–
-.
Depressieve amusementsevoluties
r
De meet gebruikte formule voor een schampere typering
slechter weer in steeds langere vakantieperioden. Al met
van een materialistische samenleving is mogelijk die van
al kon het C.B.S. terecht schrijven over indicaties van een
,,brood en spelen”.
Statistische onderzoekingen onder-
,,voortdurend huiselijker” worden van ons volk. Zelfs het
–
mijnen evenwel zo nu en dan geliefde, op vooroordelen
bezoek aan sportwedstrijden was in 1962
–
per 100
gebaseerde, stop- of handwoorden. Zo concludeerde het
inwoners
–
ruim een vijfde minder dan in 1950. Het
C.B.S.,
in een reeds eerder genoemde publikatie
1),
dat het
voetbalpubliek, dat in de C.B.S.-publikatie gedetailleerd
publieke uitgaansleven in het na-oorlogse Nederland in
wordt belicht, deelde in de terugtocht.
aanzienlijke mate is teruggelopen. Econometi en sociologen Was de verbreiding van het t.v.-bezit
de
oorzaak van het kunnen hiervan leren datde correlatie van een toenemende
verminderde uitgaansleven? De versnelde achteruitgaiig na
welvaart met de gang van zaken in een dienstensector
1956
–
het startjaar van de t.v.-verbreiding
–
lijkt daarop
een zekere differentiatie kan vertonen.
te wijzen..
Bij
de beschouwingen
–
over het bezoek aan
Het C.B.S.-onderzoek naar de evoluTtie van het amuse-
toneelvoorstellingen,
musea
en
bioscoop
bleek
echter
mentsleven gedurende de afgelopen 25 jaâr registreerde
reeds dat de invlôed van de t.v. niet zo groot was als veelal
•
het bëzoek aan alle instellingen van vermaak, die het
wordt verondersteld. De daling van het bioscoopbezoek
object zijn van vermakeljkheidsbelastin. De actieradius
.
bijv. was bij de t.v. en niet-t.v. bezitters vrijwel even groot.
van deze fiscale combinering
Het yerminderde bezoek aan
van het aangename met het
–
Aantal bezoeken p.j. aan vermakeljjkheidsinstellingen
voetbalwedstrijden gold
niet-
– .
nuttige
biedt
een
dermate
en musea per 100
inwoners
t.v. ers.
Bovendien
was
er
brede
basis
dat
deze
vol-
reeds sinds 1950
–
voor de
doende wordt geacht voor
.
i39
1
1943
‘
°
i
‘°
t.v.-hausse
–
een duidelijke
een betrouwbaar beeld van
460
608 911
632
632
473
391
achteruitgang van het amuse-
het openbaar vermaaksleven.
Sportuitvoeringen
.-
56
89
159
163
145 123
125
mentsleven. Hoewel het t.v.-
–
Omvat worden o.m. de ,,sec-
Bioscopen
.
..
Beroepstoneel
Concerten
37
20
59
26
23
24
21 16
16
14,
IS
17
bezit natuurlijk een zekere in-
toren” bioscoop, sport, con-
Totaal a)
………….
672
851
1.456
1.098
1.058 888 765
vloed uitoefende, concludeer
–
cert,
toneel,
opera,
ballet,
–
Musea b)
…………..
14
15 21
•
26
46
42
,
46
de het
C.B.S.
dat het ,,hoogst
abaret, circus, ijsrevue, dan-
mci.
overige vormen van vermaak,
onwaarschijnlijk” is, dat dit
cing (gedeeltelijk) en museum
voor een onbekend gedeelte begrepen in de voorafgaande totaalkolom.
bezit de hoofdoorzaak was
–
(gedeeltelijk).
.
.
.
van die achteruitgang.
Een drietal amusementsfasen kunnen worden onder-
Intussen was het niet zo dat het minder uitgaan gepaard
scheiden, ni. die van de oorlogsjaren, de eerste jaren na de
ging met meer lezen of musiceren. Het is echter denkbaar
oorlogen de periode nâ
±
1948: Na een inzinking in de
dat meer aandacht werd besteed aan andere ,,huiselijke”
eerste ôorlogsjaren, volgde een merkwaardige opleving in
activiteiten, bijv. aan studeren of ,,hobbies”. Hierop zal
dejaren 1942 en 1943; zelfs het bioscoopbezoek ‘steeg be-
het
C.B.S.
in een volgende publikatie iader ingaan.
langrijk. Een-hoogtepunt voor het amusement in zijn totali-
T.o.v. het besproken eerste deel wijzen wij nog op de
teit werd bereikt direct na de oorlog, nl. in het jaar 1946.
belangwekkende analyse vah, de samenhangen tussen de
–
.Daarna Mgde een geleidelijke teruggang tot 1957, waarna
verschillende vormen van amusement, bijv. tussen de
een vrij scherpe daling intrad. Het aantal bezoeken per
biocoop- en toneelbezdek. De hieruit resulterende ,,ern-‘
100 inwoners beliep in 1962 slechts iets meer dan de helft
tige”
en
,,lichte”,
benevens
,,actie’ve”,
,,passieve”
en
van dat in’1946. In absolute gevallen betekende dit een
,,orthodox-protestantse”
patronen
werden
gelocaliseerd
achteruitgang van
ruim
137
mln.
tot ca. 90 mln. be-,
naar milieu,
onderwijsniveau,
leeftijd,
kerkgenootschap
zoeken per jaar.
.
en sexe.
M. H.
Opmerkelijk is dât zowel voor het ,,lichte” amusement
–
(sport, bioscoop
2)
als voor twee van de drie geregistreerde
1)
,,Vrije-tijdsbesteding
in
Nederland
1962-1963″,
deel
1.
,,ernstige” vormen van recreatie (concert, toneel) een.—
,,Enige vormen van licht en ernstig amusement, herfst
1962″.
:
vrijwel even grote
–
relatieve teruggang van het publiek
Uitg. W. de Haan NV., Zeist
1964, 60
blz., f. 6. Zie hierover
werd genoteerd., Een uitzondering was de stijging van het..
ook ,,E.-S.B.” van 22
juli
en
5
augustus
ji.
2)
Het C.B.S. wijst
er
terecht
op
dat
het
bioscoopbezoek gedeeltelijk tot het
museumbezoek, hetgeen mogelijk samenhangt met steeds
/
,,ernstige” genre kan worden gerekend.
Blz.
bepressieve amusementsevoluties …………….707
Markt ir verstarring, door Dr. A. D. Bonnet ….
708
Feiten en problemen rondom de administrâtieve –
automatisering (III),
door H. Reinoud ……..
711
Wat werd aan de vermogensvorming gedaan?,
door
Drs. P. J. Janssen en D. H. Grasman …………
713
Blz.
De nièuwe strategie,
door Dr. C. W. Rietdjjk …
716
Ingezonden stukken:
–
Economie en volkshuisvesting, door Dr. F. W. C.
Blom en Drs. A. W. Hermse met een naschrift
van Drs. R. F. M. Lubbers …………….
718
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
720
E.-S.B. 12-8-1964
–
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
707
4
.
.
.
Markt in verstarring?
1
De algemene marktsituatie in Nederland geeft op het
ogenblik sterk de indruk dat er zich een typische ver-
starring aan het ontwikkelen is. Irvaren wordt dat er
steeds meer moeite nodig is om de door nieuwe pro-
duktiemethoden, automatisering en mechanisering ge-
staag groeiende stroom van goederen en diensten (hier-
onder tezamen ,,produkten” genoemd) zijn weg te doen
vinden naar de afnemers. –
in tegenstelling tot de eerste jaren na de tweede we-
reldoorlog, toen bijna elk nieuw produkt een willige af-
zet vond en meestal met graagte door de consumenten
werd opgenomen, is het in de laatste jaren merkbaar ge-
worden dat uit de vloed’ van nieuwe produkten slechts
enkele het niveau van een ,,schlager” konden bereiken.
Een Peter Stuyvesant sigaret, een Verolme Scheeps-
werf, een Tomado-assortiment en een Martins Airchar-
ter zouden (met uiteraard nog andere) enige voorbeel-
den kunnen zijn van dergelijke succesvolle enkelingen
temidden van vele trage lopers.
Naast deze opvallende, succesvolle uitzonderingen,
blijken in doorsnee alleen de uitkomsten van reeds goed
gevestigde en bij het publiek vertrouwde bedrijven nog
een redelijke kans te hebben op een enigszins aantrekke-
lijke verkoop. De ondernemingen verdringen elkâar als
het ware om steeds kleiner wordende ruimten in de be-
hoeften van de consument nog met hun aanbiedingen te
kunnen vullen. Naarmate er echter meer – wordt inge-
wrongen, des te kleiner worden de ruimten en des te
groter wordt de verstarring in de markt. Het lijkt op een
stenen muur, waarin de nog aanwezige gaten volgstopt
worden met steeds meer vulmateriaal. –
In aansluiting hierop is een tendens merkb’aar van
een concentratie van de verkoop naar de grootbedrij-
ven met hun regelmatig groeiende massaproduktie tegen
steeds lagere (kost)prijzen. Aan de ene kant is dit wel
bevorderlijk voor de algemene materiële welvaart van
de massa der consumenten, maar een te sterke concen-
tratie naar deze grootproducenten bergt ook een ge-
vaar in zich, omdat ook zij een keer vast kunnen lo-
pen, wanneer er geen beweging in de markt komt.
De huidige welvaart lijkt vooral gedragen te worden
door de produktiesector, ,tezamen met een zich sterk
ontwikkelende distributiesector. Tekenen van de optre-
dende verstarring in de markt kunnen worden gevonden
in: het gepaard gaan van de verkoop van bepaalde goe-
deren met ,,branche-vreemde” cadeau-artikelen en dien-
sten, spaarzegelsystemen, aanbiedingen van luxe ge-
bruiksgoederen tegen verlaagde prijzen in samenhang
met de aankoop van kruideniersartikelen, detailhandel-
obligatiesystemen, een versterkt werken met kortingen.
Dergelijke verschijnselen duiden érop dat de verkoop
van dé betreffende zaken voortdurend moeizamer
plaatsvindt; het — al of niet verkapt – verlagen van
prijzen wordt bij vele produkten zo langzamerhand
het enige argument in de verkoop, in tegenstelling tot
de groei van de geidbestedingsmogelijkheden bij de be-
volking (de overgangsprijsverhogingen ten gevolge van
de,recente ,,loonexplosies” zijn van tijdelijke aard).
De ontwikkeling van marktonderzoek en marketing
past bij een toestand van zwaarder wordende verkoop
en verminderende afzetruimte. Terecht gaan de onderne-
mers dan meer uit van de consument en van wat deze
(nog) behoeft en wenst, en, gaan zij ernaar streven deze
consument verfijnder te bespelen. En ‘ sluit hierbij niet
aan, dat zich hij de werknemers een neiging openbaart
om voor hun hoger wordende produktiviteit een verde-
re beloning te ontvangen in vrije tijd in plaats van in
meer materieel loon? Wat heeft de werknemer aan meer
middelen tot materiële behoeftebevrediging, wanneer
deze behoeften eigenlijk al vervuld zijn?
Bij de stelling dat de ontwikkeling van het bedrijfs-
leven de laatste jaren vooral gericht is geweest op de
produktie, past de indruk dat speciaal de materiële be-
hoeften zo langzamerhand tot’ het plafond van hun
maximale vervulling zijn gekomen, en dat met name de
verkoop van de materiële goederen steeds moeizamer
verloopt en met meer drang en onderscheidingsvermo-
gen moet gebeuren. Het behoeft dan geen verwondering
te wekken dat er in de sfeer van de immateriële be-
hoeftebevrediging nog wel een tamelijke ruimte aanwezig
is, d.w.z. in de sfeer van de vrijetijdsbesteding, de cul-
tuur en de persoonlijke ontwikkeling. De ,,doe-het-zelf”-
branche heeft o.i haar ontwikkeling mede hieraan te
danken. Niet alleen het gaan ontbreken van mankracht
voor de eenvoudige onderhouds- en verniuwingswerk-
zaamheden aan woningen, tuinen en persoonlijke bezit-
tingen, speelt een rol in de opkomst van de ,,doe-het-
zelf”-artikelen, ook de behoefte om overtollige lichame-
lijke energie in een groeiende vrije tijd te benutten in
de persoonlijke sfeer is een krachtige stimulans. Voor
het overige echter lijkt de afzet in het algemeen vast te
gaan lopen.
4
1
Zoals reeds aangeduid, zal de oorzaak vooral kunnen
worden gezocht in de ontwikkeling naar de massafabri-
cage d. mv. voortdurend verbeterde produktiemethoden,
waaraan de massadistributie zich aansluit. De vernieu-
wingen van de produkten geschiedei daarbij voor het
grootste deel op een laiigzaam evoluerende wijze. De
massaproduktie is immers onbeperkt in hoeveelheid, doch
beperkt in verscheidenheidsuitingen. In de diverse artikel-
soorten ontstaat daarmee een regelmatige vergroting
van het aanbod in de vorm van steeds gedkopere, maar
overigens gelijke of nagenoeg gelijke produkten, die in
wezen geen echte onderscheidingen meer vertonen Hier-
aan nu zullen de behoeften vervuld raken.
