Uitgeversmaatschappij
I
N.V.
ELSEVIER
Spuistraat 110-112, Amsterdam
•
zoekt voor spoedige indiensttreding
I
ADMINISTRATIEF
.
—
I,
STAFEMPLOYE
die, rechtstreeks onder de Chef Administratie
•
en Financiën, zal worden belast met de coördi-
•
natie van en het toezicht op de administratieve
werkzaamheden’ der tot het concern behorende
I
bedrijven en het opstellen
en
bewaken
van
•
budgetten.
I
•Vereisen:
5
Accountantsdiploma
of
vergevorderde
‘accountantsstudie.
Ervaring in een uitvoerende administratieve
I
s
functie.
S
Leeftijd tot
35
jaar.
Eigenhandig, niet met balipoint geschreven brieven,
onder opgave van het laatst
genoten
salaris,
v66r
20 juni 1960 te richten aan de afdeling Personeels-
L
zaken.
.—•—
Adviezen
• cii bemiddeling
inzake
• levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
•ROTrERDAM
Y.Y.V.V5YSTSTSVStSTSTS’âYs
T
S’#STS
‘
!A
V
S’S
T
S’A’S’S’S’4’S’S’S’A!S’S’S’A’S’S!S’
s
TCStSYS7SSTStStCSS
7
STS!StST&!SSVSAVAVS!St4TST5T**t*SLV*VSVS!SV*Y*VS
‘ ‘S’ •
S
C””S””’p”L’s”p’s”.””
•
V55
;
WINKELS
BEDRIJFSRUIMTEN
1 _I.IJ
7575′
Rotterdam
rr11:tj
,•
aanvraag
•”!ll.M’t&
1
….
•1U1I
i.*;t•
goekrn
::IIIIIIIIL t 111J1
‘E CON OM! S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de’
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) S 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Bânque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abônnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende ‘stukken in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
9300, toestel 1
of
3).
Advéitenttarif
f.
0J6″per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken, ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
‘f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
566
1-6-1960
Amerikaanse aandeelhoudersvergaderingen
Vele Amerikaanse ondernemingen treffen maatregelen
om het bezoek van aandeelhouders aan de jaarvergadering
te stimuleren. Getracht wordt de bezoekers, die dat wensen,
in de gelegenheid te stellen leidende figuren uit de onder
–
neming persoonlijk te ontmoeten; aandacht wordt gege-
ven aan een goede voorbereiding van de beantwoording
van vragen die in de vergadering zouden kunnen worden
gesteld; ook wordt een kort gehouden zakelijk overzicht
van de activiteiten van de onderneming aan elke bezoeker
ter hand gesteld. Naast deze meer gedegen voorbereiding
zoekt men het ook in attracties van persoonlijke aard.
De bezoekers worden in de gelegenheid gesteld de bedrij-
ven van de onderneming te bezichtigen, bedrjfsfilms wor-
den tijdens de vergadering vertoond en de aandeelhouders
worden intussen gelaafd en verzorgd. Vertrekken zij ten
slotte, dan wordt een spreekwoord in praktijk gebracht dat
ontstond vèr voor het tijdperk der public relations: kleine
geschenken onderhouden de vriendschap.
Begrijpeljkerwijs krijgt hij als aandenken die artikelen
mee, welke de onderneming in de laatste werkperiode op
de markt heeft gebracht, althans voor zover ze zich daartoe
lenen. Er
zijn
ondernemingen die nog verder gaan. Chesa-
peake and Ohio railroad stelden de aandeelhouders in
staat tijdens het week-einde uitstapjes in de omgeving te
maken; het aanbieden van boottochten, het huren van
luxe passagiersschepen als vergaderplaats is ook reeds
voorgekomen. Zo wordt de naar het
schijnt
verouderde
theorie van Knight, dat de aandeelhouder de ondernemers-
functie vervult voor het uiterlijk hersteld.
Hij
wordt be-
handeld alsof de onderneming van hem is.
Verne Burnett wijst erop, dat deze maatregelen blijkbaar
niet zonder succes zijn gebleven, daar 20 grote onderne-
mingen schatten dat het aantal aandeelhouders dat de
jaarvergadering bezoekt elke volgende vergadering met
20 pCt. toeneemt
1).
Voor de vergroting van het bezoek
geeft hij ook een diepere verklaring. Door de groei van
het kapitaal is het aantal aandeelhouders toegenomen,
terwijl de aandeelhouders zelf meer belangstelling hebben
gekregen voor het wel en wee van de onderneming. V6&
1930 was de situatie geheel anders. In die jaren beschouw-
den de meeste ondernemers de jaarvergadering als een
formaliteit, welke door de wet was voorgeschreven. De
1)
Verne Burnett: ,,Annual meetings and stockholder rela-
tions”, in ,,The Management Review” van april 1960.
vergadering werd in de meeste gevallen slechts bezocht
door enkele gemachtigden van de directie, die elk voorstel
steunden dat – van de zijde van het bestuur – ter tafel
werd gebracht. De directiekamçr in het bedrijf was veelal
groot genoeg voor de bijeenkomst.
Dit veranderde in de depressie van de jaren dertig.
Vele ondernemingen zagen in dat de
tijd
zou komen dat
hun omzet zou oplopen. Zij beseften dat het zaak was de
betrekkingen met teleurgestelde aandeelhouders te verbe-
teren wilde men weer een beroep kunnen doen op de kapi-
taalmarkt. Een goede verstandhouding met aandeelhou-
ders zou leiden tot een grotere bereidheid tot investeren
en herinvesteren in het bedrijf. Daar kwam bij dat de ver-
gadering van aandeelhouders ook bedrjfseconomisch van
betekenis werd. Burnett noemt in dit verband een onder-
zoek ingesteld door General Foods Corporation. dat aan
het licht bracht dat de aandeelhouders gemiddeld veel
meer van de door dit bedrijf vervaardigde prodikten
kochten dan
zij
die niet
bij
de onderneming waren geïnte-
resseerd. De aandeelhouder is een goede klant van zich-
zelf.
De schrijver meent, dat het inlassen van spectaculaire
elementen om het bezoek aan de jaarvergadering te be-
vorderen zeker niet zonder succes is geweest. De belang-
rijkste oorzaak voor de grotere belangstelling van de aan-
deelhouders ziet hij echter in de verbeterde wijze van voor-
lichting. Een typisch voorbeeld vindt men in de wijze
waarop getracht wordt de grote afstand in de Verenigde
Staten te overbruggen. Om aandeelhouders die te veraf
wonen om ter vergadering te komen toch de nodige voor-
lichting te verschaffen wordt gebruik gemaakt van radio
en televisie; zo zond de American Machine and Foundry
Company in 1959 de hoogtepunten van de jaarvergade-
ring uit via 200 radiostations. Daarnaast worden additio-
nele vergaderingen gehouden in verschillende steden, ter-
wijl voorts door de ondernemingen voor het vervoer van
de aandeelhouders wrdt gezorgd.
Soms is het antwoord op zo veel hartelijkheid teleur-
stellend. Er zijn enige ,,attracties” bedacht die voor een
vlot verloop der vergadering minder geslaagd bleken door
een te grote geestdrift van aandeelhouders. Burnett althans
noemt het voorbeeld van een onderneming, die
tijdens
de
lunchpauze – de lunch was uiteraard voor haar rekening
– alcoholische dranken verstrekte, doch het volgende jaar
alleen nog maar koffie, melk en thee serveerde.
Blz
BIz.
Amerikaanse aandeelhoudersvergaderingen
567 De economische betekenis van de verwaterplaat-
Parlement en parlementariër,
door
Prof.
Mr. A.
sen voor mosselen,
door Drs. E. van Beusekom
575
Kleijn
…………………………….
568
Liberalisatie van het kapitaalverkeer in de Euro-
Parlement en deskundigheid,
door Drs. P. Valken-
pese Economische Gemeenschap,
door Drs. D.
burgh ………………………………
570
C. Breedveld …………………………
578
Beleidsproblemen rondom de administratieve
N o t i t i e s
automatisering,
door
Prof.
Dr. H. J. van der
,,Teenagers” en afbetaling……………..574
Schroeff ……………………………572
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
581
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris:
A.
de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Harternink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; 3. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
J
1-6-1960
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
567
Parlement en parlementariër
Met instémming las ik in de ,,N.R.C.”
1)
de reactie op
het artikél van Prof. Wemeisfelder in ,,E.-S.B.” van 20 april
1960 over ,,Parlement
–
en economie”. Ik zou er dan ook
verder het zwijgen toe hebben kunnen doen, ware het niet
dat de strekking van genoemd artikel voor onze demo-
cratie enstige gevaren inhoudt, reden waarom het mij nuttig
lijkt in hetzelfde tijdschrift als waarin zijn artikel is ver-
schenen, voor dezelfde lezerskring dus, een ander geluid
fe doen horen.
Als economist, specialist dus in en vertegenwoordiger
ïan een bepaalde tak van wetenschap, is Prof. Wemels-
felder kenrtelijk wat al te gemakkelijk heen gelopen langs
het politieke aspect van onze parlementaire verhoudingen.
Hij heeft, met overschattmg van het eigen vakgebied, de
economische sector in het geheel van het politieke beleid
dermate over-geaccentueerd, dat een scheefgetrokken beeld,
ëen soort karikatuur van de politieke werkzaamheid is
ôntstaan, die bij oningewijden indrukken kan wekken, die
bepaald onjuist
zijn
en die, zouden ze min of meer alge-
meen goed worden, een gevaarlijke uitwerking zouden
kunnen hebben.
Nu is het een feit, dat in het kader der politieke werk-
aamheid de economie en haar wetten stellig uiterst be-
langrijk
zijn.
Maar, en hier ligt het vitium originis, in
politicis, dat wil dus zeggen: wanneer de Overheid ermee
bezig is haar doeleinden na te streven, is deze economie
s’olstrekt geen alleenheerseres. NaaSt de wetenschap der
economie zijn
bij
dit overheidsstreven alle andere sociale
«’tenschappen mede in het geding en van invloed, en dit
een volkomen
gelijkwaardig
niveau.
Bij
wetenschap
alleen blijft het trouwens niet. Politiek – al is er dan een
eigen wetenschap der poltiek – is in wezen geen weten-
chappelijk bedrijf. Behalve door rationele overwegingen
en aan allerlei wetenschappen ontieende uitgangspunten,
wordt het politiek beleid beheerst door wereld- en levens-
beschouwingen, door speciale wensen en gevoelens en door
allerlei irrationele strevingen en impulsen.
Men dient zich dit steeds goed te realiseren en aan de
man der wetenschap, die zich opmerkingen wil veroor-
loven over de wijze waarop de politieke beleidsvorming
zich
–
voltrekt, mag dan ook onvoorwaardelijk de eis wor-
dèn gesteld van een benadering-in-bescheidenheid. Dit
niet in de eerste plaats omdat de politiek zo iets eerbied-
waardigs zou zijn, maar wel omdat onze kennis op dit
punt ‘nog zeer grote lacunes vertoont. Hoe aardig het
spelletje ook is parlementariërs met strikvragen op hun
econômische ipzichten te toetsen, meer dan een spelletje
is het niet. Wetenschappelijk is het een waardeloos bedrijf.
Men mag er in ieder geval nimmer de conclusie uit trekken,
floch een dergelijke conclusie suggereren
– en dit deed het
tuk van Prof: Wemelsfelder mij te veel – dat een parle-
mentariër ‘die maar een bescheiden economische kennis
heeft, of die op economisch gerichte vragen antwoorden
geeft, welke elkaar tegen schijnen te spreken, een slecht
parlementariër zou zijn. Immers, komt zo iemand bij een
later antwoord gedeeltelijk op een eerder, in ander ver-
• 1)
Hoofdartikelen: ,,Ongeschoold”, ,,Meer dan brood” en
,,Overschatting” in de ,,N.R.C.” van resp. 29 en 30 april en
3 mei 1960.
band gegeven uiteenzetting van
zijn
economische opvat-
tingen terug, dan hoeft dit niet anders te betekenen dan
dat hij, naast economische, ook nog een aantal andere
overwegingen mee laat gelden, waarvan het vanzelfspre-
kend is dat ze zijn houding als politicus mede bepalen.
Want een politicus, die doet wat van hem verwacht mag
worden, zal er op uit moeten zijn alle in het geding zijnde
belangen – economische, maar ook culturele, sociale,
juridische en historische – zo zorgvuldig mogelijk tegen-
over elkaar af te-wegen.
Wat is in onze dagen nu de functie van het parlement?
Deze is tweeledig. In de eerste plaats is het parlement het
hoogste wetgevende orgaan, dat in naam des volks het
volk de wet stelt. Maar het is meer. Het is daarnaast in
toenemende mate geworden tot controlerend orgaan, be-
last met het toezicht of beleid en handelingen der Regering
in overeenstemming
zijn
met de wil des volks.
Het ,,stellen van de wet” door het parlement is de slot-
fase van een langdurig wetgevingsproces. Het eerste ge-
deelte van dit proces draagt een in hoofdzaak technisch
karakter, terwijl de tweede fase veel meer van politieke
aard is. De technische fase van het wetgevingsproces speelt
zich allereerst af in de boezem der administratie – be-
langrijk reservoir van technische kennis – maar ook daar-
buiten waar allerlei maatschappelijke en wetenschappe-
lijke instellingen en organen – staats- en andere commissies,
adviserende lichamen, verenigingen met allerlei doelstel-
ling als vakbonden, werkgeversorganisaties, de A.N.W.B.,
Heemschut, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten,
de Kruis-verenigingen en vele andere – veelal mede een
belangrijke voorbereidende en adviserende rol plegen te
vervullen. Deze technische fase vindt haar bekroning,
wanneer de Regering ten slotte het wetsontwerp in zijn
definitieve vorm aan het parlement aanbiedt.
Is het verwijt gerechtvaardigd – m’en hoort het vrij
dikwijls – dat de invloed van de administratie op de wet-
geving geleidelijk aan ontoelaatbare proporties heeft aan-
genomen;
–
dat in feite de administratie de inhoud ervan
bepaalt en dat de volkswil via het parlement onvoldoende
aan zijn trekken komt? Naar mijn mening moet men er
zich voor hoeden de beleidsbepalende invloed van uitvoe-
rende en ambtelijke instanties âl te hoog aan te slaan.
Wie de werking van het ambtelijk bestel in de praktijk
kent, wie wel eens in een staatscommissie of in een advi-
serende raad heeft gezeten, wie deel heeft uitgemaakt van
een uitvoerend college, hij weet maar al te goed hoe het
met die voorbereiding van het beleid gesteld is. In zuiver
technische aangelegenheden, bij het bepalen van allerlei
zaken zonder een principieel politieke achtergrond, is in-
derdaad de invloed der administratie, in het bijzonder van
het ambtelijk apparaat, zeer groot. Maar zodra er punten
van principieel-politieke aard in het spel komen, is de eerste
vraag die gesteld pleegt te worden: ,,zijn deze punten poli-
tiek haalbaar?” Tot vervelens toe wordt men meestal ge-
confronteerd met de afschuwelijke standaarduitdrukking:
,,Dit is, politiek gezien, geen haalbare kaart!”
