Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1896

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 30 1953

E

Berichten__

Winstprincipe en winstverdeling

Dr J. E. van Dierendonck

Vier maal vijf

*

J. Schilihuis

Termijnmarkt in granen te Rotterdam

*

Drs G. G’idanus

De Internationale Suikerovereenkomst

*

Drs H., te Vèlde
Het sparen in België en in Nederland

UITGAVE VAN HET NEDERLANDScH ECONOMISCH INSTITUUT

38e’JAARGANG

No 1896

WOENSDAG 30 SEPTEMBER
1953

Bent
U

,,c4U-rounct”?

Om een leidinggevende positie in het
bedrijfsleven goed te kunnen vervullen
heeft u een ,,all-round” kennis nodig van
bedrjfsorganisatorische en -economische
methoden. –

De cursus

BEDRIJFSECONOMIE EN

BEDRIJFSORGANISATIE

kan u helpen die kennis te verruimen. De
nieuwe cursus begint in October. Vraagt
prospectus aan het

Instituut voor Practische Bedrjfskunde

Van Breestraat 107 – Tel. 725252 – A’dam.

:17 _]

R. MEES & ZOONEN

Ae 1720

BANKI ERS & AS S URANTI E-MAKELAAR S

ROTTERDAM

AMSTERDAM

‘s.GRAVENHAGE

DELFT. SCHIEDAM

VLAARDINGEN

Im- en Exportkantoor te
Amsterdam vraag’t:

CORRESPONDENT

MODERNE TALEN

hoofdzakelijk Duits en Engels, bij voorkeur
met textielkennis. Leeftijd tot 35 jaar.
Prettige werkkring met mogelijkheid tot buiten-
landse reizen.

Eigenhandig geschreven brieven met opgave ver-langd salaris onder no. ESB 40-1, Bur. v. d. Blad,
Postbus 42, Schiedam.
DYNAMOS, MOTOREN, INSTALLATIES

gICRMIM

E10 E

NG MA

Uitvoering van bouw- en

betonwerken onder toepassing

van alle moderne bouw-

methoden

VPAAGT
BROCHURE WERNINK’s WERKEN No. 35

N.V. WERNINK’S BETONMAATSCHAPPIJ

LEIDEN

Directie: P. A. WERNINK Jr en Ir
j. 1.
G. VAN HOEK

COMMISSIE VAN REDACTIE: CI:. Glasz; H. W. Lambers; S. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wil.
Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
S. van Tichelen; R. Vandepulte; A. Vlerick.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.-

Redactie-adres voor België: Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs,
franco per Post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bjjkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

762

30September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN

763

Winstprincipe en winstverdeling

Voor de vraagstukken voortvloeiende uit de onder-

nemingswinst bestaat vooral na de oorlog bij wetenschap

en practijk een aanhoudende belangstelling. Dit geldt

met name voor de vraag, of en zo ja in welke voim, de

arbeiders een aandeel in de winst der onderneming dienen

te ontvangen. Tot eenstemmigheid hebben de hierover

gevoerde discussies zeker nog niet geleid; integendeel,

het koor is meerstemmig gebleken. Dit houdt ongetwij-

feld verband met het feit, dat er tussen hen, die zich met

het vraagstuk van de wenselijkheid van de winstdeling

bezighouden, verschillen in levensbeschouwing en in

economische positie bestaan. Ook de huidige stand der

economische theorie met betrekking tot het winstpro-

bleem, speelt hier een rol, het instrument heeft hier niet

de kracht van een breekijzer. Van algemeen-economische

zijde werd enige jaren geleden verklaard, dat de recente

ontwikkeling van het economisch denken, niet meer dan
een ruïne heeft overgelaten van de bestaande inkomens-

leer (en dit geldt in de eerste plaats voor de verklaring der

ondernemingswinst). Van bedrijfseconomische zijde is

de eveneens nog vrij recente uitspraak afkomstig, dat het

,,wij kennen slechts ten dele” ten aanzien van het winst-

begrip wel op bijzondere wijze wordt bewaarheid.

Het was dan ook geen verrassing, dat bij de op 26 en

27 September jI. in de Internationale School voor Wijs-

begeerte te Amersfoort gehouden conferentie over
,,Winst-

principe en winst verdeling”,
een verscheidenheid van

standpunten naar voren kwam.

Prof. Dr G. M. Verrijn Stuart, Drs D. Roemers en

Prof. Dr J. L. Mey stelden de vraag aan de orde, waarin

het maken van winst economisch zijn rechtvaardiging

vindt. Het viel op, dat uit geen dezer betogen sterke argu-

menten ten gunste van winstdeling door arbeiders

konden worden afgeleid. Zo stelde de’ eerste spreker,

dat in onze maatschappij de ondernemingswinst in het

algemeen een noodzakelijke prikkel is voor het in stand

houden van de ondernemersactiviteit. Voor zover zij is

verkregen door activiteit onder concurrentie, moet zij

toevallen aan hen, die deze activiteit uitoefenen. De heer

Roemers achtte een door het winststreven gericht stelsel

van productie wel aanvaardbaar, mits onder andere ge-

zorgd wordt voor redelijke inkomensverhoudingen. Over

winstdeling door de arbeiders toonde deze spreker zich

niet enthousiast, vnl. daar hierdoor, naar hij betoogde,

ongemotiveerde inkomensverschillen in het leven worden

geroepen. Prof. Mey bepleitte de uiterste voorzichtigheid

t.a.v. winstdelingsregelingen, daar hier voor z.i alleeq

de ,,functieloze” winst in aanmerking kwam. Dezenu

kan alleen ontstaan als uitvloeisel van beschermde posi-

ties. Het is âldus Prof. Mey, beter, te trachten, deze be-

schermde posities te elimineren, dan deze met behulp

van winstdeling door arbeiders te consolideren.

Hiertegenover bleek bij de ter conferentie aanwezige

representanten van het bedrijfsleven niet zozeer de vraag

teoverheersen, èf de arbeiders in de winst dienen te delen,

dan wel, in welke vorm de winstdeling het beste kan ge-

schieden (koppeling aaq het dividend of aan het fabri-

cageresultaat of eventueel aan de fiscale winst, uitkering

al of niet in contanten, met of zonder pooling tussen be-
drijven en/of bedrijfstakken enz.). Deze discussie toonde

aan, met hoeveel vindingrijkheid en volharding de prac-
tijk de beste vorm tracht te geven aan een maatschappe-
lijk wenselijk geacht verschijnsel ten aanzien van de in-

voering van winstdeling tussen de meeste sprekers.

Dat er immers toch geen al te grote tegenstelling be-

stond, bleek, toen Prof. Verrijn Stuart naar voren bracht,
dat er weliswaar noch op economische, noch op ethische

gronden een onbetwistbare claim voor de arbeiders op

een aandeel in de winst kan worden beredeneerd, maar

dat niettemin deze winstdeling een nuttig instrument kan

zijn ter bevordering van het saamhorigheidsgevoel in de

onderneming. Naar zijn mening heeft intussen het vraag-

stuk der winstdeling lang niet die betekenis, die er veelal

aan wordt toegekend. De arbeiders moeten zich, zo

meende spreker, van de winstdeling geen gouden bergen

voorstellen, daar het hier in de regel slechts om enkele

procenten van het totale loon gaat. Van -veel groter ge-

wicht moet z.i. de loonpolitiek worden geacht.
Rotterdam.

R. SLOT

INHOUD

Blz.

Winstprincipe en winstverdeling,
door Drs R. Slot
763

Vier maal vijf, door Dr J. E. van Dierendonck
765

Termijnmarkt in granen te Rotterdam,
door

J. Schilthuis

………………………..
767

De Internationale Suikerovereenkomst,
door Drs

G. Greidanus

………………………
768

Blz.

Boekbespreking:

Mikhail V. Condoide: The Sovjet financial sy-

stem; its development and relations with the

Western world, bespr. door Prof. Dr F. de

Roos
. …………………………..776

Aantekening

De investeringen in de Nederlandse industrie 776
Het sparen in België en in Nederland,
door Drs

H. te Velde

………………………..
770
Internationale notities:

De T.UC. over nationalisaties en loonsverho-

Ingezonden stuk:

gingen,
doorF. 1. H. Vos. ……………
777

De oplossing van het effectenrechtsherstelpro-

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet

778

bleem,
door Mr J. G. N. de Hoop Scheffer,

Statistieken:
met naschrift van
Prof Mr A. van Oven . ..
772
Bankstaten

………………………….
778
Een stem uit het bedrijfsleven:

Emissies in 1953
…………………….
779

De betekenis van de termijnhandel in granen,

Verkeer en vervoer in Nederland
………
779

door W. Verbeek
…………………..
774

Recente economische publicaties
………….
780

AUrEURSEECHT VOORBEHOUDEN

764

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.30 September 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Dr J. E. van DIERENDONCK, Vier maal
vijf.