Het steeds meer gebruik maken van het op zichzelf
voortreffelijke idee van marktonderzoek kan hierbij een
rol spelen, omdat het marktonderzoek dreigt voorname-
lijk benut te worden voor het onderkennen van
nu
be-
staande ruimten en wensen van het publiek. Wanneer 10
fabrikanten in dezelfde branche, op basis van hun ver-
worven kennis over deze nog aanwèzige ruimten en wen-
sen, zich allen richten op het vullen van deze ,,gaten”,
dan opent zich al spoedig het perspectief van een over-
aanbod in die richting; voor elke fabrikant afzonderlijk
betekent dit meer een nadeel dan-een voordèel. Het nut
708
E.-S.B. 12-8-1964
van het marktonderzoek houdt echter beslist niet op bij
het alleen maar kennen van de nog bestaande ,,gaten”,
maar strekt zich ook uit over het kennei van de ,,vol-
ten”. Wanneerhet marktonderzoek en de marketing geen
ander resultaat hebben dan dat de ondernemers in een
sector allen in hetzelfde vaarwater gaan zitten, dan is
de werkelijke welvaartsontwikkeling daarmee niet vol-
doende gebaat. –
Vooruitlopend op hetgeen zal volgen, moge nu reeds
worden gezegd dat de markt niet alléén behoefte heeft
aan bedrijven die elkaar aanvullen met ongeveer dezelf-
de produkten opdat de vraag dâârnaar zo goed mogelijk
kan worden bevredigd. Tot het stelsel der Vrije concur-
rentie behoort 66k dat aan het publiek een echte keuze
wordt geboden tussen van elkaar geheel verschillende
produkten. Marktonderzoek en marketing dienen vooral
ook nieuwe ,,tegéngestelde” ideeën te stimuleren, zeker
in een periode van marktverstarring.
De vraag kan worden gesteld, of het op het ogen-
blik wel zo noodzakelijk is om zich bezig te houden
met een marktverstarrini en een uitweg daaruit. De
verstarring is vei
–
moedelijk nog niet op haar hoogtepunt
en de ondernemingsgeestin bedrijfsleven en handel kun-
nen immers wel als voldoende açtief verondersteld wor-
den om nieuwe wegen te “inden. Inderdaad geeft de
ge’schiederis voldoende voorbeelden van het laatste om
een vertrouwen te rechtvaardigen. Bij een vertraagd
onderkennen van een benarde situatie is de kans even-
wel groot dat een noodzakelijke omschakeling later ge-
beurt dan voor grote delen van de werkende bevolking
wenselijk zou zijn. Het voorkômen van een dergelijke
situatie kan nuttig zijn.
In welke richting zou men nu een nieuwe weg kun-
nen zoeken? In de eerste plaats kan men, internatio-
naal denkend, wijzen op de reeds geruime tijd geleden
vanuit Arii’erika gelomen half-economische, half-politie-
ke siggestie om’ de rijkdorh van de welvarende . volken
mee te gaan delen aan de arme onontwikkelde gebie
den. Special. wordt gédacht aan Afrika, Azië en Zuid-
Amèrika. In de taal der ondernemingen betekent d!t dat
gewezen vordt op de mogelijkheden, van nieuwe mark-
ten, die zondr meer willig zijn om grote hoeveelheden,
msschien overtollige, ‘produkten op te nemen. De
moeilijkheid voor .de individuele ondernener, die hier-
r
voor in beginsel wel interesse zou hebben, ligt natuurlijk
in het gebrek aan koopkracht van deze landen. Zij
zijn immers arm omdat zij weinig produceren en mis-
schien ook de mentaliteit niet hebben om volgens Wes-
terse maatstaven de produktie op poten te zetten. Het is
voor vele zakenlieden in de Westerse landen een zeer
grote vraag of deze gebieden ooit in staat zullen zijn
om een zakelijke compensatie te geven voor hetgeen
aan hen geleverd zou kunnen worden.
Achter deze suggestie van het mededelen van de rijk-
dom van de Westerse landen aan de onderontwikkelde
gebieden staan duidelijk twee opvattingen, t.w.
een ethische resp. politieke, ni. de gedachte dat het
een meedelen van de grote rijkdommen zou moeten
zijn uit naastenliefde of politieke bindingsoogmerken; en
een zakelijke, nI. de idee dat in de toekomst wel
vertrouwd mag worden op betaling van de leveringen,
wanneer men nu als leverancier maar zou willen inves-
teren in de vorm van kredieten op lange termijn.
De tweede gedachte lijkt uit te gaan van een zeer
groot vertrouwen erin dat de betreffende volken zich
Westerse normen, spaarzin en activiteit zullen, gaan
aannieten. Mag men dat aannemen? Misschien is de
,,betaling” in geestesrijkdom voor materiële rijkdom
meer reëel, en wellicht ook essentiëler voor de Westerse
volken. Wat de ethisch-politieke opvatting betreft, is
het niet van wezenlijk belang voor, het grote geheel of
deze wordt geëffectueerd door particuliere ondernemin-
gen of door rijke naties (d.m.v. betalingen, subsidies,
kredietverzekeringen, aan de particuliere ondernemi n-
gen). Waar het voor de particuliere onderneming prak-
tisch ondoenlijk zou zijn om zelf deze ,,uitdeling” op
haar schouders te nemen, zal het van de Westerse
schatkisten moeten komen, gevuld door alle onderdanen.
Dit is ook realistischer met het oog op de algemene
belangen.
Zijn aan deze ethisch-politieke gedachte ook economi-
sche voordelen verbonden voor het uitdelende land zelf?
Beredeneerd ,kan worden dat mede door deze toedeling
de marktverstarrïng in het eigen land kan worden ver-
minderd of voorkomen Er komt immers een bredere
afname voor de produkten. Er blijft dan een uitlaat
voor de produktie-energie en de menselijke activiteit, zo-
danig dat de bevolking misschien wel iets minder dan
maximaal welvarend wordt, doch daartegenover de
schokwerking wordt voorkomen van een te ver doorge-
voerde produktieverhoging die geen voldoende afzet
meer vindt. De prijs voor de produkten wordt voor de
uitdelende bevolking dan wel verhoogd met de kosten
,van de uitgedeelde goederen en diensten, maar dit ver-
hindert de optimale (in tegenstelling tot maximale) wel-
vaartsgroei niet. De uitdeelmethode” is menselijk een
wezenlijk betere weg, dan de weg van werkloosheid en
de weg van gedeeltelijke improduktiviteitsdwang door
militaire botsingen. Het uitbreiden van de vrije tijd is
natuurlijk ook een oplossing omdat ook hierdoor de pro-
duktie wordt afgeremd, maar het is geen’ kemrakende
oplossing.
Naast deze meer internationaal-economische, staat
voor de individuele onderneming een heel andere weg
open, en wel die van het revolutionaire idee. In de
jaren na de tweede wereldoorlog is de ontwikkeling ge-
gaan van een markt met vele onvervulde behoeften,
waarin nieuwe en verbeterde produkten al snel een goe-
de afzet vinden, via een markt waarin reeds de meeste
hoofdbehoeften vervuld zijn en het om genuanceerdere
behoeftenbevredigingen gaat, naar een verstarrende
markt waarin bijna geen behoeften op het materiële
vlak meer onvervuld zijn (ook aan luxe komt een
grens). Waar in de eerste markt de fabrikant weinig
moeilijkheden ondervindt, moet de fabrikant zich in de
tweede markt tamelijk actief bezighouden met het ver-
beteren van produkten en het verscherpen van zijn be-
leid op het gebied van het bewerken van handelaren en
consumenten.
In deze periode is het
evoluerende
idee het meest
vruchtbaar, d.w.z. het idee dat een bestaand produkt of
een bestaande situatie verfijnt. Want waar de eerste
E.-S.B. 12-8-1964
1
709
markt naar de ,,grove” vervulling van bestaande wen-
sen vraagt, vraagt de tweede markt naar de nuancerin-
gen in de behoeftenbevredigingen op het terrein van de
produkten zelf en van de distributie daarvan. Hiermee
gaat de evolutie van de verkoopargumentatie en de con-
sumentenreclame gepaard. Dit is de tijd van de opko-
mende grootbedrijven met de betere methoden op het
gebied van produktie, distributie en reclame; het is de
tijd van de moeilijkheden voor de kleine bedrijien, die
niet kunnen meedoen in de massafabricage en de mas-
sabevrediging. Nu op deze wijze een vrijwel volledige
vervulling is verkregen van de onderkende en opgewek-
te behoeften, lijkt in de derde marktsituatie een nieuwe
tijd aangebroken met nieuwe opgaven.
Na het .genieten der vruchten van het geschetste
evolutietijdperk
in de j5roduktie en distributie is, naar
het zich laat aanzien, de opkomst nodig van de werke-
lijke revolutie in de ideeënvorming.
Het breekijzer van
hèt
revolutionaire en van de intuïtie
kan wederom ge
heel nieuwe ruimten in de stenen muur scheppen. Dit
betekent dat nieuwe kansen ontstaan voor in het alge-
meen juist de kleine onderneming. Het grote bédrijf
immers is normaal ingesteld op massaproduktie en
daardoor begrensd in het uitvoeren van essentieel nieü-
we ideeën die zich uiteraard in de eerste tijd alleen
richten tot de beperkte voorhoede van het publiek; zijn
•
kracht ligt vooral in de organisatie. Het kleine bedrijf
•
daartegenover staat voor de noodzaak om aandacht te
trekken door opvâllende activiteiten; zijn kracht ligt in
de creatie. Voor zijn kleine, en daardoor vaak soepele,
produktie-apparaat vormt de voorhoede van het publiek
nog altijd een zeer interessante markt. Ook in de afge-
lopen jaren konden kleine bedrijven met krachtige nieu-
we ideeën reeds een groot succes behalen, maar deze
verschijnselen waren meer bijfactoren in een ander soort
markt. Zij symboliseerden niet de nöôdzaak van een
nieuwe ontwikkeling van de markt in het algemeen,
maar kunnen worden gezien als flonkerende sterren aan
‘—
–
–
a
het zakeÎijke firmament. Misschien
waren
zij al wèl een
voorbode tot wat, naar onze indruk,’ nu moet komen.
ek
Vanzelfsprend kân ook het grote bedrijf dezelfde
ontwikkeling a19 het kleine bedrijf entameren. De meest
actieve grote ondernemingen zullen de gelegenheid daar
–
toe niet laten voorbijgaan. De grote ondérneming zit
evenwel vast aan een filosofie van massale produktie er –
een daarop gebaseerde rentabiliteit, terwijl bovendien
haar omvangrijker interne organisatie iiieer leidt tot
evoluerende werkzaamheden dan tot de sterk creatieve
en intuïtieve revolutie. Wanneer de grote onderneming
mee wil gaan doen âan omwentelin’gen op het produk-
tenterrein, zal zij zich daartoe welbewust moeten inzet-
ten, ‘op grond van een echt inzicht in de noodzakelijk-
heid. Het kleine bedrijf zal het daarentegen volgens’ zijn
aard ntuurlijker en vanzelfsprekender kunnen doen.
Het grootbedrijt zal evenwel ook in de toekomst een
zeer vruchtbare plaats blijven innemen. Het blijft een
noodzakelijke aansluiting vormen op het revoluerende
kleinbedrijf. De aanslaande nieuwe gedachten van de
kleine ondernemers zullen veelal door de grootbedrijven
moeten kunnen worden overgenomen ter verdere uitwer
–
king (en kostenverlaging) ten behoeve van de algemene
welvaartsontwikkeling. Op deze wijze zullen zowel de
klein als de grote bedrijven hun eigen verdiensten, in
dubbele betekenis, hebben.
A
–
‘
Verwacht en vertrouwd mag worden dat in de naaste
toekomst de revolutie haar weg gaat vinden in de pro-
duktie-ontwikkeling, de verkoopargumentatie en de recla-
me, en dat meer zal worden gestreefd naar essentiële
onderscheidingen dan naar het min of meer meedoen
met anderen. De consument zal opnieuw de gelegenheid
krijgen om een werkelijke keuze te maken uit geheel
verschillende aanbiedingen; zijn interesse en kooplûst
kunnen daarmee op een nieuwe wijze tot leven worden
gebracht. De ondernemingen zullen nieuwe ruimten
vinden in hun markt.
Rotterdam.’
– Dr. A. D. BONNET.
ÏJ
kunt Uivrbeleggingsrlsico’vérdelen
over ruim 200 vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig
is?
d.
ri
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
£4
1894′ verkrjjgt U in feite een volledige aandelen-
– port8(enhle, veilig verdeeld over ca. 200 zorgvuldig
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen 1f de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aan-trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
–
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD BÈzIT VAN 1894
De voordelen van pandelenbezig met beperking van risico
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
‘
–
t
710
–
–
E.-S.B. 12-8-1964
t
–
•1
Féiten en problemen rondôm de administiatieve automatisering
–
.-
t
(III)
Complementaire of aanverwante toepassingen.
