f1
•
De ecoromische wetenschap buiten het
Engelse taalgebied
De ,,American Economic Association” heeft een aan-
vang gemaakt met de publikatie van een serie beschouwin-
genover de na-oorlogse ontwikkeling van de economische
wetenschap in landen met een andere voertaal dan de
Engelse, en wel in de vorm van bijlagen bij de ,,American
Economic Review”. De eerste van deze ,,Surveys of foreign
postwar developments in eonomic thought”
1)
bestaat uit
een bijdrage van K. W. Rothschild (Wenen) over de ont-
wikkeling in het Duitse taalgebied en een van Prof. Dr. H.
Theil over die in Nederland.
Rothschild geeft een overzicht over de na-oorlogse lite-
ratuur in Duitsland, ,Oostenrijk en Zwitserland, met in-
begrip van enkele voorlopers uit de jaren dertig. Hij con-
stateert dat, met uitzondering van de neo-liberalen, .thans
in het Duitse taalgebied geen schoolvorming meer wordt
aangetroffen. Evenmin komen ergespecialiseerde theore-
tische groepen voor, welke vergelijkbaar zijn met bijv. de.
Franse soiologische economen en de Nederlandse Tin
bergen-groep.
Bij de bespreking van de macro-economische theorieën
grijpt hij terug naar de vooroorlogse publikaties van F.
Grünig en C. Föhl en beschrijft dan de kern van het werk
van Adolf Jöhr, dat in 1943 in Zwitserland verscheen
2),
om vervolgens dieper in te gaan op de publikaties van
Erich Schneider, waarbij hij o.a. opmerkt, dt diens theorie
wordt ondersteund en niet vervangen door wi- en meet-
kunde. Daarna bespreekt hij in het kort de geschriften over
monopolie en concurrentie en die over de grensgebieden
tussen economie enerzijds en sociologie en sociale psycho-
logie anderzijds, in het bijzonder die van de volgelingen
van Max Weber en Werner Sombart.
De Freiburgse School der neo-(ORDO) liberalen werd
gevormd rond Walter Eucken. Een groot gedeelte van de
publikaties van deze groep beschouwt Rothschild als
,,Duitse ideologie”, derhalve niet als economische weten-
schap. Hij noemt daarbij slechts enkelen, die bijdroegen
tot de theoretische economie, zoals W. Röpke, E. W. Dürr
en H. Bayer. Het onderwerp Openbare Financiën, bijna
‘) Menasha, Wisconsin
1964, 55
blz., S 1.
2)
W. A.
Jhr. ,,Theoretische Grundlagen der Wirtschafts-
politik”. Band 1, St. Gallen
1943;
(Band IE: Tübingen &
Zürich
1952).
een separate wetenschap, is in Duitsland nog steeds zeer
populair bij onderzoekers. Als belangrijkste na-oorlögse
schrijvers noemt hij F. Neumark, H. Haller en Günter
Schmölders, over wier onderscheiden zienswijzen een uit-
voerige discussiè verscheen in het tijdschrift ,,Fïnanz-
archiv”. Ten slotte geeft hij een overzicht over de ver-
enigingen en instituten, die bijdragen tot het economisch
onderzoek.
Bij zijn conclusie wijst hij op het groeiende internationale
contact tûssen wetenschapsbeoefenaren: vaak gebeurt het,
dat specialisten een nauwer contact hebben met hun buitèn
landse collega’s dan met hun landgenoten, die zich met een
andere specialitéit bezighouden. In het Duitse spraakgebied
zal z.i. de ,,literaire economie” een grotere rol blijven
spelen dan de ,,mathèmatische economie”, zulks in tegen-
stelling tot de situatie in de Verenigde Staten. Dë econome-
trie zal een minder belangrijke plaats blijven innemen dan
in de Angelsaksische landen.
Theil begint met de constatering, dat Nederland geen
grote economische traditie heeft en dat het ,,Germania
docet” van v65r de oorlog heeft plaatsgemaakt voor een
dominerende Angelsaksische invloed. Zijn
bijdrage,
welke
getiteld is ,,Some developments of economic thought in
the Netherlands” gèeft in feite slechts één aspect weer,
namelijk de opvatting van Theil zelf. In vier hoofdstukken
ontwikkelt hij aan de hand van een aantal modellen enkele
econometrische berekeningen en noemt als schrijvers o.m.
Van ,den Boogaard, Houthakker, Somermeyer, zichzelf,
Tinbergen en Verdoorn (in alfabetische volgorde). Buiten
zijn eigen groep wordt niemand genoemdenvan de Neder
–
lands schrijvende Belgen is in het geheel geen sprake.
Het is jammer dat dé – meest Amerikaanse – lezers
van deze brochure de indruk zullen krijgen, dat de Duitse
literatuur veelzijdig is en dat de Nederlandse zich slechts
op één terrein zou begeven. Het verdient aanbeveling, dat
te zijner tijd bij de afronding van deze serie overzichten
over iiiet-Engelse economische publikaties nog rekening
zal worden gehouden met andere belangrijke hedendaagse
bijdragen tot de theoretische economie in het Nederlandse
taaigebied. Overigens kan mèt veel belangstelling worden
uitgezien naar de volgende uitgaven in deze, door de Ford
Foundation mogelijk gemaakte, serie.
‘s-Gravenhage.
G. C. A. MULDER.
INIiOÜb’
Blz.
.
Blz.
De economische wetenschap buiten het Engelse
Economische integratie en politieke desinteratie,
taalgebied, door G.C. A. Mulder, B. Sc., Ps. D. ..
795
door W. C. Fiege ………………………
807
De elektronische markt,
door H. Reinoud……..
796 Problemen der ontwikkelingslanden,
door P. Krug
808
Ingezonden stuk:
Het wer
5
knemersaandeel in het nationaal inkomen
Pier-perikelen,
door S W. Prins, met een naschrift
(II),door brs. J. H. van der Marel…………
800
van Prof Dr; A. Heertje………………..
809
1
•1
Naar nieuwe munten,
door L. S. Beuth……….
803
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D.Jongrnan..
810
E.-S.B. 9-9-1964
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
795
De elektronische markt
Onder de elektronische markt’) verstaat men de produk-
tie van en de vraag naar die artikelen waarin de moderne
elektronica een dominerende functie vervult. Er toe be-
horen o.a. radio, televisie, gramofoon, bandrecorder,
elektronische buizen, transistoren, antennes, bepaalde
soorten servomechanismen; regel- en meetapparatuur,
besturingsinstrumentaria voor de ruimtevaart, medische
instrumenten, een deel van de communicatie-apparatuur,
dicteermachines, en last but not least computers. De
huidige telefooncentrales, telefoonkabels, kasregisters met
ponsbanden e.d. worden er nog niet toe gerekend, hoewel
er ten deze
afwijkingen
en allerlei overgangssituaties
zijn.
De elektronische markt heeft de laatste tien jaren een
bijna explosieve ontwikkeling doorgemaakt. In de V.S.
wordt de markt voor automobielen, mede als graadmeter
voor de conjunctuur, door vélen nog steeds als de meest
imponerende markt aangezien. Het verrassende is nu, dat
de omzet van de elektronische industrie bezig is in een snel
tempo die van de automobielindustrie te overtreffen,-
zoals uit onderstaande grafiek moge blijken.
Men plegt de elektronische arkt meestal bnlr’ e
verdelen naar
consumentenprodukten
(radio, televisie e.d.),
componenten
voor vervanging (buizen, weerstanden, tran-
sistoren e.d.), industriële apparaturen voor het bedrijfs-
leven
(meet-, regel- en besturingsapparaturen, computers
e.d.) en apparaturen voor de
overheid.
Deze laatste, in
hoofdzaak dienend voor defensie eh ruimtevaart, worden
in het algemeen niet nader gespecificeerd.
Het is niet eenvoudig de voor de studie van de elek-
trbnische markt benodigde gegevens te
verkrijgen.
Voor
Nederland bijv. zijn geen officiële gegevens beschikbaar
in verband met de bijzondere positie van het Philips-
concern. Voorts is niet altijd na te gaan in hoeverre de
cijfers van verschillende landen onderling vergelijkbaar
of volledig zijn. Een belangrijke bron voor kwantitatieve
informatie over de elektronische industrie in de Y.S.
vormt het blad ,,Electronics” van de uitgever Mc Graw
Hill. Enige jaren geleden is een lezenswaardige publikatie
van R. Mees en Zonen te Rotterdam en enige andere
Europese bankiershuizen verschenen over ,,The Elec-
°
tronics Industry in Europe”, bezien vanuit het standpunt
i,,Lo’
VERGELIJKING VAN DE OMZETûNTWlKKELIN&VANOE
ELEKTRQN5CHE INDUSTRIE ‘MET DIE VAN D
PERSONENAUTO INDUSTRIE
1950..
1967
IN DE
k’ S
22
20
‘9
16
fZ
INDUSTRIE
10
5
INDUSTRIE –
6
4
2
0
’57 ‘0 ’59 ’60 ’61 ’62.
’63
’64 ’65 ’66 ’67
‘)De gegevens in dit artikel berusten in eerste instantie op’
een door mij in
1962
te Seattie voor het American Institute of
Radio Engineers gehouden lezing over de elektronische markt
in de V.S. en de E.E.G.-landen. Bij de verzameling van het
materiaal daarvoor waren de heren Drs. C. H. Vedder Chris-
tiaanse en A. v. d. Putten mij behulpzaam. Voor het
up
to date
maken van de gegevens en voorts voor enkele interessante aan-
vullingen ben ik dank verschuldigd aan Drs. A. J. M. Kok.
Voor voorgaande artikelen zie ,,E.-S.B.” van 8 en
22
juli en
12 augustus
1964.
796
van de belegger. Overigens is ‘men aangewezen op een
groot aantal verspreid liggende publikaties over onder-
delen van de elektronische markt
2).
Onderstaande beschouwingen zullen zich baseren op de
ontwikkeling van de elektronische industrie in de V.S.,
2)
Tegen het einde van dit jaar hop ik en uitvoerigei pub1i-
katie over de elektronische markt te doen verschijnen met bron-
vermeldingen.
E.-S.B. 9-9-1964
[1
Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Engeland en Japan.
Aan het slot komen nog zeer summier de Sowjet-Unie,
Canada en Australië ter sprake.
Allereerst volgt hieronder een overzicht van de omzet-
ontwikkeling over de periode 1950-1967.
In de overige landen is de invloed van deze opdrachten
daarentegen in verhouding zeer gering.
3. Uit de cijfers van de consumentenomzetten in de
V.S. kan de conclusie worden getrokken, dat de betref-
fende markt in totaliteit bezien ‘een zekere vrzadiging
Ontwikkeling van 4e omzet van elektronica in de periode 195-1967 in de Ver. Staten, enige Westeuropese landen en Japan
Omzet in mln.
$
Aandeel in pCt. vaia’totale omzet Gem. jaarlijks groeipercentage
Marktsectoren
1950
1955
1960
1963
1964
1967 1950
1955
1960
1963
1964 1967 1950- 1955- 1960- 1963-
1955 1960 1963 1967
Ver. Staten
–
Consumenten
………
1.687
1.500 1.850
2.400 2.605
3.150
51
24
19
16
15 15
–
2,3
4,3
9,1
7,0
Bedrijfsleven
350
750
1.850
3.800
4.500
6.150
ii
12
19
25 25
’29
116,5
19,8
27,1
12,8
Onderdelen (ver-
..
t
361
784
985
800
710
780
11
13
10
5
4
4
16,8
4,7
–
6,7
–
0,6
Overheid
………..
902
3.136
5.135
8.000 9.945
10.920
27
St
52
54 56
52
28,3
10,4 15,9
8,1
3.300
6.170 9.820
15.000 17.760
21.000
100 100
100
100 100 100
vanging)
…………..
Totaal
…………….
13,3
9,7
15,2
–
8,8
Frankrijk
27
70
242
372
395
485
40
30 36
36 35
34
21,0
28,2
15,4 6,9
Bedrijfsleven
(mcl.
overheid)
19
101
168
269 295
400
22
43 25 26
26
28
39,7
10,7
17,0 10,4
Consumenten
……….
Onderdelen
22
63
263
–
393
440 545
32
27
39
38
39
38
23,4
,
33,1 14,3
8,5
234
673
1.034
1.130
1.430
100 100
100
100 100
100
Totaal
…………..68
28,0
23,5
15,4
8,4
West-Duitsland
–
Consumenten
………
.103
281
760 720
755 850
48
48
52
40
39
35
22,2 22,0
–
1,8
4,2
Bedrijfsleven
74
198
412
760
870
1.200
35
34 28
42 44
.
49
21,8
15,8
22,6
12,1
Onderdelen
36
108
293
317 335
400
17 18
20
18 17
16
24,6
22,1
2,7 6,0
Totaal
…………….
22,5
120,1
‘
7,0
–
8,1
213
587 1.465
1
1.797
1.960
2.450
100 100
100
100 100
lÔO
Japan
– –
± 695
920
990
1.160
–
55
.
44′
42
36
—
–
9,8
6,0
Bedrijfsleven
-.
–
±
190
610
750
1.170
–
–
15
29
31
–
37
–
–
47,5
17,7
Onderdelen
–
–
–
±
375
570
640
850
—
–
30
27
27 27
–
–
15,0 10,5
Consumenten
……….
Totaal
……………
–
58,7
18,6
10,9
-,–
125
1.2’60
2.100
2.380
‘-..
3.180
.-
..,
–
100 100 100 100
ItaIi6
Consumenten
………
–
74
.
116 135
140
155
–
37
26
25.
25
23
–
9,4
–
5,2
3,5
Bedrijfsleven
–
110
296
355-
375
435
55
67
67
•66
66
–
21,9
6,3
52
Onderdelen
–
.
15
32
–
45
.
50
.
.70
–
8
,
7′
8-
9
11
– .
16,4
1.2,0
11,7
L
Totaal
…………..