Zo kunnen we dan ook gerust vaststellen dat de invloed
van de uitvoerende en ambtelijke organen op de princi-
piële politieke lijn zeer aanmerkelijk minder groot is dan
568
.
–
1-6-1960
wel eens wordt aangenomen en dan wel eens het geval
schijnt, wanneer men door de administratie voorbereide
voorstellen het parlement of de gemeenteraad zonder veel
ophef en vrijwel
ongewijzigd
ziet passeren. Wordt een
wetsvoorstel met principieel-politieke kanten zonder slag
of stoot aanvaard, dan betekent dit alleen dat het bijzon-
der goed blijkt te zijn afgestemd op de heersende politieke
opvattingen en dat zij, die het voorstel hebben voorbereid
zich heel nauwkeurig hebben weten te houden aan de
beleidslijn, die in het bestaande politieke bestel besloten lag.
Bij de aanbieding van een wetsontwerp aan het parle-
ment begint de overwegend politieke fase – overwegend
omdat er ook bij de parlementaire behandeling nog heel
dikwijls belangrijke technische wijzigingen plegen te wor-
den aangebracht. De leden van het parlement en de fracties
toetsen allereerst het ontwerp aan de politieke beginselen
die zij voorstaan. Voor zover de parlementariërs over de
daartoe nodige technische bekwaamheden beschikken, zul-
len zij het wetsontwerp bovendien, ieder naar de aard van
zijn vorming en instelling – als jurist, als econoom, als
maatschappelijk georiënteerde – op
zijn
technische merites
bezien en bespreken. Ze worden
bij
deze zowel politieke als
technische beoordeling bijgestaan door de aan hun partij
verbonden of daarmee gelieerde, wetenschappelijk ge-
oriënteerde instellingen, die, als buy. de Dr. Wiardi Beck–
man Stichting en de Prof. Mr. B. M. Teldersstichting,
speciaal met het oog hierop in het leven zijn geroepen.
Bovendien pleegt ook de publieke opinie zich duchtig te
laten horen via persorganen van allerlei slag, radiopraatjes,
vaktijdschriften, speciale tot de kamerleden gerichte adres-
sen en wat dies meer zij, dit alles véér en tegen.
Uit al deze op hem toestromende documentatie, zeer
vaak tamelijkemotioneel gekleurd – dat hoort nu eenmaal
bij de politiek – soms ook strikt wetenschappelijk van
aard, vormt het doorsnee kamerlid zich dan ten slotte
een opinie. De intensieve technische beoordeling laat hij
daarbij veelal over aan dat lid van de fractie, dat op dit
speciale punt het meest deskundig kan worden geacht.
Elke fractie heeft zo haar speciale deskundigen op het ge-
bied van volksgezondheid, volkshuisvesting, onderwijs,
economische vraagstukken, sociale verzekering, oorlog,
juridische aangelegenheden, energievraagstukken, maat-
schappelijk werk, buitenlandse zaken en wat niet al. Uiter
–
aard kan in onze zo gecompliceerde maatschappij niemand
op al deze gebieden volkomen op de hoogte zijn, en daar
–
om is het logisch dat een arbeidsverdeling werd doorge-
voerd. Naar sommiger oordeel gaat deze arbeidsverdeling
overigens te ver. Zij stellen zich principieel op het stand-
punt dat het parlement zoveel mogelijk Vrij dient te worden
gehouden van echte specialisten, omdat het zijn van
specialist en het alzijdige politieke werk, dat van een
kamerlid mag worden verwacht, zich nauwelijks met
elkaar verdragen.
Er zit stellig een kern van waarheid in deze redenering,
maar ons ingewikkelde maatschappelijke bestel maakt nu
eenmaal een zekere mate van specialisatie onvermijdelijk
en vandaar dat deze ook in het parlement fot uiting zal
moeten komen, zij het, daarover kunnen wij het eens zijn,
met mate. In de praktijk is het zo dat de stem van degeen,
die als de deskundige van zijn fractie op een bepaald punt
wordt beschouwd, meestal zeer gezaghebbend is. Ze zal
echter meestal slechts naar buiten doorklinken, omgevormd
naar de aard van het beginselprogramma der partij. Soms
zal ze daarbij worden teruggebracht tot een zo algemene
formule, dat men daaraan, met Prof. Wemeisfelder, ge-
rust de naam slo-
*
gan kan verbinden.
*
Zo’n slogan is dan
.
*
echter niet, zoals
GROEI MEE MET
Wemeisfelder sug-
*
gereert, de vrucht
.
II
*
van onkunde en een *
..
INTERUNIE
*
poging om deze
*
te verdoezelen. Ze
heeft veelmeer ten .
Vraag Uw bank
*
doel iets erg inge-
.
of commissionair
*
wikkelds tot zoda-
nige voor het pu-
(advertenhie)
bliek verstaanbare
klanken terug te brengen, dat dit gewone publiek, dat
door de parlementariër immers wordt vertegenwoordigd,
enig idee krijgt waarover het zo ongeveer gaat. Anders
gezegd is het een bepaalde vorm van public relations,
soms meer, soms minder geslaagd, die gezien dient te
worden in het kader van voorlichting aan het volk. Zijn
de voorbesprekingen en is de voorbehandeling afgelopen,
dan volgt ten slotte de openbare behandeling en wanneer
men de moeite eens neemt een kamerverslag betreffende
een belangrijke aangelegenheid zorgvuldig door te lezen,
kan men moeilijk tot een andere conclusie komen naar
mij voorkomt dan dat het merendeel van de sprekers uit-
stekend wist, waarover ze spraken, ook al behoeft men
het daarom nog niet met hun conclusies en betogen eens
te zijn.
Wat daarnaast de controlerende functie van het parle-
ment betreft, laat mij deze mogen demonstreren met een
misschien wat oneerbiedig lijkende, maar toch wel duide-
lijke en daarom goed bruikbare vergelijking ontleend aan
het zuivelbedrijf. In ons nationale bestel dan vervult het
parlement dezelfde rol als bij de melkerij het zo nietig
schijnende, uit amorfe celstof opgebouwde teémsje,
waardoor de melk gegoten wordt voor ze naar de fabriek
•
gaat en dat allerlei vuil en ziektekiemen wegzeeft, zodat
de melk beter haar rol van gezonde, redelijk houdbare
volksdrank zal kunnen vervullen.
Enerzijds
dus de melk-
koe, c.q. de belastingbetaler, die een waardevolle grond-
stof levert. Aan de andere kant de boer, die zijn vee vak-
kundig voedert om de melkopbrengst zo hoog mogelijk
op te voeren, die zorgvuldig melkt en zijn melk daarna
met alle zorgen omringt voordat ze, als verlengstuk, aan
de zuivelfabriek wordt afgezet. Alles techniek en kennis
wat de klok slaat: het resultaat van zorgvuldig landbouw
,
onderricht, van landbouwvoorlichting, van nauwkeurige
veevoederadviezen, van vernuftige machinerieën. En tussen
dit alles in, op een strategisch punt, dat onnozele teemsje
Zou de boer het veronachtzamen, hij zou er, ten nadele
van zijn bedrijf, de gevolgen van ondervinden.
Hier ben ik dan toe aan de wat laatdunkende opmer-
kingen van Prof. Wemeisfelder civer de soms zo onnozel
schijnende vragen, die bij tijd en wijle van parlementaire
zijde aan de Regering worden gesteld. Een enkele keer
zullen ze ook werkelijk wel onnozel zijn.. Het leven, ook
het politieke leven, hangt nu eenmaal van allerlei kleinig-
heden aan elkaar. Maar in de eerste plaats, zijn deze schijn-
bare kleinigheden meestal voor hem die ze direct aangaan,
helemaal geen kleinigheden. En bovendien gaan vrijwel
alle ziektekiemen, tot de meest
dodelijke
toe, maar al te
vaak schuil achter een bijna te verwaarlozen stoffelijk hul-
sel. Men moet er soms een erg geoefend oog voor hebben
om ze te ontdekken. Ongeschoolde buitenstaanders kijken
1-6-1960
.
569
ermaar al te. gemakkelijk over heen. Met dit al een uiter-
friate belangrijkëfun’ctie van het parlement, deze controle,
‘ô;ok al raakt ze
sch(jnbare
kleinighéden.
Ten’. s1ote de parlementâriërs zelf. Welke eisen moeten
-aan hen worden gesteld? Een parlement heeft in de eerste
laatsbehoefte aan
wf/ze
mensen: Pas in de tweede plaats
an
knbê
niefisëi, rhâaf dan aan knappe mensen met een
zoveel mogelijk gespreide-belangstelling. Vervolgens heeft
het behoefte aan mensen die – en pas hier komt, waar het
m orde gaat, de economie in zeer algemene zin om de –
boek kijken – overtuigd zijn van de noodzaakvan een vaste
sociaal-economische orde, gegrondvest op een bepaalde
Wereld- en levensbeschouwing. In de vierde plaats behoeven
parlementariërs ëen zo groot mogelijke politieke scholing,
die hen in staat stêlt direct te doorzien wat, in politiek
opzicht, waârdevol en nodig is, en’ die hen de weg wijst
hoe ze een bepaald doel moeten bereiken. Immers, poli-
tiek.eist in de eerste’ plaats gevoel voor realiteiten. En dan
téii slotte kan het 56k nog nuttig zijn, dat een politicus op
een bepaald punt een bijzondere deskundigheid bezit, die
hém in het’ team-verbaijd van de fractie tot voorlichter
kan maken. Zo is het
bijv.
van betekenis, maar meer niet
dan dat, dat elke fractie beschikt over een deskundige in
economische vraagstukken. De hemel beware on echter
voor een parlement met louter ‘economiten.
Prof: Wemeisfelder ‘ging er in
zijn
artikel van uit, dat
het parlenient onvoldoende recht laat wedervaren aan wat
hij in de aanvang van zijn bijdrage ,,de ideeën en concepties
der economen” noemt.
Hij
trekt dan ook rondweg de
slotsom; dat de ‘gédragingen van Overheid, parlement,
• -: ‘: Parlement en
‘Enige
tijd
geleden las ik het volgende verhaal. Op de
agenda van een aandeelhoudersvergadering, bijeen ter
goedkeuring van de jaarrekening, stondesi twee extra
piinten vermeld: ten eerste de aanschaffing van een elektro-
nische rekenmachine – kosten
vijf
miljoen gulden —,’ten
tweede. de verbouwing van de rijwielstalling – kosten
vijftig gulden. De bedrijfsingenieur, die het toezicht over
de rekenmachine iou krijgen, gaf in enkele korte zinnen
eej uiteetizetting over nut en
werkwijze
van het kostbare
apparaat, waarn’a de vergadering met algemene stemmen de
aanschaffing. goedkeurde. Binnen
vijf
minuten was punt
één van de agenda afgehandeld. De verbduwing’ van de
fietsenbergplaats bleëk aanzienlijk meer bezwaren op te
leveren: pas .na twee uur beraadslagen werd ook dit punt
van de agenda met iieerderheid van stemmen aangenomen.
Aan deze anekdote’) rnbest ik denken toen ik het artikel
,,Ongeschoold” in de ,,N.R.C.”. van vrijdag 29 april 1960
las. Naar dit artikel te oordelen immers, wijzen zowel de
studie van’ Prof. Schmölders alsook de beschouwing van
Piof. Wemeisfelder in ,,E.-S.B.” op de gevaarlijke tendens
dieP zo duidelijk uit het aandeelhoudersverhaal spreekt.
Alleen plaatsen de hooggeleerde schrijvers deze ontwikke-
liiig ii eén groter verband, het verband namelijk van onze
parlementaire ‘democratie. Dat de bedoelde tendens (het
toenemende ônvermogen om over ingrijpende aangelegen-
hèden eenqgefundeerde beslissing te nemen, eenvoudig
omdat iieaangelegenheden een te diepgaand specialistisch
ijizicht ‘ijëreisen) voor onze democratische samenleving
IJet originei
‘
.an dit verhaal dat ietwat anders luidt,
kan men vinden’in’ het bekende werkje van C. N Parkinson
over ,,Parkinson’s Law’.’, Londen
1958.
570
publiekrechtelijke organen, vakbeweging, werkgeversorga-
nisaties e.d. ,,inmenig opzicht sta-in-de-wegs zijn voor een
gezond economisch beleid”.
Het lijkt mij maar heel gelukkig dat
wij,
en niet ons
trouwens de hele Westerse wereld, gespaard blijven voor wat
Prof. Wemelsfelder ,,een gezond economisch beleid” noemt.
Zijn ,,conceptie” zou er
fl1:
op neerkomen, dat wij, vrije
mensen notabene, zouden hebben’ te leven onder de strikte
voogdij der economie, een soort politiek Taylor-stelsel, een
economische tyrannie, die zich in de vorm van economie-
puur aan ons zou komen openbaren. Op zichzelf al een
ondragelijke en onduldbare totalitaire gedachte, is ze boven-
dien volstrekt steriel. Waar anders is nI. de groei vanonze
bescháving van afhankelijk dan van nèt die kleine over-
maat aan hoop en verwachting, dat beetje visie die het de
moeite waard maken door te leven, te streven en te produ-
ceren; dan van dat beetje geloof en gemijmer dat zich boven
dé economie-puur verheft; dan van dat scheutje initiatief
dat er, tegen de zo redelijk schijnende schema’s en bereke-
ningen van de economisten in, van uitgaat dat er nog best
een schepje boven op kan, of dat hien, integendeel, rustig
wat eerder- kan ophouden; dan van de durf die ervoor
nodig is het nu net eens helemaal anders te doen dan eco-
nmisch zo uiterst verantwoord scheen, alleen maar uit
hoofde van ons mens zijn en van de menselijkheid.
Juist deze
–
kleinigheid, die zo net even buitén de. span-
wijdte der economie valt en die bijv. net
ook een knappe
man tot een wijs man kan maken, is in het betoog van
Prof. Wemelsfelder buiten beschouwing gelaten. Zijn be-
toog werd daardoor onvolledig en is dus. onjuist.
Meppel.
Prof. Mr. Â. KLEIJN.
deskundigheid
levensgevaarlijk kan worden, zal voor een ieder duidelijk
zijn. Juist daarom is het noodzakelijk deze verontrustende
gang van zaken
bij
de naam te noemen, te analyseren (het
genoemde empirische onderzoek van Schmölders wijst in
deze richting) en maatregelen te bedenken die deze tendens
tegengaan of in nieuwe banen kunnen leiden.
Kort gezegd komt het probleem dus hierop neer, of de
volksvertegenwoordiging in haar -huidige opzet en: staa-ts-
rechteljke structuur, de noodzakelijke contrôlefuncties
en haar mede-wetgevende taak in onze hoogontwikkelde
technische samenleving nog wel naar behoren kan vervullen.
