dit onderzoekresultaat niet inconsistent met de

slotsom van voorgaande studies.

Het is immers niet uitgesloten dat
zij
die de voorkeur

geven aan een straffer regime dit doen op grond van zuiver
praktische overwegingen; zij kunnen een soort van stoom-

cursus verkiezen om binnen een bepaalde termijn zo volledig

mogelijk klaar te zijn voor een of ander examen. Bij de
beschouwing van zekere voorliefdes dient de situatie in

aanmerking genomen te worden met inbegrip van de

factoren die de betrokkenen het zwaarst laten wegen.

In zijn overzicht van de hier in uiterst beknopte vorm

samengevatte experimentele onderzoekingen acht Gordon

het op de groep afgestelde leiderschap (op de groep ge-

concentreerd leiderschap, ,,group-centered leadership” =

democratisch leiderschap) niet alleen mogelijk, maar ook
een weldaad voor de groep. De verwerkte leerstof is even

groot of groter, de leerlingen nemen meer aan het gemeen-

schappelijk leven deel hetgeen voor hun een bron van

vreugde is, zij blijken persoonlijk beter aangepast, ver-

sterken met hun gedrag de samenhang van de groep, zijn

geneigd tot samenwerken en krijgen ook een zeker gemak

om mededeling te doen van hun diepere gevoelens. Boven-

dien hebben de op deze wijze geleide groepen een grotere
invloed op de mening en op de houding van de leden.

Hoewel de gedragingen van de leiders in de verschillende

situaties niet geheel aan elkaar gelijk zijn, stelt Gordon een

aantal overeenkomstigheden in het licht die de eerder-

genoemde rol van de democratische leider nabij komen:

de leider moedigt deelneming aan het gemeenschaps-
leven aan;

de leider delegeert verantwoordelijkheden;

de leider legt geen structuur of gestandaardiseerde

procedure aan de groep op;

de leider laat de vorming van het interactie- en corn-

municatiepatroon aan de leden zelf over; de leider maakt

zich niet tot knooppunt van interactie en communicatie;

de leider laat zich veeleer door de behoeften van de

groep dan door een bij voorbaat vaststaand idee inspireren;

de leider improviseert tot op zekere hoogte en past zich

aan aan de vereisten van het ogenblik en van het groeps-

leven.

De leider volgt het groepsproces met aandacht zonder

zich daarin een eerste en uitsluitend bepalende plaats aan

te meten.

Een begrenzing van besproken studies is waarschijnlijk

de omstandigheid dat het lesprogramma van de klassen,

waarmee geëxperimenteerd wordt, gericht is op de psycho-

logie en op de bestudering van menselijke verhoudingen.

Dit billijkt de tegenwerping dat het op de groep afgestelde

leiderschap alleen kans van slagen heeft in groepen die zich
bezighouden met problemen welke een subjectieve benade-

ring mogelijk maken. Het is dan de vraag of bijv. de be-

studering van wis- en natuurkunde zich zou lenen voor een
dergelijk leiderschap. Ter aanvulling wordt zijn werking in
zgn. functionele groepen nagegaan.

Het gebied van de organisatie.

Dat er een andere kant is aan de medaille van het

democratisch, in elk geval minder formele en minder

controlerende, leiderschap is al ter sprake gebracht in de

studie van
Wispe.
Deze andere kant heeft iets te maken

met het doel dat de groep voor ogen staat, met de stituatie

waarin de groep verkeert en bepaald ook met de rolver-

wachtingen die in de situatie zijn ontstaan.

Een aantal psychologen
van de
universiteit van Michigan

bestudeert de besluitvorming in twee soorten van bijeen-
komsten waarbij
zij
niet de produktiviteit maar de vol-

doening van de deelnemers als maatstaf nemen. Het ene

type van bijeenkomst kenmerkt zich door een strakke

procedure en controle vanwege de voorzitter, het andere

door een mindere mate van formeel gezag. Wat blijkt is

dat de gespreksgroepen waarvan de voorzitter een sterkere

controle uitoefent en zich meer als een formeel leider

gedraagt, meer tevreden met de bijeenkomsten zijn dan de

groepen waarvan de voorzitter minder sterk controle uit-

oefent en waarin de procedure minder formeel is. De

produktiviteit is in beide gevallen dezelfde. Hier dient

rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat zij

die deel uitmaken van autoritaire organisaties een streng

controlerend en straf leiderschap van hun superieuren

verwachten.

Het zijn niet alleen de organisatorische structuren die de

rolverwachtingen beïnvloeden maar ook, zoals gezegd,
de doeleinden die de groep zich stelt; beide zaken staan

trouwens niet los van elkaar.
Berkowitz
bijv. brengt deze

rolverwachtingen in verband met de urgentie van het onder-

havige probleem. Hij stuit eveneens op de verwachting

dat de voorzitter een uniek leiderschap heeft uit te oefenen

en bepaalde controlerende functies voor zijn rekening

neemt. Vergelijkt hij in dit opzicht echter een groep waarin

de oplossing van het onderhavige probleem zeer dringend
is met een andere groep waarin dit niet zozeer het geval is

dan blijken er op treffende wijze verschillen in de mate van
voldoening
bij
de leden te bestaan.