199
444
535 565
660
100
1
100 100 100
1O
–
17,4
6,4 5,4
11
t.
1
Engeland
.
–
Consumenten
………
188
275
449
500 520 570
38
29 32
29
.28
26
7,9
10,3
3,7
3,3
Bedrijfsleven
–
(mcl.
overheid)
205 476
588
790
860
1.060
42
51
42
45
46
‘
48
.
18,4 4,3
10,3
7,6
Onderdelen
98
.
188
364 465 495 570
20
20 26
26
26 26
13,9
14,1
8,51
5,2
491
939
1.401
1.755
1.875
2.200
100 100 100
100
100 100
Totaal
…………….
13,8
8,3
.7,8
5,8
Uit dit overzicht zijn ten aanzien van de elektronische
markt vele verschijnselen te verklaren en conclusies te
trekken. Ik beperk mij tot de volgende.
In de eerste plaats blijkt de uitzonderlijk snelle ont-
wikkeling van deze industrie in alle vermelde landen met
uitzondering van Italië. Zoals de
cijfers
voor 1964 en 1967
doen zien, zal deze ontwikkeling zich waarschijnlijk voort-
zetten, zij het in iets gematigder tempo. In de V.S. is momen-
teel enige onzekerheid over de omvang van de toekomstige
opdrachten voor defensie en ruimtevaart. Een dergelijke
situatie is er in de afgelopen tien jaar wel meer geweest,
maar van zeer snel voorbijgaande aard gebleken.
–
Vervolgens springt de enorme invloed – absoluut
en relatief – yan de overheidsopdrachten voor defensie
en ruimtevaart in de V.S. naar voren. In 1950 bedroegén
deze ca. $ 900 mln, op een totaal omzet van $ 3.300 mln,
in 1963 $ 8.000 mln, op een totaal omzet van $ 15.000 mln.
vertoont. Men dient hierbij echter te onderscheiden tussen
radio en televisie énerzijds, gramofoons en bandrecorders
anderzijds. In de meeste landen is geen belangrijke stijging
van de omzet aan radio- en televisitoestellen te ierwachten,
alleen de kleurentelevisie kan hierin misschien tijdelijk
verandering brengen. Een recente prognose voor de V.S.
-van Mc Graw -Hill geeft voor de periode 1963-1967 een
daling van de zwart-wit televisie van $ 730 mln. naar
$ 550
mln, maar een opvallende
stijging
van de kleuren-
televisieomzet, ni. van $ 250 mln, in 1963 naar $ 890
mln. in 1967
3).
3)
De omzetwaarde van de kleurentelevisie in de V.S. bedroeg
in 1963 ongeveer
1/3
van die van de zwart-wit televisie, maar
gerekend naar het aantal toestellen lag de vraag naar kleuren-
televisie in dat jaar met een totale omvang van
700.000 800.000
stuks nog ver achter bij de vraag naar zwart-wit televisie, waar-
(vervolg op blz. 798)
E..S.B. 9.9-1964
,
797
De markt voor produkten als gramofoons en band-
recorders is daarentegen nog lang niet verzadigd. Met de
vermeerdering van de welvaart kan de omzet van deze
artikelen nog aanmerkelijk toenemn.
Uitermate opvallend is de stijging van de produktie
en de omzet
vanv
industriële bedrijfsapparatuur, ni. van
$350mln.inl950naar $3.800 mln, in 1963 (VS.). Ongeveer
35
t
40 pCt. van deze omzet wordt thans gevormd door
verkopen van computers. Terwijl in 1950 de omzet van
radiotoestellen, televisietoestellen, gramofoons e.d. bijna
vijfmaal io groot was als die van de industriële apparatuur,
overtreft deze laatstè momenteel verre de omzet van deze
consumentenartikelen.
Beziet men de cijfers van het bedrijfsleven in Frankrijk,
West-Duitsland, Engeland en Japan, dan blijkt zich daar
in de komende jaren eenielfde tendens door te zetten.
Wat het -aantal geplaatste computers aangaat moet in
aanmerking worden genomen, dat de V.S. op dit gebied
eens voorsprong van ongeveer vijf jaar op Europa hebben
en dat deze voorsprong nog zal toenemen.
De markt voor, vervangingsonderdelen begint in de
V.S. sterk in betekenis af te nemen. Dit houdt verband
met de voortgaande verbetering van de elektronische
onderdelen (bijv. transistoren in de plaats van buizen)
en een daarmede gepaard gaande prijsdaling. In de Euro-
• pese landen blijkt deze markt evenwel voorlopig nog van
vrij grote betekenis. Daarbij moet rekening worden gehou-
den met de mogelijkheid, dat in de betreffende Europese
– omzetten ook de produktie van onderdelen voor nieuwe
apparaturen kan zijn begrepen.
De in het overzicht vermelde cijfers lichten nog een
aantal andere belangrijke verschijnselen toe. De sterke
stijging van de vraag naar computeri en overige indus-
(vervolg noot 3)
van er 6,8 mln, stuks werden verkocht. De prijs van kleuren-
– televisie lag in 1963 op $ 350 è. $ 375 per stuk, die van zwart-
– wit televisie op $ 118 â $ 128 per stuk, terwijl de prijs van de
uit Japan geïmporteerde kleinbeeld zwart-wit televisie slechts
$
55
bedroeg. .
triële bedrijfsapparatuur heeft tal van feeds lang gevestigde
elektrotechnisch-elektronische industrieën voor de vraag
gesteld op welke wijze en in welke richting hun produktie
en verkoop te heroriënteren. Dit is een moeilijke vraag,
aangezien de produktie en verkoop van consumenten-
artikelen een geheel andere instelling en Organisatie mee-
brengen dan die van bedrijfsapparatuur.
Verschillende ondernemingen hebben aanvnkelijk een
zekere koerswijziging gezocht in de produktie van onder-
delen, omdat dit relatief gezien de beperkste heroriëntatie
betekende, terwijl de winstmogelijkheden uitstekend
waren. Nu echter de markt voor onderdelen in de V.S. –
vanwege de export ook voor de
Euro6ese
elektronische
industrie van belang—aan betekenis heeft ingeboet, terwijl
die voor industriële apparatuur, w.o. computers, zich bijna
explosief ontwikkelt, komen de betreffende bedrijven voor
ingrijpender wijzigingen van hun bedrijfspolitiek te staan.
Daarbij komt nog het feit, dat een aantal op computers
gespecialiseerde bèdrijven, zoals de IBM, er meer en meer
toe overgaan onderdelen in eigen beheer te vervaardigen.
De IBM beweegt zich zelfs sinds enige jaren op het gebied
van een del van de telecommunicatie-industrie. De moei-
lijkheid met betrekking tot de aanpassing van de bedrijfs-
politiek houdt verband met de bijzondere eisen die aan
speurwerk, produktie, Organisatie, verkoop en financiéring-
van bedrijfsappartuur worden gesteld, terwijl met de
fabricage van deze apparatuur tevens in concurrentie’
wordt getreden met belangrijke afnemers.
Een punt van belang is voorts, dat behalve de IBM en
Control Data Corporation vrijwel geen enkel bedrijf tot
nu toe aan de fabricage van computers heeft verdiend.
Dit alles kan verklaren waarom
bijv.
ook een bedrijf als
Philii5s lang heeft geaarzeld alvorens tot een zeker entree
in de computermarkt te besluiten.
Een ander en zeer important vraagstuk is de verhouding –
van de Amerikaanse tot de autochtone Europese elektro-
nische industrie. Gelijk bekend concurreert de Ameri-
kaanse computerindustrie. (IBM, Sperry Rand, General
Electric, National Cash Register, R.C.A., e.a.) via Europese
verkoopkantoren en industriële filialen met de vôor of
(!.M.)
–
•
/
t
/
–
UNIVAC-systemen zijn ervoor iedere onderneming. Kléine,
middelgrote en grote elektronische computers voor admi-
nistratieve en technisch
1
wetenschappelijke toepassingen.
Deskundige gebruiksadviezen geeft:
–
UNIVAC. Overtoom 263-271, Amsterdam, tel CO20) 129765
798 .
– E.S.B. 9-9-1964
na de laatste wereldoorlog opgerichte elektronische indus-
trieën in Europa. In deze strijd is de Amerikaanse industrie
door de enorme omvang van de overheidsopdrachten,
waarmede zij de kosten van haar geavanceerde research
en ontwikkeling geheel of grotendeels kan dekken, zeer in
het voordeel.
Indirect, nI. via de verkoop van de nieuwe apparaturen
op de Europese markt, komen de voordelen hiervan ook
de Europese gebruikers ten goede, maar in de concurrentie-
strijd heeft de Amerikaanse industrie uiteraard aldus een
ontzaglijke voorsprong op haar Europese collega’s. Het
is dan. ook voor de Europese industrie uiterst moeilijk
gebleken tegen de Amerikaanse computerindustrie op te
tornen. Men lenke aan Olivetti, Bull en de Engelse corn-
puterindustrieën. Alleen concentratie, samenwerking en
een gezonde steun Van de overheid
4)
zullen de ongunstige
concurrentie positie vatde Europese industrie kunnen ver-
beteren. Misschien ook middels een Amerikaans-Europese
vervlechting, zoals tl1ans bij de Bull-General Electric
plaats vindt, maar dit is uiteraard een geheel andersoortige
oplossing.
Na de Franse en Italiaanse computerindustrie bevindt
zich thans vooral de Engelse elektronische industrie in een
moeilijke positie. Deze,.industrie heeft in de na-oorlogse
tijd tal van belangrijke initiatieven ontplooid. Het aantal
zelfstandige industrieën was echter te groot, waardoor
sinds enige jaren fusies en overnamen noodzakelijk zijn
gebleken. –
Desalniettemin blijkt de Engelse industrie niet bestand
tegen de opmars van de IBM, Control Data Corporatiori
en Honeywell. Verdere concentratie zal wel onontkoom-
baar zijn, terwijl in het bijzonder de verkooporganisatie
aanmerkelijke verbeteringen zal moeten ondergaan. Het
is echter de vraag of dergelijke nationale concentraties
voldoende zullen blijken wanneer een eigen Europese
industrie gewenst zou worden geacht. Vermoedelijk zal
alleen internationale Europese samenwerking op den duur
uitkomst kunnen brengen. Een ‘moeilijk punt daarvoor
kan o.a. zijn de geheimhouding van nationale defensie-
opdrachten en de directe of indirecte belangen yan een
aantal van de betreffende Europese ondernemingen in
of met verwante Amerikaanse bedrijven.
Wu
Tot zover kwam in hoofdzaak de elektronische industrie
in de V.S. en Europa ter sprake. Daarnaast is echter ook
Japan van grote betekenis, zoals uit het overzicht van de
omzet van de elektronica in de periode
1950-1967
duidelijk
blijkt. Daarbij is de export, waaronder vooral die vah
radio- en televisietoestellen, van belang. Deze overtreft
thans verre die van de gerenommeerde Japanse scheeps-
bouw (in 1962: export scheepsbouw $ 235 mln., export
elektronische produkten $
325
mln.).
Japan werkt echter ook krachtig aan de bouw van com-
puters’ eti’besturingsinstrumenten voor industriële processen.
Niet alleen voor de binnenlandse markt maar evenzeer voor
de export, zoals o.a. blijkt uit het feit dat kortgeleden een
4)
Met gezonde steun bedoel ik een steun, waarbij de Ame-
rikaanse concurrentie in stand blijft, dus geen monopolie-
achtige positie voor een nationale industrie.
ROTTERDAMSÇHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT-EN EXPORT-
T R
A
N S A C T I ES
MEER DAN 350 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
U.
M.)
Japanse missie een uitgebreid onderzoek heeft ingesteld
naar de verkoopmogelijkheid en -voorwaarden van
computers in Europa. Eind 1962 waren in Japan zelf 521
computers geïnstalleerd, waarbij 21 grote, 302 middelgrote
en 198 kleine. Hiervan waren bij banken 122— overwegend
grote en middelgrote – machines geplaatst.
Wat de Sowjet-Unie aangaat is de produktie van com-
puters tot nu toe beperkt gebleven tot die vozr wetenschap-
pelijke, defensie- en ruimtevaartdoeleinden. Tengevolge
van de in zijn economisch systeem besloten onderschatting
van het nut van iiiterne kostenberekeningen en admini-
sttatie als instrumenten voor
bedrijfsleiding
en -organisatie
was er tot voor kort ook weinig of geen aandacht voor admini-
stratie-computers. Door de veranderingen die thans plaats
vinden – decentralisatie, nabootsing yan het prijsmecha-
nisme, grdter belang van leiding en personeel bij een
efficiënte bedrijfsvoering – komt er nu echter een toe-
nemende belangstelling voor bedrijfseconomische calcu-
laties en administratie en daarmede ook voor de admini-
stratieve automatisering. Momenteel worden de desbe-
treffende apparaturen nog van buitenlandse producenten,
hoofdzakelijk Amerikaanse, betrokken, maar tot vergaande
eigen produktie van computers is reeds besloten.
De elektronische industriein Afrika en Zuid-Amerika’
is van weinig betekenis; hetzelfde geldt, zij het in mindére
mate, voor Canada en Australië. In dee beide laatste
landen neemt echter het gebruik van computers – van
Amerikaanse en Engelse oorsprong – zeer snel toe.
Vooral in Canada vindt de administratieve automatisering
vergaand toepassing.
Ik heb mij in het korte bestek van deze beschouwingen
in verschillend opzicht moeten beperken. Zij geven echter,
naar ik hoop, enige aanwijzing welk een uiterst belang-
wekkend en boeiend beeld de ontwikkeling van deelekto-
nische markt te zien geeft. In een volgend artikel over de
individuele fabrikanten zal nog nader op enkele bijzondere
aspecten van de elektronische inarkt worder ingegaan.
‘s.Graver,hage.