En de studies, zowel van Schmölders als van Wemélsfelder,
neigen tot een antwoord dat dichter bij ,,neen” ligt dan bij
,,ja”. Hierin behoeft men geenszins twijfel aan of misken-
ning van het parlementarisme te zien; hoogstens (maar dat
is dan ook een heel gewichtig hoogstens!) kan men- eruit
lezen een twijfel aan de doeltreffendheid van het parlement
in zijn huidige bestaansvorm. Wij moeten daarbij niet
vergeten dat de volksvertegenwoordiging zoals
wij
die
thans in ons land kennen en zoals die ook in de meeste
andere democratische staten is verwezenlijkt, een histori-
sche-instelling vormt, ontstaan in een tijd ten het lands-
bestuur nog vrij overzichtelijk was en de staatstaken tot
een minimum waren beperkt. Enerzijds had men een door-
zichtig beleid, anderzijds een controlerend orgaan, waarvan
de leden stellig waren- opgewassen tegen de taak die zij
inoesten uitoefehen.
De ongeremde ontwikkeling van de moderne wetenschap
(ook de econcniiische wetenschap) en de technologie alSmde
de gewijzigde gedachten omtrent de staatsfuncties;hebben
evenwel het beleid grondig veranderd en het tot een even-
1-6-1960 –
zeer technische aangelegenheid gemaakt waartoe velerlei
specialisten het hunne bijdragen. Thans kan men zich het
moderne beleid nauwelijks meer voorstellen zonder de
hulp van technologie, statistiek en sociale wetenschap.
Hier doet zich het eigenaardige verschijnsel voor dat de
vroegere tweedeling vân regering enerzijds, pârlement
anderzijds, ‘niet rechtens doch wei in feite vervangen is
door de driehoeksverhouding: regering(beleid)-wetenschap-
volksvertegenwoordiging, waarbij de macht verschoven is
naar de kant van h”et beleid (ma’cht dan in de betekenis
van het vermogen om een proces of een beslissing in een
bepaalde, gewenste richting .te stuwe’n).
Voor het ‘parlement is deze ontwikkeling in tal van op-
zichten ongunstig te noemen. Enkele van de meest evidente
nadelen zijn
wel:
1. het toenemende gebrek aan deskundig-
heid; 2. de door Prof. Wemelsfelder gesignaleerde ,,incon-
sistentie in het parlementaire denken” als gevolg van een
te sterke versnippering van de aandacht. Van alles wat en
niets volmaakt: over vele zaken wordt te vluchtig geoor-
deeld; 3. naast het machtsaspect in de verhouding regering-
parlement, heeft de volksvertegenwoordiging rekening te
houden met een nieuw aspect: het aanzien dat de weten-
schap en de techniek in onze samenleving genieten. In
dit aanzien deelt het beleid dat op wetenschappelijke steun
is gebâseerd.
Het moderne beleid berust op tal van specialistische
vakken en niemand kan op al deze gebieden volkomen thuis
zijn (Schmölders en Wemelsfelder wijzen op de onvoldöende
kennis betreffende de moderne economische theorie; slechts
één van de hulpmiddelen die het beleid ten dienste staan).
Dit nadeel kan in zekere mate ondervangen wordeh. door
een taakverdeling binnen de politieke fracties in het parle-
ment. Wij zien dan ook hoe in deze fracties één of meer
personen optreden als deskundige voor volkshuisvesting,
voor maatschappelijk werk, voor militaire vraagstukken ez.
Toch is deze uitweg niet helemaal zonder gevaren. Immers,
onze volksvertegenwoordigers moeten zich soms wel eens
voelen als de aandeelhouders die te beslissen hadden over
de ‘koop van eèn kostbare machine waarvan zij nauwelijks
iets begrepen. Wellicht nemen zij een beslissing op goed
geluk of op goed .vertrouwen in de deskundigen van hun
fracties, zonder de gevolgen te kunnen overzien die deze
beslissing met zich brengt. Uiteraard kunnen zij ook een
beslissing nemen in tegengestelde zin, maar ‘ook de• gevol-
gen daarvan blijven vaak in het duister! Bovendien zijn de
kleinere partijen hier in het nadeel:
zij
kunnen niet overal
deskundigen voor aanwijzen. –
‘Voor de democratie is deze toestand niet geheel bevredi-
gend. Wanneer wij nagaan voor welke ingewikkelde tech-
nische vraagstukken ons parlement dikwijls wordt geplaatst,
dan moet in ‘ons toch wel eens de benauwende gedachte
opwellen of men werkeljk in staat is daarover een stevig
gemotiveerde, beslissing te nemen. Let wel: ik
twiJfel
‘iiet
aan de ernst en het gezonde verstand van’onze kamerleden.
Deze zijn boven iedere
twijfel
verheven. Het gaat er echter
om dat oprechtheid en gezond verstand alleen niet meer
toereikend zijn om de controle over,het staatsbeleid op de
juiste wijze te kunnen’ uitoefenen. Hier komt dan nogmaals
de wetenschap’ ter sprake. Het moderne beleid heeft tal
van wetenschappelijke en semi-wetenschappelijke instel-
lingen tot zijn beschikking waar iedere’fase van het beleid
grondig en nauwkeurig wordt overwogen en uitgewerkt.
Formeel heeft de wetenschap
(in
de gedaahte vn de bij.
het beleid ingeschakelde ondèrzoeker) zich niet met beleids-
beslissingen in te laten. De onderzoeker, brengt uitsluitend
een wetenschappelijk verantwoord rapport uit dat meestal
resulteert in een ,aantal alternatieve ‘oplossingen. Welke
oplossing gekozen zal worden, dient het beleid uit te maken
en de volksvertegenwoordiging moet zich over deze keuze
uitspreken, moet deze beslissing goed -. dan wel afkeuren.
Doch doör het’geza ‘an vetenséhappelijkheid dat tâlrijke
beleidsbeslissingen terecht of,ten onrechte, aanldeeft, wordt
het voor de volksvertegenwoordiger vaak heel moeilijk
de door het beleid genomen beslissingen of, voorgestelde
plannen af te wijzen. – .,’
Tegenover de deskundige plannen en voorsfellen staan
onze kamerleden reeds a priori in een zwakkere positie.
Door op de wetenschappelijkhëid of technische gecömj,li-
ceér’dheid van zijn bëleid te
wijzen,
kan éen handige,speler-
dè volksvertegenwoordiging als het ware dwineii en,
bepaalde maatregel ôf een bepaald vôotstel te ‘aaiv’aardtfï
en daarmee ‘zijn eigen wil doorzetten. Voorbeelden hiervan
zijn in de
praktijk
zeer ‘zeker aan te wij’zèn. S’ommie
partijen (of met bartijen nauw verbonden v’akvereiiigingen)
trachten aan deze situatie het hoôfd te’ bieden doôr zelf
een’wétenschappelijk buréau in het leven te roepen. Maar
deze oplossing kunnen alleen de allergrootste efi dus finan-
cieel’ sterkste,partijen zich véro6rloven. Ook hier zijti ‘het
wéer de kleinere politieke roeperinger die in het ndeel
verkeren. Zij kunnen zich een dergelijke wéténscliapelijké’
ruggesteun niet pefmitteren. ‘ »’ ‘ ‘.”.
Mogelijk zou hiér het instelleri van een onafhaikélijk
researchinstituut, dat loutér ‘tfi diente van de olksvet-
tegénwoordiging staat, verzachtènd kuhrieii werkéh. Maâr
een zodanige’instelling neemt de oorzaak van ôns probléem
niet wég: een in groeiende n-iate”oni’oldoend deskiindi
volksvértegenwoordiging die het moet opnemen tégn eéi
steeds stekker wetenschappélijk-specialistisch’ gefundeeid
belejd. ‘Het komt mij voor dat we de zâ’ak b’etr iéts te
scherp kunnen stellen zoals Prof. Wemelsfelder het v6’or
de ‘economie heft gedaan, dan vast te houden a’ari de illusie
van ëen parlement dat zijn functies dnvéra’ndérljk’en oigè’
stoord kn blijvén uitdefenen daiik zij een grte mate’vh
gezond verstand.
Groningen.
–
Drs. P. VALKENBURGH.’
(adi’ertentic)
Kabels met papier-en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning
èn telecommunicatie. Kabelgarnit’Jre’n, kope’rdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal’
N.V. NED’•EiLANDSCHË KABELFABRIEKEN •DELFT’
1-6-1960
‘
571
Er liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven tal
van beleidsproblemen rondom de administratieve automatisering, waarover het zich een oordeel zal
moeten vormen. Zo is de vraag: wel of niet auto-
matiseren, een beleidsvraag van de eerste orde. Ge-zien de
ingrijpende
organisatorische, maar ook psy-
chologische consequenties kan een
te vroege auto-matisering voor een bedrijf al even schadelijk zijn
als een te late. De automatisering zal eerst tot haar
recht kunnen komen indien de psychologische en
sociologische kanten niet alleen worden onder-
kend, maar ook tot een passende oplossing worden
gebracht. In het algemeen zal het verstandig zijn
geen te grote verwachtingen te koesteren omtrent
de directe besparingen van de automatisering. Aan
partiële automatisering kleven bezwaren: zij kan
ertoe leiden, dat men goed verzorgde onderdelen
van de informatieverwerking krijgt, die echter niet
of onvoldoende op
elkaar aansluiten, m.a.w. zij is
te veel instrumenteel en
te weinig organisatorisch
gedacht. De aandacht zal zich moeten richten op
de integrale doorvoering, een probleem, waaraan
het grootste deel
van het Nederlandse bedrijfsleven
mogelijkerwijze nog niet toe is.
Beleidsproblemen
rondom de
administratieve
automatisering
Wij leven in een tijd, waarin de ene ontwikkeling de
andere in een steeds versneld tempo opvolgt. Op ieder
gebied tekenen zich nieuwe verschijningsvormen af, doen
zich’ ontwikkelingen voor, die nieuwe nog niet gedachte
mogelijkheden openen. Te denken valt in de eerste plaats
aan de voortschrijdende techniek, die telkenmale geheel
nieuwe uitzichten biedt. Men zal technische nieuwigheden
niet te gauw met ,,science fiction” moeten bestempelen.
Wat men vandaag nog geneigd is zo te noemen, is wellicht
morgen -reeds tot realiteit geworden, of gaat zijn verwezen-
lijking tegemoet.
Deze evolutie – somtijds met een revolutionair karakter
– vraagt van de leiding van het bedrijf een dynamische
instelling ten opzichte van de vraagstukken, waarmede zij
wordt geconfronteerd. In sterker mate dan vroeger het
geval was, is het bedrijfs- en zakenleven genoodzaakt zich
aan te passen aan nieuw optredende omstandigheden en
aan de zich wijzigende technische, economische en sociale
verhoudingen, in een tijd als de onze geldt meer dan ooit,
dat stilstand achteruitgang is. Men kan niet blijven staan
bij oude bestaande middelen, methoden en procedures.
Nieuwe
mogelijkheden
zullen tijdig moeten worden onder-
kend; een progressief georiënteerd beleid is meer dan ooit
vereist.
Het komt mij voor dat men voor een zodanig beleid
verstandig doet rationalisering, mechanisering en auto-
matisering van en in het bedrijf – en al hetgeen daarmede
direct of indirect verband houdt – met Europeïsering te
verbinden. Een nationale zelfgenoegzaamheid past niet
in deze tijd; wij zullen mee moeten komen met de inter-
nationale concurrentie. Europeïsering betekent niet alleen,
dat andere markten voor ons zullen open gaan, maar ook
de Nederlandse markt voor onze verdragspartners. Indien
ons land de voorsprongsprémie op tal van gebieden, onder
invloed, van zijn vergelijkenderwijs laag produktiekosten-
hieau, wilbehouden, is waakzaamheid ten opzichte van de
èfficiency gebôden.
– .’-Efficiency – zo pleegt men wel te zeggen – is het pro-
dukt van de depressie. Daartegenover wil ik stellen, dat
juist in .een:t}jd van relatief hoge welvaart de aandacht op
wer1oging van de efficjency zal moeten worden gericht.
Daarvoor is nodig nieuwe ontwikkelingen nauwlettend te
volgen om de voordelen, die deze vermogen te brengen,
ten nutte te maken. Verhoogde produktiviteit, die van ver-
grote efficiency het gevolg is, zal ertoe kunnen bijdragen
de gevaarlijke en voor de economische positie van Neder-
land schadelijke spiraalwerking van de elkander opvol-
gende loonronden op de produktiekosten en het prijsniveau
te doorbreken. Produktiviteitsverhoging mag tevens als een
middel worden gezien om de infiatoire invloeden af te
remmen, die nog steeds een bedreiging vormen van onze
nationale welvaart. Verhoogde efficiency is, in een tijd als
de onze, geen luxe, maar veeleer een noodzaak.
Het streven naar meerdere efficiency doet zich ook voor
op het gebied van de administratie, in ruimer verband van
de informatieverwerking in het bedrijf. De ontwikkeling
op dit gebied is zo snel, dat reeds de gewoonte is ontstaan
om alle mechanische administratiehulpmiddelen, die niet
tot de groep van de elektronische apparaturen zijn te
rekenen, met de wat denigrerend aandoende naam ,,con-
ventionele” middelen te bestempelen. Deze aanduiding
geeft een vertekend beeld; zij suggereert alsof het om
middelen zou gaan, die de huidige stand van de techniek
reeds achter zich heeft gelaten. Dit is een verkeerde voor
–
stelling van zaken. Naar mijn stellige overtuiging zullen
deze middelen hun betekenis blijven behouden. De wijze,
waarop in een deel van de Amerikaanse literatuur de elek-
tronische apparaturen ten koste van de conventionele
middelen worden aangeprezen, getuigt van weinig zin voor
verhoudingen. Voor elk bedrijf zal het steeds gaan om de
meest verstandige keuze van zijn apparatuur, gezien de
eisen die daaraan gesteld worden en de omstandigheden
en verhoudingen, die voor het bedrijf gelden. Het is de
kunst om in de Organisatie voor elke behoefte het passende
middel te vinden.
Bij
het werk in het Studiecentrum voor
Administratieve Automatisering, dat in
1958
in samenwer-
king van
praktijk
en wetenschap werd opgericht om de
mogelijkheden van de automatisering der informatie-
verwerking bij de Nederlandse verhoudingen te onder-
zoeken, hebben ook de ,,conventionele” middelen de volle
aandacht. –
In Nederland bestaat de neiging om te zeggen, dat ad-
572
-1-6-1960
ministratieve automatisering alleen iets is voor zeer grote
bedrijven en dat middelgrote bedrijven daar niet aan toe
zijn. Tegen deze opvatting wil ik mij verzetten. Uiteraard is
de vraag: wel of niet áutomatisering, een beleidspunt van
eerste orde. Gezien de ingrijpende organisatorische, maar
ook psychologische consequenties kan een te vroege auto-
matisering al even schadelijk zijn voor het bedrijf als een
te late. Voorlichting moet aan de top beginnen. Van het
grootste belang is het te achten, dat de functionarissen aan
wie de laatste beslissing toevalt, een juiste voorstelling
hebben van het vraagstuk. Het Studiecentrum heeft het dan
ook tot een van zijn eerste taken gerekend directieleden
en die leidende functionarissen van bedrijven die zeggen-
schap hebben in de bepaling van het algehele bedrijfs-
beleid, voor te lichten en een eerste confrontatie te geven
met de verschillende aspecten van de automatisering. Het
gaat hier om beleidsvragen, die in hun betekenis ver uitgaan
boven de administratie in engere zin. Automatisering ‘is
niet alleen een administratief, een organisatorisch, maar
ook een sociaal-psychologisch vraagstuk. De automati-
sering zal eerst tot haar recht kunnen komen indien de
psychologische en sociologische kanten niet alleen worden
onderkend, maar ook tot een passende oplossing worden
gebracht.