Na alle besprekingen over de loonsverhoging is uit-

eindelijk een resultaat uit de bus gekomn, dat tegelijker-

tijd doodgewoon en hoogst verrassend mag heten. Dood-

gewoon, omdat het
weer
5
pCt is geworden, daarmee voor

de vierde opeenvolgende maal dit thans welhaast tot een

traditie gemaakte percentage bevestigend. Verrassend,

omdat het
toch
5
pCt is geworden, dat wil dus zeggen

ondanks het vastbesloten en tot het uiterste volgehouden

verzet der beide primair betrokken partijen. Schrijver

geeft een nadere verklaring, hoè het eigenlijk mogelijk is

dt over de omvang van het percentage loonsverhoging,
dat voor de compensatie van de huurverhoging en voor

de opheffing van de consumptiebeperking nodig is, zulk

een diepgaand verschil van mening kan ontstaan. In het

artikel wordt duidelijk gemaakt, op welk materiaal het

drietal deskundigen, dat in de laatste fase van het overleg

te hulp werd geroepen, alsmede vervolgens de Regering

zelve zich bij het nemen van hun beslissing konden ba-

seren en welke de voornaamste dubia daarbij waren.

J. SCHIL TH UIS, Termijnmarkt in granen te Rotterdam.

De invoer van tarwe blijft voorlopig nog in handen

van het regeringslichaam, Voedselvoorziening Import

Bureau, terwijl voor maïs, gerst, haver en rogge geleide-

lijk het werk weer aan de handel is overgedragen. Op

1 September jl. was deze terugkeer der aan de import

van. voedergranen verbonden werkzaamheden naar de

handel voltooid. De verkrijging der voor de import be-

nodigde deviezen bleef nog aan enige voorschriften ge-

bonden. Naarmate het ogenblik der bevrijding van de

import van voedergranen naderd&, werd meer en meer de

wenselijkheid gevoeld van herstel van de termijnmarkt in

granen, welke gedurende vele jaren voor de oorlog te

Rotterdam heeft bestaan. Op 23 September jI. is nu de

termijnmarkt voor maïs heropend. Uit de termijnmarkt
vloeit voor de graanmarkt van Rotterdam het voordeel

voort, dat handelaren in binnen- en buitenland er eerder

toe zullen besluiten ôm graan naar Rotterdam te ver

schepen zonder daarvoor nog een koper op het oog te

hebben, wat de doorvoerhandel zal bevorderen.

Drs G. GREIDANUS, De Internationale Suikerover-

eenkomst.

Het deel van de internationale suikerhandel, hetwelk

reeds door de bestaande preferentiële verdragen was ge-

regeld (d;i. ongeveer 7/12 ‘i’an de wereldsuikermarkt),

valt buiten de Internationale Suikerovereenkomst, welke

op 24 Augustus jI. te Londen werd gesloten. Aan de deel-

nemende exportlanden zijn basis-exporthoeveelheden toe-

gekend. De Internationale Suikerraad zal vôôr het begin

van ieder kalenderjaar een schattingmaken van de netto-

importbehoeften der deelnemende importlanden. Op

grond hiervan zal aan ieder exportland naar evenredigheid

‘van zijn basis-exporthoeveelheid een bepaald export-

quotum voor het betrokken jaar worden toege’ezen.

Doot op deze wijze het aanbod op het vrije deel der we-

:
Tek1mat te beperken, hoopt men excessieve prijsdalin-

gen te voorkomen. Mochten de prijzen twee overeenge-

komen prijsgrenzen overschrijden, dan is aanpassing

van de voor het betrokken jaar vastgestelde exportquota

mogelijk. De basis-exporthoeveelheid voor Nederland

bedraagt 40.000 ton. Bovendien is de bepaling opgeno-

men, dat Nederland over de eerstvolgende drie jaar sa-

men geen netto-export zal hebben. Mocht het aan Neder

land toegekende exportquotum in een bepaald jaar nog

onvoldoende blijken te zijn, dan is er een additionele

exportmogelijkheid ingevolge een speciale regeling voor
een aantal continentale Westeuropese landen.
Drs H. te VELDE, Het sparen in België en in Nederland.

Schrijver maakt enige berekeningen aangaande ‘de

koopkracht van het spaargeld, vergeleken met vèor de

oorlog, in België en Nederland, waaruit blijkt, dat de

vooroorlogse koopkracht van het spaargeld in beide

landen niet is hersteld. Het sparen in België heeft zich in
de laatste twee jaren bijzonder gunstig ontwikkeld, zoals

blijkt uit het verslag van de Algemene Spaar- en Lijf-

rentekas teBrussel. Het is opmerkelijk, dat terwijl in

1951 in Nederland een teruggang van het inleggerstegoed

ontstond ten gevolge van de gespannen internationale

toestand en de ingrijpende economische repercussies die

daaruit vooitvloeiden,. in België desondanks een aan-

merkelijke vooruitgang geboekt kon worden. De toene-

ming van het inleggerstegoed in 1952 in België en Neder-

land is voornamelijk te danken aan de stijging van het

bedrag der inleggingen, terwijl de terugbetalingen zich

op ongeveer hetzelfde niveau handhaafden als in het
voorafgaande jaar. De omloopsnelheid van de spaar-

gelden ligt in België op een aanmerkelijk lager niveau
dan bij de algemene spaarbanken in Nederland en ook

het peil van de.omloopsnelheid bij de Rijkspostspaarbank

is niet behaald.

SOMMAIRE

Dr J. E. van DIERENDONCK, Quatre fois cinq.

Pour la quatrième fois en suivant, á partir du premier

janvier prochain, il a été décidé d’augmenter de cinq

pour cent les salaires au Pays-Bas. L’auteur commente

dans cet article la décision prise â juste titre..

J. SCHIL TH UIS, Marché a terme des grains â Rotterdam.

A mesure que le gouvernement’ transfert au commerce

l’importation des grains de ‘consommation, on sent la

nécessité d’un marché â terme afin de juguler les risques

commerciaux. Le 23 septembre courant aT été réoüvert le

marché â terme pour le mois.

Drs G. GREJDANUS, L’accord international du sucre.

L’auteur examine le contenu de l’accord international

du sucre, conclu â Londres le 24 août dernier. L’écrivain

s’étend ensuite sur les règlementations fixées pour la

Hollandé, quant â l’importation et l’exportatin de sucr.e.

Drs H. te VELDE, L.’épargne en Belgique et en Hollande.

L’auteur compare les divers aspects de l’épargne en

Belgique et en Hollande. II démontre, entre autres, que

le solde des dépôts en 1952 s’est accrû dâns les deux pays;

quë Ja rapidité de circulation tle l’a’rgent.épargné en Bel-

gique est plus basse qu’aux Pays-Bas.

30September 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

765

Vier maal. vijf

Het doek is gevallen: de Regering heeft ten leste haar

keuze bepaald en daarmede een einde gemaakt aan een

drama, waarin de bedrijven elkander steeds sneller op-

volgden en een voortdurend groter aantal personen en

ingewikkelde situaties ten tonele werd gevoerd. De ver-

warring leek inmiddels vrijwel algemeen. geworden. Met
name de laâtste besprekingen hebben aanleiding gegeven

tot allerlei publicaties en veronderstellingen, die de indruk

moesten wekken van een vrijwel onontwarbaar geworden

knoop. Zo werd bijv. door sommige dagbladen van een

bespreking, die door enige ambtenaren op het
C.B.S.

werd gevoerd, mededeling gedaan op een wijze, die niets

meer of minder scheen te betekenen dan dat er iets mis

was met het officieel door dit bureau gepubliceerde

,,interim-prijsindexcijfer”. Alleen dit laatste reeds was

voldoende voor de meest sensationele speculaties!

Het slot van dit alles is geweest, dat uiteindelijk een

resultaat uit de bus is gekomen, dat tegelijkertijd dood-

gewoon en hoogst verrassend mag heten. Doodgewoon,

omdat het
weer 5
pCt is geworden, daarmee voor de

vierde opeenvolgende maal dit thans welhaast tot een

traditie gemaakte percentage bevestigend. Verrassend,

omdat het
toch
5 pCt is geworden, dat wil dus zeggen

ondanks het vastbesloten en tot het uiterste volgehouden

verzet der beide primair betrokken partijen.

Wat is er nu eigenlijk al die tijd aan de hand geweest?

Het is uiteraard niet mogelijk een dergelijke vraag tot

in haar laatste details te beantwoorden in een artikel, dat

niet al te uitvoerig mag worden en bovendien ,,heet van

de naald” tot stand komt. Voldoende inzicht kan échter
naar de mening van schrijver dezes worden verkregen,

indien men aanknoopt bij de vraag, hoe het eigenlijk

mogelijk is, dat over de omvang van het percentage

loônsverhoging, dat voor de compensatie van de huur

verhoging en voor de opheffing van de consumptiebe-

perking nodig is, zulk een diepgaand verschil van mening

kan ontstaan. Op het eerste gezicht beschikken wij in

Nederland imn’ers over voldoende statistische gegevens

om het effect van deze beide kwesties voor het gezinsbud-

get, alsmede de betekenis der voorgenomen belasting-

verlagingen, op bevredigende wijze te becijferen, zodat
ook een berekening van de benodigde looncompensatie

niet zo moeilijk lijkt. Een nadere verklaring is dus aller-
eerst te dien aanzien vereist.

Wat betreft de huurverhoging kan deze verklaring

gemakkelijk worden, gegeven. Het verschil van mening

had in dit geval nI. geen betrekking op de invloed van de

huurverhoging op het gezinsbudget, maar uitsluitend op

de beste methode om deze verhogende invloed te com-

penseren. Dit betekent in concreto, dat beide partijen het
eens waren over het bedrag der te verlenen compensatie,

maar dat de werkgevers meenden dit bedrag te kunnen

bereiken door de lôonsverhoging uit te drukken in een

percentage van de gemiddelde weekinkomens, terwijl de

werknemers de zgn. richtlijnlonen
1)
tot uitgangspunt

wensten te nemen. Volgens de betrokken partijen kwam

eerstgenoemde methode neer op een verhoging der be-
doelde gemiddelde inkomsten met 1,95 pCt, de tweede

op een verhoging van de richtlijnlonen met 2,6 pCt.