H. REINOUD.
E.-S:BZ9-9.1964
799
Het werknemersaandeel in het
nationaa
•
l inko
1
men
(II)
De na-oorlogse veranderingen van het werknemers-
aandeel in Nederland en de oorzaken daarvan.
In het eerste artikel
1)
zijn de directe factoren, die de
veranderingen in het werknemersaandeel veroorzaken, on-
der de loep genomen. In herinnering zij gebracht, dat
deze factoren zijn:
la. wijziging in de ver-
.
ratieç 1
houding tussen het aan-
tal loontrekkers in bedrij-
Mutaties in het werknemersaandeel, gesplitst naar ontst’aansoorzaken
ven en het aantal zelf-
(verschillen t.o.v. het voorafgaande jaar)
standigen;
ib. wijziging in de ge-
talsverhouding tussen de
3,6
–
totale beroepsbevolking
van bedrijven en de werk-
3,2
nemers bij de overheid;
2: verschil in ontwik-
2,8
keling tussen het loon en
de waarde van de pro-
2,4
duktie per werknemer in
bedrijven;
2,0
verschil in ontwik-
keling tussen het löon per•
– 1,6
werknemer bij de, over-
heid en hetinkomen per
1,2
– hoofd van de beroepsbe-
0,8
volking in bedrijven.
–
verschil in ontwik-
.keling tussen het- overige ,
inkomen van de overheid
plus hetinkomen.uit het
buitenland enerzijds en de
rest van het nationaal
inkomen, anderzijds.
‘
..
•,Het, is inu interessant
te weten in hoeverre ver-
anderingen yan het werk-
nemersaandeel in de ,ver-.
-1,6
schillende jaren , toege-
schreven’ moeten worden
—2,0
aan elk van bovenge-
noemde factoren
•
afzon-
-2,4
derlijk. De invloed van
een bepaalde. factoor in een bepaald jaar is berekend
door de verandering van het werknemersaandeel t.o.v.
het voorafgaande jaar te bepalen bij uitschakeling
van de invloed van overige factoren. Zo is bijv. de in-
vloed van een verandering in het loon per werknemer
t.o.’. de produktiewaarde per werknemer uitgescha-
keld door bij de berekening van het werknemersaan-
deel in een bepaald jaar de procentuele verandering
van het loon gelijk te stellen aan die van de produk-
tiewaarde.
In grafiek 1, welke betrekking heeft op de periode
1950 – 1962, zijn de mutaties in het werknemersaan-
1)
Zie ,,E.-S.B.” van 2 september 1964.
aanwas
beroeps6ev. bedrijven versus
werknemers overheId
ontwikkeling overig inkomen overh..
,
Inkomen
buitenlversus rest nationaal
inkomen
netto
ontwikkeling loon per werkn. overh. versus
mutatie
inkomen
per werker bedrijven
werk
–
nemers
aandeel, ontwikkeling loon versus
produktie
per werkn. bedrijven
0
aanwas werknemers
bedrijven
versus
zelfstandigen
800
E.-S.B. 9-9-1964
deel, gesplitst naar ontstaansoorzaken,’ uitgebeeld
2).
Uit het diagram blijkt dat het aantal jaren, waarin
het werknemersaandeel een stijging vertoonde, even
groot is als het aantal jaren, waarin een daling viel te
constateren. Een zeker verband met het conju
t
hctuurver-
‘loop is hier aanwezig in die zin, dat in jaren van op-
gaande conjunctuur het werknemersaandeel in het alge-
meen een daling vertoont, terwijl de recessiejaren daar-
entegen een stijging te zien geven.
De factoren, die de grootste invloed hebben uitge-
oefend op het werknemersaandeel, iijn de loonontwik-
keling en de numerieke verhoudingen in bedrijven.
De invloed van de eerste factor komt duidelijk naar
voren in de parallelliteit met het verloop van de muta-
ties in het werknemersaandeel. Verder blijkt uit grafiek
1 dat’deze factor overwegend positief is geweest. In het
tijdvak 1950 – 1962 steeg de loonsom, uitgedrukt in de
produktiewaarde per werknemer in bedrijven, namelijk
van 51′ tot 57 pCt., hetgeen, zoals in het vorige artikel
is uiteengezet, een opwaartse druk op het werknemers-
aandeel uitoefent.
De ontwikkeling van de numerieke verhoudingen in
bedrijven héeft daarentegen het werknemersaandeel in
een voor de werknemers ongunstige zin beïnvloed. In
de beschouwde periode liep het aantal werknemers in
bedrijven, uitgedrukt in een percentage van de totale
beroepsbevolking in bedrijven, namelijk op van 71 tot78.
Zoals eerder is aangetoond leidt een zodanige ontwikke-
ling ceteris,paribus tot een daling van het werknemers-
aandeel.
/
–
Vergelijking van de hoogte van het werknemersaandeel
in
Nederland:
en een aantal andere landen.
Ndat hierv66r de recente ontwikkeling van het werk-
nemersandee1 inons land in béschouwing ir genomen
zal than het verloop hier te lande worden. vergeleken
met dat in de overige lid-staterivan de.E.E.G. alsmede
in enkele andere landen. Bij deze vergelijking is niet ge-
werkt’xnet hetgeniiddelde loon per, Qerknémer in be-
drijven,
1
maar met
d
het gemiddelde loon van alle werk-
S
nemers (dus inchsief de ôverheidssect6r). Deze cnôes-
sie aande in nsiand gebruikelijke definitie was uit sta-‘
tistische overweginjen nodzakelijk.
In- rafiek 2 wordt, dè ntwikke1ing van het ‘werkne-
‘mersandeel. ih bovengefioémde landen ovei de periode
1953/1954 – 1962 iWe6rgegeven
3).
Uit grafiek 2 blijkt dat deze landen in een drietal
groepen kunnen worden verdeeld, ni.:
1: Japan, Italië en Frankrijk, waar het relatief hoge
werknemersaandeel in de loop van de tijd is teruggelo-‘
pen;
De gegevens’ hiervoor zijn afgeleid uit de Nationale
Rekeningen
1962
en
1961.
Gaarne
wil ik hier vermelden de
medewerking, :die ik ‘bij ide samenstelling van deze en de
nog volgende grafieken heb gehad van de heer A. Koster. Hei cijférmateriaal hiervoor is, wat de beroepsbevol-
king betreft, ontleend aan ,,Manpower Statisticis 1950-1962″,
,,Statistical Bulletins”,
O.E.C.D. 1963.
De inkomensgegevens
zijn ontleend aan de volgende bronnen. E.E.G.-danden: ,,Al-
gemeen Statistisch Buiieiin”, uitgave van het Bureau voor de Statistiek der Europese Gemeenschappen,
1963,
no.
12;
En-
geland, ,,Monthly Bulletin
of
Statisties”, maast
1964,
,,Year-
book of Lab’our Statis os”
1961, 1962
en
1963,
,,Monihly
tigest of Statisilios”, februari
1964;
Verenigde Staten, ,,Suir-
vey of Curre-ni Business”, juli
1963;
Japan: ,,Yearboo,k of
Labour Statiistics”
1961, 1962 en 1963. (Voor
Frankrijk ent Italië is het jaar
1953
en voor Japan het jaar
1962
niet op-
genomen wegens het ontbreken van ‘voldoende .gegevenis).
Ontwikketing van het werknemersaandeel
in de EE.G.-tanden.Engetand,Ver.Staten en
Japan mde periode
1953- 1962
125
NED
120
/’
.
—-BLG
—–W.DLD
115
1′
-“-‘<.:
‘ –
‘
–
‘
IT
110
‘N.”
— ENG
VST
t
1
05
-+- JAP
100
11.
..
.
95
90
85
80
75
– –
70
”
:—
65
’53. ’54 ’55 ’56 ’57
’58 ’59 ’60 ’61
’62
Nederland, België en Engeland, waar het relatief
lage werknemersaandeel in het laatste decennium is ge-
stegen;
West-Duitsland en de Verenigde Staten, welke lan-
den qua niveau van werknemersaandeel een middenposi-
tie innemen en waar dit niveau nagenoeg constant is ge-
blêven.
Als gevolg van deze ontwikkelingen zijn de verschil-
len, tussen het werknemersaandeel in de onderscheidene
landen aanzienlijk geringer geworden.
Aangezien in het voorgaande uitvoerig gesproken’ is
over voigtijdelijke veranderingen van het werknemers-
aandeel- in een bepaald land, in casu Nederland, zuilen
hier uitsluitend de verschillen -in hoogte van het werk-
nemersaandeel tussen verschillende landen in een be-
paaM jaar in beschouwing worden genomen.
Een belangrijke oorzaak’ van deze verschillen is gele-
gen in de uiteenlopende structuur van de beroepsbevol-
king in de beschouwde landen.’ Onder de structuur van
de beroepsbevolking wordt in dit verband verstaan het
aandeel van de’ zelfstandigen ‘in de totale actieve be-
roepsbevolking. Ter illustratie wordt in grafiek 3 voor
het jaar
1954
een overzicht gegeven van de hoogte van
het werknemèrsaandeel en van het percentage zelfstan-
digen in de eerder genoemde landen
4).
In het algemeen is bij een comparatieve analyse het
jaar, waarop de vergelijking betrekking heeft, niet van
groot belang. In het onderhavige geval echter,waarin,zo-
als hierboven opgemerkt is, de verschillen tussen de lan-
den in de ioop van de tijd zijn afgenomen, verdient het
de voorkeur om het begin van de onderzochte periode
–
4)
Voor de bronnen vai deze grafiek zij verwezen naar
–
noot 3.
–
E.-S.B.
9-9-1964
‘
801
te nemen, omdat toen de verschillen het
meest sprekend waren.
Uit grafiek 3 blijkt dan een hoog werk-
nemersaarideel in le regel gepaard gaat met
een hoog percentage zelfstandigen. Zo had-
den Japan, Italië en Frankrijk in het jaar
1964 het hoogste werknemersaandeel en
tevens het relatief grootste aantal zelfstan-
digen.
Deze samenhang tussen werknemersaan-
deel en percentage zelfstandigen wordt dui-
delijk, als men zich realiseert dat het werk-
nemersaandeel de verhouding weergeeft
tussen het gemiddelde loon per werknemer en het
nationaal inkomen per hooft van de beroepsbevolking en
dat dit laatste gedrukt wordt door een relatief groot aan-
tal kleine, veelal inefficiënte, bedrijven. Niettemin is het
zo dat bij vergelijking tussen twee landen in een aantal
Het is deze factor, die ertoe geleid heeft, dat in Ne-
derland ondanks het hogere percentage zelfstandigen
het werknernersaandeel lager is dan in Engelanden de
Verenigde Staten. In laatstgenoemde landen is namelijk,
zoals grafiek 3 .eveneens laat zien, de loonsom ten op-
5
Vergelijking van werknemersaandeel, aantal zeLfstandigen en loonsom per werknemer
in de E.E.G.- Landen, Engeland, Ver. Staten en Japan in het jaar 1954
0
/0
–
.
.
0
/0
130
—
.
werknemer$aandeel
130
120
.
.
120
aantal zelfstandigen in
0/0
actieve beroepsbevolking
110
•’
.
loonsom p:werknemer in
1.
nat, produktie p.werknemer
110
100
100
90
.
–
.
-90′
60
-.
‘
80
70
.
70
60
60
50 50
40
40
X.
Xe-
20
20
10
JAPAN
ITALIE
FRANFÇRI’JK
V.STATEN
W.DUITSLAND
ENGELAND
NEDERLAND
BELGIE
gevallen een hogér percentage zelfstandigen gepaard
gaat met een lager werknemersaandeel. Nederland geeft
bijv. zowel t.o.v. Engeland al de Verenigde Staten
een dergelijk beëld te zien. Dit is het gevolg van de aan-
wezigheid van een tweede oorzaak voor het bestaan van
verschillen in het werknemersaandeel tussen verschillen-
‘de landen. Deze tweede factor is de hoogte van de loon-
som t.o.v: de nationale produktiewaarde per werknemer.
zichte van de nationale produktie per werknemer bij-
zonder hoog
5).
‘s-Gravenhage. –
Drs. J. H. VAN DER MAREL.
5)
In tegenstelling tot de analyse van de volgtijdelijke ver-
anderingen in het werknemeissaandeef, waarbij gewerkt is
met een vierta oorzaken, zijn bij de-ze cornparatieve anayse
sechs twee factoren onderscheiden. De reden hiervoor -is ge-legen in het -on’breken van meer ge’deta’ieer.d statstiisch cij-
fe’rmatenaai.
(I.M.)
802
. .
–
E.-S.B. 9-9-1964
Schrijver is van mening dat onze zilveren munten te
groot en te zwaar zijn. Er lijkt hem weinig bezwaar
tegen het formaat van de rijksdaalder te wijzigen en
dat van de gulden ongewijzigd te laten, doch deze laatste
niet meer van zilver doch van nikkel te slaan. Hierdoor
zou een niet te verwaarlozen besparing worden
ver-
kregen. Het ter beschikking komende muntzilver zou
rationeel kunnen worden aangewend vor het slaan van
gedenkmunten, voor het invoeren waarvan volgens
schrijver verschillende omstandigheden pleiten. Voor
een verandering van het formaat en het gewicht en voor
het scheppen van de nogeljkheid voor het slaan van
gedenkmunten is wijziging van de Mjntwet nodig.
In de pers zijn onlangs berichten verschenen, dat in
Engeland de beeldenaar van Koningin Elisabeth II, welke
nog dateert van 1952, zal worden vervangen door een meer
recent portret. De vraag, die onwillekeurig rijst, is of dit-
zelfde in de nabije toekomst ook niet bij onze Nederlandse
munten zal dienen te geschieden. Immers, de beeldenaar
van onze Koningin dateert van haar troonsbestijging in
1948 (voor het eerst verschenen op de pasmunt van
1950).