–
De ontwikkeling van elektronische rekenmachines of
onderdelen daarvân blijkt behalve voor wetenschappe-
lijke berekeningen en administratie tevens van groot be-
lang voor allerlei toepasingen op andere min of meer
verwante gebieden. Deze verwantschap demonstreert
zich op verschillende wijzen: dezelfde basiswetenschap-
pen en technieken en voor een belangrijk deel ook de-
• zelfde beoefenaren, vaak dezelfde fabrikanten, gemeen-
schapelijk gebruik van dezelfde apparatuur of delen
ervan binnen eenzelfde organisatie. ,,The Computer’Di-
• rectory and Buyer’s Guide 1963″, uitgave van het tijd-
schrift ,,Computer and Automation”, vermeldt niet min-
der dan ,,ove 600 areas of application of computers”.
Enige, vooral perspectivisch gezien, belangrijke van de-
ze met de administratieve automatisering complementai-
re of verwnte toepassingen worden hieronder summier
vermeld.
Een belangwekkende toe’passing betreft de
documen-
tatie en
registraluur.
Deze materie wordt
ifl
,de Angel-
saksische landen wel aangeduid met ,,information stora-
ge and retrieval’ hoewel deze uitdrukking – opbergen
en terugvinden van informatie – in feite een veel rui-
mere groep toepassingen zou kunnen omvatten’. In con-
creto wordt hierbij gedacht aan het systematisch vast-
leggen – analyseren, ordenen, coderen e.d. – van lite-
i
–
atuur en feitenmateriaal ten behoeve van wetenschap-
pelijke, technische of sociaal-culturele doeleinden. Hier-
bij zijn dug twee processen van belang:
een deskundige inhoudsanalyse annex samenvat-
,ting (abstracting);
een, zodanige vastlegging en b’ewerking iii de com-
puter, dat opzoeken (retrieval) voor bepaalde maar zeer
gevarieerde doeleinden snel mogelijk is.
‘Gelijk bekend is de arbeid, aan documentatie en re-
gistratuur verbonden, via de traditionele methodieken
reeds nu ontzaglijk omvangrijk. Het wordt’ met de dag
moeilijker om de enorme hoeveelheid literatuur ‘ôp al-
lerlei gebied op een doelmatige wijze te verkennen. Een
Amerikaanse studie, getiteld ,,A library for 2000 A.D.”,
voorkomende in het lezenswaardige boek ,,Management
and the com’puter of the future” (editor Martin Green-
berger, New York 1962), stelt, dat-bij de huidige voort-
gang ,,the cost of building, purchasing volumes, catalo-
guing and servicing these monstrous libraries will ruin
our richest universities”.
Elektronische informatieverwerking zal in de toe-
komst een aantal van de betreffende problemen kunnen
oplossen. Voorshands vooral wat het opbrengen en snel
afzoeken betreft, dus nog niet de ,,abstracting”. Vrijwel
over de gehele wereld wordt aan deze toepassingsmoge-
lijkheden intensief gewerkt. In de voortreffelijke publi-
katie van de Amerikaanse National Science Foundation:
,,Current research and development in scientific docü-
mentation” (november 1961) wordt een 70-tal, soms
zeer omvangrijke, researchprojecten terzake beschreven.
1)
Vervolg op de artikelen over administratieve’automatjse
ring in ,,E.-S.B.” van 8 en 22 juli 1964.
Een andere interesante toepassing betreft het
auto-
–
matisch vertalen.
De behoeften aan internationale uit-
wisseling van literatuur op elk gebied, maar vooral op
het technisch gebied, stimuleert krachtig het.onderzoek
aangaande en de constructies van automatische vertaal-
machines. Tot nu toe heeft het onderzoek zich overwe-
gend gericht op de ontleding van woorden of uitdruk-
kingen en de samenstelling van basiswoordenboeken ten
behoeve van computergebruikers, minder op de synthe-
se van de output-taal.
Voorts heeft vooral de vertaling Russisch-Engels v.v.
de aandacht gehad, maar sinds enige ja,ren is er een aan-
‘merkelijke toeneming van het aantal talen ten aanzien
waarvan elektronische vertalingsmogelijkheden woiden
bestudeerd. Daarmede gepaard gaat een belangrijke uit-
– breiding van allerelei theoretische taalstudies, waarmede
ook andere dan vertaaldoeleinden gediend zijn. Het aan- –
tal onderzoekobjecten in verschillende landen beloopt
thans vermoedelijk tussen de 50 en 100. Aangezien men
meestal deskundig in het betreffende technische vak
moet zijn om op doeltreffende wijze uit de computerge
gevens te kunnen kiezen, zal het gebruik van mechani- ‘
sche’vertaalmachines voorlopig nog tot een kleine groep
geïnteresseerden beperkt blijven
2).
De behoefte aan’ snelle informatie omtrent beschikba- –
re plaatsen heeft bij transportondernemingen, in het bij-
zonder bij vliegtuigmaatschappijen, tot de invoering van
– nieuwe
reserveringsapparaturen
geleid, die berusten op
een, combinatie van computer- en telécommunicatietoe-
passingen. Deze toepassingen, waardoor het op elk pas-
sagebureau mogelijk is l’instant uitsluitsel te geven
over beschikbare plaatsen, blijken ook vruchtbaar voor
andere dienstenverlenende bedrijven zoals grote hotels,
reisbureaus e.d.
/
Een andersoortige toepassing betreft speciale
tele-
–
graafapparatuur.
De telecommunicatie-industrie ,legt
zich thans toe op de ontwikkeling en fabricage van au-
tomatische centrales voor telegraafverkeer waarin een
computer is gemonteerd die een groot aantal telegram-
men tijdelijk kan bewaren. De berichten of gegevens die
binnenkomen op lijnen met 50 baud een baud is een
‘
eenheid van snelheid – worden tijdelijk in een geheu-
gen’ bewaard, voorzien van adressen en daarna op een
geschikte tijd uitgezonden op bijv. een 1.200 baud lijn.
Men, kan daardoor piekverkeer uitspreiden over dalen
en ook op andere wijze het dienstbetoon verbeteren,
bijv. door telegrammen uit de Verenigde Staten met be-
stemming Europa, die langs de gewone telegraafweg
worden ontvangen, in het geheugen te bewaren tot de
t
aanvangstijden van de kantoren in de verschillende Eu-
ropese landen, om ze dan met een grotere snelheid over
te seinen
Belangstellenden in een: eenvoudige uiteenzettin-g over
vertaalmachjnes verwijs ik naar de publikatie ,,Vertaahnachi- –
fles” door Prof. Dr. L. Kukenbeim Ezn (AO-reeks van de
Stichting IVO, ino. 817, 16 blz.).
Een interessant communicatiesysteem is bij de Chrysler
Corporation in Detroit in gebruik. Dit machinesysteem be-stuurt automatisch het internationale verreschrijvernet van
deze automobielindustrie. Zie een desbetreffend artikel van W. K. de Bruin in ,,Informatie”, no.
35
van juni 1964.
E.-S.B. 12-8-1964
t
.
‘
711
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACC REDITIE VEN
INCASSE RING EN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
MEER DAN 350 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(1. M.)
Een ontwikkeling, die grote aandacht, verdient, be-
treft de zgn.
onderwi/smachines.
Technische hulpmidde-
len bij het onderwiÇs zijn reeds Vrij lang bekend. Zij
zijn echter tot -nu toe op eenvoudige en meer beperkte
doeleinden, bijv. op taalonderwijs, gericht. Computers
kunnen hierin belangrijke veranderingen brengen, daar zij
een betekenende differentiatie -en voorts aanpassing aan
de behoefte van de individuele leerling mogelijk maken.
Bij de huidige experimenten wordt van een nauwkeuri-
ge analyse en opbouw van het leerproces in kleine on-
derdelen uitgegaan. Een uiteenzetting omtrent een der-
gelijk klein onderdeel wordt gevolgd door een vraag.
Wordt deze onjuist beantwoord, dan wordt ‘naar een
voorgaande les verwezen. Aldus is aanpassing aan de
vorderingen van een leerling mogelijk. Dit soort didac-
tische systemen bestaat bij het moderne onderwijs al vrij
lang zonder gebruik van elektronische- apparatuur. De
inschakeling van computerelementen met randapparatu.
ren – push button desks, closed circuit televisioh e.d.
— biedt evenwel vele en nieuwe mogelijkheden, térwijl
een groot aantal leerlingen met behulp van een dergelijk
instrumentarium tegelijk kan worden geïnstrueerd. Van-
wege het fundamentele belang van ‘een verantioorde
dactiek is terzake uiteraard en nauwe samenwerking
tussen onderwijsdeskundigen en computerspecialisten
noodzakelijk.
Stellingneming pro en contra deze vorm van gepro-
grammeerde instructies begint op gang te komen. Voor-
standers wijzen erop, dat het voor sommige leerlingen
blameren.de gevoel van geen of een onbevredigend ant-
woord in een klas te kunnen geven geëlimineerd wordt
doordat er uitsluitend communicatie met de apparatuur
is. In het algemeen zou zijn gebleken, dat leerlingen
‘die bij het gtbruikelijke onderwijssysteem geen plezier
in hef werk hebben, dit vaak.wel tonen bij de inschake-
‘ling van moderne onderwijsmachines. Voorts wordt de
reeds vermelde mogelijkheid tot individuële aanpassing
beklemtoond. – –
Deze voordelen kunnen ook van betekenis zijn in
verband met de ndodzaak om mensen van middelbare
leeftijd en ouder, die hun functie door automatisering
of door andere reorganisatie verliezen, op nieuw werk
voor te bereiden. Wat de leraren aangaat zijn de voor-
standers van de nieuwe apparatuur van mening, dat de-
ze via de computer snellere en beter bewerkte informa-
tie over hun leerlingen kunnen krijgen dan bij de huidi-
ge uitoefening van hun taak mogelijk is.
Minder waarderende oordelen ontbreken niet. In
,,The Journal of Applied Psychology”, vol. 47, no. 1
(februari 1963) komt een vrij kritisch artikel voor, waar-
van de tendens, volgens een samenvatting, is: ,,One is
wrong with the present methods of programmed
teaching machines. ‘The start point now is based on the
learning of animals. Human learning is of a higher or-
der. Seeing structures and correlations is not calculated
in the methôds of automatic teaching, and the modern
means •are insufficient for this purpose”.
Sommigen vrezen weerstand .tegen de nieuwe metho-
den bij onderwijzend personeel en overheidsautoriteiten.
Hoe dat ook zij, door de ongekende en-nog steeds stij-
gende behoeften aan onderwijs, vorming en training in
ontwikkelde en zich ontwikkelende landen, zowel ‘in de
maatschappij in het algemeen als in de bedrijven, ver-
dienen deze nieuwe technische apparaturen als hulp-
middel bij het onderwijs grote aandacht
4).
Momenteel verkeert ook deze vorm van computer- –
toepassing nog in het stadium van ,,,trial . and error”,
maar een gemeenschappelijke en actieve belangstelling
van’ overheid, universiteiten, onderwijsdeskundigen en
bedrijfsleven zouden haar daar vermoedelijk snel bo-
venuit kunnen brengen
5)
.
, .
–
Een bijzondere ontwikkeling, die indirectvoor de ad-
ministratieve automatisering van betekenis kan blijken,
betreft het gebruik van digitale rekenapparatuur voor
de
be.rluring en .controle
van fabricageprocessen. Reeds
lang is voor de beheersing van fabricageproce,ssen. in
verschillende bedrijfstakken, in het bijzonder in de olie-
en chemische industrie, een uitgebreid meet- en regel-
instrumentarium in gebruik. Daarbij zijn ook zgn. ana-
logoncomputers ingeschakeld. Dit zijn computers waar:
van de ‘werking oj vergelijking met fysische’ gFootheden
zoals lengte, gewicht, ‘voltage berust.
l
beie
ni’chines
hebben ‘echter hun beperkingen
6).
Inschakeling ‘van
digital cohiputers kan die beperkingn opleffèn of âan:
vullen. Een combinatie ‘van’analgoi- e
i
n aigitale compu
ters maakt doôr de s’eciale mogelijkhedeii ‘tan deze
laatste een veel snellere en neer gevrie&rde ‘aarne-
ming en besturing ‘môgelijk.
Toepassingen voor de staal-, glas-, papier- en cémént-
fabricage, ‘benevens voor de ‘energie-opwekkendé iidus-
trieën, zijn’ en marche. Deze ontwikkeling heeft tot ge-
volg dat de fabrikanten van kantoormachines zich ook
Men zie ook de beschouwing in ,,The,Economist” van
12 oktober
1963
over ,,Those teaching machines” naar aan-
leiding van een kritische maar toch positief waarderende
uiteenzetting van het Department of Scientific and Jndus-
trial Research. Voorts wordt gewezen op eeln iinstructieve periodieke uitgave van Philips, getiteld ,,Audio-visuele Jn-.
sruCtie”.