Een soepeler leiderschap voldoet kennelijk minder in

situaties waarin de groep met een dringend probleem heeft

af te rekenen terwijl waar een dergelijke urgentie niet voor-

komt de voorkeur aan een meer democratisch leiderschap

wordt gegeven. Soms ligt de snelle afdoening van een

dringend probleem de groep meer na aan het hart dan de

soepelheid van de leiding; met een zekere woordspeling

zoumen kunnen zeggen: nood breekt democratie. Berko-

witz verdiept als het ware het voorgaande onderzoek en

bereikt zodoende een duidelijker overeenstemming met de

uitkomsten van de onderzoekingen op het gebied van

opvoeding en onderwijs.

Jacobson
ontdekt het volgende. Als een ploegbaas zich

de moeite getroost om de arbeiders te betrekken in de

besluitvorming en een vertegenwoordiger van de vakbond

zulks niet doet, blijken de arbeiders een zeer welwillende

houding t.o.v. bedrijfsleiding aan de dag te leggen. Om-

gekeerd, als de vertegenwoordiger van de vakbond de

arbeiders mede laat beslissen en de ploegbaas dit niet doet,

blijken de arbeiders veel welwillender t.o.v. de vakbond

te staan.
De samenhang tussen voldoening en produktiviteit is

een voor de hand liggende.
Katz, Maccoby
en
Morse

bestuderen verschillen in het patroon van toezicht in

806

E.-S.B. 1-9-1965

groepen met een hoge produktie en in groepen met een

lage produktie, beide ingeschakeld bij hetzelfde werk in een

grote verzekeringsmaatschappij. In de volgende opzichten
onderscheiden zij die belast zijn met het toezicht in hoog-

produktieve groepen zich van hen die toezicht houden in

laag-produktieve groepen:

zij staan niet met de neus op het door hen te contro-
leren werk, terwijl zij op hun beurt door hun eigen supe-

rieuren niet al te strak aan de lijn worden gehouden;

zij gunnen zich meer tijd voor de problemen die de

motivatie van de employé betreffen en gaan zijn doen en
laten minder na;

zij winnen veelvuldiger de raad van de ondergeschikte

in en stellen hem meer in de gelegenheid om mede te

beslissen.

Gordon sluit dit hoofdstuk af met de opmerking:

,,Hoewel deze studies in het algemeen op de betekenis van

medezeggenschap als determinant van een hoog moreel

en van een hoge produktiviteit wijzen, zijn er ongetwijfeld
andere aan de organisatie inherente factoren die moreel en

produktiviteit beïnvloeden. Niettemin bereiden deze studies

de weg voor voor een beter begrip van leiderschapspatronen

in grote organisaties en van de gevolgen van verschillende

vormen van leiderschap voor de houding en het gedrag

van de groepsleden”
5).

Naar aanleiding van deze opmerking kan gewezen

worden op het verband tussen leiding en moreel, zoals buy.

OldendorJf
dat doet. Elke leiding is gesteld voor twee

fundamentele eisen, nI. de noodzaak tot het scheppen

van zekerheid in de werksituatie en de noodzaak tot het

scheppen van de mogelijkheid tot zelfverwerkelijking.

Met betrekking tot de noodzakelijke zekerheid in de

werksituatie dient de leider zijn ondergeschikten met een

zekere openheid te benaderen, hij mag niet gebukt gaan

onder de twijfel aan eigen capaciteiten welke twijfel hij

zou verhullen in het wantrouwen jegens zijn ondergeschik-

ten. De ondergeschikten zelf moeten kunnen weten wat

van hen verlangd wordt en zij mogen verwachten dat hun

plichten, rechten en verantwoordelijkheden ook aan de

anderen bekend zijn. Organisatie en gedragsnormen moeten

duidelijk zijn.
Met betrekking tot de mogelijkheid tot zeifverwerke-
lijking meldt zich de zojuist ter sprake gebrachte mede-

zeggenschap. Het belang hiervan neemt toe naar gelang de

persoonlijke vrijheid meer bedreigd wordt door institutio-

nalisatie, door de uitbouw van de hiërarchie, door de

groeiende ingewikkeldheid van de maatschappij en door de

stijgende onoverzichtelijkheid van functies en hoedanig-

heden. Oldendorif zegt dat beide eisen samenhangen met

het verlangen van iedere mens om iemand en ergens te zijn,

met zijn behoefte aan erkenning en de behoefte te weten

waar hij staat en waar hij aan toe is. Bondiger kan het

nauwelijks geformuleerd worden
6).