Een tweede vrâag is dan, of er onder de huidige omstandig-
heden geen aanleiding bestaat tot hèrziening van het for-
maat, in het bijzonder van dat van onze rijksdaalder. Een
tweetal factoren speelt hierbij een rol: /
Sedert 1954 (het eerste jaar van uitgifte van zilveren
guldens) is het zilver met
50
pCt. in prijs gestegen. In 1954
vertegenwoordigde de gulden bij een gewicht van
6,5
gram
met een gehalte van 720/1000 een waarde aan fijnzilver
van ca. f. 0,47; bij de huidige zilverprijs is deze waarde
reeds gestegen tot ca. f. 0,70. Bij een verdere
stijging
van
dé zilyerprijs met nog eens 50 pCt. zouden de guldens
gevaar lopen uit het verkeer te verdwijnen.
Wanneer wij onze Nederlandse zilveren munten ver-
‘Nûar:.
nieuwe munten
gelijken met die van het buitenland, dan valt op’dat bij de
onze èn wat gewicht èn wat formaat,betreft bepaald niet
gesproken, kan worden van oud-vaderlandse zuinigheid (zie
vergelijkend overzicht).
De feiten die uit het vergelijkend overzicht blijken, zijn:
De Nederlandse rijksdaalder is wat het formaat betreft
met het Belgische 100 fr.-stuk de grootste van de normaal
circulerende Europese muntsoorten: alleen het Zweedse
5 ‘Kronen-stuk en de Oostenrijkse 50 schilling zijn 1 mm
groter, doch deze zijn meestal resp. steeds gedenkrnunten.
Ondanks zijn formaat heeft de ‘Nederlandse rijks-
daalder de geringste koerswaarde. ‘Het Belgische 100 fr.
stuk, dat even groot is, heeft een koerswaarde van f. 7,30,
het Oosienrijkse 50 schilling-stuk en het Zweedse
5
Kronen-
stuk, welke slechts 1 mm groter zijn, vertegenwoordigeii
een koerswaarde van resp. f. 7 en f.
3,55.
Vergelijken wij het gèwicht der diverse munten met
hun koerswaarde, dan zien wij dat onze gulden met een
verhouding van 0,65 op de derde plaats staat, direct gevolgd
door onze
rijksdaalder
met 0,60. Bovenaan staan de 2 en
rA
Land
Denorni-
Gewicht in gram
=
Gehalte
E’
inens
Verhouding
Nederland
,
f.
1
6,5
1,-
0,65
‘
720
4,7
0,70 0,70
25
f.2,50
15
2,50 0,60
720
10,8
1,62
0,65
33
België
fr. 100
18
7,30
0,246
835
15
2,25
0,31
33
fr.
50
12,5
3,65
0,34
835
10,4 1,56
0,43
30
fr.
20
8
1,46
0,549
835
6,7
1,-
0,70
27
Frankrijk
fr.
5
12
‘
3,70′
0,324
835
10
1,50
0,40
29
Duitsland
D.M. 5
11,2
4,55
0,246
625
7
1,05
0,23
29
Italië
L. 500
11
‘
2,90 0,379
835
9,2
1,38
0,48
29
Zwitserland
fr. 5
‘
15
4,20
0,357
835 12,5
1,88
0,45
31
fr. 2
10
1,68
0,599
835
8,4
1,26
0,75
27
fr. 1
5
0,841
0,599
835
4,2
0,63 0,75
23
fr. 0,50
2,5
0,42
0,599
835
2,1
0,31
0,75
18
Oostenrijk
sch. 50
20
7,-
0,286
900
18
2,70
0,39
34
sch. 25
13
3,50
0,371
800
10,4
1,56
0,44
30
sch. 10
7,5
1,40
0,535
640
4,8
0,72
0,51
27
sch.
5
5,2
0,70
0,743
640 3,3
%
0,50
0,71
23,5
Zweden
Kr.
5
18
3,55
0,507 400
7,2
1,08
0,30
34
……..
Kr. 2
14
1.42
0,99 400
5,6
0,84
0,60
31
Kr. 1
..
7
0,71
0,99 400
2,8
0,42
0,60
25
–
Griekenland
Dr. 20
–
7,50
2,50
0,30
835
6,3
0,95
0,38 26
E.-S.B. ‘9-9-1964
803
‘1 Kr. van Zweden (0,99) en de
5
schilling vari
3
Oostenrijk (0,743), d.w.z.
‘wij dragen naar verhouding, wat de in
het geding zijnde munten betreft, meer
gewicht mee in onze portemonnaie dan
de meeste onzer mede-Europeanen om
hetzelfde te kunnen kopen (wij ver-
waarlozen hierbij mogelijke inter-
nationale prijsverschillen).
4. Vergelijken wij de intrinsieke
waarde aan fijnzilver met ae koers-
waardedan wordt onze gulden met
de verhouding 1: 0,70 (bij onze rijks-
daalder ligt deze verhouding op 0,65)
slechts geslagen door de 2, 1 en
4
frank’
van Zwitserland (0,75) en door het
Oostenrijkse
5
schillingstuk (0,71). Het
laagste komen bij deze vergéljking uit
de bus: Duitsland
5
D.M. met 0,23,
gevolgd door Zweden 5 Kr. (0,30) en
België 100 fr. (0,31).
De conclusie ligt voor de hand:
onze zilveren munten zjjn te groot en te
zwaar. Waar de intrinsieke waarde bij
ons moderne geldstelselgeen rol meer
speelt, heeft deze faor hoogstens nog
psychologische betekenis. Wij hebben
nimmer gemerkt dat de Duitser of de
Zweed vanwege het lage gehalte van
het
5
D.M.- en 5 Kr-stuk de voorkeur
aan Zwitserse frank-stukken geeft.
Onze kritiek geldt overigens niet het
gehalte van onze munten: dit is ge-
kozen1 op grond van praktische mo-
tieven: hardheid en slijtage.
Het is duidelijk, dat een verandering
van het formaat (en het gewicht) onzer
munten slechts kan geschieden na wijzi-
ging van de Muntwet. Een verandering
van het formaat van onze gulden zou
op bijzondere bezwaren stuiten in ver-
band met de afmeting van de vele in
gebruik zijnde automaten. T.a.v. onze
: rijksdaalder geldt dit bezwaar niet.
Er lijkt ons evenwel weinig bezwaar
tegen het formaat van de gulden on-
gewijzigd te laten, doch deze niet meer
van zilver doch van nikkel te slaan.
Wijziging van het formaat van onze
rijksdaalder en de uitschakeling van
zilver bij de gulden zou bovendien een
niet te verwaarlozen besparing opleve-
ren. Tot medio juni 1964 werden ge-
slagen 142 mln. guldens, vertegenwoor-
1’2over 65
‘
jaar penioen
Veiligheid vanaf het eerste levensjaar. Zo lang mogelijk
zullen de ouders zelf het jonge leven beschermen.
Door al vroeg maatrëgelen te nemen voor later,
kunn’en zij voor een blijvende financiële bescherming
zorg dragen – voor een mensenleven lang.
Deze veiligheid kunt ook U verkrijgen wanneer –
U zich laat adviseren door R. Mees & Zoonen
Assurantiën. Als ,oudste makelaarsfirma in Nederland•
– werkzaam sinds 1720 – beschikken zij over een
,
schat aan ervaring. Zij ‘kunnen objectief beoordelen
welke vorm van verzekering in Uw geval de meest
geschikte is, zorgen voor de nodige aanpassingen en
wijzigingen, kortom Uw belangen volledig behartigen.
R.MEES&ZOONEN
ASSUR.ANTIËN
Rotterdam – Amsterdam – ‘s-Gravenhage – Schiedam
Delft – Vlaardingen – Alblasserdam – Spijkenisse
I*
1720
digende een zilverwaarde van rond
f. 100 mln. Voorts 38 mln. rjksdaalders
met een zilverwaarde van rond f. 61,5
mln. Bij vermindering van het gewicht van de rijksdaalder
met bijv.
1/4
zou dit een besparing van rond f. 15 mln.
opleveren, tezamen dus f. 115 mln. Daar staat evenwel
* tegenovér de aankoop van nieuw muntmetaal (nikkel) voor
de guldens: Waar op dit ogenblik de prijs van fijnzilver tot
-nikkel zich verhoudt als 24 : 1 zoü met de omschakeling
een aankoop van ca. f. 4 â
5
mln. gemoeid zijn.
804
Bovendien rijst de vraag of de voorraad vrijkomend
muntzilver dan niet te groot is voor de toekomstige be-
hoefte aan rijksdaalders. Verkoop aan de normale handel
komt gezien het gehalte niet in aanmerking, terwijl als
buitenlandse gegadigden waarschijnlijk slechts die landen
belangstelling zullen tonen waar eenzelfde of een lager
gehalte toegepast wordt. Een rationeler aanwending van
E.-S.B. 9-9-1964
het ter beschikking komende muntzilver zou kunnen
worden gevonden door bij een wijziging van de Munt-
wet tevens daarin
de mogelijkheid te ‘scheppen voor het
slaan van gedenkmunten. –
Ons land neemt in dit opzicht een uitzonderingspositie
in, slechts in gezelschap verkerend van de Sowjet-Unie,
Spanje en Frankrijk. In de overige Europese landen worden
bij tijd en wijle gedenkmunten uitgegeven, die vaak op-
vallen door de fraaie uitvoering. Een .vorstelijk huwelijks-
feest, regeringsjubileum of overlijden, een ‘Olympiade of
Wereldtentoonstelling, een belangrijke nationale gebeurte-
nis of de herdenking daarvan of wel de herdenking van
geboorte- of sterfdag van een kunstenaar of geleerde van
wereldnaam zijn de meest voorkomende motieven.
Voorlaatstgenoemd motief zou ik gaarne bij mijn plei-
dooi voor Nederlandse gedenkmunten de aandacht willen
vragen. Immers, ons land heeft in de loop der historie
een naar verhouding groot aantal figuren opgeleverd van
internationale faam en op deze wijze een belangrijk aandeel
geleverd in onze Westerse beschaving. Het zou zeker het
aanzien van ons land verhogen wanneer hun gedachtenis
met een bijzondere muntslag wordt geëerd en op deze
wijze nog eens internationâal de aandacht op ons kleine
land en zijn grote zonen valt.
Nu zal men kunnen tegenwerpen dat tot op zekere
hoogte hierin reeds wordt voorzien door uitgifte van
bijzondere postzegels, welke in grotere mate dan de munten
een geliefd verzamelgebied vormen. Evenwel héeft – de
enorme overvloed van uitgiften op dit gebied een zekere
devaluatie doen ontstaan t.a.v. het eerbewijs dat besloten
ligt in het feit der uitgifte. Onze historie kent vele figuren
welker betekenis het strikt nationale en tijdgebondene ie
boven gaat. Enigermate wordt in een gradatie van onder-
scheiding voorzien door de’ laatste serie bankbiljetten,
waarop enkele ,,erflaters” staan afgebeeld (Hugo de Groot,
Christiaan Huygens, Erasmus en Rembrandt).
Ons aandeel in de Westerse cultuur komt hierdoor toch
nog onvoldoende tot zijn recht. Landgenoten als Willem
de Zwijger, Boerhaave, Van Leeuwenhoek, Johan de Witt,
Spinoza, Vincent van Gogh en Thomas â Kempis komt
met even goed recht een gedenkmunt toe: In dit verband
is het wel merkwaardig, dat Willem de Zwijger (tezamen
met de Coligny) voorkomt op een herdenkingsmunt’van
de Verenigde Staten van Amerika, geslagen ter gelegenheid
van de .Hugenoteriherdenking iii 1924, terwijl Jan van
Riebeeck en onze Verenigde Oost-Indische Compagnie zijn
herdacht op munten van de Republiek van Zuid-Afrika.
Ook bij nationale gebeurtenissen, die tot ver buiten onze
grenzen de aandacht trekken, zou een gedenkmunt op zijn
plaats zijn: buy. de iridijking van de,Zuiderzee en straks
de voltooiing van de afsluiting onzer zeegaten, op welk
terrein onze nationale prestatie in de wereld haar weerga
niet vindt. Ook de koninkrjksgedachte, de totstandkoming
van de Benelux e.d. zouden op hun tijd aanleiding kunnen
vormen voor een bijzondere muntslag. Onze historische
banden met andere landen zouden bijv. tot uitdrukking
kunnen worden gebracht door een herdenking van Koning
Stadhouder Willem III, van Peter de Grote, Linnaeus en
Comenius.
De Oostenrijkse usance telkenjare ‘een gedenkmunt te
doen slaan achten wij minder gelukkig. Men raakt op deze
wijze al spoedig in nood bij het zoeken naar een waardig
object. Ook lijkt het aanbeveling te verdienen de oplagé
vrij ruim te nemen omdat een kleine oplagé te zeer specu-
latie zou uitlokken. In verschillende landen wordt voor de
gedenkmunt een speciale denominatie gereserveerd, zodat
door het formaat (en soms ook door een verhoogd gehalte:
zie Oostenrijk) onderscheiding ontstaat van de overige
denominaties, waarop bij ons de ‘beeldenaar van de rege-
rende vost(in) gehandhaafd behoort te blijven.
Zo zou bij ons invoering van ëen
5-
of 10 gulden-stuk
als gedenkmunt ter grootte van resp. onze huidige en,oude
rijksdaalder te overwegen zijn. Het zou bovendien wellicht
kunnen blijken dat een dergelijke denominatie in een be-
paalde behoefte voorziet. Het tegendeel af te leiden uit het
feit dat in het verleden ons gouden
vijfje
niet geliefd was,
lijkt ongerechtvaardigd: het had in die voorbije tijden een
vrij hoge koopkracht, terwijl nogal eens verwarring plaats-
vond door de kleur van nieuwe koperen centen die slechts
1 mm groter waren.
In sommige landen worden gedenkmunten soms met een
toeslag uitgegeven (bijv. in Denemarken, waar deze met
een ,,face value” van
5
Kronen door de Munt tegen
betaling van ’10 Kronen worden afgegeven). Het surplus
wordt dan voor een bepaald doel ter beschikking gesteld.