De vraag, in hoeverre het zin heeft de mogelijkheden
van automatisering te overwegen, komt niet
bij
alle bedrij-
ven op gelijke wijze aan de orde. Aard en niet minder de
omvang van het bedrijf speelt een beslissende rol. De groot-
bedrijven staan uiteraard anders tegenover de vraag dan
de bedrijven van kleiner omvang. Niet alleen de mogelijk-
heden, maar ook de wenselijkheden liggen niet gelijk. Voor
een niet onbelangrijk deel hangt dit sâmen met de plaats
van de administratie in het bedrijf. Er zijn bedrijven, waarin
de administratieve arbeid een beheersende plaats inneemt,
bedrijven die wel met de minder elegante term ,,admini-
stratiefabrieken” worden aangeduid. Te denken valt aan
girodiensten, sociale verzekeringsinstellingen, levensver
–
zekeringsmaatschappijen, banken, waar het grootste deel
van de errichtingen administratieve handelingen zijn.
Een reeks van overwegingen heeft deze bedijven ertoe
gebracht tot automatisering over te gaan, waarbij de te
verwachten kostenbesparingen niet steeds op de voorgrond
hebben gestaan.
In het algemeen zal het verstandig zijn geen te grote
verwachtingen te hebben omtrent de directe besparingen
van de automatisering. Deze zijn ook uiterst moeilijk te
bepalen. De kostenvergelijking tussen de bestaande en de
geautomatiseerde administratieve procedures wordt in
hoge mate bemoeilijkt door de omstandigheid, dat de
prestaties van beide niet identiek en daardoor ook niet
zonder meer vergelijkbaar zijn. Men heeft er rekening
mede te houden, dat er belangrijke – zowel kwantitatieve
als kwalitatieve – verschillen in de informatieverwerking
kunnen optreden, waarbij onder de laatste vooral de grotere
snelheid valt te rekenen, waarmede de gegevens worden
opgebracht. Meer doelmatige, op de behoeften afgestemde
informaties; grotere nauwkeurigheid en kleinere fouten-
kansen; grotere tijdigheid in het gereed komen van de
administratieve stukken en derhalve de vaak aanzienlijke
tempowinst bij de afdoening, zie hier de belangrijke, maar
niet steeds gemakkelijk af te meten voordelen, die automa-
tisering vermag te brengen. Met deze kwantitatieve en
kwalitatieve verschillen zal rekening moeten worden ge-
houden. De beslissing om al of niet te automatiseren dient
op meer te berusten dan op een eenvoudig rekensommetje.
Het gaat om een organisatorisch, probleem van grôte
importantie, waarbij eerst de doeleinden nauwkeurig
moeten worden bepaald, voor en aleer een kostenafweging
zin heeft. Wie de beslissing omtrent de vraag van al of niet
automatiseren aan de hand van een eenzijdige k-sten-
opstelling meent te kunnen nemen, blijve van de automati-
sering af.
Bij
ëen verantwoorde doorvoering van de auto-
matisering zal het echter zo liggen, dat de kosten lager zijn
dan die welke gemaakt zouden moeten worden om
dezelfde
gegevens in
dezelfde
kwantiteiten in
dezelfde
hoedanigheid
en op
dezelfde
termijn met andere middelen te verkrijgen.
Zo de voordelen van kwantiteit, kwaliteit en
tijd
van
wezenlijke betekenis worden geacht, is er sprake van ‘vaar-
lijke effic,iency-verhoging.
Voor de grote administratieve instellingen wordt de
automatisering liet middel om’ het werk nog aan te kunnen,
het in de hand te houden, vooral gezien de heersende schaar-
ste aan arbeidskrachten. Het ontoereikend aanbod van
krachten voor eenvoudige, eentonig geachte ,,kantoô”-
arbeid, nog eens versterkt door het grote ai’beidsverlodp,
werkt automatisering in de hand. Voor instellingen mei een
massale administratieve verwerking biedt automatisering
een van de. mogelijkheden om het werk te doen ‘uitvoeren
in overeenstemming met de eisen die daaraan in het maât-
schappelijk verkeer worden gesteld. Deze eisen ncmen
geleidelijk toe, hetgeen wel in het oog dient tê ‘worden
gehouden wanneer men de vraag van automatisering in
overweging neemt. Het gaat daarbij mede om een projeitie
voor de toekomst.
Bij andere bedrijven, waar de administratie wel een bê-
langrjke plaats inneemt, maar niet de hoofdrol voert al’s bij
de zoëven genoemde categorie, blijkt de loonadministratie
een dankbaar object te zijn voor automatisering. Dit is
begrijpelijk, gezien de steeds grotere ingewikkeldheid van
de loonberekening, het massale karakter van het werk en
niet te vergeten de tijdgebondenheid. Bijzondere omstandig-
heden kunnen de voordelen van de automatisering ver-
sterken. Zo vindt men in ons land een voorbeeld van een
bedrijf met een sterke geografisch gespreide uitvoering,
waar de gecentraliseerde geautomatiseerde loonadministra-
tie de oplossing heeft weten te brengen voor een aantal
specifieke problemen, waarvoor dit bedrijf zich gesteld zag.
Het is wellicht hier de plaats erop te wijzen, dat het
vraagstuk van de geografische spreiding de volle aandacht
heeft van het Studiecentrum. Onder de wetenschappelijke
werkgroepen, die door het Centrum in samenwerking met
de industrie zijn gevormd, met medewerking van specia-
listen door de
bedrijven
ter beschikking gesteld,’s er ook
een werkgroep voor telecommunicatie. Deze heeft tot
object van onderzoek de huidige en toekomstige behoefte
aan telecommunicatie in ons land, die uit het gebruik
van elektronische machines kan voortvloeien. Zodra het
vraagstuk van de afstandsbediening tot verdére technische
oplossing zal zijn gebracht, zullen nieuwe mogélijkheden
worden geopend. Niet alleen zal het geografisch gedeceii-
traliseerde bedrijf in de gelegenheid zijn de administratieve
verwerking centraal te doen plaatsvinden, maar ook
bedrijven die niet voor een eigen, computer inaanmerking
komen, zullen door aansluiting bij een centrale via het telex-
net verrichtingen kunnen doen uitvoeren. Hier ligt een
nieuw veld.
Bij wijze van voorbeeld moge ik noemen de autômati-
sering van de loonadministratie, ofschoonI’ ‘ok andere
delen van de informatieverwerking voor partiëlç automa-
tisering in aanmerking komen. Voor de
gezamenljk
1-6-1960
–
573
exploitatie van een elektronische rekenmachine bestaan
verschillende mogelijkheden:
– samenwerking van bedrijven voor gemeenschappelijke
exploitatie;
– exploitatie in coöperatief verband;
– uitbesteding aan een privaat dienstverleningsbedrijf;
– instelling van een openbaar nutsbedrijf.
Voor het Nederlandse bedrijfsleven liggen hier naar
mijn oordeel grote mogelijkheden, waarbij ook die bedrij-
ven
bij
de automatisering kunnen worden betrokken, die
niet de omvang hebben voor de exploitatie van een eigen
rekenautomaat. Hier liggen voor Nederland haalbare
kaarten!
Hoe belangrijk de boven geschetste mogelijkheden ook
zijn, het gaat hier nog steeds om
partiële doorvoeringen
van de automatisering. Wellicht zal de ‘bedachtzaamheid
die Nederland nu eenmaal kenmerkt, ertoe leiden, dat het
bedrijfsleven het allereerst deze weg zal willen bewandelen.
De partiële doorvoering ligt in het vlak van de realiseer-
baarheid, schept de minste risico’s maar is niet vrij van
nadelen. Men zal kunnen ervaren, dat bedrijven voor een
bepaald deel van de administratie tot de aanschaffing van
een computer overgaan, na te hebben vastgesteld dat voor
het betreffende onderdeel zulk een installatie verantwoord
is. Men start daarmede om verder te zien wat nog met de
beschikbare capaciteit te doen valt. Gewaarschuwd moet
worden voor een belangrijkd foutenkans welke dreigt. De
omstandigheid, ‘dat de offers voor de installatie reeds ge-
bracht zijn en dus een ,,overhead” voor het bedrijf vormen,
leidt er gemakkelijk toe, dat men voor verdere aanwendings-
mogelijkheden van de capaciteit van de computer differen-
tieel gaat calculeren. Deze berekening ligt voor dehand,
omdât – nogmaals – de kosten zijn gebracht. De diffe-
,,Teenagers” en afbetaling
.1
Sedert enkele maanden zijn verschillende
Amerikaanse bedrijven ertoe overgegaan aan
•,,teenagers” goederen op krediet te verkopen.
• Zij mogen maxim’aal een bedrag van $
50
be-
steden, terug te betalen in maandelijkse termijnen
van $ 10. ,,The Financial Times” van 4 mei ji.
schat, dat dit jaar ongeveer 19 mln. ,,teenagers”
ca. $ 10 mrd. zullen besteden.
De grote toeneming van de ,,teenagers”be-
volking is in de Verenigde Staten een verschijnsel,
dat begon in de oorlogsjaren en zich sedertdien
• voortzet. Schattingen leren ons, dat tussen 1960
• en 1970 het aantal ,,teenagers” zal toenemen met
60 pCt.,
terwijl
de Amerikaanse bevolking in
-haar geheel slechts zal toenemen met 23 pCt.
.Wat kopen deze jonge mensen? Een onderzoek
wees uit, dat 50 pCt. in het bezit was• van een
schrijfmachine, 61 pCt. had een vulpen –
44 pCt. zelfs twee of meer -, 63 pCt. had een
muziekinstrument en 89 pCt. een polshorloge.
Gezien de koopkracht die deze bevolkings-
• ,groep ontwikkelt, en haar voorkeur voorbepaalde
artikelen, waardoôr zij de koopgewoonten der
oudere bevolking kan beïnvloeden, wordt in de
Verenigde Staten door vele bedrijven een nauw-
– . keurige studie gemaakt van de’ ,,teenagers-
market”.
rentiële calculatie houdt echter het latente gevaar in, dat
• men bestemmingen gaat zoeken, die op een later moment
blijken een niet economisch verantwoord gebruik van de
installatie te zijn.
De partiële automatisering moge haar betekenis hebben,
één van de meest wezenlijke elementen van de automati-
sering komt er niet in naar voren. Daarvoor is nodig
integrale toepassing (integrated data processing). In de
traditionele opbôuw van de Organisatie is men gewend een
scheiding te maken tussen de werkzaamheden van de ver-
schillende afdelingen, zoals. boekhouding, loonadmini-
stratie,
5
planning, voortgangscontrole, voorraadadmini-
stratie, voorraadbewaking, om er slechts enkele te nôemen.
Wil men tot een geïntegreerd systeem komen, dan zal deze
indeling moeten worden losgelaten, hetgeen een ander
patroon van Organisatie met zich brengt. Niet genoeg kan
worden beklemtoond, dat de partiële automatisering de
Voordelen slechts zeer ten dele tot haar recht brengt. Ze is
te veel instrumenteel
en te weinig
organisatorisch gedacht.
Partiële automatisering kan ertoe leiden, dat men goed
verzorgde
onderdelen
van dë informatieverwerking krijgt,
die echter niet of onvoldoende op elkander aansluiten. De
aândacht zal zich moeten richten op de integrale door-
voering, een probleem, waaraan het grootste deel van het
Nederlandse bedrijfsleven mogeljkerwijze nog niet toe is:
De aandacht van het Studiecentrum is op dit vraagstuk
gericht.
Het onderzoek naar de mogelijkheden en wenseljkheden
van automatisering, dat door het Studiecentrum voor
Administratieve Automatisering wordt verricht, reikt
belangrijk verder dan de administratie in engere zin. Het
betreft de informatieverwerking in het meest ruime verband:
de beslissingsvoorbereiding, de beslissingskeuze (opera-
tional research), de aanwijzingen voor de uitvoering, de
terugkoppeling, de verificatie. De planning kan even goed
met de computer geregeld worden als de toepassing van de
weduwen- en wezenwet, om eens twee uiteenlopende voor-
beelden te geven. De automaten zijn gehoorzame instru-
menten; men kan ermee doen wat men wil. D elektrni-
sche rekenmachines laten toe in plaats van cijfers: letters,
leestekens en symbolen in te voeren, waardoor de mogelijk-
heid wordt geschapen voor mechanische vertalingen. Dat
wil niet zeggen, dat, wanneer men een Shakespeare-ver-
taling zou willen bezitten, men verstandig zal doen daar-
voor een computer in de schakelen. De praktijk heeft wel
geleerd, dat relatief exacte, grammaticaal en stilistisch
aanvaardbare vertalingen in het bereik van de mogelijk-
heden liggen. Het vertaalprobleem heeft in Nederland nog
geen grote aandacht gevonden, in tegenstelling met het
buitenland (Amerika, Rusland), waar op grote schaal aan
dit probleem wordt gewerkt. Het is het voornemen van het
Studiecentrum binnenkort daaromtrent enige publikaties
te doen .
Aan mogelijkheden ontbreekt het niet én met de term
,,administratieve” automatisering is het veld van onderzoek
wel zeer beperkt aangegeven. Voor het Nederlandse be-
drijfsleven liggen er tal van beleidsproblemen, waarover
het zich een oordeel zal moeten vormen. Studiereizen van de
wetenschappelijke staf van het Studiecentrum in de landen
van West-Europa (en in de Verenigde Staten) hebben
geleerd, dat het buitenland op het terrein van de automati-
sering der informatieverwerking niet stil zit. VôÔrljk –
ik aarzel niet dit hier met nadruk uit te spreken – zijn
wij waarlijk in ons land op dit gebied niet. Nederland,
let op Uw saeck!
Heemstede.
H. J. VAN
DER SCHROEFF.
574
.
.