Aangenomen mag worden dat het op de groep afgestelde

leiderschap, zoals dit in de verschillende onderzoekingen en

experimenten gestalte kreeg, telkens even geraakt• heeft

aan zulk een menselijk verlangen. Het verdient daarom

aanbeveling om de in het kleine onderzoek en in het kleine
experiment verworven inzicht te toetsen op toepasbaarheid

in de grote maatschappij waartegen ieder met wat schrik

opziet en waarin niemand volledig op zijn gemak is.

Sassenheim.

F. Th. SwARTE, lic. pol. soc.

Gordon, tap., blz. 103.
Oldendorff, A.:
,,De Psychologie van het Sociale Leve,z”,
Utrecht, 1957, blz. 172-179.

Bil

GEMEENTE ROTTERDAM

Bij het
GEMEENTELIJK BUREAU VOOR

DE STATISTIEK
kan een

referendaris

worden geplaatst die tot taak zal hebben mede te

werken aan onderzoekingen en het ontwikkelen

van de daaraan dienstige statistische documen-

tatie.

Vereist: Doctoraal examen in de economische

wetenschappen en enige jaren research-ervarir.g.

Salarisgrenzen: fl.224,- – fl.633,- p.m., exclu-

sief de huurconipensatie ad 5,3% en de vakantie-

toeslag ad 4%.

Sollicitaties binnen 14 dagen te zenden aan de

chef van het bureau Personeelvoorziening,

stadhuis, Rotterdam, onder no. 424.

J

.

v
oor recLi’ije

kon men te veel

en ook

te weinig uitgeven.

De meeste mislukkingen zijn vaak het gevolg

von het laatste

Bij de Directie Plannen van de Rijksplanologische Dienst
kan worden geplaatst een

PLANOLOGISCH

ONTWERPER

Gevraagd wordt: een ingenieur (stedebouwkundig, bouw-
kundig, waterbouwkundig of civiel) met brede wetenschap-
pelijke en maatschappelijke belangstelling.

Leeftijd omstreeks 30 jaar.

Ervaring op het terrein van de planologie strekt tot aan-
beveling.

Salaris overeenkomstig de rang van ingenieur/ingenieur le
klasse.

Schriftelijke sollicitaties onder no. 5-206517188 (in linker-
bovenhoek brief en env.) zenden aan Bureau Personeels-voorziening en Bemiddeling van de Rijkspsychologische
Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
E.-S.B. 1-9-1965

807

Geidmarkt.

Ondanks het feit, dat in de periode van 16-23 augustus

de bankbiljettencirculatie met
f.
60 mln, steeg en de goud-

en deviezenreserves van De Nederlandsche Bank met

f. 111 mln, daalden, bleef de geidmarkt ruim. Het officiële

tarief voor daggeld, dat op 17 augustus was verlaagd tot

2 pCt., onderging sindsdien geen wijziging.

Het voortduren van de ruimte op de geldmarkt hing

o.m. samen met het feit dat het Rijk middelen aan deze

markt toevoerde, getuige de daling van het tegoed van de

Schatkist met f. 96 mln. Voorts moet worden bedacht,

dat het tegoed van het bankwezen bij De Nederlandsche

Bank, dat per 16 augustus f. 352 mln, beliep, in belangrijke

mate het bedrag van f. 153 mln. overtrof, dat de banken

in de periode 16 augustus-14 september als strafdeposito
moeten aanhouden. De banken beschikten derhalve over

enige armslag en konden zich de daling van hun tegoed

bij De Nederlandsche Bank tot f. 260 mln. per 23 augustus

rustig laten welgevallen.

Het is wellicht goed erop te wijzen, dat het onjuist zou

zijn uit de hiervoor vermelde daling van de goud- en

deviezenreserves met f. 111 mln, te concluderen, dat het

betalingsverkeer met het buitenland een tekort zou ver-
tonen. De teruggang is namelijk grotendeels een gevolg
van de afwikkeling van termijntransacties, welke in juli

zijn gesloten. In die maand, toen de liquiditeitspositie van

het bankwezen zeer krap was, verklaarde De Nederland-

sche Bank zich bereid tot contante aankoop van dollars

onder gelijktijdige verkoop van dollars op termijn. De

overdracht van de door de banken op termijn gekochte

dollars heeft in de verslagperiodeplaatsgevonden. Tegen-

over de daling van het deviezenbezit van De Nederland-

sche Bank stond derhalve de stijging van de tegoeden in

vreemde valuta van het bankwezen.

Kapitaalmarkt.