‘r
Het wil ons voorkomen, dat een dergelijke opzet beter via
uitgifte van postzegels met toeslag tot zijn recht komt.
Immers, munten worden, anders dan postzegels, niet door
afstempeling vernietigd doch dienen juist voor meer perma-
nent gebruik. Munten met toeslag zullen echter nimmer
werkelijk in de circulatie komen doch uitsluitend als ver-
zamelobject dienen. Een munt met opslag is derhalve een
contradictio in terminis; zij heeft de facto geen reële bete-
kenis als betaalmiddel.
Voor de invoering van gedenkmunteri pleit nog een
andere omstandigheid. Ook zonder een bepaald oordeel
uit te spreken over de meer of minder çsthetische kwali-
teiten van onze huidige ‘Nederlandse munten, moet toch
worden vastgesteld dat deze onderling weinig variatie
bieden, zulks in tegenstelling tot buy. de Engelse munten,
• waar althans de keerzijde voor elke muntsoort een af-
wijkende ,tekening vertoont. De jaarlijks wederkerende
reeksen der Nederlandse munten vertonen hierdoor eën
zekere dorheid en saaiheid, welke zeker niet historisch met
onze volksaard in overeenstemming is, getuige het uiterlijk
van onze munten uit de 16e, 17e en 18e eeuw.
Deze’ hier gesignaleerde eentonigheid, dit uniformisme
zou juist in deze dynamische tijd doorbroken kunnen en
moeten worden, willen onze munten op hun manier ge-
tuigen van de bewogen tijden waarifi zij geslagen werden.
‘Van oudsher heeft de medailleurskunst in ons land op
hoog, peil gestaan en de belangstelling hiervoor zou hij
kunstenaars en publiek zeker worden aangemoedigd,
wanneer in ruimere mate de gelegenheid wordt geboden
opdrachten uit te voeren, welke meer dan bij de ,,geijkte”
munt het geval was de fantasie de vrije teugel laten. Juist
de invoering van gedenkmunten zou nieuwe impulsen
kunnen bieden en een levendiger aanblik geven aan ons
geld. Per slot ‘van rekening is onze munt niet’ alleen een
verzamelobject maar in de eerste plaats ons meest populaire
en begeerde gebruiksvoorwerp.
Ten slotte moet de vraag worden’ gesteld of het groeiend
Europees verband niet reeds thans zover is gevorderd, dat
hieraan op onze munt(en) uitdrukking kan en moet worden
gegeven, al is het dan slechts in symbolische zin. Immers,
zolang er nog geen uniforme Europese munteenheid bestaat
en elk land.zijn eigen valuta heeft, kan er van een algemeen
koerserende Europese munt geen sprake’zijn. Het zou ver-
warrend werken, wanneer enig gezamenlijk Europees sym-
bool, zoals wij dit van postzegeluitgiften kennen, op alle’
E.-S.B. 99-1964
805
koerserende Europese munten zou worden aangebracht.
Wel zou dit op een negotiepenning denkbaar zijn.
De negotiepenning ontleent zijn koerswaarde aan de
intrinsieke waarde op grond van gewicht en gehalte van
het in de munt verwerkte metaal. Enige waarde-aanduiding
,komt derhalve op de negotiepenning niet voor. Dit metaal
kan zijn zilver of goud. De zilveren Maria Theresiathaler
en de Trade Dollar van de Verenigde Staten en Engeland
zijn goede voorbeelden evenals onze gouden ducaat, die
nog in onze vigerende muntwet is gehandhaafd. Symbolisch
en zeker in de huidige dagen heeft deze munt nog betekenis:
de historische spreuk ,,Conçordia res parvae crescunt” was
in de tijd van het ontstaan
(1586)
de richtlijn, waarin de
oorspronkelijk nog in vele opzichten zelfstandige Neder-
landse gewesten tot eendracht werden gemaand, terwijl de
gewapende en geharnaste ridder met de gebundelde pijlen-
bos de bundeling der militaire inspanning (onder één opper-
bevel!) symboliseerde.
Deze symboliek heeft thans nieuwe betekenis gekregen.
De tekst aan de keerzijde zou dan aansluiting kunnen geven
aan de Eurojese bewustwording. In zekere zin was dit his-
torisch bij dnze ducaat ook reeds het geval, waar deze
geslagen was op de muntvoet van het ,,imperium”, d.w.z.
van het Rooms-Duitse rijk. Nu doet deze muntvoet, die
neerkomt op een gewicht van 3,494 gram goud met een
gehalte van 983/1000, ons, gewend als wij zijn aan het
decimale stelsel, bepaald verouderd aan. Zo zou bijv. kun-
t
nen worden overwogen onze Nederlandse ducaat te brengen
op ‘een gewicht van
5
gram met een gehalte van 900/1000
(het normale gehalte van gouden munten) of op een gehalte
dat lager ligt. De huidige tekst van de keerzijde van de
ducaat: Mo(neta) Aur(ea) Reg(ni) Belgii ad legem imp(erii)
zou dan bijv. kunnen worden gewijzigd in Mo(neta) Extra-
ord(inaria) ad norm(am) europ(eensem) Trai(ecti) Neen-
(andico) cûsa
5
Gr …../1000.
Wij lopen hiermede wel vooruit op een toekomstige
Europese norm (die nog niet is vastgesteld) doch wat is er
tegen dat ons land een weloverwogen initiatief neemt?
Overigens zijn wij er ons wel van bewust, dat van vrije
aanmunting van gouden munten op dit moment geen sprake
kan zijn. Geen enkele Centrale Bank zal er in de huidige
situatie in kunnen toestemmen dat haar goudvoorraad, al
is het slechts voor een klein gedeelte, naar het vrije verkeer
zou afvloeien. Doch ook in de vigerende muntwet wordt
als voorwaarde gesteld, dat alleen op een particuliere aan-
vraag tot aanmunting van gouden ducaten kan worden
ingegaan bij inlevering van tenminste 100 kg goud. Nu is
aan dit kwantum in het verleden niet steeds de hand ge-
houden: voor de laatste oplage van ducaten in 1960 werd
slechts 10 â 12 kg goud ingeleverd.
De vraag is of het minimum van 100 kg onder de huidige
omstandigheden nog gehandhaafd moet blijven en of dit
dit niet beter lager gesteld kan worden. Nu is er nog altijd
een groot aantal gouden munten en penningen bij het
publiek aanwezig. Het lijkt waarschijnlijk dat van de moge-
lijkheid deze ter ommuhting aan te bieden op ruime schaal
gebruik zal worden gemaakt. Immers, vele courante gouden
munten doen slechts een matig agio, terwijl aan de tegen-
woordige hausse in het aanbod van gouden penningen, die
met een zeer groot agio boven. de intrinsieke waarde door
de particuliere handel worden aangeboden, vroeg of laat
een einde komt. Uit numismatisch oogpunt zullen tegen
omsmelting van gouden munten en penningen, die geen
bijzondere verzamelwaarde bezitten, geen bezwaren rijzen.
‘s-Gravenhage.
LOO. S. BEUTH.
elk aandeel
‘Vereenigd
Bezit van,
1894′
vormt in
feite een
deskundig
samenge stelde
aandelen-
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beIggingsmaat.
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ca. 200 zorgvuldig ge.
selecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1894,
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V. VERE ENIG])
BEZIT VAN
1894
De voordelen van aandelenbezi: met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
VBN
1894
806
.
.
E.-S.B. 9-9-1964
Economische integratiè en
politieke desintegratie
In een van de laatste zittingen v66r de zomerpauze
van het comité dat de eigenlijke onderhandelingen in
het kader van de Kennedy-ronde voorbereidt, moest de’
voorzitter, Wyndham White, bij het opmaken van de
balans tot de pijnlijke conclusie komen, dat wat de land-
bouwprodukten betreft zich zelfs nog geen begin van
een oplossing aftekende. Naar zijn mening is er van een
werkelijke crisis sprake. Indien in deze situatie geen
wijziging zou komen, zou daardoor de gehele Kennedy-
ronde in het slop geraken.
Het belang van de Kennedy-ronde, zowel in .econo-
misch als in politiek opzicht, is (met name voor Neder
–
land) dermate groot dat het gerechtvaardigd lijkt, wat
nader op de conclusie van de heer Wyndham White in
te gaan. Wij kunnen ons daarbij beperken tot de stand-
punten van de twee voornaamste gesprekspartners, t.w.
de Europese Economische Gemeenschap en de Vere-
nigde Staten. Succes of mislukking van de Kennedy-
ronde wordt immers, met name in de agrarische sector,
bepaald door deze twee deelnemers aan de ronde.
Naar bekend, verkreeg de Europese Commissie, die in
de Kennedy-ronde als woord”oerster van de zes lid-
staten van de E.E.G. optreedt, in de vergadering van de
Raad van Ministers van december 1963 (de zgn. twee-
de marathon) een onderhandelingsmandaat voor de
Kennedy-ronde. Dit mandaat hield als uitgangspunt een
geharmoniseerd E.E.G.graanprijspeil in en als te be-
reiken doel een bevriezing van de wederzijdse steunbe-
dragen aan de boeren en bij de export. De E.E.G.-Mi-
nisterraad slaagde er nadien echter niet in een gehar
–
moniseerd graanprijspeil vast te stellen. Ten gevolge
hiervan ontviel aan het onderhandelingsmandaat de
basis en kwam het als zodnig in de lucht te hangen.
De Commissie is daardoor in feite ,,verhandlungsun-
fhig” geworden. Men zou eventueel nog wel op basis
van fictieve prijzen – die dan later gecorrigeerd zou-
den moeten worden – kunnen onderhandelen, maar
het geheel zou dan wel een irreëel karakter krijgen.
De Verenigde Staten hebben er van met af aan geen
twijfel over laten bestaan, dat voor hen de instandhou-
ding van hun export van agrarische produkten een zaak
van grote politieke en ecnnomische betekenis is. Zij
zijn in beginsel niet ongenegen over bevriezing van de
steunbedragen te praten, maar daarnaast worden forme-
le afzetgaranties verlangd die de agrarische export van
de Verenigde Staten naar de E.E.G. op het huidige ni-
veau plus een ,,fair share” in de toename van de con-
sumptie waarborgt.
Met betrekking tot dit laatste stelt de Europese Corn-
missie:
dat zulke garanties in feite, neerkomen op invoe-
ring door de E.E.G. van een systeem van contingenten;
dat zulks in strijd zou zijn met de G.A.T.T.-regels
(in het kader waarvan de Kennedy-ronde wordt gehou-
den);
dat de gehele conceptie, waarop de ordening van
de E.E.G. -ladbouwmarkten is gebaseerd, hierdoor om-
vergeworpen zou worden;
dat Jtoegang in de huidige omvang tot de EEG.-
markten geacht kan worden te blijven bestaan, gezien
het – naar de mening van de Commissie – redelijke
niveau, dat zij voor de E.E.G.-graanprijzen heeft voor-
gesteld.
Ten aanzien vafi dit laatste hebben de Amerikanen –
naar mijn mening terecht – hun twijfels, maar, zejgen
zij, hierover kunnen *ij in Brussel toch niet medebe-
sussen. ,,Geef ons dus formele garanties Die garanties
kunnen een ,,overall” karakter hebben. Invoering van
een contingentensysteem is dan niet nodig. Het
E.E.G.-heffingensysteern bij invoer kan worden ge-
handhaafd. Het op U nemen van een afnameverplich-
ting mdet U te gemakkelijker vallen, omdat U er immers
zelf van overtuigd bent, dat Uw prijzen geen aanleiding
tot een enigszins omvangrijke produktie-uitbreiding zul-
len geven”.
De standpunten van de twee voornaamste gespreks-
partners lopen dus ver uiteen, waarbij de positie van de
Gemeenschap delicater, is dan die van de Verenigde Sta-
ten. Het onderhandelingsmandaat dat de Raad aan de
Commissie heeft gegeven, is immers een fictie voorzo-
lang niet tot een gemeenschappelijk graanprijspeil is
besloten. Voorts’ is de Gemeenschap – in tegenstelling
tot de Verenigde Staten – in feite nog niet veel meer
çlan een entiteit-in-wording onder de voogdij van zes
nog goeddeels autonome lid-staten met nogal sterk uit-
eenlopende inzichten over de groeirichting.
Zo is West-Duitsland er zowel op politieke als op eco-
nomische gronden zeer veel aan gelegen, dat de Kenne-
dy-ronde een succes wordt, maar Bonn weigert, onder
druk van het binnenlandse groene front, het door de
Commissie voorgestelde gemeenschapielijke graanprijs-
peil te aanvaarden. Frankrijk daarentegen is bereid me-
dewerking te verlenen aan deze harmonisatie in de mi.
juiste verwachting, dat door het mechanisme van drem-
pel- en richtprijzen, het gebied van de Zes de 4 mln, ton
granen die het thans naar derde landen moet exporte-
ren, zal opnemen. Parijs loopt echter – om het zacht
uit te drukken – niet over van enthousiasme voor de
Kennedy-ronde. De. redenen van politieke en economi-
sche aard welke hiertoe aanleiding geven, zijn de tegen-
voeters van die van West-Duitsland.
West-Duitsland ziet – na het mislukken van de onder-
handelingen over Engelands toetreding tot de E.E.G. –
in de Kennedy-ronde een kans de Gemeenschap ,,open”
te houden en de binding met de Verenigde Staten in het
kader van de Atlantische samenwerking te verstevigen.
Frankrijk daarentegen is geen voorstander van dat ka-
rakter en wenst de binding met de Verenigde Staten juist
af te zwakken.