Hoewel dus reeds op dit punt een belangrijke afwijking

aan de dag trad, mag dit blijkens het bovenstaande niet

worden toegeschreven aan statistische onzekerheden,

‘)
Dit zijn de basisbedragen, die door de Stichting van den Arbeid worden
gehanteerd bij de beoordeling van loonvoorstellen. De werkelijke verdiensten
liggen dus ten minste op dit peil, maar veelal hoger. . …….

maar veeleer aan een verschil van inzicht omtrent het te

voeren beleid.

Het is daarbij duidelijk, dat aan beide standpunten

bezwaren zijn verbonden. Het bezwaar van het werk-

geversstandpunt is, dat de door hen gehanteerde gemid-

delde verdiensten op zodanig niveau liggen en een zo-

danige spreiding bezitten, dat er ongetwijfeld vele arbei-

ders zullen zijn, wier inkomsten beneden dit gemiddelde

zijn gelegen en voor wie de compensatie dus tekort zou

kunnen schieten. Het werknemersstandpunt beoogde deze

Sociale onrechtvaardigheid tevermijden, maar zou daar-

door veelal een niet onbelangrijke overcompensatie ten

gevolge hebben gehad: verhoging van de richtljnlonen

met x pCt leidt nl. in de meeste gevallen tot een overeen

komstige verhoging van de op deze richtlijnlonen geba-

seerde toeslage
.
n.

Aangezien het hier derhalve gaat om twee extremen,

die gèen vân beide volledig met de werkelijkheid corres-

ponderen, ligt een compromis, dat ergens tussen deze

beide uitersten in moet zijn gelegen, voor de hand. Uit-

gangspunt is daarbij geweest de gedachte, dat – afgezien

van na-oorlogse woningen, die thans echter niet in het

geding zijn – als regel tussen’ inkomen en huur een be-
paalde verhouding bestaat in deze zin, dat de huur toe

neemt naarmate het inkomen hoger ligt. Werknemers,

die werkelijk niet meer dan het minimumloon verdienen,

zullen dus i.h.a. ook in de allergoedkoopste huizen wonen
en derhalve de minste compensatie behoeven. Omgekeerd

zullen de woningen, die tot het gemiddelde huur’type

behoren, i.h.a. niet door de arbeiders met minimale in-

komsten worden bewoond, zodat de compensatie op

basis van enigszins hogere lonen mag worden berekend.

Aldus kon een schatting ,worden gemaakt van het in.

komen, dat d’or de bewôners van huizen van het ge

middelde huurtype als regel ten minste zal worden ge-

noten, waarna de op die basis benodigde compensatie

kon worden berekend Het resultaat, dat krachtens de

gemaakte veronderstellingen geldigheid had verkregen

voor diverse inkomensgroepen, bleek voor het gemiddelde
gezin en rekening houdende met de kiaderbijslag (hetgeen

in de berekeningen van werkgevers en werknemers niet

was gebeurd) 2,1 pCt te bedragen.

Aanzienlijk ingewikkelder lag de kwestie met betrek-

king tot het vraagstuk van ‘de opheffing van de consump-
tiebeperking. Hier speelden nI. inderdaad verschillen van
mening met betrekking tot de’omvang der nog resterende
consumptiebeperking een overheërsende rol. – Weliswaar

kan deze in beginsel op eenvoudige wijze worden berekend

door het verloop van loon- en prjsindices tegenover

elkander te stellen, maar ‘ten aanzien van beide reeksen

werd betoogd, dat deze niet zonder meer mochten worden

gehanteerd.

In de eerste plaats gold dit voor de beweging van de
loonindex. Deze heeft immers niet alleen de algemene
loonronden geregistreerd, die sedert de devaluatie aan

alle
werknemers ten goede zijn gekomen, maar evenzeer
de incidentele verhogingen, die daarenboven in bepaalde
bedrijfstakken hebben plaats gehad Laatstgenoemde ver

hogingen hadden slechts op beperkte groepen van arbei-
ders betrekking en hadden bovendien hun eigen merites,

bijv. om
de betrokken arbeiders in staat te stellen de

premie voor een nieuw ingevoerd bedrjfspensioenfonds

te betalen. Het is derhalve begrijpelijk, dat zelfs indien
men dit laatste voor de direct-betrokkenen als een ver-

betering van hun positie zou willen aanmerken, de werk-

766

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30September1953
nemersorganisaties er bezwaar tegen maakten deze ver-

betering ook voor alle andere loontrekkèrs te laten

meetellen en dus in mindering te laten brengen op het
nog resterende percentage consumptiebeperking. Van

werknemerszijde werd derhalve het standpunt ingenomen,

dat de door het C.B.S. geregistreerde stijging van de

loonindex moest worden gecorrigeerd voor bovenbedoel-

de incidentele verhogingen, hetgeen een eerste punt van

verschil met het werkgeversstandpunt opleverde.

Eenzelfde opvatting- werd door de vakcentralen ver

dedigd met betrekking tot de medio 1952 tot stand ge-

komen looncompensatie voor de premie van de wacht-

geld- en werkloosheidsverzekering. Hoewel in dit speciale

geval wèl sprake was van een algemene loonsverhoging,

werd te dien aanzien opgemerkt, dat deze verhoging

destijds nadrukkelijk bedoeld was om de werknemers

volledige compensatie te verlenen voor de hen opgelegde

premie. Zou men haar thans desondanks meetellen bij

het tegenover elkaar stellen van de bewegingen van lonen

en prijzen, dan zou zulks dus in feite betekenen, dat de

werkloosheidspremie toch nog geheel door de loontrek-
kenden zou moeten worden gedragen. Van werkgevers-

zijde werd daartegenover gesteld, dat de invoering van de

werkloosheidsverzekering toch als een verbetering van

de algemene positie der Nederlandse arbeiders en dus

als een bijdrage tot de opheffing van de consumptiebe-

perking mocht worden gezien. Derhalve wenste men ook

hier geen correctie op de loonindex te aanvaarden.

Alleen reeds ten gevolge van deze afwijkende inzichten

van werkgevers en werknemers met betrekking tot de

looncijfers ontstond dus een belangrijk verschil van me-

ning (in
.
de orde van grootte van 2 pCt) omtrent de om-

vang der consumptiebeperking. Daarbij komt nu echter

nog, dat ook terzake van de prjsindices wel het een en

ander in overweging viel te nemen. De prjsbeweging in

Nederland wordt geregistreerd in het door het C.B.S.

gepubliceerde zgn. interim-prijsindexcijfer, dat het prijs-

verloop weergeeft van het in 1949 verbruikte pakket van

goederen en diensten. Bij vorige gelegenheden heeft

steeds dit ,,officiële” indexcijfer aan de besprekingen ten

grondslag gelegen en er zou dus op zich zelf alle reden

zijn geweest zich ook thans weer zonder meer daarop te

baseren. Inmiddels zijn echter geleidelijk de resultaten
beschikbaar gekomen van het Nationale Budgetonder-

zoek 1951, dat dus een beeld geeft van het in laatstge-

noemd jaar verbruikte pakket. Wat lag meer voor de

hand dan te trachten deze resultaten, die dus uit een meer

recent jaar afkomstig zijn en bovendien op een veel groter

aantal gezinnen betrekking hebben, te gebruiken voor

de berekening van een nieuw prjsindexcijfer?
Het is helaas gebleken, dat deze gedachte, die op zich

zelf volkomen begrijpelijk mag heten, in de practijk tot

grote moeilijkheden en veel verwarring aanleiding heeft

gegeven. Het bleek ni. allerminst eenvoudig uit dit nieuwe

materiaal een prjsindexcijfer te berekenen, dat aan alle

eisen voldeed. In het bijzonder de omstandigheid, dat het

prijsverloop gedurende de periode
1949-1953
niet meer

kon worden .,,gewogen” met de uitgaven van 1949, maar

dat daartoe op een of andere wijze gebruik moest worden

gemaakt van de uitgaven in het tussengelegen jaar 1951,

leidde tot allerlei theoretische complicaties. Het door

partijen gedane verzoek op basis van het nationale

budgetonderzoek een prjsindexcijfer te verstrekken, gaf

dan ook aanleiding tot zoveel problemen, die vooralsnog
niet op bevredigende wijze tot oplossing konden worden

gebracht, dat ten slotte moest worden geadviseerd deze

pogingen te staken en tot de iude liefde terug te keren.

De beslissing der Regering zal dan ook ongetwijfeld, voor

zover het de opheffing der cönsumptiebeperking betreft,
gebaseerd zijn geweest op de becijferingen,, welke dien-

aangaande uit het officiële prjsindexcijfer voortvloeien.