1-6-1960
De economische betekenis van de verwater-
plaatsen in Zeeland voor de mosselcultuur, de
mosselhaudel en de mossekonservenindustrie wordt
over
het algemeen
ernstig onderschat. De Zeeuwse
mosselhandel
dankt zijn sterke positie voornamelijk
aan de aanwezigheid van verwaterplaatsen, die
zo-.
wel dicht bij een
produktiegebied als bij het afzet-
gebied liggen. Indien de verwaterplaatsen te Yerse-
ke zouden uitvallen mag niet worden’ verwacht,dat
de mosselhandel geheel zou verdwijnen. Wel is
zeker,
dat het aantal personen, werkzaam in
de
mosselhandel, sterk zou verminderen. De mossel-
conservenindustrie daarentegen is geheel afhan.
kelijk van de aanwezigheid van goede verwater-
plaatsen. De economische gevolgen van een even-•
tueel verloren gaan van de verwaterplaatsen in
Zeeland kunnen, uitgedrukt in geld, worden ge-
raamd op een bedrag in de orde van grootte van
f. 4 â f. 5
mln,
per jaar. Het is de moeité waard,
pogingen in het werk te stellen om de verwater-
plaatsen in Zeeland te behouden, bijv. door het aan-
leggen van kunstmatige verwaterplaatsen in de Gre-
velingen, in het Veerse Gat of elders in Zeeland.
ii
im
economische betekënis
van de
verwa
t
e
ïupl
aat
sen
voor -mosselen
–
Inleiding.
De betekenis van de verwaterplaatsen, voor de mossel-
cultuur en de daarmede verband houdende bedrijvigheid,
zoals de handel in verse mösselen en de mosselconserven-
industrie,, wordt over het a1gmeen ernstig onderschat.
Zouden goede verwaterplaatsen ontbreken da’n zou een
groot’gedeelte van de vraag naar mosselen wegvallen en
zou de mosselconservenindustrie naar alle waarschij rihijk-
held tot ondergang gedoemd zijn.
De beslissing omtrent het al of niet nemen van een oestér
–
proef
1)
zal, naar mag worden verwacht, binnenkort vallen
en dit geeft aan de vraagstukken, verbonden aan de ver
–
watering van mosselen, een extra actualiteit. Tegelijk met
de’ beslissing betreffende de oesterproef immers zullén de
mogelijkheden tot het scheppen van verwatergelege’nheid
voor mosselen onder ogen moeten worden gezien, daar
het behoud hiervan uit een economisch oogpunt zeker
even bélangrijk mag worden genoemd als het behoud van
de oesterteelt. Het heeft daarom zin de factoren, die voor
de verwaterplaatsen van belang zijn, nader te analyseren.
Functie van verwaterplaatsen.
Verwaterplaatsen moeten aan de volgende eisen voldoen:
goede kwaliteit van de bodem: ,geen modder of
zand;
/
een behoorlijk getijverschil (in Zeeland
3,5
m). In het
noorden bedraagt dit verschil slechts 1,20 á 1,60 m. Dit
is te weinig, want men kan dan niet bij hoog water met
een vaartuig op de percelen komen -en tevens
bij
laag
water te voet, om de mosselen te spreiden;
het slibgehalte van het water mag niet te hoog zijn.
In Zeeland bedraagt het slibgehalte in de kom van de
1)
Zie voor de economische aspecten van de oesterproef
,,E.-S.B.” van
20
januari 1960. Daar werd, uitgegaan van een
oesterbassin van ca.
14
ha, een mossélverwaterplaats van onge-
veer 13 ha en een kreeftenpark met een -gezamenlijke netto-
opbrengst van f.
842.500
per jaar, tegenover een jaarlijkse rente-
last van f.
405.000. Naar verluidt zou de oesterproef eventueel
op belangrijk grotere schaal worden uitgevoerd. Dit kan de
economische mogelijkheden van het project gunstig beïnvloeden.
Oosterschelde 10 mg per liter; in de Waddenzee-is dit 3,0
ing per liter;
-,
‘
water dat bactriologisch betrouwbaar
water met een zoutgehalte hoger dan 24
0
1
00
; -.
–
– 6. behoorlijke beschutting tegen de heersende storm-
richting.
Uit het bovenstaande blijkt, dat ht niei gemakkelijk
zal
zijn
om plaatsen te vinden, die an al deze voorwaar
–
den voldoen. Bovendien moeten de verwaterplaatsen nog
gunstig zijn gelegen ten opzichte van het afzetgebied. Vooral
in de warmere maanden van het jaar blijven mosselen
hoogstens twee etmalen goed, zodat het transport- niet te
veel tijd in beslag mag ‘nemen. – In dit verband is, behalve
de transportduur naar het afzetgebied, ook de ligging van
de kweekpercelen t.o.v. de aanvoerhaven van belang.
De verwaterplaatsen te Yerseke voldoen- aan alle gestel-
de eisen en nemen daarom een unieke positie in. Voor de
handel is dit van onschatbare betekenis. Verwaterplaatsen
dienen in de eerste plaats om de mosselen ‘zandvrij te
maken. Ze krijgen daar de gelegenheid om tot rust te komen
en zich van het binnengekregen zand te ontdoen. Zanderige
mosselen zijn onverkoopbaar of kunnen hoogstens tegen
een veel lagere prijs worden- afgezet. Behalve voor het
zandvrj maken dienen de verwaterplaatsen om de mosselen
te versterken. Ze krijgen daar o.a. gelegenheid om zuurstof
tot zich te nemen. Vooral wanneer de mosselen van elders
over een langere afstand zijn vervoerd is dit –van’grote
betekenis: De mossel verliest door het transport een goot
gedeelte van het in de schelpen aanwezige. zeewater,
– en
heeft daarna tijd nodig om weer op krachten’ te ‘
–
komen.
De gelegenheid die de verwaterplaatsen te Yerseke hier-
voor bieden maakt het mogelijk ook voor geïmporteerde
mosselen uit Denemarken en Duitsland een goede prijs te
maken en zo nodig voorraden hiervan aan te leggen.
Op de verwaterplaatsen bij Yerseke,- die een oppervlakte
van ongeveer 25 ha beslaan, worden de gehele –Zeeuwse
consumptiemosselproduktie, – die van de Waddenzee’ en,
in jaren waarin een tekort aan consumptiemosselen be-
staat, ook de uit Duitsland en Denemarken ingevoerde
consumptiemosselen verwaterd. De percelen worden door
een vereniging van mosselkwekers en -handelaren gépacht
1-6-1960
van het visserjbestuur en vervolgens naar behoefte onder
de verschillende gegadigden verdeeld. Hierbij wordt zoveel
mogelijk met ieders wensen rekenin gehouden. Zowel de
leveringscapaciteit als de behoeften van de verschillende
bedrijven lopen sterk uiteen. Zo zaait de conservenindustrie
de mosselen over het algemeen wat dikker op de percelen
dan de handel, dit om te voorkomen dat de niosselen
zich opnieuw zouden vastspiimen. Dit zou voor de conser-
venindustrie bezwaarlijk zijn, daar de mosselen bestemd
voor deze bedrijfstak door middel van de slagrijf (een
soort hark voorzien van een net) met de hand worden
bijeen gegaard om verontreiniging te voorkomen. De
mosselen bestemd voor de handel in verse mosselen worden
over het algemeen wat dunner gezâaid en met behulp van
de kor gevist.
Aan het begin vân het seizoen vangt men aan met de
uitgifte van de beste gedeelten; men verdeelt later de rest
van de ‘verwaterjlaatsen naar mate de behoefte van de
bedrijven toeneemt. De prijs, die voor de verschillende
gedeelten in rekening wordt gebracht, wordt zodanig vast-
gesteld, dat aan het einde van het seizoen alle kosten van
de vissersvereniging, die de verwaterplaatsen pachten be-
heert, zijn gedekt.
De mosselhandel.
De Zeeuwse mosselliandel dankt zijn sterke positie
voornamelijk aan de aanwezigheid van verwaterplaatsen,
die zowél dicht
bij
een produktiegebied als
bij
het afzet-
gebied liggen. Dit maakt het tevens mogelijk om met een
behoorlijke winst mosselen, afkomstig uit Denemarken
èn Dtitsland – waar behoorlijke gelegenheid tot ver-
waterèû ontbreekt – na deze te Yerseke te hebben ver-
waterl, naar België en Frankrijk te verkopen:De mosselen
krijgen dan op, het tusseijstation, na het afmattende ver-
voer, weer gelegenheid om zich te herstellen.
Het bezitvan’verwaterplaatsen geeft de Zeeuwse handel
dus een grote voorsprong op die in landen waar geen
behoörlijke gelegenheid tot verwateren be’taat. Mosseler
uit ‘Duitsland brachten in 1957 op de Parjse markt onge-
veer
25
pCt. minder o dan de beter vôrwaterde Zeeuwse
iiiosselen
2),
Behalve voor de eigenlijke verwatering dienen
deze percelen als een nat pakhuis, dat regelmatige bediening
van de markt onder alle omstandigheden mogelijk maakt.
Dit is belangrijk
bij
aanhoudende vorst, storm of mist,
wanneer men tijdelijk niet op de kweekpercelen kan komeii.
Ook de omstandigheid, dat de Zeeuwse ‘mosselen door
hun zuidelijker ligging eerder in het seizoen consumptie-
rijp zijn dan hun soortgenoteii in Denemarken en Duits-
land, versterkt de positie van de handel in Zeeland. Men
levert hier reeds in juli en âugustus aan Frankrijk en
België. Een verplaatsing van de verwaterplaatsen naar
bijv.Frieslaûd zou technisch grote moeilijkheden opleveren
in èrband met het voor verwateren te geringe tijverschil
van 1,20 â. 1,60 meter in de Waddenzee. Om de verwatering
in het noorden toch te kunnen verwezenlijken zou men een
kunstmatig bassin moeten aanleggen, waaraan naast
belangrijke kostén ook technische complicaties verbonden
zijn. Zo zou inen een methode moeten vinden om de
inosselen mechanisch uit te zaaien en op te vissen zonder
gebruik te maken van een vaartuig.
Wel’zou men op deze
wijze
het transport van de wadden-
mosselen per schip naar de Zeeuwse verwaterplaatsen uit-
2) Zie rapport Prof. Haccoû, blz. 45.
sparen. Daar staat weer tegenover, dat de overbrugging
van de afstand van bijv. Harlingen naar Parijs ca.
5
uur
langer rijden vergt dan
bij
expeditie per vrachtauto vanuit
Yerseke nodig zou zijn geweest.
Bij
de expbrt van verse
mosselen
zijn
niet in de eerste plaats de kosten, maar ‘is
vooral de tijdsduur van belang. In de warmere maanden
van het jaar blijven de mosselen hoogstens gedurende
twee maal vierentwintig uur vers. In deze periode moeten
ze worden opgevist, gelost, geschoond, verpakt, vervoerd
en gedistribueerd, zodat er weinig tijd voor enig oponthoud
overblijft. Onder de huidige omstandigheden kunnen de
mosselen zeven uur na het opvissen in Brussel worden
afgeleverd en ca. achttien uur na het opvissen in Parijs.
Het staat daarom te bezien, of de voordelen van ‘ver-
wateringin het noorden ten volle tegen degenoemde na-
delen zullen opwegen. Door expeditie vanuit het noorden
zou de distributie van mosselen op grotere afstand, bijv.
naar Frankrijk, gedurende de warmere maanden in het
gedrang kunnen komen, tenzij men zich tot afzet op kortere
afstand, bijv. in België of West-Duitsland, zou gaan beper-
ken. Beide oplossingen zouden nadelig zijn voor de mossel-.
handel (minder afzetmogelijkheden of lagere opbrengsten
wegens kwaliteitsverlies). De nadelen van het langere
transport zouden grotendeels kunnen worden vermeden
door koelwagens te gaan gebruiken, doch de hogere kosten
hiervan komen uiteraard in de vorm vaii een hogere
transportprijs ten laste van de Winst op de mosselen.
Wat de mosselhandel economisch betekent kan worden
beoordeeld indien men de bruto-opbrengst der geëxpor
–
tderde mosselen á f. 24 per mosselton in de redenering
betrekt. Bij een hoeveelheid van 450.000,â 500.000 mossel-
ton betekent dit reeds een’bedrag van f. 11 4 f. 12 mln.
per jaar. De inkoopprijs van deze mosselen bedraagt
tegenwoordig voor de handel ca. f. 12 per mosselton (met
6 pCt. tarra).Van het verschil tussen inkoop- en verkoop-
prijs ad f. 12 moeten echter nog tal van kosten betaald
worden. Het verwateren kost ongeveer f. 1 per mosselton
en het schonen van de mosselen, dat tegenwoordig mecha-
nisch in roterende trommels geschiedt, vergt ongeveer
f. 1,50 per mosselton. Hierbij treden ‘verliezen onder de
mosselen op, die men gemiddeld op 15 pCt. mag schatten.
Men heeft dan van elke ingekochte mosselton nog 85 kg
over, welke dan f. 14,50 kosten of omgerekend per ton
f. 17,05. Hierbij komen dan nog de kosten van de baaltjes
â f. 0,90 per paar (in elk baaltje gaan, 50 kg mosselen) en
de kosten van de vracht, welke naar Parijs f. 4,50 per
mosselton bedraagt. Voor de handel blijft er ten slotte
een winstmarge van ca. 10 pCt. over.
Niet vergeten mag worden dat de kosten, welke an het
produkt ten laste zijn gelegd, tevens inkomens en bronnen
van werkgelegenheid voor de hulp- en dienstverlenings-
bedrijven betekenen. De betekenis van de mosselhandel
voor het transport mag bijv. niet worden onderschat.
Indien men uitgaat van het gebruik van tientonswagens
met aanhangwagen, dan kan per eenheid transport 20 ton
mosselen naar het buitenland worden vervoerd.
Bij
een
jaarlijks vervoerde hoeveelheid van 30.000 ton (van 1.000
kg) naar Frankrijk (Parijs) en 20.000 ton naar België
(Antwerpen of Brussel)
zijn
met dit vervoer resp.’ f. 1,2
mln. (30.000: 20 is 1.500 vrachten van 20 ton tegen f. 4
per 100 kg) en f. 300.000 (20.000: 20 is 1.000 vrachten van
20 ton tegen f. 1,50 per 100 kg) gemoeid. Daarbij kan
worden vermeld dat elke rit naar Parijs ca. 30
t
36 uren
in beslag neemt,
terwijl
voor een rit naar Brussel ca. 7 â 10
uur kan worden gerekend.
576
.