Ik wil hiermede overigens allerminst suggereren, dat ook
het gebruik en de verdere uitbouw van eenvoudiger midde-
len niet de volle belangstelling dient Ce hebben. Een goed
voorbeeld van de waardevolle mogelijkheden daarvan vindt
men bijv. in een interessant artikel van S.J.C. FreudenChal-
Lutter in het maandblad ,,Ve’rnieuwing van opvoeding en
onderwijs” van november
1963,
getiteld ,,Een eenvoudig ta-
lenpracticum voor het lager onderwijs”.
Een beknopt vergelijkend overzicht van de relatieve: mo-
gelijkheden ‘van digitale en analogoncomputers is te “inden
in het blad ,,Electronics” van 18 mei
1964; blz. 60.
712
,
‘
‘
,
E.-S.B. 12-8-1964
In ,,E.-S.B.” van 5 aug. jl. spoorden de schrij-
vers enkele oorzaken op van de ongelijke inko-
mens- en verinogensverdeling en constateerden
zij
dat een meer gelijkmatige spreiding
politiek,
sociaal en economisch gewenst is. In principe
achtten zij twee mogelijkheden aanwezig om een
meer rechtvaardige
verdeling
tot stand te bren-
gen: verdeling van het huidig bezit en een dus-
danige verdeling van de aanwas van het bezit,
dat deze meer dan tot dusver ten goede komt
aan de bezitslozen. Vanuit hun opvattingen over
de maatschappijstructuur lieten zij zien dat de
eerste mogelijkheid verworpen dient te worden,
doch dat een andere aanpak van de verdeling van
nieuw eigendom niet alleen verenigbaar is met
hun visie op de maatschappijstructuur, doch de-
ze aanpak zelfs noodzakelijk maakt. In dit derde
artikel gaan zij na wat er reeds gedaan is aan
de stimulering van de vermogensvorming.
Wat werd aan de
vermogen svorming
gedaan?
1
Vermogensvoming treedt op wanneer men afziet
van consumptieve aanwending van ter beschikking ko-
mende geldmiddelen. Voor een groot gedeelte van de
afhankelijke beroepsbevolking betekent dit veelal dat
de vermogensvorming moet plaatsvinden via besparin-
gen uit het arbeidsinkomen. Tabel 1 uit het tweede
artikel is in dit opzicht bepaald veelzeggend. De
loonhoogte is derhalve in hoge mate bepalend voor
de omvang waarin vermogensvorming door de werk-
nemers kan plaatsvinden. M.a.w. de hoogte van het
(vervolg van blz. 712)
op het géhied van de fabricageprocessen begeven
(I.B.M., Remington Rand, Elliot e.a.). In feite betekent
dit, dat ,,het kantoor” op weg is een toenemende rol in
de fabricagebesturing te spelen. H. A. Simon formuleert
dit verschijnsel in zijn ,,The new science of management
decision” (New York 1963) aldus: ,,The automated fac-
tory of the future will operate at the basis of program-
med decisions produced in the automated office beside
it”. Daarmede komen tevens integratiemogelijkheden
tussen de computer van het centrale en het fabriekskan-
toor in zicht
7).
Een andere toepassing betreft de zgn.
numeriek be-
stuurde gereedschapswerktuigen en -machines.
Ge-
reedschapswerktuigen, zoals draaibanken, boren, frai-
sers e.d., worden in toenemende mate van elektronische
besturingselementen voorzien (tapes). Een flexibele pro-
grammering en daarmede een veelzijdiger aanwenidbaar-
heid is aldus mogelijk, terwij de werkstukken veel snel-
ler, preciezer en gelijkvormiger kunnen worden afgéle-
verd dan bij de traditionele produktiemethoden moge-
lijk is.
in ons land is het vorig jaar bij Werkspoor, naar ik
meen al eerste, apparatuur van deze, aard ter waarde van
f.11,5 mln, ingevoerd. In de Verenigde Staten verleent
7)
V
‘
or uitwisseling van kenni en ervaring beleggen de
,,In’ternational Federation for Information Processing” (digi-
tale computers) en de ,,Intennational Federation of Automatic
Control” (fabrieksmatige automatisering)
in
september a.s.
een gemeenschappelijke conferentie te Stockholm.
loon bepaalt de spaarcapaciteit
i).
Er is uiteraard geen
rechtlijnig verband tussen loonhoogte en besparingen,
omdat in de huidige verhoudingen de besparingen gro-
tendeels uit vrije wil tot stand komen. Ook de spaarwil
speelt derhalve een rol. Maar al mag er dan ook een
weg zijn waar een wil is, het gaat beslist niet op dat
alleen spaarwil reeds leidt tot vermogensvorming.
Hoe is het met de vermogensvormin’g in ons land
1)
Uiteraard spelen ook andere factoren een rol, zoals
grootte en samenstelling van het gezin e.d.
de overheid faciliteiten (o.a. fiscale) bij de installatie van
deze machines, aangezien in geval van oorlog de flexi-
bele programmering een snelle overschakeling op de
produktie van oorlogsmateriaal mogelijk maakt.
Een recente advertentie van een groot Engels fabrieks-
bedrijf doet duidelijk uitkomen hoe kantoor en fabriek
ook met betrekking tot dit soort apparatuur elkâar be-
ginnen te ontmoeten. Het gaat om de taak van een con-
troller: ,,He will have to allocate time on the computer
to the different users who will be concerned with
scientific application.
commercial data processing, and
a tape service for numerically control/ed machines
(cursivering van mij. Rd).
Op
P.T.T.-gebied
beginnen zich allerlei aan de admi-
nistratieve automatisering verwante bijzondere ontwik-
kelingen af te tekenen, bijv. de postsortering. Ik hoop
op hetgeen zich terzake van de invoering van compu.
ters en randapparaturen bij de P.T.T.’en afspeelt-
postmechanisatie, postcheque- en girodienst, postspaar-
bank, loketmachines, gesprekkent’elling in de telefoon-
centrales, automatisering van de telefoonadministratie
enz. nog later in een afzonderlijke beschouwing te-
rug te komen.
–
Hiermede wordt het overzicht van enkele toepassin-
gen rondom de administratieve âpparatuur besloten. Ge
lijk in de aanvang opgemerkt heb ,ik terzake een keuze
gemaakt en dus verschillende andere toepassingen bui-
ten beschouwing gelaten. –
‘s-Gravenhage.
H. REINOUD.
E.-S.B. 12-8-1964
.
–
,
713
—
‘S
gesteld, in het bijzonder wat betreft de werknemers?
Het ,,Spaaronderzoek 1960″ verschaft daarover een aan-
tal ‘interessante gegevens. Het onderzoek had slechts
betrekking op loon- en salaristrekkenden, zodat de zelf-
standigen buiten beschouwing zijn gelaten. Uit bijgaan-
de grafiek
2)
blijkt duidelijk de relatie tussen inkomen
* (loonhoogte) en besparingen.
De besparingen en dientengevolge de vermogensvor-
ming zijn bij de lagere inkomensgroepen uiterst gering.
Het hier bedGelde spaaronderzoek toont verder aan dat,
indien men de pensioenpremies, premies voor levens-
verzekeringen e.d. btiten beschouwing laat (overigens
ook van tamelijk geringe omvang), bij de lagere in-
komersgroepen nawelijks van vermogensvorming kan
worden gesproken.
• Het lit voor de hand te concluderen dat de ver-
mogensvorming bevoiderd kan worden door het inko-
men te vergroten. Uit de grafiek blijkt dat deze ver
–
hoging voor de lagere inkomensgçoepen dan vrij dras-
tisch moet zijn-. In het tweede artikel is aangegeven
aan welke grenzeb men bij een dergelijke politiek
gebonden is. Het is mede om die reden, dat men in
ons land reeds een groot aantal jaren zoekt naar we-
gen om de vermogensvorming, met name onder de
werknemers, te bevorderen onder vermijding van de al-
daar omschreven repercussies.
•
Overheid en bezitsvorming.
Daar de overheid sinds het einde van de tweede
wereldoorlog een sterke greep heeft geha4 op de loon-
• hoogte en derhalve op het beschikbaar inkomen van
de werknemers, heeft zij ook op directe wijze de spaar-
mogelijkheid van de werknemer, beïnvloed. Er’ mag
niet aan getwijfeld worden dat zij er zich van het be-
gin af aan van bewust is geweest dat haar economi-
sche politiek en met name haar loonpolitiek de werk-
nemers weinig spaarruimte liet. Dit moge blijken uit
gld.
7000
6006
t
5000
/
4000
3000
–
2000
–
1000
–
0
‘de instelling van een studiecommissie in 1948, de Cm-‘
missie Bezitsspreiding, welke onder meer tot taak kreeg
– adviezen uit te brengen over de mogelijkheid de werk- –
nemers mee te laten delen in de winst (eventuèel met
verwerving van aandeelhoudersi
–
echtn) om hèn p die
wijze in de gelegenheid te stellen tot vorming van
duurzaam bezit over te gaan.
De commissie, die op eigen verzoek in de loop van
1962 van haar taak is ontheven, heeft een drietal rap-
porten uitgebracht, t.w. ,,Het vraagstuk der winstdeling”
(1952),
,,Bevorderïng der hezitsvorming door sparen”
(1955) en ,,Ço-partnership en certificaatstelsel”
(1958).
Hoewel haar werk niet heeft geleid tot spectaculaire
maatregelen ter bevoidering van de bezitsvorming on-
der brede lagen van onze bevolking, heeft de commis-
sie toch in helangrijke mate bijgedragen tot de me-
nïugsvorming over dit vraagstuk çn heeft zij de gees-
ten in beweging gezet. In de loop der jaren . zijn dan
ook talrijke gedachten over, de vermogensvorming
‘door en de vermogensspreiding onder de werknemers –
in boeken en tijdschriften nader uitgewerkt. Het zou
te ver voeren daar dieper-. op–in te gaan of zelfs maar
een overzicht van deze literatuur te geven ).
De regering heeft van 1952 af ifi de jaarlijkse
Troonrede regelmatig aandacht geschonken aan de be-
zitsvorming. Dit culmineerde in de Troonrede van
1959,
waarin een bezitsvormingsnota werd aangekon-
digd, welke in november
1959
aan de Tweede Kamer –
der Staten-Generaal werd aangeboden. In deze nota-
werd in’ grote lijnen aangegeven hoe de regering zich
voorstelt de vorming van bezit onder brede lagen der
bevolking te bevorderen. Diarnaast werd een aantal
maatregelen aangekondigd, die bedoeld zijn als een di- –
recte stimulering van de bezitsvorming. Een aantal van
deze maatregelen is ree’ds doorgevoerd of is bij de
Staten-Generaal in de vorm van een wetsontwerp aan-
hangig gemaakt, t.w.: –
t
Besparingen en besparingen-plus duurzame consurnptiegoederert van de
huishoudens van loon- en salaristrekkenden, gemiddeld per huishouden,
naar inkom,nsklassen. , –
/
‘.v
.
consumptiegoederen
–
–
1 2 3 4 5 6 7 8 9 1011 1213 14 1516 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Beschikbaar inkomen x f. 1000
2)
,,Spaaronderzoek 1960″, Deel 2. Resultaten met specifi-
3
) Zie
O.M.
Drs. C. P. d’Haans in ‘,;E-S.B.”, november
catie per spaarvorm. Publikalie van het C.B.S.
december 1962.
714
E.-S.B.
12-84964
De Jeugdspaarwët, welke reeds in 1958 in wer-
king was getreden.
–
De premiespaarregeling voor rijksambtenaren, in
1960 in werking getreden. De lagere publiekrechtelijke
organen zijn de centrale overheid gevolgd met het in-
voeren van gepremieerdè spaarregelingen.
In oktober 1961 is een wet tot stand gekomen,
houdende voorzieningen met betrekking tot premie-
spaarregel ingen en winstdel ingsspaarregel ingen
voor
werknemers. De strekking van deze wet is het bevor-
‘deren van uitkeringen van werkgevers aan werknemers
in het kader van bezitsvormingsmaatregelen, door het
verlenen van een vrijstelling van fiscale en sociale-las-
ten.
In de tweede helft van 1963 is een wet in wer-
king getreden, welke ten doel heeft het effectenbezit
bij kleine spaarders te bevorderen.
De algemene preniiespaarregeling, welke nog in be-
handeling is bij de volksvertegenwoordiging.
Wellicht ten overvloede wijzen wij er nog op dat
raast de hier genoemde maatregelen reeds lang en
gericht bezitsvormingsbeleid is gevoerd met -betrekking
tot het eigen woningbezit.
Bedrijfsleven en bezitsvorming
In de bezitsvorrningsnota lieeft de overheid tot uit-
drukking gebracht dat zij ,de bevordering van de be-
zitsvorming primair ziet als ben taak van de burgers
persoonlijk en van het maatschappelijk leven zelf. Aan-
geien ji,ist in de bedrijven: de_ concentratie van de
vermogens plaatsvindt, ligt het voor de hand dat met
name het bedrijfsleven een belangrijke rol dient te spe-
len bij de bezitsvorming.