Indien aan de inkomenszijde uitsluitend de algemene

loonronden in aanmerking worden genomen, bedraagt

de uit dezen hoofde noodzakelijke looncompensatie ca

34pCt

Het valt intussen te betreuren, dat door de bovenge-

schetste gang van zaken de goede naamvan het C.B.S.

ten gevolge van perspublicaties enigszins in opspraak is

gekomen. Voor zover uit deze publicaties de mening

mocht hebben postgevat, dat het door genoemd

bureau gepubliceerde interim-prjsindexcijfer thans niet

meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt, moge uit

het bovenstaande duidelijk zijn gebleken, dat dit geens-

zins het geval is. De discussies, die zich met name de beide

laatste weken rondom de registratie van de stijging van

het prijsniveau hebben afgespeeld, hebben geen moment

op dit officiële indexcijfer betrekking gehad, doch uit-

sluitend op de pogingen ook het Nationale Budgetonder-

zoek 1951 aan de berekening van een bruikbare prjsindex

dienstbaar te maken. De in de aanhef gereleveerde amb-

telijke bezoeken aan het C.B.S. mogen hiermede tot hun

juiste proporties zijn teruggebracht.

Rest ten slotte nog de invloed der voorgenomen be-

lastingverlagingen, waaromtrent zich eveneens diverse

verschillen tussen werkgevers en werknemers hebben

geopenbaard. Evenals bij de huurverhoging was ook hier

echter niet het beschikbare statistische materiaal de

oorzaak van de meningsverschillen, doch veel meer de

vraag in hoeverre deze verlagingen inderdaad in rekening

mochten worden gebracht. Zo werd bijv. van werkgevers-

zijde somtijds betoogd, dat rekening moest worden ge-

houden met de op komst zijnde belangrijke verlaging

van de loonbelasting, waarvan het effect op ruim 1 pCt

van het inkomen van een gemiddeld arbeidersgezin mag

worden gesteld. Door de werknemersorganisaties werd dit
laatste niet ontkend, maar werd daartegenover opgemerkt,

dat zulks in het geheel niet in aanmerking mocht worden

genomen en dat bovendien elke loonsverhoging de be-

lastingplichtigen naar een hogere tariefklasse doet over-

gaan. Inderdaad blijkt uit berekeningen, dat ten gevolge

van deze laatste factor het netto-effect van de belasting-

verlaging op het arbeidersbudget slechts ongeveer pCt

zalkomen te bedragen. Bovendien merkten de werk-

nemersorganisaties op, dat het nog maar zeer de vraag

is, of bijv. de suikerhoudende artikelen inderdaad de

prijsdaling zullen ondergaan, welke ten gevolge van de

verlaging van de suikeraccijns theoretisch mogelijk zou

zijn. Niettemin mag een zeker effect van de verlaging der

indirecte belastingen natuurlijk in elk geval aanwezig

worden geacht. Aangezien dit naar algemeen inzicht op

ten minste 0,8 pCt mocht worden gesteld, heeft de

Regering bij haar beslissing met deze verlichting van lasten

stellig rekening gehouden.

Het zal uit het bovenstaande wefficht enigszins duide-

lijker zijn geworden, op welk materiaal het drietal des-

kundigen, dat in de laatste fase van het overleg te hulp
werd geroepen, alsmede vervolgens de Regering zelve

zich bij het nemen van hun beslissing konden baseren en

welke de voornaamste dubia daarbij waren.

‘s.Gravenhage.

Dr J. E. VAN DIERENDONCK.

30 September 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

767

Termijnmarkt in granen te Rottérdam

Bij de bevrijding van ons land, toen aanvoer van goe-

deren uit het buitenland en met name van overzee weer

mogelijk werd, heeft de Regering de import van vele

door ons land benodigde goederensoorten ter hand ge-

nomen. Tot die goederensoorten behoorde ook het graan

voor de voeding van mens en dier, voor zover de eigen

productie niet in de behoefte voorzag. Wel werd bij deze

invoer gebruik gemaakt van de adviezen van de handel,

doch als enig importeur fungeerde een regeringslichaam,

het Voedselvoorziening Import Bureau (V.I.B.), dat het

geïmporteerde graan verkocht aan de handel en de ver-
werkers, die de distributie verzorgden.

Tot kort geleden is het zo gebleven, al was reeds lang

gebleken, dat de Regering de graanimport gaarne hoe

eer hoe liever weer aan de handel zou overlaten. Het

heeft echter heel wat voeten in de aarde gehad, voordat

daartoe kon worden overgegaan, althans wat de voeder-
granen betreft. De invoer van tarwe blijft voorlopig nog

in handen van het V.I.B., maar voor maïs, gerst, haver

en rogge is geleiçlelijk het werk weer aan de handel over-

gedragen. Op 1 September jl. was deze terugkeer der

aan de import van voedergranen verbonden werkzaam-

heden naar de handel voltooid, al bleef de verkrijging

der voor de import benodigde deviezen nog aan enige

voorschriften gebonden.

Naarmate het ogenblik der bevrijding van de import

van voedergranen naderde, werd tevens meer en meer de

wenselijkheid gevoeld van herstel van de termijnmarkt

in granen, welke te Rotterdam gedurende vele jaren voor

de oorlog heeft bestaan en gebloeid. Zelfs waren velen

de mening toegedaan, dat het de handel zonder termijn-

markt moeilijk zou vallen, zijn importtaak weer naar

wens te vervullen. In de graanhandel is namelijk de termijn-

markt een waardevol middel om de handelaar in staat te

stellen tot het tot stand brengen van een geregelde import-

stroom van voldoende omvang van buitenlands graan.
Dat hangt onder andere samen met de mogelijkheden,

die de termijnmarkt biedt voor het beperken der risico’s,

welke de dikwijls omvangrijke schommelingen der graan-

prijzen met zich brengen voor hen, die zich in het kader

van hun bedrijf genoodzaakt zien voorraden graan aan

te houden, of met het oog op in de toekomst te verwachten

afzetmogelijkheden graan in het buitenland aan te kopen,
dat eerst over enige tijd beschikbaar zal zijn voor de ver-

koop in Nederland.

Die risico’s moeten ook in de tegenwoordige tijd niet

worden onderschat. De kans op daling der prijzen lijkt

namelijk niet gering. Reeds geruime tijd is een prijsdaling
gaande, doch het prijspeil is nog zodanig, dat met verdere

voortgang daarvan moet worden gerekend, al is daarover

met enige zekerheid uiteraard niets te zeggen, ondanks

de eerder op verdere prijsdaling duidende voorraadpositie

op de wereldmarkt. Om nu te kunnen zorgen voor een
geregelde aanvoer van buitenlands graan en voor vol-

doende voorraden, zonder dat dit met te grote prjsrisico’s

gepaard gaat, dient de handel weer te beschikken over

de middelen, die de termijnmarkt hem daartoe biedt.

Aan zijn inkopen van graan in de exportlanden ver

bindt. de importeur dan namelijk een verkoop in de

termijnmarkt, hetgeen zeggen wil, dat hij de verplichting
op zich neemt om in een zekere, in een min of meer ver-

wijderde toekomst liggende, maand een hoeveelheid dier

graansoort te leveren. Het behoeft niet in zijn bc-

doeling te liggen, te zijner tijd werkelijk tot die levering

over te gaan en in de meeste gevallen is hij dat niet vati
plan. Doel van zijn verkooptransactie is meestal slechts

beperking van het risico van prijsdaling, want als werkelijk

prijsdaling intreedt, wordt weliswaar het door hem inge-

kochte graan te duur, maar op de termijnmarkt is dan

het prijspeil eveneens gedaald en op zijn verkooptrans-

actie is dientengevolge
mbst
ontstaan.

Als nu voor het ingekochte graan geleidelijk kopers

zijn komen opdagen en dit tot gedaalde prijs moet worden

verkocht, wordt daarop weliswaar verlies geleden, maar

dan kan tevens tegenover het in de termijnmarkt afge-

sloten verkoopcontract een inkoop worden geplaatst.

Beide worden dan met elkaar verrekend, hetgeen tegen-

over het op het effectieve graan geleden verlies een winst

oplevert. Ondanks de prijsdaling levert dan ten slotte de

gecombineerde transactie (import- en termij ntransactie

tezamen) een voordeel op, terwijl zonder de termijnmarkt
slechts een verlies zou zijn ontstaan..

– En wanneer ten slotte het voor de import gekochte

graan geen kooplust ontmoet is er altijd nog de mogelijk-

heid om het termijncontract niet op de hierboven weer-•

gegeven wijze af te rekenen, doch het te vervullen door

enlafl9ô i,crôcheen:

jukteuM~Mmer
1852-1952 ucrn
,,IJe Economist

10,0

Orgaan van het Nederlamisch Economisch Instituut

Inhoud:

J. L. de Bruyn Kops,
door Prof.
Dr P. Hennip,nan.
Honderd jaar goede bedoelingen (De Economist
1852-1952), door
Prof.
H. W. Lambers.
Honderd jaar theoretische economie,
door Prof.
Mr
de Vries.
Honderd jaar – geld- en bankwezen,
door Prof. Dr
M. Verrijn Stuart.
Conjunctuurtheorie en conjunctuurpolitiek in hon-
derd jaren van De Economist,
door -Prof. Dr

P. B. Kreukniet.

Phoenix vrijhandel: van het naieve naar het critische
vrijhandelsstandpunt,
door Dr F. J. de Jong.
Honderd jaar openbare financiën,
door
Prof.
Dr
C. Goedhart.
Nederlands-Indië in De Economist,
door Th. Ligthart
De Economist en het sociale vraagstuk,
door
Prof.
Dr
J. Tinbergen.

Uitgevers:

DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM.