–
–
1
1-6-1960
De mosselhandel verschaft eveneens aan tal van handen
werk. In 1955 waren er in de mosselhandel en -export 12
bedrijven met 18 bedrijfshoofden en een totale bedrijfs-
bezetting van 138 man in Zeeland werkzaam. In 1959
bedroegen deze cijfers voor de mosselhandel en -export
alleen reeds voor Yerseke
65
bedrijven met 27 bedrijfs-
hoofden en 83 man personeel, uitgedrukt in type-arbeiders
â 300 werkdagen per jaar. Het aantal personen, dat zich
met de mosselhandel bezig houdt, is in deze periode
afgenomen. Wellicht houdt dit verband met de mechani-
satie van de bewerking van de mosselen (mechanisch
reinigen enz.). Het aantal bedrijven, dat zich op het ter-
rein van de handel beweegt, nam daarentegen toe, hetgeen
deels kan worden toegeschreven aan de goede resultaten
in de mosselhandel bereikt, en voor het overige aan de
neiging
bij
de kwekers om zich op het terrein van de handel
te gaan bewegen om zodoende een gedeelte van de v’inst
van de handel te kunnen toucheren. Indien de verwater-
plaatsen te Yerseke zouden uitvallen mag niet worden
verwacht, dat de mosselhandel geheel zou verdwijnen,
omdat afzet van mosselen, zij het ook tegen een veel lagere
prijs en in kleinere hoeveelheden, wellicht mogelijk zou
blijven. Zeker is evenwel, dat het aantal werkzame personen
in handel en export sterk zou verminderen.
Uit voorgaande beschouwingen kan geen indruk worden
verkregen omtrent de economische betekenis van de ver
–
waterplaatsen indien hierbij niet tevens de financiële resul-
taten van de bedrjvigheden, die van de aanwezigheid van
verwaterplaatsen afhankelijk
zijn,
worden betrokken.
De handel in verse mosselen leverde in 1958 48,4 mln. kg
of f.
9,8 mln, en in 1959
55,3
mln. kg
of f. 11,8 mln. op.
Indien men ervan uitgaat, dat van deze opbrengst een
bedrag van
f.
2 â f. 2,50 per mosselton
3)
aan de aanwezig-
heid van verwaterplaatsen moet worden toegeschreven,
dan komt de betekenis van de verwaterplaatsen, uitgedrukt
in geld, neèr op resp. f. 960.000 â f. 1,2 mln, en L 1,1 mln.
f. 1,4 mln, per jaar. Dit bedrag zou bij,het onbruikbaar
worden van de verwaterplaatsen in ieder geval verloren
gaan.
De mosselconservenindustrie.
Voor de mosselconservenindustrie is de mogelijkheid
tot verwateren van de mosselen een levensvoorwaarde.
De verwaterplaatsen scheppen voor deze bewerkingsindus-
trie de gelegenheid tot het opslaan van een zand- en slib-
vrije buffervoorraad, die ook
bij
ongunstige weersomstan-
digheden (storm) bereikbaar is. Voor deze tak van bedrijvig-
heid is ni. een regelmatige aanvoer van mosselen van de
vereiste kwaliteit van groot belang. Afhankelijk van de
kwaliteit van de mosselen (verhouding schelp en vis-
gewicht) en de bekwaamheid van de pellers, moet men
iedere dag een zodanige voorraad naar het bedrijf brengen
als in één dag kan worden verwerkt. Een geoefende peller
kin per uur 4-8 kg mosseivlees pellen. Een te geringe aan-
voer van grondstof geeft aanleiding tot het optreden van
onbenutte capaciteit in het bedrijf, terwijl een te grote
dagaanvoer tot stagnatie in de verwerking aanleiding kan
geven.
De betekenis van deze tak van nijverheid neemt gestadig
toe. In 1956 beliep de omzet van de mosselconserven-
industrie 2.569 ton (van 1.000 kg). In 1957 was de omzet
reeds opgelopen tot 3.310 ton, terwijl 1958 een nog
gunstiger resultaat te zien gaf, nI. 3.765 ton. Deze stijging
zette zich in 1959 voort. Bij een gemiddelde
prijs
van
f. 1,15 per kg bedraagt de bruto-omzet per jaar resp.
f. 2,95 mln., f. 3,8 mln, en f. 4,32 mln. De mosselconserven-
industrie zet haar produkten voor meer dan de helft in
het buitenland af.
Volgens gegevens van het Gewestelijk Arbeidsbureau
te Kruiningen waren er in 1955 in dit rayon 10 bedrijfs-
hoofden en 140 arbeidskrachten in de mosselconserven7
industrie werkzaam (arbeidskrachtën uitgedrukt in type-
arbeiders â 300 werkdagen). Nadien vond een concentratie
in de bedrijfstak plaats, waardoor het aantal bedrjfs-
hoofden terugviel van 10 tot 7 en het aantal bedrijven
daalde tot
5
met een personeelsbezetting, uitgedrukt in
type-arbeiders, van 80 mannen en 70 vrouwen, Er schijnt
thans wederom een neiging tot uitbreiding van het aantal
bedrijven in de mosselconservenindustrie te bestaan.
De goede resultaten van de laatste jaren zijn hieraan niet
vreemd.
De mosselconservenindustrie is, zoals reeds werd op-.
gemerkt, geheel afhankelijk van de aanwezigheid van
-goede verwaterplaatsen. Weliswaar is het technisch moge
lijk onverwaterde – zand- of slibhoudende – mosselen
te conserveren, maar deze zouden, indien ze verkoopbaar
zouden blijken, een belangrijk lagere prijs opbrengen
4).
Dit zou tot gevolg hebben, dat de mosselconservenindus-
trie niet meer lonend zou zijn, omdat de exploitatie met
haar groot percentage vaste kosten
bij
een lagere opbrengst
geen behoorlijke winstmarge voor de ondernemer zou
overlaten. Dit, geldt zelfs indien de verse onverwaterde
mosselen goedkoper zouden kunnen worden ingékocht
dan voorheen. Deze vaste kosten zijn: lonen, leveranties
ten behoeve van de exploitatie, onderhoud en reparatie,
afschrjving, vrachten en overige diensten van derden ten
behoeve van de exploitatie. Deze kosten zouden door het
uitvallen van de mogelijkheid tot verwateren niet of
nauwelijks worden beïnvloed.
Daarbij komt nog, dat een daling van de aankoopprjs
van onverwaterde mosselen, waartoe men zonder ver-
waterplaatsen noodgedwongen zijn toevlucht zou moeten
nemen, niet opweegt tegen de daling van de verkoopprijs
van de geconserveerde mosselen in verband met het daarin
aanwezige zand en slib. Zelfs
bij
een daling van de inkoop-
prijs van de verse mosselen en van de verkoopprijs van de
geconserveerde mosselen met een zelfde percentage zou
het resultaat toch nog nadelig voor de bedrijfsexploitatie
uitvallen, omdat de geconserveerde mosselen duurder zijn
dan de onbewerkte verse mosselen. Deze omstandigheid,
gevoegd
bij
het starre kostenpatroon, leidt al spoedig tot
een daling van de opbrengst beneden de kostprijs van het
produkt, Prof. Haccoû berekende, dat in de periode 1946/
1955
de starre kosten in de mosselconservenindustrie niet
minder dan 83 pCt. van de opbrengst na aftrek vande
kosten van aankoop van de verse mosselen, vermeerderd
met de kosten van de verwatering, uitmaken
4)
Het teniet gaan van de bedrijfstak der mosselconserven
zou zowel voor de werkgelegenheid als voor de onder
–
nemers en de toeleveringsbedrijven een belangrijk verlies
betekenen, terwijl hierdoor ook een niet te verwaarlozen
deviezenbate voor de Nederlandse gemeenschap verloren
zou gaan,
3)
Zie rapport Prof. Haccoû, blz. 45.
4)
Zie rapport Prof. Haccoû, blz. 194.
1-6-1960
577
De Commissie van de Europese Economische Ge-
• meenschap heeft onlangs haar eerste voorstellen tot
– liberalisatie van het kapitaalverkeer aan de Raad voor-
gelegd. De Raad heeft deze voorstellen aanvaard. De
praktische betekenis van de hiermede van kracht ge-
worden richtlijn is in de eerste plaats dat een groot
deel van de tot nu toe door de Lid-Staten genomen
maatregelen ter liberalisatie van het kapitaalverkeer
in E.E;G.verband wordt geconsolideerd. Behalve con-
• solidatie zal ‘de richtlijn in sommige gevallen ook tot
• gevolg hebben dat de landen nieuwe maatregelen zullen
moeten treffen. Hoewel de richtlijn niet zal leiden tot
ingrijpende veranderingen in het kapitaalverkeer, is
zij toch van grote betekenis, omdat door het creeren
van een procedure van toezicht en overleg in E.E.G.-
verband, het kapitaalverkeer niet langer uitsluitend
een aangelegenheid van de nationale regeringen vormt,
maar
bij
het nemen van maatregelen door een land
ook de belangen van de E.E.G.-partnerlanden tot hun
recht kunnen komen.
Liberalisatie
van het
kapitaalverkeer in,, de
Euröpese Economische
Gemeenschap
Inleiding.
Zoals bekend behoort tot de doelstelling van het Verdrag
vain Rome de totstandbrenging, onder zekere voorwaarden,
vaii eén vrij kapitaalverkeer tussen de landen van de
Europese Economische Gemeenschap. In art. 67 van ge-
noemd Verdrag wordt bepaald dat de Lid-Staten gedu-
rende, de overgangsperiode en in de mate waarin dit nodig
is voor de goedè werking van de gemeenschappelijke
markt alle restricties in het onderlinge kapitaalverkeer
alsmede alle vormen van discriminatie op grond van natio-
naliteit
of vestigingsplaats
of
op grond van de gebieden
waar het kapitaal wordt belegd, moeten opheffen.
Téneinde tot een geleidelijke toepassing van deze bepa-
linen te geraken dient, ingevolge de bepalingen van art.
69, de ‘Raad van de E.E.G. op voorstel van de Commissiè
richtlijnen vast te stellen. Deze zijn voor de landen ver-
bindend ten aanzien van – het, te bereiken resultaat, maar
laten aan de nationale instanties de bevoegdheid vorm en
jniddelen te kiezen.
Onlangs heeft de Commissie haar eerste voorstellen tot
liberalisatie van het kapïtaalverkeer aan de Raad voor
–
gelegd: De Raad heeft dee voorstellen aanvaard.
1
In dit artikel zullen enige beschouwingen worden gewijd
aan de strekking van de bepalingen, die aldus in E.E.G.-
verband op het gebied van het kapitaalverkeer van kracht
zijn geworden. Daaraan zal een bespreking voorafgaan visri
de beginselen waarop de nieusçîe bepalingen zijn gebaseerd.
Ten slotte zal worden nagegaan welke praktische betekenis
aan de nieuwe richtlijn moet wordën toegekend.
Beginselen bij de liberalisatie van
het kapitaalverkèer. /
Het Europese kapitaalverkeer wordt sinds een aantal
jaren belemmerd door restricties van allerlei aard.’ De
belangrijkste vorm van belemmering is gelegen in de devie-
zenrestricties. Daarnaast bestaan echter ook talvan andere
bepalingen, met name van fiscale en administratieve aard,
welke verhinderen dat het kapitaal zich beweegt naar de
plaats, waar het rendement het hoogst is.
Bij het streven naar opheffing van de belemmeringen in
de internationale economische betrekkingen, zoals dit
sinds het einde van de oorlog in West-Europa viel waar’te
nemen, stond steeds het goederen- en dienstenverkeer op
de voorgrond. Eerst nadat op deze gebieden een relatief
grote mate van vrijheid was bereikt, werden maatregelen töt
liberalisatie van het kapitâalverkeer genomen.
(vervolg van blz. 577)
Saménvatting en conclusie.
I
n
d
ien
mende economische gevolgen van een eventueel
verloren gaan van, de verwaterplaatsen in Zeeland over-
ziet dan blijkt; dat deze per jaar op een bedrag in de orde
van grootte van f. 4 â f.
5
min, moeten worden geraamd.
Hierbij wôrdt ervan uitgegaan, dat de gehele mosselcon-
servenindustrie verloren zou gaan en dat de handel in verse
mosselen belangrijk lagere baten zou opleveren. De ver-
liezen aan inkomsten voor de transportondernemingen,
die zeer moeilijk zijn te ramen, bleven hierbij nog buiten
beschouwing.
Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken,
dat het stellig de moeite waard is pogingen in het werk te
stellen, om de verwaterplaatsen in Zeëland te behouden,
bijv. door het aanleggen van kunstmatige verwaierplaatsen
in de Grevelingen, in het Veerse Gat of elders in Zeéland.’
Middelburg.
Drs. E. VAN BEUSEKOM.
Bronnen:
Statistiek van de Visserij
1958,
C.B.S.
Publikatie Produktschap voor vis en vispridukten, 1959.
Gegevens Districtsbureau Arbeidsvoorziening betreffende
werkgelegenheid in de oester- en mosselcultuur.
Rapport over de economische betekenis voor Nederland van de’ oestér- en mosselcultures in de Zeeuwse stromen, Stichting
vooÈ ‘Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam
(rapport Haccoû).
Rapport provinciale commissie schaal- en schelpdierencultuur:
,,Schade aan oester- en rnosselcultuur”,
Gegevens ontvangen van’Dr.- P. Korringa.
578
1-64960
•-
Dat tot nu toe de ontwikkeling naar een grotere vrijheid
in het kapitaalverkeer zich slechts zeer langzaam heeft vol-
trokken, moet aan verschillende factoren worden toege-
schreven. Allereerst werd de. noodzaak tot liberalisatie van
het kapitaalverkeer minder sterk gevoeld, omdat de bijdrage
tot een grotere internationale arbeidsverdeling en daarmede
tot een verhoging van de welvaart slechts op indirecte wijze
tot stand komt. Vërvolgens was men er zich van bewust dat
de vrjmaking een ongewenste invloed op de betalingsbalans
zou kunnen uitoefenen. Ten slotte wenste men veelal door
handhaving van de restricties ten aanzien van het kapitaal-
verkeer een additioneel instrument van monetaire politiek
in handen te houden..
Momenteel zijn in de Bondsrepubliek Duitsland alle
restricties opgeheven. Ook in de Belgisch-Luxernburgse
Economische Unie bestaan geen deviezenrestricties meer;
het feit echter, dat hier de transfers via een
,?vrije
markt”
met fluctuerende koersen• moeten plaatsvinden, betekent,
zoals nader zal worden uiteengezet, een zekere inbrëuk op
de vrijheid van het kapitaalverkeer. Frankrijk, Italië en
Nederland handhaven op een aantal belangrijke punten
nog restricties.
De.op monetair gebied werkzame internationale organi-
saties hebben zich met het kapitaalverkeer nog slechts in
geringe mâte bezig gehouden. De Statuten van het Inter
–
nationaal Monetair Fonds laten aan de aangesloten landen
vrijwel algehele vrijheid om restricties te handhaven.
Slechts bepaalt art. VI, afdeling 3 van genoemde Statuten,
dat restricties in het kapitaalverkeer niet zodanig mogen
worden toegepast, dat daaruit restricties voor lopende
betalingen resulteren.
De Raad van de Organisatie van Europese Economische
Samenwerking heeft sinds
1-957
enige beslissingen genomen,
welke een liberalisatie van bepaalde vormen van kapitaal-
verkeer tussen de O.E.E.S.-landen beogen. De aangesloten
landen kunnen echter afzien van de liberalisatie, indien zij
dit in het kader van hun economische en monetaire politiek
noodzakelijk achten.