Vele beleggers zouden, om met Jules de Corte te spreken,

wel eens willen weten of de rentestand zijn hoogtepunt

zo langzamerhand niet heeft bereikt en of niet met een

geleidelijke daling van de rentevoet rekening moet worden

gehouden. Een vraag, die niet met enige zekerheid valt te

beantwoorden. Men zou zich nog wel durven wagen aan

het uitspreken van bepaalde verwachtingen ‘omtrent het

verloop van de binnenlandse factoren – zoals besparingen

en investeringen – die in dit verband van belang zijn,

maar op het punt van de mogelijk door het buitenland,

via het internationale kapitaalverkeer, uitgeoefende in-

vloed tast men eigenlijk volkomen in het duister. Dat er

van een vleugje ontspanning op de kapitaalmarkt sprake

is, kan intussen vrij gemakkelijk worden vastgesteld. De

ADVERTEREN

13

kost geld

*

NIET adverteren

kost veel

meer geld

!

Burgemeester en wethouders roepen sollicitanten op voor een

leidinggevende functie aan de

secretarieafdeliflg financiën

Aan gegadigden worden hoge eisen gesteld, zoals:

economische scholing op academisch niveau;

intensieve belangstelling voor de openbare financiën en in

het bijzonder voor die der gemeente;

bereidheid en geschiktheid om de financiële belangen van de

gemeente in
woord en geschrift
op hoog niveau te behartigen,

te verdedigen en uit te dragen;

uitstekende redactionele vaardigheid.

Honorering zal geschieden overeenkomstig de bijzondere eisen, welke

aan de functie worden gesteld.

Bij gebleken geschiktheid ligt opvolging van de directeur van Financiën,

bij diens pensionering, in het verschiet.

Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psychologisch onderzoek te
onderwerpen.
Sollicitaties onder no. 421 binnen drie weken te richten tot burgemeester

en wethouders en te adresseren aan de chef van het bureau Personeel-

voorziening, stadhuis, Rotterdam.

808

E.-S.B.
1-9-1965

jongste
53/4
pCt. staatslening, die onlangs werd geëmit-

teerd tegen 984 pCt., noteerde op 27 augustus ii. 100/.

Op de zelfde datum stond de 6 pCt. E.N.E.L.-lening,

waarvoor in juli â
95
pCt. niet voldoende belangstelling

bestond, op 95
1
1..
Het rendement op langlopende staats-

obligaties, dat op 30 juli 5,62 pCt. bedroeg, is sindsdien

gedaald tot 5,48 pCt.

Op 26 augustus stond de inschrijving open op de

6 pCt. in guldens luidende obligatielening van de British
Petroleum Raffinaderij Nederland N.V. De lening wordt

gegarandeerd door The British Petroleum Company Ltd.,

een onderneming die onder de niet-Amerikaanse bedrijven

na de Koninkljke en Unilever de derde plaats inneemt.

Men mag dan ook wel stellen; dat de bedoelde obligaties

qua soliditeit niet zouden misstaan in de effectenporte-

feuilles van weduwen en wezen. Gegeven voorts het feit,

dat een rendement van 6,20 pCt. werd geboden en mede

gezien de lichte ontspanning op de kapitaalmarkt, waarop

hiervoor reeds werd gewezen, stond van tevoren vast,

dat de belangsteling voor deze emissie groot zou zijn.

Blijkens de officiële uitslag is dan ook tot een zodanig

bedrag ingeschreven, dat de toewijzing zeer gering zal zijn.

Jongeman, 28 jaar

met middelbare opleiding en M.O. Economie, die een
vergaande studie gemaakt heeft van bedrijfs- en
commerciële economie,

met de volgende ervaringen:

alle facetten van de verkoop doorlopen vanaf het
werken in een ZB.-bedrjf en pionieren
bij
winkels
in de levensmiddelensektor tot het opbouwen en
leiden van een verkoopapparaat. Daarnaast behoor-
lijke organisatorische en administratieve ervaring bij
de oprichting, start en groei van een N.V.,

zoekt:

een (verantwoordelijke) positie, in welke branche
dan ook, waar initiatieven ontwikkeld kunnen worden,
die daarna enthousiast, stimulerend en bouwend in
het belang van het bedrijf gerealiseerd moeten worden, maar waar ook perspektieven voor de
toekomst in zitten.

Brieven voor een persoonlijke kennismaking graag onder
no.: E.S.B. 35-1, Postbus 42, Schiedam.

Indexcijfers aandelen 30 dec.
H.
&
L.
20 aug. 27 aug.
(1953
=
100)
1964 1965 1965
Algemeen

………………
405
410-357
368
366
Internationale concerns
…….
568
583 —505
516
511
Industrie

………………..
355
371 —320
333 334
Scheepvaart

………………
146
155— 136
145 143
Banken en verzekering
……..
236
243 —187
199
196
Handel enz
………………
170
180— 162
170 167

Bron:
A.N.P..C.B.S., Prjscourant.

Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum
……..
f. 158,20 f. 135,30 f. 136,80
PhilipsG.B
………………
f. 145
f.

118
F. 117,40
Unilever

………………..
f. 141,80
f. 137,20
f. 133,70
A.K.0.