De weigering van de Westduitse regering, medewer-
king te verlenen aan het totstandbrengen van een
E.E.G.-graanprijspeil, komt Parijs met het oog op de
Kennedy-ronde niet ongelgen. De schuld voor het fic-
tieve karakter van het onderhandelingsmandaat kan nu
Bonn in de schoenen worden geschoven (in het Brussel-
se jargon heet dat dan: Bonn de zwarte piet toespelen).
E.-S.B. 9-9-1964
807
Maar zelfs als ‘het mandaat dit karakter zou verliezen,
sluit het nog de mogelijkheid uit over afzetgaranties te
onderhandelen. Het mandaat zou dus eerst moeten wor
–
den gewijzigd en daarvoor is de toestemming van
Frankrijk nodig.
Frankrijk houdt dus de troefkaarten in handen, die
de partners zelf dit land in handen hebben gespeeld. De
verieiding.orn deze kaarten uit te spelen is niet gering.
Frankrijk zou hiermede de overige lid-staten van de
E.E.G. in open tegenstelling tot de Verenigde Staten
kunnen brengen. Jn het licht van het bovenstaande be-
hoüden de door mij in ,,E.-S.B.” van 24 juli 1963 ter
overdenking van de regeringen van de andere lid-staten
geformuleerde vragen nog steeds hun volle actualiteit
(of dit laatste nog het geval is met betrekking tot het
optimisme dt doorklonk in het naschrift hierbij van
Prof. Oort, waag ik te betwijfelen).
In plaats van verwezenlijkmg van de oorspronkelijke
gedachte van de initiatiefnemers, ni. de economische in-
tegratie als hf boom tot politieke integratie te gebrui-
ken, tekent zich thans de mogelijkheid af van een be-
nutten van de economische integratie-in-ontwikkeling
(voor zover deze in de Gemeenschap gestalte heeft ge-
kregen) als hef bôom ten faveure van nationale doelein-
den, die in feite tot politieke desintègratie voeren.
De enigé factor, die, werkend vanuit de basis, deze con-
stellatie aan de top had kunnen voorkomen, de Europese
Beweging, heeft destijds – door het zich niet constitu-
eren als een politieke beweging – de ‘Europese boot
gemist.
‘s-Gravenhage.
W. C. HEGE.
Problemen der ontwikkelingslanden
Ook op het, niet lang geleden, in Londen gehouden
Internationaal Geografisch Congres is blijkens een ver-
slag in ,,The Times” van 24 juli jI. aandacht geschonken
aan de problematiek van de 6ntwikkelingslanden.
Bij de ontwikkeling van de achtergebleven gebieden
blijken politieke factoren vaak vati meer gewicht te zijn
dan economische overwegingen, meenden, verschillende
sprekers. Prof. Leopold G. Scheidi uit Wenen wees er
op dat in de ontwikkelingslanden de mening heerst dat
er fabrieken geb’ouwd moeten worden om een zelfde
welvaartspeil te bereiken als de Westerse landen. De
meeste éxperts zijn het er eçhter over eens, dat het ver-
standiger is om de landbouw tot ontwikkeling te bren-
gen zodat in eigen behoeften kan worden voorzien. Er
is geen reden om al te optimistisch over de toekomst van
de landbouw te zijn. Psychologische, culturele en sociale
factoren remden dikwijls het initiatief, de wil tot voor-
uitgang en de bereidheid risico’s en verantwoordelijk-
heidvp zich te ne’men.
B. H.
Farmervan het St. John’s College (Cambridge)
bracht naar voren dat studies in India, Pakistan en Cey-
lon .hadden ‘aangetoond dat, niettegenstaande de hoge
kosten, de ontginning van land moet worden voortgezet.
Men kan zich niet beperken tot het verbeteren van be-
staande landbouwgronden gezien het verzet van de boe-
ren tegen technische veranderingen. Maar de kosten van
uitbreiding van cultuurgrond leken dikwijls te zijn onder-
schat. In Centraal India had men de kosten van.ontgin-
ning geschat op 500 roepies per acre, doch men had
‘geen rekening gehouden met de administratieve kosten.
waardoor de totale kosten het drievoudige bedroegen.
D. W. Fryer, van de universiteit van Malaya, braçht
naar voren dat een verhoging van de efficiency van de
traditionele exportindustrieen ongetwijfeld nodig was
doch politiek onaantrekkelijk, aangezien hierdoor de
indruk werd gewekt dat men de oude koloniale
economie in stand wilde houden. Het leek raadzamer
de nadruk te leggen’ op structurele veranderingen in de
handel door de ontwikkeling van industrieën, die goede-
ren kunnen produceren die nu worden geïmporteerd.
Ook kan gedacht worden aan de oprichting van indus-
trieën van kapitaalgederen.
Streven naar industrialisatie was een integraal deel
van ‘de nationalistische beweging. Politieke factoren
speelden bij de plaatsing van nieuwe industrieën vaak
808
een belangrijker rol dan overwegingen van efficiency.
Hoe groter de regionale en culturele tegenstellingen in
een staat zijn, des te belangrijker de politieke motievén.
1Iet sterkst was dit het geval in federale staten of landen
waar sterke separatistische bewegingen optreden.
Drie soorten industrieën komen in de ontwikkelings-
landen voor: 1. Jndustrieën van consumptiegoederen. 2.
Industrieën van ijzer en staal en chemicaliën en elektri-
sche centrales. 3. De traditionele huisindustrieën, die het
‘meest arbeidsintensief zijn.
De huisindustrie is dikwijls blijven bestaan omdat zij
zich heeft teruggetrokken in gebieden met de laagste ar-
beidskosten, waar weinig alternatieven voor de arbeiders
zijn ten aanzien van plaatsing in,andere beroepen. In de-
ze gebieden is meestal ook sprake van grote armoede
van de plattelandsbevolking. Experimenten met ,.inclus-
trial estates” in india hebben aangetoond dat deze alleen
resultaat opleveren, wanneer zij gevestigd worden in
streken waar reeds een tendentie tot economische groei
bestaat. Grote industrieën werden vaak gefinancierd door
middel van buitenlandse hulp maar bleken blootgesteld
te zijn aan politieke manipulaties.
Het is het lot van onderontwikkelde landen, dat zij
gemoderniseerd moeten worden in een tijd, waarin
geen énkele industrie levensvatbaar is, die uitsluitend
af-
hankelijk is van een groot aantal beschikbare arbeids-
krachten. -Politièké o’èiwegingen die dwingen tot te-
werkstelling van een oneconomisch groot aantal arbeids:
krachten met als resultaat industrievestiging in streken,
waar extra produktiekosten onvermijdelijk zijn, remmen
het proces van modernisering.
Wat de wereidvoetselsituatie betreft, Prof. Scheidi
merkte hierover op, dat thans ongeveer 10 pCt. van de
bodem in de wereld in cultïiur’is gebracht. De opper-
vlakte van deze cultuurgrond zal verdrievoudigd moeten
worden om in het jaar 2000 de 6.000 tot 6.500 mln.
mensen te kunnen voeden, die dan de aarde zullen bevol-
ken. Indien de opbrengsten per ha in dezelfde mâte zul-
len blijven toenemen als thans,.zal een verdubbeling van
deze oppervlakte echter voldoende zijn. Wanneer alle
agrarische hulpl5ronnen worden geëxploiteerd (behalve
de oceanen) zal het naar schatting moglijk zijn 30.000
tot 38.000 mln, mensen te voeden. Slechts een zesde ge-
deelte van de wereidbevolking is thans echter volgens
moderne maatstaven voldoende gevoed.
‘s-Gravenhage.
P. KRUG.
E.-S.B. 9-9-1964
1
INGEZONDEN STUK
PIER-PERIKELEN
Wanneer men in ,,E-S.B.” van 19 augustus ii. het
artikel leest van Prof Heertje, de opvolger van onze
Minister van Economische Zaken aan de Gemeentelijke
Universiteit van Amsterdam, over de prijspolitiek t.a.v.
de pier in Scheveningen, kan men zich niet aan de in-
druk onttrekken, dat de hooggeleerde schrijver zich min
of meer als advocaat heeft opgeworpen voor Prof. An-
– driessen. Aan het gevaar, dat hierbij de wetenschappelij-
ke objectiviteit in het gedrang komt, is de schrijver naar
mijn mening niet ontkomen. Niet ter zake dienende op-
merkingen aan het adres van de heer Zwolsman ontsie-
ren het betoog.
Prof. Heertje stelt, dat met het prijsbeleid een natio-
naal belang is gemoeid en• betoogt dat het tijdperk van
de marktprijzen vcorbij is. De meeste prijzen ‘zijn vol-
gens schrijver beheerst, want de prijsvorming wordt ge-
• subjectiveerd en berust op de op
macht gebaseerde per-
soonlijke interventie. Dit alles wordt zonder meer ge-
steld.
Hoever deze macht vande persoonlijke interventie in
werkelijk belangrijke gevallen reikt, wordt niet ver-
meld. Bij mijn weten is er tot op heden nog geen enkele
macht in geslaagd een prijsstijging voor een artikel, dat
schaars wordt, tegen te gaan. Hoogstens kan de over
–
heid in dergelijke gevallen door subsidieverlening een
deel van de stijging voor haar rekening nemen. Doch de
stijging als zodanig kan zij niet verhirderen. Probeert zij
dit toch, tegen de economische wetten in, dan vindt de
bekende uitwijking naar de zwarte markt plaats.
Men zal zichwellicht afvragen, wat deze prijstheorieën
met de pierprijs hebben te maken. Inderdaad, Prof.
Heertje haalt heel wat macro-economisch materiaal
overhoop om te bewijzen, dat de door de E.M.S. beoog-
de prijsverhoging niet in het belang is van onze nationa-
le economie.
Via het nationaal belang en de prijsbeheersing komt
Prof. Heertje op de betalingsbalans, waarbij. hij sugge-
reert, dat deze door dt prijspolitiek van de E.M.S. on-
gunstig zal worden beïnvloed.’ (Bewijs wordt blijkbaar
overbodig geacht).
•
,Het is ,voor Prof. Heertje duidelijk, dât de heer Zwols-
man onvoldoende oog heeft voor de grénzen, die in een
moderne samenleving aan het optreden van de onderne-
mer zijn gesteld. Gelukkig degenen, die deze grenzen
nauwkeurig kunnen vaststellen. Hierbij spreekt de poliL
tiek een woordje mee, maar ……zelfs politici kunnen
zich in de grenzen vergissen (R.E.M.!). In elk geval,
enige bescheidenheid in de algemeen geldigheid’ van
eigen
opvatting ten dezen kan bepaald geen kwaad.
Floe het ook zij, had de heer Zwolsman de grenzen
beter onderkend, dan zouhij zich rekenschap hebben ge-
geven van het verband tussen pierprijs en betalingsba-
lans en het gevolg zou zijn geweest, dat de toegangs-
prijs tot de pier niet zou zijn verdubbeld, aldus het be-
toog van Prof. Heertje.
Ik waag het, met de schrijver van mening te verschil-
len. In plaats van een ongunstige, verwacht ik van een
verhoging van de toegangsprijs tot de pier t’t het maxi-
• mum, waartoe de ondernemer in zijn eigen belang kan
gaan, een gunstige invloed op de ietalingsbalans. En
wel om twee redenen:
vooral in de zomermaanden bestaan de kasont-
vangsten, van de pier voor een belangrijk deel uit devie-
zeil, hetgeen de betalingsbalans rechtstreeks ten goede
komt;
in het binnenland betekent de verhoogde pierprijs
een nuttige
aftapping van koopkracht,
die in de richting
werkt van de door de regering
z6
zeer gewenste beste-
dingsbeperking. immers, de pier verkoopt een ,,gereed
produkt”, waarvoor de produktiekosten in het verleden
‘zijn gemaakt. Dit in tegenstelling totprodukten, welker
vervaardiging steeds opnieuw kapitaal, arbeid en grond-
stoffen vereist. De beide eerste factoren leggen beslag
op de toch al schaarse voorziening van de kapitaal- en
arbeidsmarkt; de grondstoffen kunnen tot verhoogde
import aanleiding geven. Het geld, besteed aan de hoge-
•
re pierprijs, kan niet worden gebruikt, voor het kopen
van goederen, als hierboven bedoeld. Van binnenlands
standpunt bezien werkt de hogere pierprijs eerder sane-
rend op onze nationale economie.
Samenvattend, kom ik tot de volgende conclusies:
De kwestie van de pierprijs is, behalve voor de be-
trokken ondernemer, van ondergeschikt belang. Het
voornaamste is, dat men hieruit kan zien, hoever de ,,op
macht gebaseerde persoonlijke interventie” in bepaalde
gevallen kan gaan. In zoverre is deze kwestie van be-
lang voor elke ondernemer
in ons land.
Noch tav. d& betalingsbalans, noch economisch
kunnen tegen de hogere pierprijs bezwaren worden aange-
voerd.
• 3. Uit sociaal oogpunt bezien is de toegangsprijs van
de pier zonder betekenis.
Op deze gronden meen ik, in tegenstelling tot Prof.
Heertje, dat de Minister zich van ingrijpen had moeten
onthouden.
voorburg.
S. W. PRINS.
NASCHRIFT
De heren Dr. Th. M. Scholten (in ,,E.-S.B.” van
26 augustus ji.) en S. W. Prins (hierboven) zijn zo vrien-
delijk geweest te reageren op mijn artikel over de pierprijs
(in ,,E.-S.B.” van 19 augustus ji.). Deze’ reacties zijn
belangrijk omdat een te eenzijdige belichting van het
beleid van de heer Zwoisman
1
).moet worden voorkomen.
Ondèrnemers vormen de motor van de maatschappij en
hun door het winststreven gevoede dynamiek bepaalt in
hoge mate het groeitempo van onze economie. Als zodanig
is de heer Zwoisman een zeer waardevol element in onze
samenleving; het gaat er slechts om dat zijn dynamiek
binnen de door onze rechtsorde gestelde grenzen blijft.