De bepalingen in het E.E.G.-Verdrag terzake van het
kapitaalverkeer zijn in feite een eerste poging om in inter-
nationaal verband tot een onvoorwaardelijke liberalisatie
te geraken. Hiermee wordt erkend, dat de totstandbrenging
van een meer optimale internationale arbeidsverdeling,
zoals deze met de instelling van de gemeenschappelijke
markt wordt beoogd, een zekere vrijheid van kapitaalver-
keer noodzakelijk maakt, zodat de aanwending van de in
de verschillende landen beschikbare kapit’aaiddelen daar
geschiedt, waar de produktiviteit, het hoogst is. Men kan
zich afvragen,of een liberalisatie van hec goederen- en
dienstenverkeer niet op zichzelf reeds het kapitaal daar-
heen doët vloeien waar dit het schaarst is.
Bij
een gegeven
verdeling van het kapitaal over de Lid-Staten zullen de
landen, waar het kapitaal relatief overvloedig is, die pro-
dukten voortbrengen, waarinde factor kapitaal een relatief
grote betekenis héeft; omgekeerd zullen de landen met
een relatieve kapitaalschaarste zich toeleggen op de arbeids-
intensieve produktieprocessen. Bij een onbelemmerd goe-
deren- en dienstenverkeer zou dus een tendentie tot nivel-
lering van de relatieve schaarsteverhoudingen in de ver-
schillende landen optreden, zodanig dat de marginale
produktiviteit der produktiefactoren in de verschillende
landen elkaar gaat benaderen. Een dergelijke nivellering
zou echter niet volledig plaatsvinden. Dit hangt samen
met het feit dat de marginale produktiviteit van een pro-
duktiefactor niet alleen afhangt van de omvang, waarin
1-6-1960
die factor wordt aangewend, maar tevens van de omstan-
digheden, waaronder die aanwending complementair ver-
bonden is met alle andere produktiefactoren
1).
Het is
hier niet de plaats dit aspect diepgaand te bespreken:
Slechts zij gewezen op verschillen in technische ontwikke-
ling, welke verschillen in marginale produktiviteit kunnen
veroorzaken. Een volledige nivellering van de marginale
produktiviteit der produktiefactoren is dan ook slechts
denkbaar, indien zij zich onbelemmerd kunnen bewegen
naar de plaats, waar hun rendement het grootst is. Om
deze reden lijkt een liberalisatie van het kapitaalverkeer
dan ook een noodzakelijk complement van de vrijmaking
van het goederen- en dienstenverkeer om te geraken tot
een meer optimale aanwending an het beschikbare’ kapi-
taal in de Gemeenschap.
Ook voor de bevordering van een zuivere concurrentie
– zoals bekend is ook dit een van de doelstellingen van het
E.E.G.-Verdrag – heeft een vrjmaking van het kapitaal-
verkeer. betekenis. De opheffing van restricties ‘in het
kapitaalverkeer zal er immers toe kunnen leiden dat het
kapitaal stroomt van de plaats met een lage rentevoet naar
de plaats met een Eoge rentevoet. Op deze wijze vindt een
ontwikkeling plaats in de richting van een zekere egalisatie
van de in de verschillende landen geldende rentevoeten.
Dit zou betekenen, dat de ondernemingen in de verschillen-
de landen van de gemeenschappelijke markt onder meer
gelijke voorwaarden financieringsmiddelen zouden kunnen
aantrekken.
Voorts moet worden opgemerkt, dat een onvoldoende
liberalisatie van het kapitaalverkeer de liberalisatie in
andere sectoren minder effectief zou maken. Zo heeft bijv.
het recht van vrije vestiging in andere Lid-Staten slechts
een beperkte betekenis indien niet tevens de daarmee
verbônden directe investeringen van nog bestaande belem-
meringen zouden
zijn
ontdaan. Een ander voorbeeld in dit
verband vormen de emigrantenovermakingen. De hand-
having van een restrictief systeem terzake van deze transfers
zou ongetwijfeld een ongunstige invloed hebben op de –
vrijheid van het personenverkeer, welke eveneens in het
kader van de E.E.G. wordt nagestreefd.
Een vrij kapitaalverkeer kan ten slotte
bijdragen
tot een
evenwichtige betalingsbalans, namelijk indien het kapitaal
stroômt van een land met een betalingsbalansoverschbt
naar een land met een betalingsbalanstekort. Indien echter
de kapitaalbewegingen niet hun oorzaak vinden – in een
ongelijkheid van de rentevoet doch voortspruiten uit
koersspeculaties, kan een liberalisatie van het kapitaal-
verkeer. echter eveneens tot ernstige betalingsbalansver-
storingen leiden.
Voor bepaalde vormen van kapitaalverkeer (m.n. enige
kortlopende kapitaalbewegingen) weegt in het ‘algemeen
de vrees voor . verstorende invloeden zwaarder dan .het
positieve aspect van een eventuele bijdrage tot een even-
wichtige betalingsbalans. Terzake van de liberalisatie vân
deze vormen van kapitaalverkeer kan men dan ook een
grote terughoudendheid bij de monetaire autoriteiten
constateren.
De omstandigheid, dat het kapitaal niet
altijd
stroomt
in de economisch meest gewenste richting, kan eveneens
aanleiding geven tot een zekere terughoudendheid ten
aanzien van de liberalisatie van sommige vormen van
kapitaalverkeer. Bij vrij kapitaalverkeer bestâat het risico-
1
)Zie Meade: ,,Problems of Economic Union”, bij. 56ev.
579
1 i
dat het kapitaal zich beweegt naar meer geïndustrialiseerde
gebieden omdat het daar kan profiteren van een gunstiger
infrastructuur, terwijl aan dit kapitaal, uit een oogpunt
van structurele ontwikkeling, in onderontwikkelde gebieden
juist de meeste behoefte bestaat.
Het bezwaar dat in het algemeen bestaat tegen een ver-
gaande liberalisatie van het kapitaalverkeer, is, zoals reeds
werd opgemerkt, dat de landen hiermee een instrument van
monetaire en economische politiek uit handen geven. Voor
een deel zou dit bezwaar zijn grond verliezen, indien een
nauwe coördinatie van de economische en monetaire
politiek tot stand kan worden gebracht. Het komt immers
voor, dat landen in het kader van hun structurele en/of
conjuncturele politiek, ritiddelen gebruiken, die de door
andere landen gevoerde politiek kunnen doorkruisen. In
het algemeen wordt daarmee de effectiviteit van de door
de onderscheidene landen autonoom gevoerde politiek
beperkt. Een coördinatie maakt het mogelijk de instru-
menten van economische en monetaire politiek – die door
de integratie met de daaraan verbonden opheffing van
allerlei restricties minder gevarieerd worden – effectiever
aan te wenden.
In het kader van de E.E.G. worden thans de eerste stap-
pen ondernomen om tot deze noodzakelijke coördinatie
te geraken. In dit verband moge worden gewezen op de
oprichting van het Comité voor de Conjunctuurpolitiek.
Hierin hebben van alle Lid-Staten hoge regeringsfunctio-
narissen zitting, die in het bijzonder bevoegd zijn op het
terrein van de economische en monetaire politiek. Men zal
trachten in dit kader een coördinatie van de conjunctuur-
politiek tot stand te brengen. Dit is echter een eerste begin
en veel zal nog moeten worden gedaan, voordat van een
effectieve coördinatie zal kunnen worden gesproken.
De richtlijn, die onlangs door de Raad van de E:E.G.
werd vastgesteld, vormt een compromis tussen de uit de
instelling van de gemeenschappelijke markt voortvloeiende
noodzaak van liberalisatie van het kapitaalverkeer ener-
zijds en de voorshands nog geboden blijvende behoed-
zaaniheid anderzijds. Di(mogeblijken
bij
de thans volgende
bespreking van de inhoud der richtlijn.
Inhoud van de
richtlijn.
Deze eerste richtlijn heeft uitsluitend ten doel, terzake
van eefi aantal vormen van kapitaalverkeer, de deviezen-
restricties op te heffen. Andere belemmeringen, zoals die
welke een fiscaal karakter hebben of van administratieve
aard zijn, zijn thans nog buiten beschouwing gebleven.
De verschillende vormen van kapitaalverkeer, die in een
door de Raad van de E.E.G. eveneens aanvaarde nomen-
clatuur uitputtend zijn opgesomd, worden in de richtlijn
verdeeld in drie categorieën.
De eerste categorie omvat die vormen van kapitaalverkeer
welke onvoorwaardelijk dienen te worden geliberaliseerd.
Voor een tweede categorie wordt eveneens een liberali-
satie door de Lid-Staten voorzien. Met inachtneming van
bepaalde procedurele voorschriften kunnen de landen
echter deze liberalisatie achterwege laten of ongedaan maken
indien de door hen gevoerde monetaire en economische
politiek zich hiertegen verzet.
De derde en laatste categorie vormen die kapitaalbewe-
gingen, terzake waarvan thans geelT liberalisatie is voorzien,
en alleen een onderzoek door de Gemeenschap naar de
mogelijkheden van verdére liberalisatiemaatregelen wordt
voorgeschreven.
Tot de eerste categorie behoren onder andere:
– directe investeringen alsmede de transfers van de
liquidatie-opbrengsten van directe investeringen;
– beleggingen in onroerende goederen;
– kapitaalbewegingen met een persoonlijk karakter;
– kapitaalverkeer dat betrekking heeft op kortlopende
of middellange financiering van het handelsverkeer;
– de verhandeling van de reeds in circulatie zijnde en ter
beurze verhandelde effecten.
Onder directe investeringen worden verstaan die inves-
teringen, welke gericht zijn op de vestiging of handhaving
van duurzame economische betrekkingen tussen de kapi-
taalverschaffer
enerzijds
en een onderneming anderzijds;
met name gaat het hier om de oprichting van dochter-
maatschappijen en filialen alsmede om de verwerving van
een aandelenpakket van een onderneming, waardoor het
mogelijk wordt daadwerkelijk deel te hebben in het beheer
van een onderneming ofwel een controlerend belang daarin
te hebben. Rëeds in het voorgaande is gewezen op de
betekenis van de vrijmaking van directe investeringen voor
het recht van vrije vestiging en daarmede voor de werking
van de gemeenschappelijke markt.
Het kapitaalverkeer met persoonlijk karakter omvat
eensdeels vormen van kapitaalverkeer welke nauw verband
houden met de vrijmaking van het personenverkeer (onder
andere emigrantenovermakingen), daarnaast een aantal
vormen van kapitaalverkeer die in de persoonlijke sfeer
liggen (erfenissen, schenkingen enz.) en terzake waarvan
men
bij
liberalisatie niet met ernstige gevolgen voor de
nationale economie behoeft rekening te houden.
De wenselijkheid van financiering van handelstransacties
tussen de landen van de Gemeenschap en daarmede de
bevordering van het onderlinge handelsverkeer behoeft
geen nader commentaar.
De vrijmaking van het ter beurze plaatsvindende effecten-
verkeer, ten slotte, zal in principe reeds kunnen bijdragen
tot een zekere egalisatie van de vraag- en aanbodverhou-
dingen op de openbare kapitaalmarkt in de zes landen en
is daarmede van veel belang voor de goede werking van de
gemeenschappcljke markt. Wat het effectenverkeer betreft
zij volledigheidshalve nog vermeld, dat het als overgans-
maatregel onder bepaalde voorwaarden aan de landen is
toegestaan, de liberalisatie van de effectenaankopen door
ingezetenen te beperken tot financiële instellingen, alsmede
tot ondernemingen voor zover deze effecten verwerven van
een onderneming met eenzelfde statutair doel.
Volledige vrijheid van kapitaalverkeer impliceert dat de
transfers, die verband houden met het kapitaalverkeer,
tegen stabiele koersen moeten plaatsvinden. De mogelijk-,
heid van koersschommelingen betekent een extra risico
en daarmede een zekere belemmering van het kapitaal-
verkeer. In de richtlijn is dan ook bepaald, dat alle trans-
fers verband houdende met de eerste categorie van kapitaal-
bewegingen moeten plaatsvinden, ofwel via een officiële
markt, waar de koersschommelingen binnen officieel vast-
gestelde limieten blijven, ofwel via een zgn. ,,vrije markt”,
dit laatste echter op voorwaarde dat de koersen op deze
markt niet blijvend en in belangrijke mate afwijken van de
officiële pariteit. Wordt aan deze bepaling door een Lid-
Staat niet voldaan, dan is dit land in strijd met de door
hem aangegane verplichtingen.
Voor de op het effectenverkeer betrekking hebbende
transfers is de handhaving van de koersfluctuaties op de
,,vrje markt” binnen zekere grenzen niet bindend voor
–
geschreven. Slechts bevat de richtlijn een intentieverklaring
580
1-6-1960
der Lid-Staten en kan de Commissie terzake aan een land
aanbevelingen doen. In tegenstelling tot de transfers, die
buy, verband houden met directe investeringen çn kapitaal-
verkeer met persoonlijk karakter, wordt het verrichten
van op effectenverkeer betrekking hebbende transfers via
een ,,vrije markt”, zelfs indien op deze markt omvangrijke
koersschommelingen optreden, door de richtlijn niet uitge-
sloten. Dit verschil is als ‘volgt te verklaren. Het systeem
van de ,,vrije markt”, hetwelk impliceert, dat de monetaire
autoriteiten niet verplicht zijn in het koersverloop te inter-
veniëren, kan een zekere bescherming vormen van de
betalingsbalanspositie en de deviezenreserves van een
land. In tegenstelling tot de transfers verband houdende
met directe investeringen en kapitaalverkeer met persoon-
lijk karakter, waar een liberalisatie niet tot grote kapitaal-
stromen aanleiding zal geven, lijkt een dergelijke bescher-
mingsmogelijkheid gerechtvaardigd bij een liberalisatie van
het effectenverkeer, aangezien hiermee de mogelijkheid van
omvangrijke kapitaalinvoer en -uitvoer wordt geschapen.
Tot de tweede categorie van kapitaalverkeer, terzake
waarvan een voorwaardelijke liberalisatie is voorzien,
behoren o.a.
– emissies van een buitenlandse onderneming op de
binnenlandse kapitaalmarkt en omgekeerd;
– leningen en kredieten die een zuiver financieel karakter
hebben (dus niet samenhangen met handelstransac-
ties);
– aan- en verkoop van niet ter beurze verhandelde
effecten.
Het betreft hier dus enerzijds vormen van kapitaalver-
keer, waarvan de liberalisatie een belangrijke invloed kan
hebben op de economische en monetaire situatie van een
land
(bijv.
emissies), anderzijds kapitaalbewegingen welke
geen verband houden met transacties in de reële sfeer en
waarvan de liberalisatie een minder hoge prioriteit heeft
voor een goede functionering van de gemeenschappelijke
markt.
Zoals reeds werd opgemerkt, behouden de landen hier
een zekere mate van vrijheid om te beslissen of zij al of
niet tot de liberalisatie zullen overgaan dan wel nieuwe
restricties zullen invoeren. Er is echter een procedure
voorzien, volgens welke de Commissie moet worden ge-
raadpleegd en deze een Lid-Staat kan aanbevelen de gehand-
haafde of nieuw ingestelde beperkingen op te heffen.