………………..
454’/
4494
448
ExpI. Mij. Scheveningen
220 2154
211+
Hoogovens, n.r.c .

…………
541
512
501
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
911+
855+
855
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.

66,10
f.

58.40
f.

58,10
Nationale Nederlanden,
c…..
784
610
601
Robeco

…………………
f. 224,40
f. 222
f. 222

New York.
Dow Jones Industrials
…….
874 890 896

Rentestand.
Langlopende staatsobligasies b)
5,17
5,50
5,48
Aandelen: internationalen b)
3,4
lokalen b)

……..
3,3
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
3′!,,
4
4

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam
Bank.
A. wOUDHUIZEN.

FED’s

Fiscale Brochures

(niet losbiadig)

Redactie:
Dr. D. Brüll, Prof. J.E.A.M. van Dijck.
Uw ideale gids in de doolhof van

*

fiscale voorschriften. Expertbehan-
deling per wetsonderdeel.

Abonnementen en losse exempla-
ren vanaf medio september
1965.

Vraagt vrijblijvend inlichtingen:
Roem er Visscherstraat
29,
Amsterdam-Wi, Tel.
124377

B
ehoeft

Uw staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw

oproep in te schakelen.

E.-S.B. biedt U een grote trefzeker-
heid, 66k
bij
aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële,

administratieve of aanverwante sec-

toren.

Adv.-afd. E.-S.B. – Postbus 42 – Schiedam

E.-S.B. 1-9-1965

809

MINISTERIE
VAN FINANCIËN

Bij de Directie Algemene Fiscale Politiek kan worden ge-
plaatst een

ERVAREN ECONOOM of JURIST

Tot de werkzaamheden van deze Directie behoren alle
algemene aangelegenheden betreffende het fiscale beleid.

Vereist wordt op het terrein van de belastingen en/of de
openbare financiën een goede redactionele vaardigheid, als-mede belangstelling voor beleidsvraagstukken op het gebied
der belastingen.

Aanstelling, afhankelijk van leeftijd en ervaring, in de rang
van referendaris of administrateur, (max. salaris resp.
f. 1.639,— of f. 1.911,— per maand), exclusief 5,3% huur-compensatie en 4% vakantietoelage.

AOW-premie voor Rijksrekening.

Voor nadere inlichtingen kan men zich wenden tot het
Hoofd van de Directie H. Baron van Lawick, tel. (070)
18 44 10 – toestel nr. 2014.

Schriftelijke sollicitaties onder vac. no. 5-207917188 (in
linkerboverihoek brief en env.) zenden aan het Bureau
Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks Psycho-
logische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

D. HUDIG & CO

Ao. 1825

MAKELAARS IN ASSURANTIN

ROTTERDAM

Telefoon (010)
130800

Wijnhoven
23

Telex
21103

Postbus 518

VAN DER HOOP, OFFERS & ZOON

Ao. 1807

BANKIERS

ROTTERDAM

Telefoon 11
4620

Westersingel 88

Telex
22199

Postbus 502

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Bij het secretariaat van de Commissie Vervoervergunningen te ‘s-Gravenhage kunnen op de afdeling Economisch Onder-
zoek worden geplaatst een
RESEARCHMEDEWERKER

vac. no. 5-1 709/7188

die – in verband met het beleid van de Commissie inzake
het verlenen van vergunningen voor vervoer van personen
en goederen over de weg en te water – zal worden belast
met rentabiliteits- en kostenonderzoeken.

Vereist: cand.examen economie, bij voorkeur met praktijk
diploma boekhouden of vergelijkbaar diploma.

Salarisgrenzen van f. 936,— t/m f. 1.227,— per maand.

Aanstelling boven het minimum is niet uitgesloten.

en een

ECONOMISCH MEDEWERKER

vac. no. 5-1710/7188

die zal worden belast met het financieel-economisch be-
oordelen van ondernemingen die om wijziging van hun ver-
gunning voor vervoer van goederen over de weg verzoeken.

Vereist:

Cand.examen economie (bedrijfseconomische
richting) of M.O. Economie; eventueel S.D.P.

Salarisgrenzen van
f. 665,—
t/m f. 913,— per maand.

Aanstelling boven het minimum is niet uitgesloten.

en een

MEDEWERKER VOOR DE

AFDELING WEGVERVOER

vac. no. 5-171117188

Tot zijn taak zal behoren: het medewerken aan de be-
handeling van aanvragen, verzoeken om wijziging en over-
dracht van vergunningen voor vervoer met vrachtauto’s,
het ontwerpen van beschikkingen en het concipiëren van
nota’s.

Vereist:
bij
voorkeur middelbaar onderwijs en enige be-
kendheid met het goederenvervoer over de weg.

Salarisgrenzen van f. 392,— t/m f. 732,— per maand.
Aanstelling boven het minimum is niet uitgesloten.
Genoemde salarissen zijn exclusief eventuele huurcompen-

satie ad 5,3% en 4% vakantietoelage.