768

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 September 1953

werkelijke levering. Voor de graanmarkt van Rotterdam

vloeit daaruit nog het voordeel voort, dat handelaren in
binnen- en buitenland er eerder toe zullen besluiten om

graan naar Rotterdam te verschepen zonder daarvoor
nog een koper op het oog te hebben. Het daaraan ver

bonden risico van prijsdaling en van de onmogelijkheid

om bij aankomst van het graan daarvoor een koper te

vinden en dus kosten van opslag te moeten maken, kun-
nen zij immers ontgaan door een verkoop in de termijn-

markt. Hierin ligt’.dus een stimulans voor de graanaan-
voeren naar Rotterdam en van het aanbod op de Rotter

damse markt, niet slechts voor de voorziening van

Nederland, doch ook voor de doorvoer naar andere

landen in West-Europa. Zo kan dus de termijnmarkt

bevorderlijk zijn aan de ontwikkeling van de Nederlandse
doorvoerhandel.

Uit het bovenstaande is wel gebleken, dat de termijn-

markt haar rol slechts goed kan vervullen, indien het

aanbod der verkopers in voldoende mate door kopers

wordt opgenomen. Dat zijn in de eerste plaats degenen,

die zich wensen te beveilign tegen mogelijke prijsstij-

gingen. Bijvoorbeeld zijn dat fabrikanten, die in het kader

van hun bedrijf hun producten plegen te verkopen ter

levering in de een of andere toekomstige p3riode. Het is

voor hen om verschillende redenen het voordeligst, wan-

neer zij ook de granen, die als grondstoffen voor deze

producten moeten dienen, eerst behoeven te betalen en

te ontvangen omstreeks diezelfde periode, doch veelal is

op het moment van de verkoop der producten een aan

deze eisen voldoende aankoopvan die grondstoffen van

de meest geschikte herkomst, soort en kwaliteit nog niet

mogelijk. Wachten met de aankoop betekent het aanvaar

den van het risico van prijsstijging en om zich daartegen

te beveiligen, verricht men een aankoop in de termijn-

markt. Als dan ten slotte op het daarvoor geschikte mo-

ment de grondstoffen worden gekocht, plaatst men tegen

diç inkoop in de termijnmarkt een verkoop en daar-op

volgt weer afrekening met de vroegere inkoop.

Tot de kopers in de termijnmarkt behoren ook zij, die

daar tevoren een verkoop hebben afgesloten en die nu

door middel van een inkoop wensen af te rekenen.

En dan treden in de termijnmarkt ook nog als verkoper

of als koper diegenen op, die een bepaalde mening hebben

.over de ontwikkeling der prijzen in de naaste of verdere

toekomst. Wie van hen hogere prijzen verwacht, treedt

in de termijnmarkt als koper op en wie meent, dat de

prijzen zullen dalen, sluit een verkoop af. Beiden hopen,
dat hun mening de juiste zal blijken te zijn en dat zij hun

transacties dus binnenkort met winst zullen kunnen af-

rekenen. Dat is de speculatie, die zich in iedere termijn-

markt voordoet en die naar veler mening niet tot haar

aantrekkelijkste zijden behoort. Men vergete echter niet,

dat de speculatie zowel het aanbod als de kooplust in

een termijnmarkt stimuleert en er dus toe bijdraagt, dat

er in de termijnmarkt voortdurend gelegenheid bestaat

om koop- zowel als verkooptransacties af te sluiten voor

wie als hulpmiddel in zijn bedrijf aan één van beide be-

hoefte heeft. Teneinde goed aan haar doel te beantwoor-

den heeft een termijnmarkt de ononderbroken mogelijk-

heid van koop en verkoop bepaald nodig. –

Een termijnmarkt dient voorts zodanig georganiseerd

te zijn, dat de zo volstrekt mogeljke zekerheid bestaat,

dat de daar gesloten transacties correct worden afgewik-

keld; zowel wanneer dat geschiedt door middel van af-

rekening als wanneer tot levering wordt overgegaan.

De termijnmarkt voor granen te Rotterdam heeft aan die

eis steeds in hoge mate voldaan. –

De reeds enige tijd gaande zijnde voorbereidingen voor
het herstel van die markt leveren enige moeilijkheden op,

welker overwinning tijd kost, zodat de opening langer op
zich heeft laten wachten dan aanvankelijk werd gehoopt.

Die moeilijkheden vloeien voornamelijk voort uit de

omstandigheid, dat het deviezenverkeer nog niet zijn vol-

ledige vrijheid heeft herkregen. Verwacht mag echter

worden, dat binnenkort regelingen tot stand zullen zijn

gekomen, waardoor de op dit gebied aanwezige klippen

worden omzeild. Dan zal ongetwijfeld de termijnmarkt

in een of meer graansoorten (met name mais en gerst

komen daarvoor in aanmerking) te Rotterdam haar

nuttige rol voor de N&derlandse graanmarkt hervatten,

ten voordele zowel van een geregelde voorziening van

Nederland met voergranen als van de doorvoerhandel
in granen, die voorheen voor Nederland steeds van zo

grote betekenis is geweest ‘).

‘) Sedert dit artikel geschreven werd zijn de nog te overwinnen moeilijkheden
uit de weg geruimd, zodat de termijnmarkt op 23 September is heropend, voor-
loig alleen voor mais. –

‘s.Gravenhage.

JAN SCHILTHUIS.

De Internationale Suikerovereenkomst

Na. zes weken onderhandelen werd op 24 Augustus jI.
te Londen tussen 38 landen, waarvan 22 exportlanden en

16 importianden, een accoord bereikt over een Inter

nationale Suikerovereenkomst ‘). Het doel van deze over

eenkomst wordt in artikel 1 als volgt omschreven:

te bereiken, dat de wereldsuikervoorziening plaats-

vindt tégen stabiele prijzen, die zowel voor de import-

als voor de exportianden aanvaardbaar zijn;

het wereldsuikerverbruik te vergroten;

de koopkracht van de landen, welker inkomsten in

belangrijke mate van de productie, resp. de uitvoer
van suiker afhankelijk zijn, te handhaven, zodat de

producenten door het verkrijgen van redelijke opbreng-

sten in staat zullen zijn rechtvaardige arbeidsvoor

waarden en -lonen vast te stellen. –

i)
Bovendien waren op de conferentie te Londen nog 13 landen door waarnemers
vertegenwoordigd.

.

..

.

De Suikerovereenkomst is na de Tarwe-overeenkomst

de tweede belangrijke internationale goederenregeling,
die sinds het einde van de oorlog tot stand is gekomen.

Zij draagt evenwel een geheel ander karakter dan de

Tarwe-overeenkomst. Dit is toe te schrijven aan de struc-

tuur van de wereldsuikermarkt. De wereidsuikermarkt

wordt gekenmerkt door het bestaan van enkele grote

preferentiële blokken. Zo hebben de Verenigde Staten

door preferentiële afspraken met Cuba, de Philippijnen,

Porto Rico en de Hawaii-eilanden; de landen van het

Britse Gemenebest door het afsluiten van de Suiker-

overeenkomst van
1951;
Frankrijk met zijn overzeese
gebiedsdelen en de Benelux zich van het overige deel der

wereldmarkt afgezonderd en protectionistische muren

om zich opgetrokken. Ongeveer 5/12 gedeelte van de

wereldsuikermarkt kan slecJts aanspraak, maken op de

benaming ,,vrje wereldmarkt”. Het is nu juist dit deel

van de internationalesuikermarkt, waarvoor de Suiker-

30 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

769

overeenkomst is opgezet. Het deel van de internationale

suikerhandel, hetwelk reeds door de bestaande prefe-

rentiële verdragen was geregeld, valt dus geheel buiten

de nieuwe overeenkomst.

De Suikerovereenkomst van 1953 vertoont verschil-

lende punten van overeenstemming met haar voorgang-

ster, de Internationale Suikerconventie van 1937. Zij

tracht een toestand van evenwicht op de vrije wereld-

markt te scheppen door een beperking van het aanbod.

Aan de deelnemende exportianden
2)
zijn zgn. basis-

exporthoeveelheden toegekend. Deze bedragen resp.

voor:
in duizenden tonnen
België (met inbegrip van de Belgische Congo)

…………….
50
Brazilië

…………………………………………….
175
China

(Taiwan)

……………………………………..
600
Columbia
…………………………………………..
5
Cuba……………………………………………. 2.250 ‘)
Tsjechoslowakije

……………………………………..
275
Denemarken…………………………………………
70
Dominicaanse

Republiek

………………………………
600
Frankrijk (met inbegrip van de landen, die op het internationale fo-
rum door Frankrijk worden vertegenwoordigd)

…………
20
Oost-Duitsland

……………………………………….
150
Hatti
………………………………………………
45
Hongarije
…………………………………………..
40
Indonesië

………………………………………….. 250 ‘)
Mexico
…………………………………………….
75
Nederland

(met inbegrip

van Suriname)

………………….
40
Peru
………………………………………………
280
Philippijnen
…………………………………………
25
Poten
……………………………………………….
220
Rusland
…………………………………………….
200
Joegoslavië
…………………………………………
20
Totaal

…………………………………………
5.390
‘)
‘)
Deze hoeveelheid betreft de export van Cuba op de Vrije wereldmarkt en niet
die naar de Verenigde Staten. Het exportcontingent naar de Verenigde Staten
bedraagt ingevolge de Amerikaanse Suikerwet van 1948 2.300.000 ton. Cuba neemt met de helft van zijn totale uitvoer dus toch nog een sterk dominerende
positie op de Vrije wereldma:kt in.
‘) De achteruitgang van Indonesië als produclieland van suiker valt duidelijk op,
indien men bedenkt, dat de
jaarlijkse
export van Indonesië v66r de oorlog ge-
nsiddeld ongeveer 1.000.000 ton bedroeg.
‘) De totale netto-importbehoefie van de vrije wereldmarkt kan worden gesteld
op rond 5.000.000 ton.