Daarom is het jammer dat de door de heren Scholten en
Prins gevoerde verdediging vail het beleid van de heer
Zwoisman zo zwak is uitgevallen. Kennelijk hebben haast
en opwinding een rol gespeeld bij de opstelling van het
pleidooi, maar men kan.moeilijk van mij verwachten dat
1)
De uitdrukking ,,de heer Zwolsman” zal hier worden
gebezigd als synoniem voor de E.M.S.
E.-S.B. 9-9-1964
•
.
809
ik zelf bouwstenen ga aandragen voor een meer door-
dachté bestrijding van mijn opmerkingen
2).
Dr. Scholten gaat voorbij aan het uit econdn’isch oog-
punt essentiële van mijn betoog: dé macro-economische
betekenis van een zonder aanzien des persoons gevoerd
prijsbeleid
3).
Terecht stelt hij daU mijn beschouwing ervan
uitgaat,’ dat Minister Andriessen t.a.v. de toegangsprijs
tot de pier dezelfde regels heeft toegepast als in over-
eenkomstige gevallen 6n dat m.n. de mate van winst-
gevendheid van de pier in de beschouwing is betrokken.
Zolang de betrokken calculaties niet openbaar zijn is
dat, uitgangspunt ook juist. Als staatsburgers kunnen wij
via ht Parlement de Minister ter verantwoording roepen
en voor de belanghebbende is er het College van Beroep
voor het Bedrijfsleven. Het is niet uitgesloten dat de
gegevens rechtvaardigen, dat de pierprjs met meer dan
10 pCt. wordt verhoogd
4),
maar het ontbreekt ons aan
het materiaal om een dergelijk oordeel te vellen. Daarom
moet ervan uit worden gegaan dat Minister Andriessen de
heer Zwolsman overeenkomstig de algemene voorschriften
van het prijsbeleid heeft behandeld.
Bovendien leidt deze micro-economische haarkloverij
de aandacht af van de hoofdzaak: de omstandigheid dat
de heer Zwolsman de grenzen ‘niet kent die in een moderne
maatschappij aan het oftreden van de .ondernemer zijn
gesteld. De-confrontatie met dit feit heeft zowel de heer
Scholten als de heer Prins erg opgewonden. Ik verheug
mij daarover oprecht, omdat nu een nadere toelichting –
mogelijk wordt.
Men kan het vervelend vinden dat het gebeuren op de
markten mede onder invloed staat van de overheid, het
is er niet minder waar om. De realistische ondernemers
denken de overheid dan ook niet weg bij de uitstippeling
van hun beleid, maar gaan juist van het bestaan van .de
diverse departementen uit. Men kân het vervelend vinden
dat het amendement van Minister Andriessen op de
Prjzenwet, waardoor individuele prijsstoppen mogelijk
werden, door het Parlement is aangenomen, het is er
niet minder waar om. Alle ondernemers die het goed
menen met onze rechtsorde, houden zich ook aan deze
nieuwe spelregels.
Dor het gedrag van de heer Zwolsman wordt het gezag
van de overheid in het algemeen en dat van het prijsbeleid
Zo is er niets tegen om innerlijk tegenstrijdige conclusies
te formuleren (buy, conclusie 1 van de heer Prins), omdat het betoog daardoor aan charme wint, maar men bemoeilijkt dan
wel het voeren van een doorzichtig debat. Er is ook niets tegen zonder kennis van de literatuur aan de discussie deel te nemen,
zoals de heer Prins doet, omdat een zekere onbevangenheid voorwaarde is voor de ontwikkeling van nieuwe gedachten.
Het’is dan echter wel vreemd, van ,,E.-S.B” en van mij te ver
–
langen dat in dit kader buy. de onderscheiding in beheerste
en marktprijzen nader wordt uitgewerkt. In ,,De Economist”
(1962) heb ik immers in’ het artikel ,,Prijstheorie en prijs-
politiek van de overheid” uitvoerig aandacht geschonken aan
beide typen van prijsvorming.
De heer Prins gaat daar wel op in, maar ik kan mij nauwe- –
lijks voorstellen dat hij niet inziet dat een flinke stijging van een
groot aantal prijzen in het binnenland onze betalingsbalans uit
het evenwicht brengt. Denkt hij werkelijk dat het rechtstreekse
verband tussen de pierprijs en de betalingsbalans in het geding is?
Het prijsbeleid noopt tot het onderwerpen van alle prijzen aan
dezelfde regels. Op grond van welke politieke overtuiging men
in dit opzicht voor discriminatie kan pleiten is mij een raadsel,
waarmede de drie conclusies van de heer Prins – noch afgezien
van hun innerlijke tegenstrijdigheid – ook hun maatschappe-
lijke betekenis verliezen.
Deze mogelijkheid is ook in mijn artikel niet uitgesloten,
maar men leze er de eerste zin van die beschouwingnog maar
eens op na.’
in het bijzonder, ondermijnd. Het niet melden van een
prijsverhoging van 100 pCt., het negeren van de prijs-
beschikking van de Minister en het sluiten va’n de pier na
het ingrijpen van de Officier van Justitie zijn even zovele
demonstraties van het zich niet kunnen aanpassen aan de
rechtsregels van onze hedendaagse samenleving. Het
betekent dat men zijn grenzen niet kent en als de heren
Scholten en Prins het tegendeel menen, kan ik alleen maar
zeggen: ,,Laat de heer Zwoisman dan maar op de inge-
slagèn wtg voortgaan, de tijd zal dan wel leren hoe snel
de grenzen eng worden”.
Helaas i’s de constatering niet overbodig dat de overheid
niet krachtig genoeg kan optreden tegen pogingen van
economische subjecten via de concentratie van veel finan-
ciële middelen te tornen aan .onze rechtsorde. Het is echter
te hopen dat ook de heer Zwoisman op tijd op de rem
trapt, want naast de gasbel heeft niemand belang bij een
zeepbel.
Ten slotte wil ik mijn verontrusting uitspreken oi,er de
door Dr. Scholten gehuldigde opvatting, dat ik het betoog
dat thans onderwerp van discussie is niet had
mogen
houden. Waar eindigen wij, wanneer wij niet meer de
vrijheid hebbeii onze visie te geven op maatschappelijke
verschijnselen? Het dichtslaan van de mond moge op korte
termijn een doeltreffende manier van argumenteren zijn,
het is het op lange termijn – ,gelukkig – nog nooit ge-
weest
5).
Prof.
Dr.
A. HEERTJE.
‘Een soort
‘
gelijke opmerking kan worden gemaakt n.a.v.
de opvatting van Dr. Scholten dat wij het gedrag van de beer
– Zwolsman niet mogen belichten, omdat er enkele gerechtelijke
procedures lopen.
Geldmarkt.
De ultimo-stijging van bankpapier heeft, dank zij de
ruime kaspositie der banken, in de algemene situatie van
de geidmarkt weinig verandering gebracht. Wel daalde het
gezamenlijk tegoed der banken bij De Nederlandsche Bank
met ruim f. 220 mln., doch bij een verplichte deposito van
f. 176 mln, en een stand in de laatste twee weken van
augustus, die verre boven dit niveau lag,’ bleef de ruimte
aanhouden.’ Merkwaardigerwijs
blijven
enkele geldmarkt-
rentevoeten onveranderd. Daggeld is sedert 6 augustus 2
pCt. en ook de callrente op de open markt handhaaft zich
op dit niveau. In het marktdisconto van driemaands schat-
kistpapier komt evenmin wijziging, al moet hieraan on-
middellijk worden toegevoegd, dat nauwelijks of geen
transacties plaatsvinden. Het rentepercentage moet men
dan ook beschouwen als de interest, die men zou laten
geldeh indien men bereid zou zijn zaken te doen. Van de
ruimte op de markt heeft de Agent van het Ministerie van
Financiën evenwel gebruik gemaakt om de afgifteprijzen
van schatkistpapier te verlagen.’ In drie etappes is het dis-
conto de laatste weken telkens met
1
/
8
pCt. verlaagd. Het
jaarspapier is 1 september op 4 pCt. aangeland.
Nadat in de periode mei/augustus 1964 de monetair toe-
laatbare expansie van de kredietverlening, voor zover onder
de Gedragslijn vallende, op nihil was vastgesteld, is voor
de laatste viermaands perioae van het jaar De Nederland-
sche Bank met het bankwezen overeengekomen, dat de
kredietuitbreiding
5
pCt. mag belopen. Hieruit blijkt, dat
over geheel 1964 men met een norm van 10 pCt. stijging
810
‘
.
E.-S.B.
9-9-1964
heeft gewerkt. Op basis van de stand van de krediet-
verlening volgens de definitie van de Gedragslijn – dat is
bijv. met uitzondering van de lange kredieten – zouden
handelsbanken en landbouwkredietbanken tezamen de
kredieten in 1964 met ca. f. 570 mln, mogen uitbreiden.
De bedragen der verplichte deposito’s wijzen uit, dat in
het eerste halfjaar de bankeh niet binnen de norm konden
blijven.
Kapitaalmarkt.
Op 30 juli jI. bereikte de rentevoor staatsleningn op de
kapitaalmarkt met 5,39 pCt. tot nu toe de hoogste stand
van het jaar. Er waren vele goede redenen om aan te nemen,
dat hiermede nog niet het hoogste punt was bereikt. Toch
is sinds genoemde datum een daling opgetreden, ni. tot
5,22 pCt. op 3 september. De grote vraag is nu of deze
beperkte teruggang aan incidentele factoren is te danken
of dat er reeds een fundamentele wijziging’in deverhouding
is ontstaan. Als incidenteel kan men bijv. beschouwen het
feit, dat bij het bereiken van een 6 pCt. stand voor nieuwe
leningen velen – met de ontwikkeling in 1957 toen dit het
hoogst bereikte percentage was nog in het geheugen – alle
beschikbare liquiditeiten mobiliseren om maximaal te kun-
nen profiteren. Dit aanbod, dat gedeeltelijk ook slechts
een verschuiving inhoudt, kan bijna niet anders dan kort-
stondig zijn. Anders ligt het met de buitenlandse belang-
stelling voor Nederlandse fondsen. Zou deze voortduren
dan zouden via de kapitaalrekening van de betalingsbalans
belangrijke bedragen naar ons land kunnen vloeien. Dit
zou de kapitaalmarkt gemakkelijker maken, doch het her
stel van het algemene evenwicht wellicht vertragen. Of in
de macro-economische verhouding tussen middelen en be-
stedingen reeds een wijziging is gekomen – en alleen dit
is fundamenteel – zullen wij binnenkort in de ramingen
van het Centraal Planbureau te weten komen, die 15 sep-
tember bekend worden.
De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft in elk
gevl van de gelegenheid gebruik gemaakt om met een
534 pCt. 25-jarige lening groot f. 100 mln. tegen 99 pCt.
op de markt te komen.
AUTOMATISERING
IS EEN EIS
–
DESTIJDS
Etéktronika is de techniek, welke op dit
terrein ongekeri’de ‘mogelijkheden biedt1..
De Handelscornpagniè heeft ruime erva-.
ring in het oplossen van automatiserings-
‘1
problemen. Welk probleem of welkè wens
U ook heeft, de afdeling Elektronika zal
• ,U gaarne van advies dienen.
handelseompaguire n.v.,
Waalhaven 02.1 -Rotterdam 22-telef oon (01 0)176760
/
ri
E.-S.B. 9-9-1964
1
811
Indexcfera aandelen.
30 dec.
H.
&
L.
28 aug.
4 sept.
(1953 – 100)
1963
1964
1964
1964
Algemeen
……………..
392
419-394
404
4!!
Intern, concerns
.
548
598— 553
577
. 587
Industrie
34!
357 – 327
344
350
Scheepvaart
…………..
153
161 – 133
140
141
Banken
……………….
232
249-223
230
23!
Handel enz . …………..
165
175 – 156
163
165
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 147, 50a)
f. 162,60 f. 162,90
Philips G.B .
…………….
f. 148,30
f. 152,90 f. 156,90 Unilever
……………….
f. 138,90
f. 146 f. 146,90 ExpI. Mij. Scheveningen
…….
398
285
270
A.K.0 .
…………………
526
4594
489
Hoogovens, n.r.c.
………..
5644
607
615
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
775 870
902
30 dec.
28 aug.
4 sept.
1963 1964 1964
Nationale-Nederlanden, c
870
,
7554
780
Zwanenberg-Organon
……..
900
9204
962
Robeco
…………………
f.227
f. 233
f. 234
New York.
.
Dow lones Industrials
……..
760
.
839 848
Renteatand.
Lang!. staatsobl. b)
………
4,71
5,28 5,22
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
.
3,35
lokalen b)
………..
3,66 c)
.
3,57
Disconto driemaands schatkist-
–
pap er
………………..
24
ca. 34-
5
/,
Gecorrigeerd in verband met
bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.
C. D. JONGMAN.
MAGNEET RIJWIELEN- EN MOTORENFABRIEK N.V. te Weesp
wenst over te gaan tot het aan steHen van een
jong.
bedriffsekohoom
met enige jaren praktijkervaring.
Het ligt in de bedoeling om deze funktionaris, die rechtstreeks onder de
direktie komt t staan, te belasten met de algehele suprvisie over het
administratieve apparaat. Tot’zijn taak zulln o.m.behoren het opstellen
van likwiditeitsbegrotingen,’ de k’stprijsberekening en de kosten- en
4
. debiteurenbewaking. Daarnaast wordt van hem- verwacht, dat hij het
direktiebeleid steunt door het verstrekken van statistisch verwerkt cijfer-
materiaal. Hij zal tevens worden belast met de leiding van het direktie-
sekretariaat.
•’
j
–
.,.
‘•-:’
Daar deze funktie als stafTunktie gezien wordt, isde ambitie en het ver-
mogeh om in teamverband te werkén van groot belang.
Onze gedachten gaan uit naar een afgestudeerd bedrijfsekonoom of een
assistent-accountant, die met de studiè reeds vergevorderd is. Leeftijd
25 tot 35 jaar.