A.O.W.-premie voor Rijksrekening.

Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie
vermelde vacaturenurnmer (in linkerbovenhoek van brief en
env.) zenden aan Bureau Personeelsvoorziening en Bemid-
deling van de Rijks Psychologische Dienst, Prins Maurits-
laan 1, ‘s-Gravenhage.

Telefonische inlichtingen worden verstrekt onder nr. (070) 24 43 88, toestel 29 voor de eerste twee functies en toestel
33 voor de laatste functie.

810

E.-S.B. 1-9-1965

De opleiding is in beginsel bedoeld voor
hen, die het doctoraal examen in de
economische wetenschappen of het inge-

T
N T E IR. A C A D E I1VI 1 A L E

nieursexamen aan een technische hoge- school met gunstig gevolg hebben afge-
legd.

Anderen wier opleiding en ervaring
zodanige waarborgen bieden, dat ver-
wacht mag worden dat zij de cursus met vrucht kunnen volgen, kunnen eveneens
tot de opleiding worden toegelaten. Ge-
gadigden moeten ten minste twee jaren
in de praktijk werkzaam zijn geweest.
Schriftelijke aanmeldingen worden uiter-
lijk ultimo oktober 1965 ingewacht bij de
rector, p.a. Bouwcentrum, Kruisplein 1,
postbus 299 te Rotterdam.

Het onderwijs zal gemiddeld anderhalve
dag per week in beslag nemen. Een uit-
voerige brochure kan aan bovenvermeld
adres worden aangevraagd.

De opleiding gaat uit van de Rijksuniver-
siteit te Groningen, de Universiteit van
Amsterdam, de Vrije Universiteit te
Amsterdam, de Nederlandsche Econo-
mische Hoogeschool te Rotterdam, de
Katholieke Hogeschool te Tilburg en de
Technische Hogescholen te Delft en
Eindhoven, met medewerking van een
aantal organisatie-adviseurs.

OPLEIDING

ORGANISATIEKUNDE

inschrijving

voor de achtste twee/arige cursus,

aanvangende in

januari 1966

Voor een internationale onderneming in merkartikelen, welker produktiebedrijven ‘voor de Eurcmarkt in

Nederland gevestigd zijn, zoeken wij contact met gegadigden voor de positie van

HOOFD AFDELING MARKTONDERZOEK

Deze zal tot taak krijgen niarktonderzoekingen op te zetten en te coördineren met een eigen staf in de diverse

Euromarktlanden, eventueel in overleg met adviseurs van buiten het bedrijf.
Voor deze positie komt een academicus’ van 30 â 40 jaar in aanmerking, die een grondige ervaring op dit ge-

specialiseerde vakgebied heeft opgedaan.

Het salaris zal afhangen van de ervaring van de gekozen kandidaat, doch als minimum f. 2.000,— per maand

bedragen, terwijl het bediijf een uitstekend pakket ‘secundaire voorzieningen offreert.
Geïnteresseerden wordt verzocht een samenvatting van hun gegevens te zenden aan:

Drs. P. H. Lammerts van Bueren,

Adviesbureau voor Organisatie en Personeelsbeleid,
Zandvoorter Allee 7 – Heemstede.
Referentie MOSZ

Brieven worden niet aan onze opdrachtgever doorgezonden voordat betrokkenen daarvoor toestemming

hebben gegeven in een vertrouwelijk onderhoud, waarin nadere gegevens kunnen worden verstrekt.

E.-S.B. 1-9-1965

811

AU VAN DE KIEFT N.V.
Se
B 1J
R

Organisatie en Efficiency Adviseurs

~z

AMSTERDAM BRUSSEL

I )

In opdracht yan de Directie van een grote financiële instelling,

zoeken wij

in strikt vertrouwelijke sfeer

contact met ge-

gadigdèn voor de functie van

LEIDINGGEVEND

I(

BELEGGINGSW

ANALIST

• Deze functionaris geeft leiding aan een groep van beleggings-

analisten, waarvan de werkzaamheden uitdrukkelijk het

karakter dragen van research t.a.v. binnen- en buitenlandse

fondsen. Voor de vorm en inhoud van de rapportering is hij

verantwoordelijk.

Voor de uitoefening van deze functie gaan de gedachten uit

naar een dèskundige op dit gebied, die critisch-analytisch is

‘kan
èn creatief

denken. Hij weet dit ook op zijn medewerkers

over te dragen. Tevens dient hij door zijn leidinggevende en

organisatorische capaciteiten in stâat te zijn de productie

van zijn groep in kwaliteit en kwantiteit te bevorderen. Zij,

die een academische of daarmede vergelijkbare opleiding-

hebben genoten, hebben enige voorkeur.

honorering

beantwoorden
De

en overige vborzieningen

aan

de belangrijkheid van de functie en de gestelde eisen t.a.v.

vakkennis en persoonlijke eigenschappen.