Werk ge vers. .
In 1952 hebben de gezamenlijke werkgeversverbon-
den een verklaring uitgegeven onder de titel ,,Eigen-
domsvorming door werknemers in het bedrijfsleven”.
Volgens deze verklaring dient als voornaamste bron
van eigendomsvorming de eigen besparing uit het ge-
wone inkomen te blijven. Dit sparen dient door de
overheid zoveel mogelijk te worden bevorderd. Daar-
naast wordt gewezen op de mogelijkheid dat in die
ondernemingen, waar de omstandigheden zich daartoe
lenen en de economische positie zulks toelaat, aan de
werknemers in de vorm van een spaar- of wïnstdelings-
systeem de gelegenheid tot aanvullende eigendomsver-
werving wordt geboden. In de verklaring wordt stelling
genomen tegen ‘collectieve regelingen, zowel op lande-
lijk niveau als op het niveau van de bedrijfstak.
Vallen in deze verklaring weinig positieve en stimu-
lerendé geluiden te beluisteren, in 1960 verscheen een
rapport van de commissie bezitsvorming van de twee
liberale werkgeversverbonden, dat uiterst ne’gatief was.
In dit rapport kwam men in feite tot de conclusie
dat de enig aanvaardbare bron van bezitsvorming de
eigen besparingen uit het verdiende inkomen zijn. Spaar-
premies en belastingfaciliteiten om het sparen te sti-
muleren worden van de hand gewezen, met uitzonde-
ring wat betreft de jeugdspaarregelingen vanwege het –
opvoedend karakter.
De confessionele werkgeversverbonen huldigen meer
positieve opvattingen, zonder overigens duidelijk princi-
piële standpunten te hebben geformuleerd.
–
.E.-S.B. 124-1964
.
Werknemers.
Het valt te begrijpen dat de werknemersorganisaties
niet stil hebben gezeten niet betrekking t
–
t de bezits-
– –
vorming. In rapporten en publikaties is met name van
de zijde van de confessionele vakcentrales duidelijk –
– – –
stelling genomen. In de opvattingen van het N.V.V.is
de laatste jaren een duidelijke kentering gekomen,
waardoor de mogelijkheid is geopend tot een geza-
menlijk standpunt te komen. De drie vakcentrales heb-
ken onlangs een rapport over deze materie gepubliceerd.
Regelinjen op het terrein van de bzit.vvorining.
De soep wordt niet zo heet gegeten als, ze wordt –
opgediend. Ondanks verklaringen van centrale werkge-
versorganisâties zijn een groot aantal regelingen in de
sfeer van de – bezitsvorming tot stand gekomen
4).
En het algemeen zijn deze regelingen in een van de .
drie volgende groepen onder te brengen:
– bevordering eigen woningbezit;
– bedrijfsspaarregelingen;
– winstdelingsregelingen.
Bevordering eigen woningbezit.
–
De bevordering van het eigen woningbezit is gericht
op een specifieke vorm van eigendom. Door middel
van bouwspaarregelin-gen, voorschotten, hypothecaire le-
ningen ed. wordt van de kant van de onderneming
:
*
deze vorm van bezit gestimuleerd. Cijfers over de om-
vang van deze maatregelen zijn ons niet bekend.
Bedrij/sspaarregelingen.
Bij bedrijfsspaarregelingen maken we onderscheid
tussen ongepremieerde en gepremieerde spaarregelin gen.
Bij ongepremieerde spaarregelingen verleent het bedrijf
slechts administratieve hulp. We zullen dezé regelingen
verder onbesproken laten. Een gepremieerde spaarre-
geling heeft tot, doel het sparen van: de werknemers
te stimuleren door het verlenen van een spaarpremie.
Diverse’ vormen zijn mogelijk. –
De eenvoudigste vorm is wel dat de werknemer –
spaart via de salarisadministratie van de werkgever bij
een spaarinstelling. Na ‘een bepaald aantal jaren te heb-
ben gespaard — bijv. vier jaar – kan de werknemer,
het geld opnemen en ontvangt hij van zijn werkgever
voor de geleverde spaarprestatie een premie. Dit is
het zgn. bloksysteern.
Een variant is dat
,
telkens het tegoed, dat in een be-
paald jaar is gevormd, na een aantal jaren te hebben
uitgestaan, kan worden opgenomen, waarbij een spaar-
premie door de werkgever wordt verleend (opschuif-
systeem). Onder invloed van de hiervoor genoenide wet,
waarbij vrijstelling van fiscale en sociale lasten wordt
verleend, vindt het opschuifsysteern steeds meer toepas-
sing. Het is mogelijk het spaartegoed of een gedeelte
daarvan op te nemen v66r de overeengekomen spaar-
periode is verstreken, waarbij toch ‘preniiëring plaats-
vindt. In de spaarregeling kan namelijk worden over-
eengekomen”dat het spaartegoed, met behoud van de
4)
Begin
1963
telde de Jeugdspaa-rwet ongeveer 500,000
deelnemers met een totale inleg van ca. f.
230
mln. Aan
de premiespaarregeling rijksambtenaren namen medio
1963
120.000
personen deel, dat is ongeveer de helft van het aan-tal potentiële deelnemers. Het aantal gepremieerde bedrijfs-
spaarregelingen bedroeg medio
1963
naar schatting 900, het
aantal winstdelingsregelingen 300.
1-
–
–
715
premie, tussentijds besteed mag worden voor met name
genoemde objecten, zoals verwerving onroerende goe-
deren, aflossing van hypothecaire leningen, aanschaf
van huwelijksuitzet, uitgaven woningverbetering, aan-
koop effecten e.d.
In de spaarregelingen treft men verder bepalingen
aan over de minimum- en maximum-inleg, wijze en
hoogte van de premiëring e.d. In verband met de
reeds meermalen genoemde mogelijkheid van vrijstel-
ling van fiscale en sociale lasten tracht men in veel
gevallen aansluiting te zoeken bij de voorwaarden ge-
steld bij de wet.
Winstdelingsregelingen.
Voor zover bekend, is de eerste winstdelingsregeling
in ons land ingevoerd in het jaar 1874 en wel bij
de N.V. voorheen De Coöperatieve Handelsdrukkerij te
Leeuwarden. 1-let ‘aantal winstdelingsregelingen v66r
de tweede wereldoorlog is echter beperkt gebleven.
Onder winstdelingsregeling verstaan wij, in navol-
ging van de Commissie Bezitsspreiding: ,,een stelsel,
waarbij aan de individuele werknemers op grond van
hun arbeidsverhoudïng een rechtsaanspraak op een
deel van de winst wordt verleend”. Wij zouden hier-
aan willen toevoegen dat er sprake moet zijn van een
continue regeling, welke schriftelijk is vastgelegd, bijv.
in een collectieve arbeidsovereenkomst, in de statu-
ten van de onderneming of in een winstdelingsregle-
ment.
Een winstdelingsregeling dieit in ieder geval:
een duidelijke omschrijving te omvatten van wat
onder winst wordt verstaan;
de deelnemers aan te geven;
aan te geven op welke wijze de winst onder de
deelnemers wordt verdeeld;
een bepaling te bevatten, waaruit blijkt dat de
deelnemers rechtstreeks of via een vertrouwensman in-
zage kunnen krijgen in de boekhoudkundige gegevens.
welke voor de bepaling van de winst van belang zijn.
In tegenstelling tot gepremieerde spaarregelingen
(waarbij blokkering voor een aantal jaren plaatsvindt)
draagt een winstdelingsregeling niet rechtstreeks bij
tot de vorming van duurzaam bezit, omdat het winstaan-
deel in contanten wordt uitgekeerd en dus direct con-
sumptief aanwendhaar is. Vandaar dat in veel geval-
len een combinatie wordt toegepast van winstdeling en
spaarregel ing, waardoor een winstdelingsspaarregeling
ontstaat. Het spreekt voor zich dat van de wet,’welke
de vrijstelling van fiscale en sociale lasten regelt, een
stimulans uitgaat om aan een winstdelingsregeling een
spaarregeling vast te koppelen.
Investerings/oon.
Gepremieerde spaarregelingen en winstdelingsregelin-
gen leveren ongetwijfeld hun bijdragen tot de vermo-
gensvorming onder de werknemers. Het aantal regelin-
gen en de bedragen, welke ermee gemoeid zijn, zijn
echter te gering van 6mvang om een substantiële bij-
drage te leveren tot vermogensvorming door brede la-
gen der bevolking; ook de ongelijkheid in de vermo-
gensverdeling zal er nauwelijks door verminderen..
Aan de uitbreiding van het aantal regelingen en de
veihoging van de toegekende spaarpremies en winst-
aandelen zijn grenzen gesteld,’ hoewel deze grenzen bij
lange na nog niet zijn bereikt. Zonder er verder op
in te gaan, willen wij slechts opmerken dat deze gren-
zen van velerlei aard zijn: juridisch, fiscaal, econo-
misch, sociaal, psychologisch. Het is echter niet nodig
bij gepremieerde spaarregelingen en winstdelingsregelin-
gen stil te blijven stan. Er zijn nog andere systemen
denkbaar, waarbij het niet uitgesloten is dat de gren-
zen wat ruimer zijn en dus ook de mogelijkheden tot
vermogensvorming onder de werknemers groter. We
denken hierbij met name aan het investeringsloon. In
het volgende artikel zullen we dit investeringsloon na-
der onder de loep nemen.
Drs. P. J. JANSSEN.
Utrecht.
D. H. GRASMAN.
De nieuwe strategie
Steeds meer bevoegde beoordelaars zijn gedurende de
laatste jaren tot de overtuiging gekomen, dat een militaire
krachtmeting tussen de communistische landen en het
Westen tot de onwaarschijnljkheden is gaan behoren.
Wel niemand heeft hieraan de conclusie verbonden dat
daarmee voor het Westen ook de noodzaak is vervallen
om een doeltreffende strategie tegenover het Oosten te
bezitten. Een strategie die dan niet meer slechts van
strikt militaire aard kan zijn, maar zich moet uitstrekken
tot het gehele sociaal-economische, ja’ welhaast het gehele
cultureel-maatschappelijke terrein.
De meest ideale situatie zou ontstaan wanneer het volgen
van zo’n strategie niet alleen onze positie ten opzichte van
de communistische wëreld zou versterken, doch tevens
een verbetering van de Westerse levenssituatie op zichzelf
met zich zou brengen.
Het zou wel van groot optimisme getuigen wanneer men
meende, dat wij rnomentel een dergelijke strategie bezitten.
Eigenlijk moeten we nog verder gaan: we kunnen zelfs
niet beweren dat er zo bijzonder intensief naar wordt ge-
zocht. Ongetwijfeld hangt deze omstandigheid mede samen
met het feit, dat de aandacht en de energie van de huidige
Westerse mens in grotere mate door zijn eigen particuliere
leven in beslag wordt genomen dan met de mens in de
commünistisch geregeerde landen doorgaans het geval is.
De weg die de communistische regeringen en de groepen
waarop zij steunen, voor zich zien, is veelal dan ook duide-
lijker te onderscheiden dan ènze visie.
Die weg, die zij openlijk aankondigen te zullen volgen,
is die van het in stand houden van een hoger stijgings-
tempo van de produktie in hun landen dan in het Westen
bestaat, ten einde ons ten slotte in welvaart zowel als in
industrieel en wetenschappelijk potentieel te overtreffen.
Zij menen dat de aard van het cbmmunistische systeem,
geplaatst tegenover het ,,kapitalistische”, het hun mogelijk
zal maken, dit laatste doelte bereiken.
716
–
.
‘
–
E.-S.B. 12.8-1964
Communistisch plan.
De communistische plannen zijn niet van geringe allure.
De Sowjet-Unie stelt zich bijv. voor in het kader van haar
twintigjarenplan, dat looptvan 1960 tot 1980, haar indus-
triële produktie te verzesvoudigen. En wat ons misschien
meer zegt, de invloedrijke Amerikaanse senator Fulbright,
voorzitter van de Commissie voor Buitenlandse Betrek-
kingen van de Senaat, gaf als zijn mening te kennen dat
zij onvoorziene omstandigheden, zoals oorlog, voorbe-
houden – dit doel zal bereiken ook. Trouwens, in het ver-
leden steeg de Russische industrieproduktie vrijwel elk
jaar met ten minste negen procent. Om het plan te ver
–
wezenlijken is niet meer nodig dan het handhaven van
dit percentage. Ter vergelijking diene verder, dat in de
V.S. de expansie na de oorlog gemiddeld slechts enkele
procenten per jaar bedroeg. De stagnatie met de bijbe-
horende werkloosheid is er, vooral sinds 1957, hèt grote
probleem.
Het schijnt mij toe, dat de hier liggende problematiek
door de toonaangevende figuren in het Westen doorgaans
wat al te gemakkelijk wordt afgedaan.