De Internationale Suikerraad zal v66r het begin van

ieder kalenderjaar een schatting maken van de netto-
importbehoeften der deelnemende importlanden. Op

grond hiervan zal aan ieder exportland naar evenredig-

heid van zijn basis-exporthoeveelheid een bepaald export-

quotum voor het betrokken jaar worden toegewezen.

Door op deze wijze het aanbod op het vrije deel der we-
reldmarkt te limiteren, hoopt men excessieve prijsdalin-

gen te voonhomen. Mochten de prijzen toch nog twee

overeengekomen prjsgrenzen overschrijden, dan is aan-

passing van de voor het betrokken jaar vastgestelde

exportquota mogelijk. De Suikerraad is nl. verplicht de

quota te wijzigen, zodra op vijftien achtereenvolgende

marktdagen één van de vastgestelde prijsgrenzen wordt

overschreden. Voor het geval, dat de wereldmarktprijs

– hieronder te verstaan de prijs voor het contract no 4

op de New Yorkse markt – beneden 3,25 ct per ib

daalt, zullen de exportquota worden verlaagd, ingeval
hij boven 4,35 ct per Ib stijgt, zullen de quota worden

vérhoogd
3).
In Nederlandse valuta omgerekend bedragen

de beide prijsgrenzen f 27,22 per 100 kg (minimum) en

f 37,44 per 100 kg (maximum). De exportlanden is vercer

de verplichting opgelegd hun productie en voorraadvor-

ming zo te regelen, dat geen drukkende overschotten ont-
staan, maar dat steeds aan de voorziening in de bestaande

behoeften kan worden voldaan.


De basis-exporthoeveelheid voor Nederland bedraagt

40.000 ton. Bovendien is de bepaling opgenomen, dat

Nederland over de eerstvolgende drie jaar samen geen

‘) Opvallend is het deelnemen van Rusland en enkele andere landen van het Sovjet.blok. Het was trouwens reeds eerder bekend, dat de toenaderiiig tot de Sovjetstaten op commercieel terrein veel gemakkelijker plaatsvindt dan in de
politieke arena.
)
In voorkomende gevallen zal de Suikerraad eerst met vrijwillige medewerking
van de exportlanden zelf de exportquota trachten aan te passen. Zo hij hier niet
in slaagt, zullen de. quota ingeval van prijsdaling automatisch met 5 pCt worden verlaagd en in geval van prijsstijging automatisch met 74 pCt worden verhoogd.

.c41bert gegar
ij
&
o.’fl.’V.

HERENGRACHT 450 AMSTERDAM

Internationaal handelscon tact

Financiering van
de
buitenlandse handel

(Ingezonden mededeling)

netto-export zal hebben. Indien Nederland dus tot de

overeenkomst toetreedt, zal gedurende de eerste drie jaar

een netto-export in een bepaald jaar gecompenseerd

dienen te worden door een netto-import in één der andere

jaren. Hiermee is erkend, dat ons land, hoewel het in de

voorbije jaren steeds een vrij aanzienlijke netto-import

heeft gehad, in de toekomst in bepaalde jaren-toch suiker

zal mogen exporteren, indien de omstandigheden dit

wenselijk maken.

Mocht het aan ons land toegekende exportquotum in

een bepaald jaar nog onvoldoende blijken te zijn, dan is

er een additionele exportmogeljkheid ingevolge een spe-

ciale regeling voor een aantal continentale Westeuropese

landen (Frankrijk, Duitsland, België, Luxemburg en

Nederland), waarbij bepaald is, dat de suikerhandel tussen

deze landen tot een hoeveelheid van 175.000 ton per jaar

buiten de quotaregeling komt te vallen.

De overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijf

jaar. Indien op 15 December as. een voldoend aantal

landen de overeenkomst heeft geratificeerd of een ver

klaring heeft afgelegd, dat het in de eerstvolgende vier

maanden na 15 December de overeenkomst ter goed-

keuring aan zijn volksvertegenwoördiging zal voorleggen,

treedt de overeenkomst voorlopig in werking, wat het
administratieve deel betreft op 16 December 1953 en

wat de overige bepalingen betreft op 1 Januari 1954.

Afgesproken is, dat na drie jaar de werking van de over-

eenkomst ten aanzien van prijzen, en hoevee1heden zal
worden herzien en dat op dat ogçnblik ook elk land vrij

zal zijn uit te treden.

Voor de administratieve tenuitvoerlegging van de over-

eenkomst is een Internationale Suiker-raad ingesteld.

In deze Raad hebben zowel de importlanden als de export-

landen zitting; het totaal aantal stemmen van de import-

landen is gelijk aan dat van de exportlanden.
De nieuwe Suikerovereenkomst draagt onzes inziens

onmiskenbaar het karakter van een produçentenregeling.

Als hoofddoel komt duidelijk naar voren door beperking

van het aanbod de prijzen op peil te houden. In ,,The

Economist”
4)
wordt zij dan ook niet ten onrechte gety-

peerd als een ,,shelter for sugar’s Cinderellas”. Welis-

waar kunnen de importlanden,door deelneming aan de
overeenkomst enige invloed uitoefenen op de regeling
van de markt en bovendien hebben de landen zich ver

bonden de fiscale en eventuele andere lasten, die op het

verbruik van suiker drukken, te verminderen, doch het

valt te betwijfelen of deze laatste belofte effectief zal wor

den nageleefd. De vraag naar suiker is vermoedelijk vrij

inelastisch, reden waarom juist dit product in de meeste

landen een, gewild object voor de fiscus is, reden waarom

ook na een eventuele prijsdaling geen grote stijging van

de vraag is te verwachten. In dit vetband moge nog wor-

)
The Economist”, 29 Augustus 1953, blz. 583.

770

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 September,1953

den vermeld, dat aan de Suikerraad is opgedragen naar

middelen te zoeken en studies te bevorderen, die tot een

grotere consumptie van suiker kunnen leiden.

Merken wij ten slotte op, dat er zich sinds 1946-’48 –

de jaren waarin hoofdstuk VI van het Havana Charter

werd geredigeerd – een zekere gedachtenwijziging met

betrekking tot int&rnationale goederenovereenkomsten

heeft voltrokken. Terwijl aan de samenstellers van het

Handvest van Havana meer in het bijzonder dè moeilijk-

heden voor de geest stonden, die het gevolg kunnen zijn

van voorraden, waarvoor geen afzetmogelijkheid kan

worden gevonden, hoort men de laatste jaren andere ge-

luiden als zouden internationale goederenregelingen meer

in het algemeen de remedie moeten vormen tegen de

instabiliteit op de internationale goederenmarkten. De
practijk is met deze zienswijze echter niet in overeen-

stemming.

De roep om een internationale suikerovereenkomst

is ook ditmaal uitgegaan van de zijde der producenten-

landen. Wanneer de overeenkomst er in slaagt een zekere

mate van stabiliteit op de wereidsuikermarkt te brengen,

kunnen de productielanden in ieder geval gerust zijn,

dat dit op een niveau geschiedt, dat voor hen alleszins

aantrekkelijk is.

‘s-Gravenhage.

G. GREIDANUS.

Het sparen in België en in Nederland
De publicatie van het zeer uitvoerige engoed-gedocu-

nienteerde verslag van de Algemene Spaar- en Lijfrente-

kas te Brussel biedt een gerede aanleiding om de ontwik-

keling van het sparen in België op enkele punten te ver-

gelijken met die in Nederland.

Het is goed reeds aanstonds de waarschuwing in het

verslag van de Spaar- en Lijfrentekas in het oor te knopen,

dat bij de beoordeling van cijfers die op verschillende

landen betrekking hebben, grote omzichtigheid geboden

is, daar de economische en financiële verhoudingen van

land tot land -verschillen en het spaarbankwezen niet

overal dezelfde structuur vertoont. Zo kan er op gewezen

worden, dat het particuliere en gemeentelijke spaar-

bankwezen in België (zoals door de cijfers in tabel 1ge-

illustreerd wordt) slechts een geringe betekenis heeft,

zulks in tegenstelling tot de situatie in Nederland waar

het totale inleggerstegoed van de algemene spaarbanken

niet zo heel veel kleiner is dan dat van de Rijkspost-

spaarbank.

Vandaar dat in de volgende tabellen. de spaarcijfers

van de Spaar- en Lijfrentekas gésteld zijn tegenover de

gecombineerde cijfers van de algemene spaarbanken en

de R.P.S. in ons land, waardoor een naar onze mening

in voldoende mate betrouwbare vergelijkingsmaatstaf

voor het sparen in beide landen verkregen wordt.