Belangstellenden gelieven zich, bij voorkeur schrfteljk, te

wenden tot de heer S. van de Kieft, Leidses fraai
74,
Arnsier-

dam.

Tel.: 020-65316162951

Volledige discretie wordt
gegarandeerd. Geen iilichiingen worden ingewonnen en geen

contact niet opdrachtgevers gelegd dan na overleg
met
de

candidaat.

1

812

7

E.-SB. 1.9-1965

U VAN DE KIEFT N.V.

Ii

B IJ
REA

Organisatie
en Efficiency Adviseurs

AMSTERDAM
BRUSSEL

In opdracht van de Directie van een bekende, te Amsterdam

I
)

gevestigde, uitgeversmaatschappij, zoeken wij voor één van

haar wekelijkse uitgaven voor het bedrijfsleven

in strikt

vertrouwelijke sfeer

contact met gegadigden voor de functie

van

It

HOOFD

REDACTEUR,

Voor deze uitstekend gehonoreerde functie komt alleen de

zeer ervaren journalist in aanmerking, die de heersende

opinie in zoverre vooruit is, dat hij richting en leiding kan

geven aan het denken in een belangrijke branche. Een goede

ervaring in of een aanwijsbare belangstelling (bijv. door op-

leiding) voor de economie vanhet bedrijfsleven is gewenst.

Het niveau van de contacten (ook internationaal) is van dien

aard, dat tevens eisen gesteld moeten worden aan de repre-

sentativiteit en het gemak van optreden, de intelligentie en

van

moderne

voorkeur tussen
de kennis

de

talen. Leeftijd bij

35en45jaar.
CN

Belangstellenden, gelieven zieh, bij voorkeur
schriftelijk,
te

wenden tot de heer S. van de Kieft, Leidsestraat 74, Amster-

dam. Tel.: 020-65316162953.
Volledige diecretie wordt
gegarandeerd. Geen inlichtingen worden
ingewonnen
en geen

contact met opdrachtgevers gelegd dan na overleg met de

candidaat.

09

E.-S.B.
1-9-1965

813

typistengebrek….?

kom naar Kódak

4

want kostbare typistentijd hoeft nu niet meer verloren te gaan aan tijdrovend overtypen. Dank zij een Kodak
, Verifox of Readyprint kopieersysteem zijn uw typisten
voor belangrijker werk beschikbaar. Alles wat getypt,

Ø

geschreven, gedrukt of getekend is (in welke kleur ook)
wordt door een Kodak Verifax of Readyprint Kopieer

I

apparaat haarscherp en duidelijk overgebracht. Neem
een Kodak Verifax als u van uw originelen steeds een

aantal kopieën nodig hebt.., of Readyprint voor één
kopie per keer. Kom naar KODAK…

en kies uw kantoorkopîeerapparaat
Verjicax
Readvprint

.
9

In onze complete Verifax en Readyprint reeks
vindt u juist dèt apparaat, waarmee u kostbare
tijd kunt besparen. Bel of schrijf naar KODAK N.V.,
postbus 338, Den Haag, Telefoon (070) 6141 21

1K
o
d
Ic
1

zodat wij weten dat u komt.., of vraag bezoek
van één onzer deskundigen.

OPLEIDINGEN BESLISKUNDE (OPERATIONS RESEARCH)

Met het doel een grotere bekendheid te geven aan besliskundige technieken en hun toepassingsmogelijkheden,

wordt in oktober a.s. met een tweetal opleidingen gestart.

Besliskundige technieken zijn ontwikkeld voor het oplossen van optimaliseringsproblerien, zoals problemen

betreffende voorraadbeheer, toewijzing, produktieplanning, vervanging, wachttijden en netwerkplanning.

Leergang Mathematische Besliskunde

Voor het volgen van de – sinds 1960 door de Stichting
Mathematisch Centrum georganiseerde – leergang Mathe- matische Besliskunde is geen gespecialiseerde wiskundige
vooropleiding vereist. Bij de opzet is vooral gedacht aan
ingenieurs, economisten, en aan hen, die een overeen-
komstige vorming hebben genoten.

De leergang neemt 30 dagen in beslag, verdeeld over
5 perioden, welke steeds ongeveer 2 maanden uit elkaar
liggen.

De kosten bedragen f 2500,— per deelnerrer; aan hen die
afkomstig zijn uit een bedrijf of een instelling, waarvan reeds
iemand één van de vroeger gehouden leergangen bijwoonde,
kan een reduktie van f1250,— worden verleend.

Cursus Besliskundig Analist

Deze cursus wordt georganiseerd door de Stichting Mathe-matisch Centrum, het Raadgevend Efficiency Bureau Bos-
boom en Hegener N.V. en het Adviesbureau voor Kwaliteits-
beleid en Besliskunde, Ir. J. van Ettinger – J. Sittig N.V.