Allereerst hëet het, dat de snellere
stijging
in het Oosten
alleen mogelijk is door het lagere niveau van de industriële
ontwikkeling. Nog afgezien van het feit dat, nu de Sowjet-
produktie een zelfde niveau heeft bereikt als de .Westeuro-
pese, de snelle procentuele
stijging.
gehandhaafd blijkt te
worden, gelden hier nog andere bezwaren. Ten eerste ver
–
loopt. in de industrieel minder ver gevorderde kapitalis-
tische gebieden zoals Turkije, de landen van Zuid-Amerika
en Spanje, de.expansie toch veel minder-snel dan in de
– verder ontwjkkelde – Sowjet-Unie.
In de tweede plaats is de mate van industrieel gevorderd
zijn in hoge mate een betrekkelijk begrip: waarom op
het – bijv. in het jaar 2100 ongetwijfeld als primitief be-
schouwde – huidige niveau
y
an de V.S. eerder stagnatie
zou moeten optreden dan op dat van de S.U., wordt .ner-
gens duidelijk gemaakt.
Ook stelt men, dat de snellere
stijging
in het Oosten
,,tot stand komt onder dwang”.
Hoewel wij het bestaan van die dwang allerminst willen
ontkennen, komt dit argument ons toch wel een tikje sim-
plistisch voor, terwijl het bovendien nogal vaag is. En
teens weinig hoopgevend: er zou dan voor het Westen
– zonder die dwang – wel heel weinig kahs bestaan
om aan een overvleugeling te ontkomen.
Oorzaak van de expansie in het Oosten.
De werkelijke oorzaak van de snellere economische expan-
sie in de Oostelijke landen is geen andere dan het feit, dat
daar ca. 30 procent van het nationaal inkomen in nieuwe
produktiemiddelen wordt geïnvesteerd, terwijl dit percentage
in de V.S. en W.-Europa gemiddeld ca. twintig
1)
bedraagt.
En het kardinale punt is nu dat in het huidige Westerse
economische bestel het voor de ondernemers eenvoudig niet
rendabel is aanzienlijk meer te investeren. Voor de hieruit
resulterende grotere produktie-opbrengst zou een adequate
koopkrachtige vraag ontbreken. Er zou ,,over-produktie”
optreden.
De bestaande politieke constellatie staat een
permanente
vergroting van het investeringspercentage van
bijv.
5
tot 10 pCt. van het nationaal inkomen eveneens
in de weg.
In de communistische landen geldt daarentegen in hoofd-
zaak slechts één richtsnoer voor het economisch beleid:
1)
Zie om. A. Maddison: ,,Econornic Growth in the West”
en Drs. H. Linnemann in ,,E.-S.B.” van 28 februari 1962.
het moet een snelle expansie bewerkstelligen, dus hge
investeringen doen plaatsvinden. De ko op krachtige vraag
,egelt men dan van hogrhand.
Goedbedoelde aansporingen om ,,meer te invcsteren”
hebben in verband met het voorgaande weinig zin, als men
niet tevens een weg aangeeft om
–
het kapitalistische stelsel
zodanig te
wijzigen,
dat dit praktisch uitvoerbaar wordt.
Het komt mij voor, dat het zoeken naar zo’n weg zonder
meer de belangrijkste taak voor onze huidige economische
wetenschap is. Het valt daarom te betreuren dat in de
meeste economische verhandelingen—en niet alleen daarin!
– zozeer van de bestaande situatie wordt uitgegaan, dat het
hier aan de orde gestelde centrale en principiële probleem
nauwelijks, aan de orde komt. Doorgaans worden de
discussies vrijwel geheel beheerst door praktische kwesties.
Betalingsbalansen, rentabiliteiten, het met elkaar in har-
monie brengen van diverse groepsbelangen en andere
detailzaken mogen ons er echter niet toe brengen, door de
bomen het bos niet meer te zien. (In mijn boek ,,Vooruit-
gang, cultuur en maatschappij” wordt onder meer het
zojuist aangeduide centrale probleem uitvoerig orkler
–
zocht, en wordt eën uitweg uit de impasse voorgesteld.)
In Europâ was de situatie inzake de expansie tot voor
kort overigens rooskleuriger dan in de V.S.: het hogere
groeitempo is er niet in de laatste plaats tot stapd gebracht
door een zekere mate van regulering win de koopkrachtige
vraag en door de wijze waarop diverse ,,short-run” pro-
blemen werden aangepakt. Het belang van de laatste, ook
voor het centrale probleem dat ons hier bezighoudt, dnt-
kennen wij ‘dan’ ook allerminst. De om’standigheid dat
Europa een zekere achterstand hâd en heft bij de toe-
passing van ,,know-how” speelt bij het verschil in groei-
tempo eveneens een rol.
Het is voor niemand die enigszins op de hoogte is een
geheim, dat in het na-oorlogse Westen de bewapenings-
uitgavën, naast de expansiebevorderende lootisverhogingen,
een zeer belangrijke economische stimulans hebben ge-
vormd. Een eventueel einde van de koude oorlog zou hier
volgens velen zelfs problemen scheppen. (Boze tongen be-
weren dat daardoor de Westelijke neiging tot ontwapening
wel eens iets minder groot was dan anders het geval geweest
zou zijn.) Met andere woorden, de na-oorlogse expansie is
er ten dele tot stand gekomen via een niet-economisch
t
,,lapmiddel”. Deze omstandigheid accentueert nog de nood-
zaak om, zolang voor het boven besproken economische
hoofdprobleem geen algemeen aanvaarde oplossing is ge-
vonden, naar andere doeltreffende middelen om te zien die
de expansie krachtig kunnen bevorderen.
Voorstel.
Wij willen dienaangaande nu een voorstl doen, en wel
het volgende.
Laat de overheid in de Westerse landen ertoe overgaan, –
haar uitgaven ter bevordering van het wetenschappelijk onder-
zoek op zeer drastische wjjze te verhogen. Met name de
middelen die vrijkomen door het minder op de spits drijven
van de bewapeningswedloop, kunnen hiertoe worden aan-
gewend.
Een deel van de extra uitgaven zl moeten worden –
besteed aan het aantrekkelijker maken van de wetenschap-
pelijke loopbaan.
Met’ openbare middelen bekostigd wetenschappelijk –
onderzoek, verricht door de particuliere industrie en déor
staatsinstellingen, kan dan de volgende functies gaan ver- ,
vullen:
–
E.-S.B. 12-8-1964
.
717.
–
a) Het kan in steeds sterkere mate die rol vah econo-
mische stimulans gaan overnemen die thans door de be-
wapenin’gsuitgaven wordt gespeeld. Waar deze defensie-
üitg’aven ook nu reedi voor een geleidelijk toenemend ge-
deelte aan wetenschappelijk onderzoek worden besteed,
zou hier tevens van een zekere continuïteit sprake zijn.
• :b) Het zal in een zo groot aantal additionele uitvindingen
resulteren dat deze op zichzelf een zeer belangrijke expansie-
bevorderende factor in de economie zullen gaan vormen
• door het scheppen van vraag naar geheel nieuwe consumptie-
en investeringsgoedere,.
c) Het algemeen welzijn wordt door een bevordering
van het wetenschappelijk speurwerk in sterke mate ge-
diend, en de algehele maatschappelijke evolutie wordt er
door versneld.
Met de meeste nadruk moet worden vastgesteld, dat de
huidige situatie, waarin het Oosten 30 pCt. investeert (naar-
mate de welvaart er stijgt, is dit gemakkelijker vol te houden!),
en het Westen slechts 20 pCt., voor ons op den duur zeer
,
•
‘.r,
onaangename gevolgen môét hebben. Nhmand gelooft buy.,
dat ook het Westen zijn produktie in 20 jaar zal verzes-
voudigen. Wensen wij niet, tot een ingrijpende hervorming
van ons economisch bestel over te gaan, dan zullen toch
plannen met tenminste de draagjjdte van het hier voor-
gestelde jen uitvoer moeten worden 4elegd.
• ,’ Bij dit plan staat ons ëen uiteindelijke verhoging van de
– uitgaven ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek
voor de geest tot ruim 10 pCt. van het nationaal inkomen.
Ter vereljking diene, dat mde V.S. momenteel ca. 3 pCt.
van dit inkomen voor dat doel w6rdt besteed, waarvan
ongeveer de helft in de militaire sector.
‘Bij uitvoering van het plan
kan
de overheid uiteraard
– selectief te ierk gaan bij het steunen van diviele onder-
zoekingsprojecten, en bijv. extra aandacht schenken aan
• onderzoek t.b.v. collectieve behoeftenbevredi gin gen. Ander-
zijds vermag zij het richtinggevend karakter van haar in-
• grijpen tot een minimum te beperken door van alle parti-
culiere research- en ontwikkelingsarbeid enzelfde – hoog
• – percentage van de kosten voor haar rekening te nemen.
Men behoeft de voordelen van het hier voorgestelde
uiteraard niet alleen te zien in termen van produktie-
verhoging. Immers, de rationaliseringen in het produktie-
proces, die uiteindelijk mede het gevolg zullen zijn van de
extra-investeringen in wetenschappelijk onderzoek, zullen
‘ .
anderzijds werktijdsverkorting mogelijk maken.
Voorn’aamste weerstand.
De voornaamste wëerstand, die bij de doorvoering van
het hier uiteengezette voorstel te duchten valt, is in wezen
van psychologische aard. De belangstelling voor en het
gevoel betrokken te zijn bij grotere dingen dan het eigen
kleine wereldje met zijn auto’s, zijn vakantiereizen en zijn
familiebezoeken, is in onze ,,consumptiemaatschappij”
•
niet bijzonder intens. Zelfs bij velen die zich als intellectueel
– / beschouwen doet zich het verschijnsel voor dat men groten-
deels opgaat in het hier en nu, in de dingen van het gewone
leven en van de eigen kring. Dit heeft uiteraard zijn conse-
quenties voor de overheidspolitiek: uitgaven die pas op
Iane térmijn nut afwerpen, zijn er rfioeilijk ,,door te
krijgen”. In de V.S. wordt op het onderwijs en op de sala-
riçen van vele intellectuelen nu al meer bezuinigd dan
wenselijk is. In de S.-U. daarentegen studeren, mede daar-
door, thans meer natuurkundigen af dan in alle andere
landen tezamen.
Met name moet dan dok worden gevreesd at slechts
de nationale prikkel, het zich militair bedreigd voelen, er
de respectievelijke volksvertegenwoordigingen toe kan be-
wegen, de belastingen op een zodanig niveau te brengen
of te handhaven als voor de uitvoering van ons voorstel
noodzakelijk is. Het is nl. de vraag of de niet zo direct
voor de hand liggende – maar daarom niet minder klem-
mende – redenen die er voor een drastische verhoging
van de wetenschappelijke uitgaven bestaan, het grote pu-
bliek nu al voldoende zullen aanspreken. Een intensieve
voorlichtingscampagne zou hier dan ook gewenst zijn.
Het zou tragisch wezen, wanneer datgene waarop wij
het meest trots zijn, de Westerse geest, inz6 sterke mate
tekort zou schieten, dat zou moeten worden gewacht tot
het Oosten ons wèrkelijk heeft overvleugeld. Totdat een’
Spoetnik zal zijn opgestegen die wèrkeljk het einde be-
tekent vari de leidende rol van de Westerse beschaving.
Dat zou dan in één opzicht verdiend zijn: veroorzaakt als
het was door een gedesinteresseerde en krachteloze geest.
Door de geest die geen weet meer’heeft van het grote en
van de vooruitgang. Die gestikt is in auto’s en in ijskasten.
Wie kent ze ook niet, diegenen voor wie zelfs een artikel
,,dat niet gemakkelijk leest”, een stuk waarin bij. lange’
zinnen-staan, al te veel is? Omdat de bewogenheid, de
werkelijke interesse, ontbreekt. Hun ,,geestelijk leven” be-
staat niet zelden nog slechts in een
f
bemoeienis met een
soort literaire produkten waarin elk perspectief, elke kracht
ontbreekt, waarin het hier en het nu, het persoonlijke en
het incidentele, & chaos en het onserieuze spel, in de plaats
zijn gekomen voor bewogenheid en visie
Het Westen staat voor een opdracht. Het belangrijkste
dat zal beslissen of het die kan vervullen is de kwaliteit
van
zijn
geest
2)
Dr. C. W. RIETDIJK.
2)
In dit artikel zijn de ,,strategische”, met de koude oorlog
verband houdende, aspecten sterker geaccentueerd dan met
onze eigen voorkeur overeenkomt. Dit is gebeurd omdat wij
menen dat het voornamelijk deze aspecten zijn die op de leidende
– groepen voldoende indruk zouden kunnen maken om hen tot
handelen te bewegen.
Het verband van ons betoog met hetgeen verleden jaar op
het Congres van Scarborough door Wilson naar voren werd
gebracht, is verder duidelijk.
1
INGEZONDEN STUKKEN
ECONOMIE EN VOLKSHUISVESTING
Het artikel onder bovenstaande titel van Drs. R. F.