De koopkracht van het spaartegoed in België is in 1952

ten opzichte van de basisjaren 1936-’38 voor 82,2 pCt

hersteld. Bij de vaststelling van dit percentage heeft men

zich als hulpmiddel voor het aangeven van de mate waarin

de koopkracht van de Belgische franc sedert 1936-’38

gewijzigd is, bediend van de index van de kleirihandels-

prijzen. Voor Nederland kan volgens .een soortgelijke

methode de mate van het koopkrachtsherstel worden be-

rekend. Uitgaande van het indexcijfer van de kosten

van levensonderhoud met basisjaar 1938 is 100 en even-

eens het totale inleggerstegoed van de R.P.S. en alge-

mene spaarbanken voor 1938 op 100 stellend, kan be-
cijferd worden dat de koopkracht van het Nederlandse

spaartegoed in 1952 ca 78,5 pCt van de waarde inguldens

van 1938 heeft bereikt Uit het verschil in de voor beide

landen berèkende percentages mag niet worden afgeleid

dat het koopkrachtsherstel in Nederland ten opzichte

van de vooroorlogse jaren iets minder ver gevorderd is
dan. bij ônze Zuiderburen. Het verschil in basisperiode

en ten aanzien van de index welke gebruikt werd om de

omvang van de koopkrachtswijziging aan te duiden

kunnen heel goed oorzaak zijn van het ontstaan van een

bepaalde marge. De cijfers geven dan ook niet meer dan

een globale indruk van de wijzigingen in de koopkracht

van het spaartegoed in beide landen, waardoor echter

toch – en dit is het punt waar het hier om gaat – op

duidelijke wijze wordt gedemonstreerd dat tot dusver

noch in België noch in Nederland de vooroorlogse koop-

kracht van het spaargeld is hersteld.

TABEL 1.

Inleggerstegoed

Toeneming in

Bedrag in mln van de

pCt t.o.v. het

nationale valuta

voorafgaande
jaar

1950
1
1951
1
1952
1
1951
1
1952

België
Algemene Spaar- en Lijf-
rentekas
Totaal tegoed bij de Spaarkas

36.80140.699 47.386

10,6

16,4
Particuliere Spaarkassen

6.001

6.780

8.258

13,0

21,8

Totaal

…………………..
42.802

47.479

55.644

10,9

17,2

Nederland
Rijkspostspaarbank
………..
1.365

1.298

1.338 – 4,9

3,1
Bondsspaarbanken
………….
1.117

1.105

1.192

– 1,1

. 7,9

Totaal

………………….
2.482 j 2.403
1

2.530
1
– 3,2

5,3

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het sparen in België

zich in de laatste twee jaren bijzonder gunstig heeft ont-

wikkeld. Het iswel zeer.opmerkelijk. dat, terwijl in. 1951

in Nederland nog een teruggang van het inleggertegoed

ontstond ten gevolge van de – in verband rt de oorlog

in Korea – gespannen internationale toestand en de

ingrijpende economische repercussies die daaruit voort-

vloeiden, in België desondanks een aanmerkelijke voor-

uitgang geboekt kon worden.

TABEL 2.
Spaar verkeer

Toeneming in

Bedrag in mln van

pCt t.O.v. het

de nationale valuta

voorafgaande

1950
1
1951
1
1952
1
1951
1
1952

België


Spaar- en Lijfrentekas
Eignlijke spaarhandelingers
Inleg
……………………
8.499

9.017

12.703

6,1

40,9
Terugbetaling
……………..
7.284

7.902

7.904

8,5

0,0

Saldo
…………………..
1

1.215
1

1.115
1

4799
1
– 8,2
1

330,4

Nederland

‘.
Totaal R.P.S. en Bondsspaar-
banken
Inleg
…………………….
703

715

916

1,7

28,1
Terugbetaling
………………
820

851

843

3,8 – 0,9

Saldo
…………………..

117
J

1361

73
1
– 16,21

152,9

Uit tabel 2 blijkt dat de boven geconstateerde toene-

ming va&het inleggerstegoed in 1952 in België voorame-

lijk t& dankén is aan de stijging van het bedrag der inleg-

30September 1953

EC€NvIISCH -STATISTISCHÉ’BERICHTEN

771

gingen,’
;
terwijl de terugbetalingen zich op ongeveer’ het-

zelfde-niveau handhaafden als in het voorafgaande jaar.

Het valt op dat zulks eveneens iii Nederland het geval was,

hoewel in ons landide relatieve toeneming van de inleg-

gingen veel minder sterk was.

TABI. 3.

Aantal spaarrekeningen
1)

-.

Toeneming

(x 1.000)

in pCI t.o.v: het

– –

voorafgaande

Belgie

1950 — 1951

1952

1951

– 1952
Spaar- en Lijfrentekas ……..7.046

7.128

7.229

1,2

1,4
Nederland

.

R.P.S. ………………….
..3.877

3.971

4.115

2,4

3,6
Bondsapaarbanken
………….
2.394

2.468

2.567

– 3,1

4,0

Totaal Nederland

6.271 .. 6:439

6.682

2,7

– 3,8
1)
Bij de beoordeling van de in de tabel opgenomen cijfers moet rekening wordeii
gehouden met mogelijke verschillen in het aantal slapende rekeningen. -De
rekeningen van minder dan 50 franc waarop in 5 jaar geen mutatie plaatsvond
worden door de Spaarkas als slapend aangemerkt. Van de particuliere spaar-rekeningen waren in 1952 2,26 mln slapend. Dit aantal vormde 31,9 pCt van
het totaal. Een corresionderend cijfer voor Nederland is niet bekend. –
.1

De in vergelijkig met Nederland sterke stijging van

het saldo tegoed in België kan niet worden toegeschreven

aan een naar verhouding belangrijke vergroting van het

aantal spaarrekeningen, bij de Spaar- en Lijfrentekas.

Tabel 3 doet nl. zien dat de percentages, die de toeneming
van het aantal spaarrekeningén ten opzichte van het voor-

afgaande jaar aangeven zowel voor de bondsspaarbanken

als ‘oor de R.P.S. in 1951 en
1952
hoger lagen dan bij de

Belgische zusterinsteffing.

TABEL 4.

Saldo tegoed per spaarrekening
(xf,l)

– – -.

.

,

.

j

1950

1951

1952

Belgie.
Spaar- en Lijfrentekas (omgerekend in guldens)

397

434

498

Nederland ‘
R.P.S.
…………..
-. – ………………….352

327

325
Bondaspaarbanken
………………………
466

447

464

De sterke expansie van het sparen in België komt

daarentegen vrijwel. ten volle tot uitdrukking in de toe-

neming van het gemiddeld saldo tegoed per spaarrekening.

Teneinde de vergelijkbaarheid met de corresponderende

Nederlandse gegevens te bevorderen zijn de op de Spaar

en Lijfrentekas betrekking hebbende bedragen . omge-

rekend in guldens. In elkder drie jaren
1950
t/m
1952
lag het saldo tegoed per spaarrekening bij de Spaar- ‘en

Lijfrentekas hoger dan bij de
RP.S.
en terwijl het bètref-
fende cijfer bij de bondsspaarbanken in 1950 en 1951 nog

boven dat van de Belgische spaarinstelling lag, bereikte

het overeenkomstige cijfer bij de laatstgenoemde inste1.

ling in’ 1952 eveneens een hoger niveau.

Volgens het verslag van de Algemene Spaar- en Lijf-
rentekas moet de merkwaardige toeneming van het par

ticuliere spaartegoed in
1952
aan verschillende oorzaken
worden toegeschreven. Als een der voornaamste factoren’

wordt genoemd het herstel van het’ vertrouwen der Wes-

terse landen in.het -behoud

van de vrede, waardoor een

voor het sparen gunstig psychologisch klimaat ontstond.

Voorts wordt ter ‘gedëeltelijke verklaring van de gunstige

ontwikkeling van het sparen gewezen op de lichte terug-

slag, die zich bij het Belgische bedrijfsleven voordeed.

Dit had, een lichte tendentie tot prijsdaling ten gevolge,

waardoor het publiek bij het aankopen van bepaalde con-

sumptiegoederen geneigd was een afwachtende houding

aan te nemen. Daardoor trad een verschuiving mde be-

steding der-inkomens op, waardôor ‘het sparen bevorderd

werd.. Ook liet’interen op doof de consümenten hâ h’et.

uitbreken ‘van het coffict in Kbîéa ‘ge’ornidé ‘ooi’raden;

101
1

• ‘”:’
” •__

0

(Issgezostcten s,sededeling)

was oorza’ak dat ëen rehitief groot aeei van het
1
nieiw vei-

worven inkofrien bespaard werd, terwijl’ teii slotte edei’t

Maart .1952 de verhoging

van de bedrageii — tot resp.

75.000en 150.000franc – waarTover een rénte van resp.

3 en 1+ pCt vergoed wordt, het sparen gestimuleërd he’ft.

Het behoeft ‘einig betôog ‘dât soortgelijkë factoien

ook in ons land’in het afgelopen jaar’ hun iiïv1oed bp het

sren hebben uitgeoefend. In Nederland’ heéft de sterke

verbetering van de internationale positie vn de gülden

bovendien nog i belangrijke mate bijgedragen tot het

scheppen van een gunstiger psychologisch klimaat.

Anderzijds is de terugslag die onze industrje nadê Kdrea-
hausse ondervond wellicht iets ,minder sterk geweest dan

in België, doâh dit is vodrnâmelijk te danketi aan de ver-
groting van önze export. Ook de Nederlandse consument

heeft in verband met intering van consumptievè voorraden

en ‘,èraôhte prijnïi
sdalingen – bepaalde aankopn;’:. voor

namelijk vân duurzae consumptiegoede’ren;: uitgesteld.