Zij, die voor deze funktie in aanmerking komen, zullen in een vertrouwelijk
onderhoud nadere gegevens kunnen verkrijgen. Een proeve van hand-
schrift dient bij de sollicitatie te worden ingesloten.
*
Brieven met pasfoto en volledige inlichtingen omtrent opleiding,
X
ervaring, levensloop en reden van sollicitatie onder no. 986 te
richten aan het Amsterdams Psychotechnisch Laboratorium,
U
K
o.l.v. dr. Ph. M. van der Heijden, Verdistraat 6, Amsterdam-Z.
11
1
812
,
‘
E.-S.B. 9-9.1964
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
cuvtid te ‘-Grvenhae
UITGIFTE VAN
f 25.000.000.-. RENTESPAARBRIEVEN 1964
.
welke aflosbaar zijn op 15 mei 1972 tegen de koers van
15″O°Io.
Grootte der stukken: nominaal f500.— en f100.—.
KO”ERS VAN UITGIFTE 100 pCt.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde uitgifte zal zijn
opengesteld op
woensdag 16 september. 1964
van des voormiddags 9 tot des
namiddags 4 uur ‘bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche’ Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
tippmann, Rosénthal
& Co.
R.Mees & Zoonen
t4ationale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
Pierson, Heldring
&
Pierson
Hope&Co.
aTsmedé van
Nederlandsche
1
Middenstandsbank N.V.
Coöp. Centr. Raiffeisen-Bank te Utrecht,.
Coöp. Centr. Boerenleenbank te Eindhoven
‘
voorts
ten kantore van de Vennootschap
op de voorwaarder% van het prospectus dd 3 september 1?64′
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, d’estatuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantore verkrijgbaar.
4
,
,
‘•
,’
,
‘s-Gravenhage, 3
september 1964.
.. N.V. Bank voor. NederIandshe Gemeenten.
S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel
elk groot bedrijf wordt dit blad veelv,uldig gelezen.
Advertentie-opdrachten te richten aan:
ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B., POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 60260
:1
‘.
•
1
1
r•-‘
E..S.B. 9-9-064
813
814
BANKIERSKANTOOR STAAL & CO. N.V.
Deviezenbank
–
Den Haag
dat sedert
1916
centraal financiële transacties verzorgt voor
Gemeenten, Provincies, Industriën en Instellingen, zoekt voor.de
uitbreiding van’de afdeling die zich bezighoudt met het adviseren
van institutionele beleggers en het beheren van particuliere
vermogens een
•
..
Deze functionaris zlworden belast me’t het gevn van analyses en
adviezen en het onderhouden van contacterÇ met relaties in binnen-
en buitenland.
Gezocht wordt een -ervaren effectenspecialist met financieel-
economisch inzicht.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Advisbureau
met uitvoerige gegevens worden
L.
Deen en Dr.J.
G.
H. Boksiag
onder nummer
120
ingewacht bij
Nwe Binnenweg
474
R’dam.
CYI
kostboarste dat een tijdschrift bezit, is de onafhankelijkheid
van de redactionele inhoud.
•
•
economisch
buite,n
l
lands
laandschriftvan de Economische
ioorlichtingsdienst, Ministerie
fan Economische Zaken,.
Den Haag
conomische ontwikkelingen
eschouwingen over actuele
-let laatste nieuws
overzicht
)ver economische integratie
/
De Nederlandse export
‘n de wereIdvraa
DIRECT OF ZIJDELINGS, BETROKKEN
(11
nummers per jaar)
f25,—
Voor abonnees
op
het weekblad.
IS BIJ DE INTERNATIONALE HANDELI
“EN”
f15,-
‘
lIlllllIlIIlllIlllIllllllfllI!l1lllIlllllllllllllIllllllllllllllllllll
Telkens en telkens bliikt, oijs weer
hoezeer de nog steeds snel greiene
Iezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeerc.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
Ie Interessante (hoofd)(krtikelen, dle
steeds actuele onderwerpe
‘
n des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, biina
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-analyses, volgens een eigen prak-
tisch ssceem, enig voor Nederland.
4e Een chronlque scandoleune fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
– 5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
•
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrpnt vele fondnen
(ook van incourante) telkees
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
• gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedom.
flhIlllllllllllllllllllllIlflhllllllllllllllllllllIllIllIllllllIlIlIIlll
E.-S:B: ‘9-9-1964
Gratis
proefnummer
naam
adreC
woonpiaats
Hiermede verzoek ik toezending van
een gratis proefoummer van,
‘Buitenlands Economisch Overzicht’,
Svp. zenden aan:
Stichting
Economische
Publicaties,
Bezuidenhoutsawag 151,
Den Haag; tel. 070 – 814011
FORD NEDERLAND
vraagt, in verband ‘niet promotie van de hufdige
–
functionaris, voorspoedige indiensttreding
een
CHEF
voor de
Als onderdel van onze verkoopactviteiten heeft de
AFDELING
afdeling bedrijfsvoorlichting tot taak:
41
* het assisteren van onze dealers-organisatie bij de
BEDRIJFS VOORLICHTING
analyse van bedrijfseconomische resultaten en het
adviseren bij uitbreidingen, door middel van bedrijfs-
•
,
economische, markt- en efficiency studies
• het voorlichten van rayon-vertegenwoordigers en
•
ander verkooppersoneel omtrent de bovengenoemde
activiteiten
• het, verrichten van solvabiliteitsonderzoek v66r en
het assisteren bij de installatie van nieuwe dealers-
bedrijven
• het houden van instructieve bijeenkomsten voor
•
dealers-administrateurs
–
. het onderhouden van contacten met diverse officiële
• •
instanties
–
e het voorbereiden en leiden van vergaderingen
Voor de vervulling van deze functie gaan onze gedachten uit naar een dynamische persoonlijkheid met een gedegen
bedrijfseconomische opleiding en accountancy-ervaring gepaard aan een uitgesproken commerciële interesse.
Daarnaast wordt vereist:
• diploma Middelbare Handelsschool, HBS of Gym- •
nasium
. diploma SPD dan wel gevorderde accountantsstudie
• zeer goede kennis van de Engelse taal
–
‘i•een gedegen ervaring op een accountants- of
efficiency-kantoor
•
–
• het rijbewijs B-E
‘
SOLLICITATIEBRIEVEN, met uitvoerige informaties betreffende opleiding en ervaring, gelieve men te richten aan:
FORD NEDERLAND, Arbeidszaken (vertrouwelijk), Postbus 795 te AMSTERDAM.
E.-S.B. 9-9-1964
–
–
815
–
.
–
H E T VOORLICHTINGSCENTRUM
VOOR DE DETAILHANDEL
– bedrijfseconomisch en
bedrijfstechnisch
adviesbureau voor het midden- en kleinbedrijf
in de detailhandel, Dienst van het Hoofd-
bedrijfschap Detailhandel – –
vraagt een
BEDRIJFSECONOM ISCH
ADVISEUR
van academisch of daarmede gelijk te stellen
niveau.
–
Goede kennis van administratieve Organisatie
en inrichting is gewenst. 1
–
Zijn belangrijkste taak zal zijn – na een ruime
inwerkperiode – ondernemers in de detail-
handel te adviseren omtrent bedrijfsecono-
mische vraagstukken.
Sollicitaties kunnen worden gericht aan het
Hoofd-
bedrijfschap Detailhandel,
Nieuwe
Parklaan
74,
‘s-Gravenhage.
Ö
:;:::::
HOOGESCHOOL
NEDERLANDSCHE ECONOMISCHE
Hogeschool voor
Maatschappijwetenschappen Rotterdam
9
–
Binnenkort kan worden geplaatst een
ECONOMIST of JURIST
als adjunct-secretaris van curatoren, belast met secretari-
aatswerkzaamheden, subsidie- en begrotingsvraagstukken,
de hantering van wetten en reglementen en de contacten
met de pers.
Het salaris – dat zal liggen tussen f. 894,— en f. 1477,-
per maand, exclusief 5,3% huurcompensatie en 4% vacantie-
toeslag – is afhankelijk van ervaring en leeftijd; premie
A.O.W. komt voor rekening van de hogeschool.
Met de hand geschreven sollicitaties te richten tot de secre-
taris van curatoren – bij wie ook informaties kunnen worden
ingewonnen -. Westersingel 16 te Rotterdam.
Abonneert Uop
DE ECONOMIST
MERCK SHARP& DOHME NEDERLAND N.V.
CHEMISCH-FARMACEUTISCHE INDUSTRIE te HAARLEM
‘
Maandblad
onder
redactie
zoekt een
van
marktonderzoeker
,
Prof.
Prof. A. M. de Jong,
Zijn taak zal bestaai uit:
Prof. F. J. de Jong,
•
het verzamelen en beoordelen van alle gegevens nodig
Prof. P. B. Kreukniet,
voor de bepaling van het marktpotentieel in binnen- en
buitenland;
I
,
Prof. H. W. Lambers,
•
het verzamelen en
beoordelen van
bereikte verkoop-
Prof. J. Tinbergen,
resultaten
en
van
de
daarbij
ontploolde
promotionele
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
activiteiten;
•
het opstellen van verkoopprognoses op korte en lange
Prof. J. Zijlstra.
termijn;
•
het actief participeren in de bepaling van het marketing
*
beleid en de keuze van de daarbij toe te passen middelen;
•
het opbouwen en t.z.t. leiden van de afd. Marktonderzoek.
De candidaat zal moeten beschikken over:
een ruime algemene ontwikkeling, gedegen economische
Abonnementsprijs f. 30; voor
opleiding
op
academisch
of
daarmee
gelijk te
stellen
studenten f. 15.
niveau, ervaring Jn het zelfstandig verrichten van markt-
onderzoek, goede talenkennis, teamspirit.
*
Leeftijd 28- 35 jaar.
Het betreft hier een veelzijdige en verantwoordelijke functie;
de honorering Is in overeenstemming met de hoge eisen
welke aan deze functie worden gesteld.
Abonnementen worden aan-
Candidaten dienen bereid te zijn zich aan een psychologisch
genomen door de boekhandel
onderzoek te onderwerpen.
f
en door Uitgevers
Solliditaties
uitsluitend
schriftelijk
aan
de
Directie
van
de
NV., Postbus 581
te Haarlem.
DE ERVEN F. BOHN
Op
de enveloppe linksboven te vermelden: M.O.
‘
TE HAARLEM
E.-S.B.
9-9-1964
816
–
BOSTITCH ½CRL is een
hand-hechtapparaat met
een groot doordringings-
vermogen voor bloc.
hechting tot 12 mm.
BOSTITCH Bostomatic, het electrische
hechtapparaat met micro-switch. Speciaal
geschikt voor kantoren, waar grote hoe-
veelheden circulaires, folders enz. voor
b.v. direct mail campagnes gehecht moe-
ten worden.
Voor het hechten van blocs, brochures en tijdschriften
voor kleine of voor grote oplagen
heeft BOSTITCH de meest. geschikte hechtmachine
BOSTITCH No. 7 de bedrijfszekere elec-
trische draadhechtmachine voor grote
hoeveelheden hechtwerk tot 22 mm
dikte. In een oogwenk om te zetten van
vlak
,
tot zadelhechting.
BOSTITCH
8.8
Zadelhechtmachine voor
kantoorgebruik, waarmede met gemak
brochures van ruim 100 pagina’s nauw-
keurig in de rug gehecht kunnen worden,
BOSTITCH EHFS is een uitermate prac
tische machine voor vlak- en zadel.
hechting. Ideale machine voor b.v.
huisdrukkerijen. Werkt met voorge-
vormde hechtnieten, maximale hecht-
dikte ca. 10 mm.
BOSTITCH, INC., U.S.A.
Geautoriseerd Vertegenwoordiger
DEKKER-VERPAKKING N.V.
W. Fenengastraat 21, Amsterdam
Tel. 59765 (4 lijnen)
hecht.n botst—hechten snollsr
*wetIip gedeponeerd
E..S.B. 9-9.1964
817
AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
gevestigd te Amsterda
‘
m
Onder iierwijzing naar punt V van het bericht van 3 augustus 1964 i
i
nzake
het aanbod tot omwisseling van aandelen Amsterdamsche Bank N.V.
en Rotterdamsche Bank N.V. in gewone aandelen Amsterdam-Rotterdam Bank N.V. deelt ondergetekendé mede, dat een voldoend aantal aandelen
ter omwisseling is aangemeld en ingeleverd.
Op dinsdag 22 september 1964 zai pr advertentie worden bekendge-
maakt, of het aanbod gestand wordt gedaan, waarna met ingang van
23 september 1964 de gewone aandelen Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
in de vorm van recepissen voorzien van één dividendbewijs beschikbaar
zullen worden gesteld.
Amsterdam, 3 september 1964.
AMSTERDAM-ROTTERDAM 3ANK N.V.
Te
bestellen bij
uw
boekhandelaar das,
wel rechtstreeks bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerij
H.
A. M.
Roelants A(d
8
ee SchIclam.
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
r
gevestigd te ‘s-Gravenhage
UITGIFTE VAN
f100.000.000.—.
53/4
pCt. 25-jarige Obligaties 1964
Grootte der stukk€n: nominaal
f1000.—
en
f500.—.
Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,
schuldregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal
f100.000,—,
worden verkregen.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde
uitgifte zal zijn opengesteld op
DONDERDAG 10 SEPTEMBER 1964
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur
TOT DE KOERS VAN 99 pCt.
$
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhag,
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche Bank NV.
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lipprnann, Rosenthal
& .Co.
R. Mees & Zoonen
NationaleHandelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen ‘N.V.
Pierson, Heidring
&
Pierson
Hope
&
Co.
alsmede
ten kantore der Vennootschap
op ‘de voorwaarden van het prospectus d.d. 3 september
1964.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 3 september 1964.
N.V. Bank.voor Nedérlandsche Gemeenten.
818
E.-SB. 9-9-I964