De cursus is bedoeld als opleiding tot Besliskundig Analist,
die als zodanig in grote organisaties onder leiding en in
kleinere organisaties zelfstandig of in samenwerking met
een adviseur werkzaam zal zijn.

In het bijzonder leidt de cursus op tot het examen
Analist van de Vereniging voor Statistiek.

Voorondersteld wordt een statistische kennis van het niveau,
vereist voor het examen Statistisch Analist, algemeen
gedeelte.

De cursus duurt 2 iaar en bevat zowel een mondeling als
een schriftelijk gedeelte.

De kosten bedragen
f
2500,— per deelnemer.

Belangstellenden voor één van beide opleidingen kunnen zich opgeven c.q. nadere inlichtingen yerkrijgen

bij de
Administratie van het Mathematisch Centrum, 2e Boerhaavestraat 49, Amsterdam-O,

tel. (020) 94 72 72

814

E.-S.B. 1-9-1965

gewoon, elke dag

Zeker, zeker, het is een beetje ‘n Amerikaanse gewoonte: spelen en dikdoen met cijfers. (Nochtans

kunnen cijfers en beelden u (soms) meer vertellen dan duizend woorden.) Maar zij moeten helder

zijn. En wat zeggen u die nullen die met de jaarlijkse duizenden en miljoenen samengaan? Laten we

ze daarom maar eens delen. Gewoon delen door 365. Dan ziet u – bovendien zelfs in één

oogopslag – wat er zoal gemiddeld per dag gebeurt. Daar in Limburg. Bij Staatsmijnen, élke dag.

sta mylan

mensen

a

gg

,.

t
ctam

..’

r

elke dag werken 36.000 mensen bIj
Staatsmijnen. Er zijn 4000 verschillen.
de beroepen; van chemicus tot repro-
graaf; van houwer tot econoom; van
fysicus tot fotograaf; van Jurist tot
programmeur; ‘van analiste tot loco.
motief-machinist; van wiskundigo tot
serveerster.
research
elke dag wordt ruim een ton (guldens)
besteed aan research en proeffabrie-
ken. Want research is de basis van
de chemie.

elke dag wordt gemiddeld voor bijna
f. 1.000.000,00 (één miljoen gulden)
aan produkten geëxporteerd (naar
meer dan 50 landen).

kunstmest

per dag produceren Staatsmijnen bij-.
na
3000 ton (dat is 3 miljoen kg)
kunstmest. Dat is elke dag een trein
van 142 wagons.

per dag produceren Staatsmljnen 160
x 1000 kg hoge-druk.STAMYLAN en 27 ton lage-druk-STAMYLAN. Dat is
genoeg, voor bijvoorbeeld 7.000.000
m
2
verpakklngsfolie (van de gebruike.
lljke dikte) of 14.000 plastic melkfles.
kratten. Ja, steeds per dag.

salaris

1,2 miljoen gulden per dag betalen
Staatemijnen aan lonen en salarissen
(Inclusief sociale lasten) uIt.

1,
1

dagelijks verlaten 280.000 kg capro.
lactam (grondstof voor nylon) Staats.
mijnen. Dat Is 25% van de Europese behoefte en genoeg voor 50 miljoen
kousen (Jazeker, per da9).
Staatsmijnen hebben een eigen haven
(dat is tussen haakjes de één na
grootste binnenhaven van Europa).
Elke dag verlaadt men daar gemiddeld
30 schepen met 20.000 ton goederen.

STAATS’MIJNEN

T3 GROËIË’N UI
.
HUN NAAM

E.-S.B. 1-9-1965

815

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM

Geconsolideerde maar idstaat per 31 juli 1965

Kas, kassiers en daggeldleningen

f
351.474.000

Kapitaal .’.. ………….
f
136.280.000

Nederlands schatkistpapier
,,

861.770.000

Ander overheidspapier
.

.
,,

705.507.000

Wiss’ls

……………
,,

334.577.000

Bankier. in binnen- en buitenland
.
,,

722.932.000

Effecten en syndicaten

……•
,,

182.975.000

Voorschotten tegen effecten
. . .
•.

,,

207.259.000

Debiteuren

…………….
2.942.352.000

Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
12.224.000

Gebouwen ……………
,,

7.010.000

Reserves ……………
•,,

170.000.000

Leningen

………………
129.932.000

Deposito’s op termijn ………
,, 2.334.1
48.000

Spaargelden ………..

.
,,

738.847.000

Crediteuren

………….
.
2.644.238.000

Geaccepteerde wissels
,,

32.735.000

Overlopende saldi en
andere rekeningen

…….


,,

141.900.000

f6.328.080.000

f6.328.080.000

Al

gernene. Bank Néderlánd N.V.

(Nederlandsche Handel-Maatschappij—. De Twentsche Bank)

816

E.-S.B. 1-9-1965

Auteur