M. .Lubbers in ,,E.-S.B.” van 8 juli 1964 is vooral be-
langwekkend als een teken des tijds, hoe thans redenerin-
gen opgeld doen dat belegging in woningen bij een
uiterst laag huurpercentage toch op de lange duur ren-
dabel zou zijn, op basis van een verwachting dat de
woningbouwkosten oneindig harder zouden stijgen dan
met het geldontwaardi ngspercentage overeenkomt. Zeer
summier samengevat berust het betoog op twee stel hy
–
pothesen:
1. er bestaat een geldontwaardingsverwachting van 2
pCt. per jaar. Onder die omstandigheden zijn geldge-
vers bereid 100 pCt. leningen voor woningbouwfinan-
ciering te verstrekken tegen 50 annuïteiten van 6,32 pCt.
voor rente en aflossing. De ,,nominale” rente bedraagt
dan.6 pCt., maar als de geidgever in reële guldens van
constante waarde rekent voor aflossing en rente, be-
draagt het door hen verlangde ,reële rendement” bij
718
.
E.-S.B. 12-8-1964
33/4 pCt.;
gedurende 50
•
centage
5Vrt.
,.
per jaaf in nomi-
• nale guldens. De stichtingskosten van een volkswoning,
welke thans bijv. f. 30.000 bedragen, zouden voor een
oning met hetzelfde woongenot over 50 jaar zijn op-
gelopen tot f. 213.300. Als de stichtingskosten gewoon
naar gelang van de geldontwaarding waren opgelopen,
zouden zij in die 50. jaar zijn opgelopen tot 269 pCt.
(f. 80.700), maar- door een bijzondere eigenaardigheid
van specifiek woningbouwkosten zouden deoplopen tot
711 pCt.
Deze tweede hypothese berust niet op economisch
denken, maar op het voor 50 jaar klakkeloos
— doortrekken van een ,,trend” welke zich in het laatste
decennium heeft voorgedaan. Waar woningbouw thans
nog een bijzonder arbeidsintensief bedrijf is, liggen er
juist in de woningbouw nog tal van mogelijkheden braak
voor produktiviteitsverbetering. Men denke slechts aan:
verdere standaardisatie ‘van cbmponenten, prefabricage
van sanitaire en verwarmingsinstallaties, toepassing van
– gemakkelijker of sneller te verwerken materialen, toepas-
sing van materialen welke minder afwerkende arbeid no-
dig hebben (stucadoren, schilderen), stroomlijning van
het, bouwproces door grotere objecten in één adem on-
der handen te nemen. Het simpele feit, dat de woning-
bouw thans nog zeer arbeidsloon-intensief is, houdt
reeds een aanwijzing in, dat er in die activiteit nog véel
rationalisatiemogelijkheden in petto zijn. Drs. Lubbers
laat dat echter maar buiten beschouwing.
Niet alleen is dit irreëel. Iedereen, die ±ich in de gebou-
weneconomie verdiept, weet immers dat in een lând met
veel hogere lonen dan de onze, t.w. de Verenigde Staten, de
bouwkosten per m
2
woonvloer of bedrijfsvoer eerder lager
dan hoger liggen’ dan bij ons. Daar heeft men de me-
thodiek van het .bouwen al lang ingesteld ‘op het feit
van hoge lonen; bij ons duurt het enige tijd voordat
wij onze bouwtradities daaraan hebben aangepast. Het
is in het geheel niet onmogelijk, dat – vooral wanneer
de overspanning van de bouwmarkt tot een einde begint
te komen – de produktiviteit van de bouw (m woon-
vloer of bedrijfsvloer per f. 100 kosten),meer zou toene-
men dan de gemiddelde produktiviteitsverhetering in an-
dere bedrijfstakken.
Nog fundamenteler echter is . mijn bezwaar, .dat
het artikèl van Drs. Lubbers a-economisch is. Zijn
hypothese is, dat de bouwkosten van woningen
de pot uit zullen rijzen. Dit heeft economische conse-
quenties: het produkt wordt bijzonder •duur voor de
gebruikers, de omvang van hun vraag zou daardoor d-
len, dat stimuleert producenten om ter wille van hun
lijfsbehoud verdere kostenbesparingen tot stand te bren-
gen enz. De grote tekortkoming van de meeste beschou-
« wingen over de toekomstige behoeften aan woningen en
ander onroerend goed in ons land is, dat men daarbij
meestal het economische aspect (beloefte hangt van de
prijs af, interdependentie tussen prijzen en kostprijzen)
verwaarloost. Als men dat verwaarloost, kan men ge-
makkelijk tot absurde dwalingen komen. Die dragen dan
bij tot het ontstaan van misvattingen. –
Laten wij er maar liever van uitgaan, dat de woning-
bou.v in de komende decennia zijn achterstand in .pro-
duktiviteitsverbetering zal inlopen.
Hilversum.
‘ Dr. F. W. C. BLOM.
E.-S.B. 12-8-1964
5.
ECONOMIE EN VOLKSHUISVESTING
De conclusies van de heer Lubbers, ontwikkeld in diens – – –
beschouwing onder bovenvermelde’ benaming en voor-
komend in no. 2447 dd. 8 juli 1964 van dit tijdschrift,
komen ons moeilijk aanvaardbaar voor omdat:
A. wordt.uitgegaan van:
–
een permanente welvaartstoeneming van 4 pCt. per
jaar;
een permanente geldontwaarding welke als vanzelf
:
sprekend wordt aanvaard;
de noodzakelijkheid, die eveneens als permanent
wordt geacht, om t.b.v. de iressure-groups’ de nominale
claim op de nationale produktie steeds weer hoger te
stellen dan het op grond van de bestaande prijsverhoudingen
beschikbare.
.
.
B. generlei duidelijkheid bestaat over:
wat de schrijver verstaat onder een normaliter aan te,
gane zware hypotheek;
.
.
welk groot aantal jaren” bedoeld wordt waarvan’
de bestudering de schrijver brengt’ tot’ de stelling dat de ‘
aan bodprjzen steeds’ hoger worden.
C. geen of onvoldoende rekening wordt géhouden met:
1., het feit dat de onderhoudskosten niet evenredig, maar
progressief met de leeftijd toenemen;
2. het feit dat het loonelement in de onderhoudssector
niet onaanzienlijk hoger
1
ligt dan flat bij de bouwsector;
3. het feit dat de economische veroudering van een
woning een met de veronderstelde welvaartsstijging recht
:
evenredige huurverhoging – althans bij vrije markt-S
verhoudingen – normaliter uitsluit.
Voorts merken wij nog op dat het verschuiven van .,,
schuldaflossingen naar een verre toekomst tezamen met
de onvermijdelijke kwaliteitsvermindeiing van de woon-
dienst een financiering als bepleit tot een uiterst hachelijkë
zaak maakt. . ..
O.i. kan zij dan ook alleen daar worden toegepast waar
– •’ ,
de daaruit voortvloeiende nadelige risico’s op de staat ,
kunnen worden afgewenteld. Daarmede zou dan het
karakter van de woningvoorziening in de verhuursector.
principieel zijn gewijzigd. Bj dit stelsel immers kan van –
vervanging in beginsel geen sprake zijn, omdat de munt-
ontwaarding dienstbaar wor.lt gemaakt aan het ‘zoveel
‘..
mogelijk drukken van het huurpeil insiede van een aan-
passing van de huur – de, prijs van de woondienst— aan
de verminderde koopkracht van ‘de munt en derhâlve voor
vervangend kapitaal in onvoldoende mate wordt zorg-
gedragen
.
‘s-Gravenhage.
Di’s. A. W.’I-IERMSE.
NASCHRIFT
• De kritiek van Dr. F. W. C Blomacht ik zeer gebrek-
kig. Dit moge uit het navolgende blijken.
–
Mijn opponent verwaarloost geheel
1
het tweede deel ‘
van mijn artikel. Hirir wordt gesteld dat het rationeel
kan zijn bij een seculaire nominale welvaartsstijging het
kapitaal wat in een huis gestoken is te amortiseren vol-
,- –
gens een schema van jaarlijks nominaal toenemende af-
lossingsbedragen. Dr. Blom stelt .dat mijn artikel a-eco- -”
nomisch is. Ik neem aan, dat hij bij deze apodictische
uitspraak niet op deze’ vraagstelling doelt.
/
–
• 719
–
.
.
•’•
.
,
‘-4
Vervolgens het eerste deel. Hierin behandel ik de
kostenzijde van, het woongenot. Daarin wees ik op twee
(zich nu) voordoende verschijnselen. Allereerst een’ se-
culaire geldontwaarding. Dr. Blom heeft het als goed
econoom kennelijk niet aangedurfd deze
hypothese
met
steekhoudende argumenten aan te vechten. Hiernaast
een ‘relatief hoge loonfactor in de woningbouw. Met be-
trekking tot deze hypothese maakte ik zeifreeds het vol-
gende voorbehoud: ,,Het is immers goed mogelijk, dat
bij een relatief steeds duurder worden, andere fabrica-
getechnieken aan de orde kunnen komen, waarbij de
loonfactor kleiner is”. Mijn opponent zag dit voorbe-
houd kennelijk over het hoofd. Om het hypothetisch
karakter te beklemtonen, betitelde ik mijn becijfering
met ,,een rekenvoorbeeld”.
Naast deze formele verdediging, maak ik gaarne van
de gelegenheid gebruik om nader op de kwestie zelve in
te gaan. Stel, iemand is besloten binnen afzienbare tijd
een eigen huis te gaan kopen. Hij staat als economisch
subject voor de keus nu
I
te kopen of bijv. over 1 jaar
kopen. Zelfs als wij van de veronderstelling uitgaan, dat
het per jaar 4 pCt duurder worden zich nog maar één
jaar voortzet en dan een stabiel niveau bereikt wordt,
zelfs dn blijft staan dat één jaar (of langer) wachten
betekent jaarlijks 4 pCt. meer aan aflossing en rente be-
talen. Om op dat punt rationeel te zijn behoeft de ad-
spirantkoper de trend die zich, het laatste decennium
heeft voorgedaan nièt klakkeloos voor 50 jaar doôr te
trekken, doch slechts voor één jaar.
De wijziging in defabricagetechniek die Dr. Blom
(mi. terecht) prognostiseert, tast slechts mijn tabel aan,
waar ik .de huurkosten tegenover de kosten eigen wo-
ning stel. Deze aantasting is echter nog minimaal.”Kost-
prijstechnische veranderingen in de toekomst zijn bij
een contante waardeberekening in het heden van rela-
tief weinig belang. Prognostiseer ik de 4 pCt. nominale
stijging slechts voor 10 jaar i.p.v. 50 jaar, dan liggen de
kosten voor een nieuwgebouwde eigen woning in het
eerste jaar altijd nog meer dan een ‘derde hoger dan de
ijuurkosten bij Vrije. concurrentie.. Als wij aannemen
dat na die eerste 10 jaar de algemene geldontwaarding
zelf
it
2 pCt. wel doorzet, dan wordt dit zelfs ruim twee
derde. Het komt mij voor, dat Dr. Blom in zijn kritiek
het specifiek economisch karakter van een contante’
waardeberekening volledig dver het hoofd ziet. /
Zoals reeds gebleken moge zijn, ga ik in principe mee.
met de stelling van Dr. Blom, dat relatief duurder wor-
dende huizen zullen stimuleren tot andere fabricage-
technieken. Tegenover de redenering via de vraagzijde
– ,,het produkt wordt bijzonder duur voor de gebrui-‘
kers” – moet men echter zeer voorzichtig staan. Wat
is bijzonder duur? Wordt daarbij gedoeld op duur t.o.v.
andere goederen of duur t.o.v. het beschikbare inko-
men? Wat is de prijselasticiteit van de vraag? Ziehier
een breed studieveld, wat nog vrijwel braak ligt!
* *
*
Bij het wellicht gerechtvaardigde wantrouwen van de
heer Hermse moge ik het volgende aantekenen.
Ad A.
Ik ging uit van een
nominale
welvaartstoene-
ming van 4 pCt. per jaar. Deze nominale welvaartstoe-
neming zal gepaard gaan met een permanente geldont-
waarding. De voornaamste reden hiervan is, dat de in-
komenscompetitie tussen de verschillende ,,pressure
groups” ertoe leidt, dat de nominale claim op de natio-‘
nale produ
op grond
re. Feitelij
één hypoti
ringsgrond.
Ad B.
Onder een Vrij zware hypotheek versta ik in dit
verband een zodanige hypothecaire last, dat slechts een
gering deel van de kosten van het woongenot vooruit
wordt betaald, d.w.z. v66rdat het woongenot wordt ge:
consumeerd. Het groot aantal jaren, dat de aanbodsprij-
zen steeds hoger worden, valt uiteraard samen met de
na-oorlogse infiatoire periode. –
Ad.,C.
Met betrekking tot de punten onder ‘C heeft
de heer Hermse gelijk. De werkelijkheid, is daarom
minder schril dan het rekenvoorbeeld laat zien.