De derde categorie van kapitaalbewegingen waarvoor
thans in het geheel geen liberalisatie wordt voorzien omvat
met name het kortlopende kapitaalverkeer; op de achter-
grond staat de vrees voor ,,hot money”-bewegingen.
De vraag rijst, of voor die vormen van kapitaalverkeer,
welke ingevolge de nieuwe richtlijn moeten worden gelibe-
raliseerd, nu ook het systeem, volgens hetwelk speciale
vergunningen moeten worden aangevraagd, alvorens de
transfers kunnen plaatsvinden, dient te worden afgeschaft.
Voor een deel zal dit inderdaad het geval zijn, nl. wat
betreft het effectenverkeer, omdat een vrijheid niet reëel
en effectief zou zijn, als steeds een vergunning zou moeten
worden aangevraagd, zelfs als deze altijd wordt verleend.
Voor de andere vorm van kapitaalverkeer behouden de
landen de mogelijkheid om een systeem van speciale
vergunningen te handhaven, met dien verstande echter dat
een vergunning in reële gevallen steeds moet worden ver
–
leend. Op deze wijze kunnen de landen een realiteitscon-
trole uitoefenen, die noodzakelijk is zolang er nog bepaalde
vormen van kapitaalverkeer aan deviezenrestricties onder•
worpen blijven.
Praktische betekenis van de richtlijn.
De praktische betekenis van de van kracht geworden
richtlijn is in de eerste plaats dat een groot deel van de
tot nu toe door de Lid-Staten genomen maatregelen ter
liberalisatie van het kapitaalverkeer in• E.E.G.-verband
wordt geconsolideerd. Ten aanzien van de kapitaalbewe-
gingen die onvoorwaardelijk moeten worden geliberaliseerd,
kunnen de landen slechts nieuwe deviezen,restricties invoe-
ren door een beroep te doen op de ,,clauses de sauvegarde”
voorzien in de artt. 73, 108 en 109 van het E.E.G.-Verdrag.
Art. 73 laat restricties toe in geval van verstoring van de
kapitaalmarkt; de artt. 108 en 109 maken restricties moge-
lijk in geval van betalingsbalansmoeilijkheden. In beide
gevallen echter is de goedkeuring van de Commissie voor
de toepassing van de restricties noodzakelijk. De aanvaar-
ding van de richtlijn betekent dus dat de landen van de
Gemeenschap een zekere mate van soevereiniteit prijs
geven.
Behalve consolidatie van reeds door de Staten unilateraal
genomen maatregelen zal de richtlijn in sommige gevallen
ook tot gevolg hebben dat de landen nieuwe maatregelen
zullen moeten treffen. Zo wordt de Franse Regering ver-
plicht de directe investeringen en de transfers van hun liqui-
datie-opbrengsten – vorm van kapitaalverkeer die aldaar
tot nu toe aan restricties onderworpen was – te allen
tijde toe te staan. Zo zal voorts Italië, dat directe invëste-
ringen door ingezetenen in het buitenland slechts toestond
voor zover het ging om investeringen in ondernemingen
met eenzelfde statutair doel, thans alle directe investeringen
in het buitenland moeten toestaan.
Samenvattend kan worden vastgesteld, dat de nieuwe
richtlijn, die thans in Europees verband van krachtis, niet
zal leiden tot ingrijpende veranderingen in het kapitaal-
verkeer. Niettemin is deze richtlijn van grote betekenis,
omdat door het creëren van een procedure van toezicht
en overleg in E.E.G,-verband, het kapitaalverkeer niet
langer uitsluitend een aangelegenheid van de nationale
regeringen vormt maar dat
bij
het nemen van maatregelen
door een land ook de belangen van de E.E.G.-partnerlanden
tot hun recht kunnen komen. Het is duidelijk dat hiermede
de totstandbrenging en de werking van de gemeenschappe-
lijke markt in aanzienlijke mate wordt bevorderd.
Brussel.
D. C. BREEDvELD, ec. drs.
Geldmarkt.
Drie oorzaken kunnen worden aangewezen voor, de
krapte, die in de verslagweek op de geldmarkt heeft ge-
heerst, ni. de gebruikelijke stijging, in verband met het
einde van de maand, van de bankbiljettencirculatie, de
voorbereidingen voor de storting op de staatslening op
1 juni as. en een voortdurende vraag naar guldenskre-
dieten uit het buitenland. De financiële transacties van
Ijet Rijk vormden in de afgelopen week, in tegenstelling
met de week daarvoor, klaarblijkelijk onvoldoende tegen-
wicht. De koers van de dollar, die verschillende dagen op
het interventiepunt heeft gestaan, wijst erop, dat het buiten-
landse liquiditeitsreservoir is aangesproken, zoals dit ook
in de op 23 mei eindigende week in bescheiden mate het
geval is geweest. Zekerheid hierover zullen
wij
eerst hëbben
na publikatie van de weekstaat der Centrale Bank.
Dat onder de heersende omstandigheden geen belang-
stelling voor aankoop van schatkistbiljetten bij de Agent
bestaat, behoeft geen betoog. ‘
1-6-1960
581
Indexcijfers aandèlen
1953 = 100
Algemeen
[ntern. concerns
……………………
I
ndustrie
………………………………
Scheepvaart
Banken
Cultures
………………………………
4
jan.
20 mei 27 mei 1960
1960
1960
372
.
362
377 547
540
567
268 261
270
187 156 160 190 184
.188
154 137 137
Bron:
ANP—CBS.
Aandelenkoersen.
Kon
:
‘Petroleum
………….. . ………
f. 179,20
f. 139,— f. 142,60
Unilever
………………………………
809
817
853
Philips
…………………………………
835½ 955½
1036
1
/2
A.K.0 .
…………………………………
514
464
1
/2
474
Kon.
Ned.
Hoogovens
……………
900
623½
684
VanGelder
Zn .
……………………
270
261
267½
H.A.L.
…………………………………
186½
13514
138½
Amsterd.
Bank
………………………
340
330½
339
1
/4 Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
166
162½
156½
New
York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow
Jones Industrials
679 625
625
Effectieve rendementen
obligaties.
gen.
*
8
jan.
20
mei
27
mei
looptijd
1960
1960
1960
3
pCt. Invest. Cert.
…
4
j.
3,73 3,77
3,78
4½
pCt.
Ned.
1959
……
12½
j.
4,48
4,54
4,54
3½
pCt. Ned.
1955 1
…
17½
j.
4,31
4,32
4,33
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en
Koersvergelijking.
C. D.
JONGMAN.
De jongste liberalisatiemaatregelen op valutagebied van
De Nederlandsche Bank, hierop neerkomend, dat termijn-
verkopen door ingezetenen vrij zijn en de beperkingen bij
aankoop vân valuta hetzij contant of op termijn eveneens
zijn verdwenen, behalve dat bij dit laatste een winstafro-
ming zal plaatsvinden ingeval
bij
een devaluatie geen
contractuele schuld aan een niet-ingezetene bestond, zullen,
zover ik ‘kan zien, geen rechtstreekse invloed op de held-
markt hebben.
Kapitaalmarkt.
Twee gebeurtenissen op de kapitaalmarkt mogen hier
niet onvermeld blijven. De eerste betreft de voorgenomen
emjssiè van een 44pCt.
iii
aandelen converteerbare lening
van de’ Hollandsche Bank-Unie. Om twee reden is deze
emissie opvallend. In de eerste plaats omdat voor de ver-
sterking,van het aandelenkapitaal – dit is zonder twijfel
het doel van de lening – de omweg via de converteerbare
obligatie is gekozen, een vorm, die
bij
het bankwezen nog
niet werd toegepast. De tweede is, dat de verhoging van
het aandelenkapitaal als zodanig noodzakelijk werd ge-
acht. De functie van dit eigen vermogen isbij een bank in
oorsprong geweest een stootkussen te vormen tegen ver-
liezèn. Deze functie is
bij
de meeste banken echter reeds
lang gelegd
bij
de geheime reserves. Aantasting van de
open reserves, laat staan van het aandelenkapitaal, zou
voor een bank de doodsteek zijn.
Het ‘tweede feit is de koersstijging van Philips boven
1.000 pCt.;
op
vrijdag
jI. zelfs tot 1.033-1.0384. Op 4 janu-
ari.van dit jaar stond Philips nog op 8354. Zou een zoda-
nige prijsstijging bij de goederen voorkomen, dan zou de
Centrale Bank en de Regering misschien niet in paniek
geraken, maar toch onmiddellijk de scherpste maatregelen
nemen. Een prijsstijging van aandelen blijft men in alle
rut ‘aanzien. Opnieuw blijkt buitenlandse vraag de motor
te
zijn
voor ons binnenlands effectenprijsniveau.
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 11 19 80
MAURTTSWEG 23
*
ROTFERDAM
KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan ;te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
beu van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uwper
soneelannônces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling
Postbus 42— Schiedam
582
Op ons hoofdkantoor te Amsterdam vaceert de
functie van
.
S.
assistent
van de
algemeen verkoopleider
(leeftijd 25-35Iaar)
– Gezien. d,adrd der werkzaamheden, en het niveau
van de functie wordt de voorkeur gegeven dan
iemand met:
•
een middelbare schoolopleiding
•
praktische ervaring op commercieel gebied
•
scholing of ervaring op economisch en/of
organisatorisch terrein.
H
Zij, die meneh aan bovenstaande
eisen
te
voldoen
en voor deze
functie
be/angstelling hebben,
kunnen
hun sollicitaties richten aan de
afdeling
Personeels-
H
zaken
der
N:V. Hema, Rusdaelstraat 49,
Arnsterdam-Z.
1-6-1960
HET STAATSBEDRIJF DER PTT
vraagt
enkele academici
afgestudeerd in een der sociale wetenschappen, met een
uitgesproken belangstelling vôor de p.ktijk van het
hedendaagsé personeelsbeleid. Zij zullen in de toekomst
• bestemd worden: voor een der afdelingen van de hoofd-
directie Personeelszaken.
•s Enige praktisché érvaring in de personeelssector strekt
tot aanbeveling. Max. leeftijd ca. 35 Jaar.
een functionârlS
Van academisch hiveau
die, in.dè sëctor’van het ni’et-technisèh onderwijs, belast
zal worden met het onderhöuden’ van contacten met
onderwijslnstellingen en «,docentenorganlsatles, alsmede
• met het verzorgen van. bedrijfs-‘ en beroepsvoorilchting
aan studéréndefl.
‘ ..
..
.Een.universitaieof darmede vergelijkbare vorrning geeft
voorkeur. Een zekere technische belangstelling is nood-
zakelijk. Max. leeftijd ca. 45 Jaar.
Schriftelijke sollicitaties voôr 19 juni’a.s.:’ te richten aan ‘de hoofd
–
directeur Personeelszaken, Centrale Directie der PTT, Kortenaerkade 12
te ‘s-Gravenhage.
Abonneert 1f op
DE ECONOMIST
Maandblad’ onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prôf.’ A. M. de Jong,
Prof. F.
J.
de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 22,50;
fr. ‘p.. post f. 23,60
1
,voor
sta-
denten f. 19,—; fr. per post
f
20,10.
:’Ab’onn’ementen . Wordez aan-
genomen döor: de boekhandel
en dor uitgevers”’
DE, ERVEN F.. BOHN
TE HAARLEM
Bij middelgrote bankinstelling met grote effecten-
clientèle kan worden geplaatst een … ‘
Drs. ‘in de Economie’
die in staat is zelfstandig de leiding op zich, te
nemen van
,
de afdeling
EFFECTE1’4-ÉESEARCH.
Deze fuictie. omvat o.m. het verzamelen, en
groeperen van financiële, en , economische ge-
gevens van verschillende Nederlandse,bedrijven
en bedrijfstakken en het aan de hand daarvan
samenstellen van publikaties in de Nederlandse.
en Engelse taal. Een’ levendige belangstelling
,
voor het Nederlandse bedrijfsleven is een eerste
Vereiste: : ……’ . ‘
Aan gegadigden wordt een interessante en zelf-
standige werkkring geboden.
‘Leeftijd .tot. 40 jaar.
.
Zij, die voor deze functie in aanmerking’ wensen
te komen, kunnen voor een psychotechnisch
‘onderzoek wordén’ opgeröepen.
Brieven onder no. E.-S.B. 8-1, postbus 42, ‘Schiedam.
1-6-1960
583
Stalen meubelen
Brandkasten
:traat
222
1
Het nog al maar siiel toene-
•’
.
. .
men van het aantal abon-
nees in het weekblad
•
Burgemeester en wethoud’eré roepen sollicitanten’ op voor de betrekking van.
wijst er wel op hozeer dit
ëhef vafl de
beleggingsadvies-orgaan, dat
. ,..
specifiek de belangen van
se
.ci’etarieafdeiiiig
de particuliere belegger be-
O
enb are. werken
hartigt, in een behoefte
.
de i’angvan .hoofda.ministrateur ter secretarie;
voorziet.
.
.. ..’
.
.
.
–
. .
De afdeling Is o.m’. belast met
–
de voorbereiding van
voorstellen en de uitvoering van besluiten op het gebied
Te verwonderen behoeft dit
van stadsontwikkeling en
wedèropbouw, gemeentewer-
eigenlijk niet, want Bel-Bel .
ken, volkshuisvesting, bouw- éii woningtoezicht.
tracht voiledÏg objectief te
Vereist worden een brede algemene. ôntwikkelig, ruime
ervaring in leidinggevende overheidafunctie, zo môgelijk zijn; het is in begrijpelijke
op het hierboven genoemde gebied, in grondige kennis
taal eschreven en zeer
van het Nederlandse bestuursrecht. Zij, ‘dle daarnaast
g,
de hoedanigheid hebben
van meester’ In
de rechten,
overzichtelijk van indeling,
genieten de voorkeur.
Vraagt toèzendlng van gratis
,salarisgrenzen:
proefnummer.
.
. hoofdadministrate’ur A f 12.852,- – f 17.431,-,’
•
hoofdadministrateur B f ‘13.869,- – f.18.703,-
(exclusief de huurcompensatles en de algemene salaris-
*
verhoging van 5
1
/
>„),
Aanstelling boven het minimum
is
mogelijk.
Abonnementen (per jaar ‘
.
‘
Aan
elders wcnende’ gehu*den worden In het algemeen
f. 19,—; p. kwartaal,f.
550)
..
de reis- of pensionkosten-en ‘de verhuiskosten vergoed.
kunnen elk kwartaal ingaan
‘ ‘
iiidlensttredlng
1 september 1960. ,
en dienen te worden opge-
tb(nnentwèe u’eken
‘rkhtèn” tot burgemeester en wet-
geven bij de Administratie
houders en te adressen aan de chef van het bureau Personeelvoorziening,
kamer 331, stadhuis, onder no, 255.
–
van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
. .
Schiedam.
584
.
1-6-1960