Ik kan het eens zijn met de heer Hermse, dat met
het oog op onvermijdelijke kwaliteitsvermindering van
woningen een financiering als door mij bepleit risico’s
heeft. Inderdaad kan slechts de overheid deze risico’s
dragen. Delering hieruit tetrekken, is dat woningbouw’
van goede kwaliteit moèt zijn. Dit brengt voor huidige
begrippen relatief dure woningen met zich mee. Door
haarbeniiddelende rol in de financiering kan de over-
heid deze last op een zo aanvaardbaar mogelijke wijze
spreiden ‘over de periode, waarin de woondienst wordt
genoten.
Met een dergelijke politiek komt de woningvoorzie-
ning in de verhuursector inderdaad anders te liggen. Dit
isdan ook de 6onsequentie van een voortgaande inflatie.
In
,
feite zien wij dat deze ontwikkeling zich voltrekt
Ik vermag echter niet te zien, waarom van vervanging
geen sprake zal zijn. De vervanging zal immers in de
eerste plaats door de rentabiliteit worden beheerst. Daar-
bij geldt. zo%vel de hogere huur over èen aantal jaren te
toucheren, als de relatief lage huur nu. Uiteraard blijft
er.eenfinancieringsprobleern over.
Financiering tegen de achtergrond van vôortgaande
inflatie is een brandend probleem, dat ‘nog vrijwel braak
ligt. Sterk groeit echter de behoefte om, gegeven een
bepaalde .welvaartstoeneming, normen te vinden_voor
een aanvaardbare toename van
nominale
schüldenlasteh
c.q. aflossingsverplichtingen.
Rotterdam.
Drs. R. F. M. LUBBERS.
Geldmarkt.
De kredieten van de representatieve handelsbanken zijn
in juni verder opgelopen. In het eerste halfjaar heeft de
toeneming niet minder dan f. 637 mln, bedragen. Voor
alle geldscheppende instellingen zal het bedrag zeker nog
hoger liggen. Wanneer men zich herinnert, dat het Cen-
traal Planbureau had geschat, dat bij een aanwas over
geheel 1964 met f. 700 mln. de groei van de liquiditeiten-
massa binnen de gewenste monetaire normen zou blijven,
dan is men geneigd de ontwikkeling met grote zorg te
beschouwen. Al moet men toegeven, dat de cijfers van de
kredietverlening hoog zijn, toch. blijken de evenwichts-
herstellende factoren krachtig aan het werk te zijn. De
drainering als gevolg van het betalingsbalanstekort is zeer
omvangrijk. Het goud- en deviezenverlies, dat hiervoor
een goede indicatie vormt, bedroeg in het eerste halfjaar
ruim f. 1 mrd., waarvan de banken f. 617 mln, voor haar
rekening hebben moeten nemen.
Tot nu toe is de fundamentele situatie, zoals ik reeds
720
E.-S.B. 12-8-1964
e0racflt, ver-
de eerste helft
1t heeft toch niet
‘
W
enkapitaalmarkt
elatieve nationale
nifesteren is. De
j_j
,I
l
ebp~ ~”geld-
is van de
zich wijzigende vraag-aanbodverhouding een duidelijk
teken. Het gehele bedrijfsleven is zich ook bewust ge-
worden van de gewijzigde situatie.
Bij de banken is de daling van de liquiditeit reeds ver
gevorderd. Niet alleen het tekort op de betalingsbalans,
doch ook de verplichte deposito’s en de structurele stijging
van de bankbilje’ttencirculatie betekenen een aantasting
GEMEENTE
‘
, –
r2ml
Burgemeester en wethouders ropen sollicitanten op voor
de functie van:
ONDER-DIRECTEUR
Bij .een der onder het Ministerie van Sociale Zaken en Volks-
gezondheid ressorterende diensten kan worden geplaatst een
HOOFD VAN DE AFDELING
DOCUMENTATIE EN RESEARCH
Kandidaten moeten in staat zijn leiding en richting te geven
aan deze afdeling, die belast is met het verzamelen, selecteren
en bewerken van gegevens omtrent lonen en andere arbeids-
voorwaarden. Zij moeten deze gegevens zelfstandig kunnen
analyseren en interpreteren.
Vereist: bij vookeur drs. in de economie met belangstellin
en ervaring in de econometrische en/of statistische richting.
Salaris: f. 810,— tot f. 1.477,— per maand, excl. huur-
compensatie.
Schriftelijke sollicitaties onder no. 4-6734/7188 (in linker
bovenhoek brief en env.) zenden aan de Rijks Psychologische
Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid,
Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
bij de gemeentelijke sociale dienst (pim. 140 personeelsleden).
De te benoemen functionaris zal op directie-niveau worden
belast met belangrijke taken in de dienst, onder meer liggende
op het terrein van de interne Organisatie en administratie, de
interne personeelsvraagstukken en het onderhouden van
ambtelijke contacten met ministeries en andere rijksinstan-
ties,
zowel rechtstreeks als in de op dit terrein ingestelde
commissies.
Voor deze functie is naast een goede theoretische opleiding
–
ten minste middelbaar onderwijs ervaring vereist in een
functie van formaat op administratief organisatorisch gebied.
Belangstelling voor en inzicht in de problematiek van de
hedendaagse maatschappelijke zorg dienen eveneens aan-
wezig te zijn.
Gegadigden moten bereid zijn zich aan een psycho-tech-
nisch onderzoek te onderwerpen.
Aanstelling zal geschieden in de rang van administrateur.
Salarisgrenzen: f. 16.620,— tot f. 20.484,— (excl. huur-
compensatie
eii
4 pCt. vakantietoelage).
De regelingen inzake vergoeding van reis- en verblijfkosten,
90 pCt. pensionkosten voor gehuwden, verhuis- en inrichtings
kosten, studiekosten en premiesparen zijn van toepassing. De gemeente is aangesloten bij het Instituut Ziektekosten-
voorziening Ambtenaren Gron ingen-Drenthe.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad
te richten aan burgemeester en wethouders, Grote Markt 1
te Groningen.
1!
DE TWENTSCHE BANK
NJ
en geaffilieerde binnenlandse banken
zndstaat op 31juli
Gecombineerde ma
1964
1963
Kas, kassiers en daggeldieningen
. . .
f
80.1 64.000
f
84.773.000
Nederlands schatkistpapier …….
425.400.000
386.900.000
Ander overheïdspapier ………
195.942.000
170.907.000
Wissels………………
29.878.000
•
31.121.000
Bankiers in binnen, en buitenland.
118.518.000
•
290.654.000
Effecten, syndicaten en
waarden
. .
82.065.000
•
70.889.000
Prolongaties en voorschotten
tegen effecten
76.431.000
•
60.862.000
Debiteuren … …………..
»
1.020.676.000
•
822.914.000
Deelnemingèn (mci. voorschotten)
. .
»
8.911.000 •
8.743.000
Gebouwen …………….
»
5.000.000
•
5.000.000
f2.042.985.000 f1.932.763.000
K
apitaal.
. . .
. . . . . . . . . .
. . .
f
R
eserve ……………..
Termijndeposito’s ………….
Spaargelden ……………
Crediteuren . . . . . . . . . … . . . . .
Geaccepteerde wissels . . . . . . . . . . .
Kassiers en genomen daggeldleningen
»
Overiopende saldi en andere rekeningen
1964
61.000.000
f
52.000.000
461.700.000
400.686.000
984.874.000
1.694.000
13.000.000
68.031 .000
1963
60.500.000
50.000.000
465.544.000
352.162.000
957.905.000
1.653.000
5.013.000
39.986.000
f2.042.985.000 f1.932.763.000
.-S.B. 12-8-1964
.
–
721
–
4
– , ‘an de liquiditeit. Zeer grote
. terughoudendheid gaat de hou-
,
—
7
•
din der, banken kenmerken.
.Vanzelfsprekend kunnen de
banken haar kredietverlening
niet staken. Zij v6elen zich
verantwoordelijk voor haar
1Jitift
cliënten en zullen’ willen voor-
.
b
komen, dat bij deze een Iiqui-
.
van
wordt
. nom. f. 30.000.000,-
53/,
O
/
o.
20-jarige obligatiën 1964,
‘
in de hand gewerkt door de
in stukken van nominaal t. 1.000.- aan toonder,
• ommekeer, die binnenkort in
‘sRijks schatkist’zal gaan op-
tot de koers van 97 pCt.
treden. Globaal geschat zal de
Staat in de volgende maanden
‘AflossinggeschiedtA pari op 15September, voor de eerste’maal op 15 Septembe 1975. in 10.
f 700 mln, netto aan de liqui-
gelijke jaarlijkse termijnen van
f.
3.000.000.-.
diteitenmassa gaan onttrekken.
Vervroegde algehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan van 15 September 1975al, uit-
De, banken zullen dit in een
sluitend op 15 September van elk jaar, in de jaren 1975 t/m 1978 A IOP/-%. daarna 101%.
– verdere aantasting van haar
.
liquiditeit ondergaan.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengeioemde uitgifteopen-
stellen op
Op grond van bovenstaande
— . redenering mag worden aan-
Vrijdag, 14 Augustus 1964
genomen, dat itv het tweede
halfjaar de bestedingen onder
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags
4
uur.
,
sterke druk zullen komen. De
bij bar’s kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, voor zover aldaar
financieringsmiddelen zijn steeds
gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d. 6 Augustus 1964.
moeilijker te krijgen en voor-
Exemplaren van het prspectus en inschrijvingsbiljetten alsmede tot een ‘beperkt
zover mën er toch in slaagt
aantal – exemplaren van de statuten ,
i
van de Europese Investeringsbank en van baar
I.
laatste iaarverslag zijn verkrijgbaar bij de nschrijvingskantoren.
• geschiedt dit alleen tegen hoge
kosten. Een discontoverhoging
Amsterdam
van De Nederlandsche Bank
Rotterdam ,
6
Augustus 1964.
zou het effect van de kostèn-
verhoging nog versterken. In
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
de vorige overbestedingsperiode
DE TWENTSCHE BANK N.V.
heeft de Centrale Bank niet
‘HOPE
&
CO.
–
– geaarzeld het diconto 4op
D
5
pCt. te plaatsen, thans geldt
,
Is.. II
.J
JIJfl
•
44 pCt. Tenzij de lonen op-
,
NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ, N.V.
nieuw in bewging komen lijkt.
–
PIERSON, HELDRING
&
PIERSON
het erop dat een basis oor . –
.
.
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
,evenwichtsherstel in
1965
is
gelegd.
–
,
-.•
Kapitaalmarkt.
H. & L.
31juli
7 aug.
1964
1964
1964
•
Het grote probleem van vragers en aanbieders is of de
Scheepvaart
…………….
153
161 – 33
137
139
.
Bankèn
…………………
232
249 – 223
229
228
rente nog verder zal oplopen. In de eerste 4 a
5
maanden
Handel enz. ……………..
165
175-156
‘
62
161
van het jaar was de rente
43/
pCt., half juni werd het
5
pCt. peil overschreden, thans geldt een rente voor-lang-
Bron:
A.N.P..C.B.S., Prijscourant.
– lopende staatsleningen van bijna
5,4
pCt. Het ziet er niet
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 147,50a)
1. 166,10 l
64,90
naar uit, dat deze rente op korte termijn zal teruglopen.
PbilipsG.B. …… . ………
f.
148,30
–
, t’. 151,10 t’. 148,70
In het licht van de verdere liquiditeitsverkrapping in de
Ueve Scheveningen
f
90
t’
40 t
90
•
komende maanden moet men eerder een verdere stijging
A.K.0
…………………..
526
461
458
verwachteh. Voör nieuw aan’ te trekken gelden is thans
;”:::::
‘-
.
het’ peil van 6 pCt ‘reeds bereikt Een vorbeeld vindt men
Nationale-Nederlanden, c
870
780
780
Zwanenberg-Organon
……..
900
94
91
920
bij de pândbrieven. Dat onder de huidige omstandigheden
Robe
…………………
f. 227
t’. 234
,f.232
het buitenland – met name d Europese Investerings-
New York.
bank – een beroep op de Nederlandse markt komt doen
Dow Jones Industrials
……..
760
841
829
wekt enige verwondering. Het gaat slechts om f. 30 mln.
Rentestand.
tie rente.is
53/4
pC(, de uitgiftekoers 97 pCt. De looptijd
Langi. staatsobi. b)
………
,4,71
5,39
‘5,37 .
-Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
,
. .
3,31
twintig jaar.
–
lokalen b)
………..
3,66 c)’
. – ‘
,
.
3,59
4
•
”
Disconto dricmaands schatkist-
,
papier
………………..
2
4′-
44e’
Lndexcjjfers aandelen
30 dec.
H. & L.
31juli
7 aug.
(1953 = 100)
1963
1964
1964
1964
‘ a) Gecorrigeerd in verband met bonus.
Algemeen
……………….
392
419 – 394
403,
400
b)
Bron’
Veertiendaags Beuraoverzicht Amsteidamsche Bank.
Intern.coricerns
…………..
548
598-553
579 –
572
industrie
………………
341
357 – 327
336
336
c) 19 december 1963.
C. D. JONGMAN.
722
.
– —,
.
E.-S.B. 12.8.1964
‘
.
.
‘
.
•
•
•
–
•.
,
‘
.
–