-‘Het lijkt in ditverbandintdressant na tegáan hoe de

‘erhouding-istussen”de om1oosielheidvan de spaargél-

dén in’ de beidè lâhden: De omlo’opsnelhèid wordt ge-

vondén doo’r het bedrag rder terugbetalingen’ in eii be

paald-jaar-te delen door hef gemiddeld saldo tegoed.

TABEL
5.

Ornloopsnelheid van het
.

spaargeld :

1950-. 19l

1952
Belgie – ,_ -;

‘.
Spaar- en Lijfrentekas
………… ………… –

-.
0,24

0,24

0,21

Nedland

0,30

0,30

0,28
Bondsspaarbanken
….
………………….

.0,42

0,44

0,42

– De orn1oopsnlheid blijkt in België dus op een â”annier-

kelijk lager niveau te liggen dan bij de algerneneTspaarban

ken in Nederlând eit ook het peil vân de omloopsnelheid
;

bij de Rijkspostspaarbank nog niet te halen Dit kan er

op duiden dat in Belgie in het algemeen op langere ter

mijn gesj3dard wordt dan ten onzent. In beide landen ver-
1

tooide de ornloopsnelheid in 1952 een geringe daling

ten opzichte van het voorafga’ande jaar..

De seizoenbeweging bij inleg en terugbetaling vertoont..

in beide landen een grote mate van overeenstemming

Ook in’-Beigië zijn’ deTin1eggiiien ‘- voornüiiélijk in
verbaûd met oudejaârspremiëii en nieü’wjaarsgiften –

772

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30September
1953

in Januari zeer hoog, ook daar stegen de terugbetalingen

in de maanden Maart, April en Mei, terwijl zich ook even-

als bij ons het merkwaardige verschijnsel voordoet, dat

de terugbetalingen in Augustus – welke maand toch

de vacantiemaand bij uitstek is – geen merkbare invloed

van de vacânties meer ondergaan.

Zeer interessant is de in het verslag van de Spaar- en

Lijfrentekas.opgenomen statistiek betreffende het beroep

van de nieuwe rekeninghouders. Doordat reeds over ver-

schillende jaren de beroepsindeling wordt geregistreerd

is het mogelijk bij benadering een beeld te vormen van

de structuur van het spaarderspubliek voor zover dit

een beroep uitoefent. De meerderheid van de bij de spaar-

kas aangesloten inleggers werkt in dienstverband. Het

aantal nieuw geopende rekeningen ten behoeve van ar-
beiders bedroeg in 1952 bijv. 38,8 pCt van het totaal en

voor ambtenaren en bedienden 33,9 pCt. Daarop volgen

degenen die een ambacht uitoefenen met 7,8 pCt en de

landbouwers met
5,1
pCt.

In 1952 werd voor het eerst de ouderdom van de nieuwe

rekeninghouders geregistreerd. Het bleek dat 33,2 pCt

van het aantal geopende boekjes bestemd was voor kin-

deren tot 6 jaar en 23,8 pCt voor kinderen met de leeftijd
van 6-16 jaar. Alvorens de meerderheid der spaarders de

school verlaten heeft, beschikken zij dus over een spaar-

bankboekje, hetgeen terecht een verheugend verschijnsel

mag worden genoemd.

Door enkele bartogrammen wordt op zeer illustratieve

wijze aangegeven met welke graad van intensiteit door

de bewoners van verschillende delen van België gespaard

wordt. Tegenover een gemiddelde toeneming van de in-

lagen per inwoner met 669 franc voor het gehele land

bedroeg de stijging in de arrondissementen Aalst, Meche-

len en Oostende meer dan 900 franc, daarentegen be-

droeg de vooruitgang per inwoner mirder dan 400 franc
in de arrondissementen Philippeville, Bergen, Charleroi

en Verviers. Het tweede cartogram geeft voor 1952 het

saldo aan van inleg en terugbetaling, uitgedrukt in pro-
centen van het saldo tegoed per ult. 1951, waardoor een

meer genuanceerd beeld van de spaaractiviteit in de ver-

schillende delen van het land verkregen wordt.

In het derde en vierde cartogram zijn. resp. het aantal

actieve spaarders per 1.000 inwoners en het gemiddeld

tegoed per actieve rekening opgenomen, waardoor men

eveneens een instructief beeld van de spaaractiviteit in

België verkrijgt. Zo blijkt bijv. dat het saldo tegoed per

actieve rekening in 5 arrondissementen meer dan 10.000

franc bedraagt, terwijl het in enkele andere streken niet

hoger komt dan 6.000 franc.

Ten slotte zijn de kantoren waar door het publiek in-

gelegd kan worden gegroepeerd naar de aard van de ge-

meente van vestiging. Vier categorieën werden daarbij
onderscheiden, nl. de grote agglomeraties (Antwerpen,

Brussel, Gent en Luik), de stedelijke, industriële en lande-

lijke gemeenten. Hieruit blijkt dat het grootste deel van

het inleggerstegoed (ni. in 1952 43,6 pCt) voor rekening

van de landelijke gemeenten komt, daarna volgen -de

grote agglomeraties met 25,5 pCt terwijl de betreffende

percentages voor de industriële en de stedelijke gebieden

resp. 19,3 en 11,6 pCt bedroegen.

Door al deze verschillende statistische gegevens wordt

in het verslag van de Belgische Spaar- en Lijfrentekas

een levendig beeld geschetst van de ontwikkeling van het

sparen in dat land en het is stellig mede dank zij de grote

activiteit, welke de Spaarkas ontwikkelt ter bevordering

van het sparen, dat de bereikte resultaten in de laatste

jaren zo gunstig zijn geweest.

Amersfoort.

Drs H. te VELDE.

INGEZONDEN STUK

De oplossing van het effectenrechtsherstelprobleein

Mr J. G. N. de Hoop Scheffer te Amsterdam schrijft ons:

In ,,E.-S.B.” nos 1888 en 1889 zijn twee artikelen ver

schenen van de hand van Prof. Mr A. van Oven onder de

titel ,,De oplossing van het effectenrechtsherstelpro-

bleem”, achtereenvolgens behandelende de hoofdstukken

,,Achtergrond en voorspel” en ,,Het aanbod van het

Waarborgfonds”.

In de voorlaatste alinea van het eerste hoofdstuk laakt

de schrijver de actie van ,,de beurs” naar aanleiding

van de uitspraak dd. 19 Mei 1952 van de Raad voor het

Rechtsherstel, Afdeling Rechtspraak. De desbetreffende

p2ssage luidt als volgt:

,,Wij zijn al weer enige jaren verder, als de herstelrechtspraak met betrekking tot
een uitermate principiële en elementaire controverse—de kwestie van de gehouden-
heid” van art. 53 lid 5 Besluit herstel rechtsverkeer – stelling neemt ten nadele van ,,de beurs” (vonnis van de Raad voor het Rechtsherttel, Afdeling Rechtspraak, dd.
19 Mei 1952). De gebeurtenissen, die daarop volgden, vormen mi. de zwartste
bladzijde van de geschiedenis van het effeclenrechtsherstel. De beurs toonde zich geen ,,good loser” en besloot le gaan ,,staken”. Een geste, de oude en roemruchte
Amsterdamse effectenbeurs mi. onwaardig. En voorts vooral ook betreurens-
waardig, als men bedenkt, dat de beursleden tijdens de bezetting, toen waarden van
hoger 0-de op het spel stonden, voor de aan een zodanig besluit inhaerente risico’s
waren teruggeschrikt. Het kennelijke doel der staking bestond in het uitoefenen
van pressie op de Regering, teneinde te bereiken, dat aan de voor de beurs zo on-
heilspellende ontwikkeling van het rechtsherstel een halt zou worden toegeroepen.
En in dat opzicht is dit weinig elegante strijdmiddel inderdaad doeltreffend ge-
bleken. De Regering heeft blijkbaar geen mogelijkheid gezien – naar ik aanneem
uit hoofde van economische overwegingen – aan deze pressie weerstand te bieden.
zij heeft – teneinde een beëindiging der staking te bewerkstelligen – een voor de
beurs meer bevredigende oplossing van het rechtsherstelprobleem in het vooruit.
zicht gesteld”.

Tegenover dit betoog moge het volgende worden op-

gemerkt. –

Vooropgesteld dient te worden, dat de effectenbeurs

een voor het economisch leven in ons land onmisbaar

instituut is. Een logisch gevolg hiervan is, dat de beurs

bij het bepalen van haar standpunt tegenover bepaalde

vraagstukken overwegingen van economische aard laat

gelden. Het is dan ook niet juist de beurs çn haar houding

tijdens de bezetting en daarna onderwerp te maken van
een juridisch dispuut zonder daarbij economische mo-

tieven in het geding te brengen. Het zijn economische

overwegingen geweest, welke een hervatting van de beurs-

handel na de Meidagen van 1940 wenselijk deden zijn;

het zijn economische overwegingen geweest, welke het in

Mei 1946 noodzakelijk maakten tot een herstel van de

handel ter beurze te geraken,. voordat de rechtsher,tél-

vraagstukken afgewikkeld konden zijn; het zijn econo-

mische oyerwegingen geweest, welke tot een wijziging van

het Besluit herstel rechtsverkeer in November 1945 heb-
ben geleid.

Als basis, waarop de handel in Mei 1946 werd hervat,

werd overeengekomen, dat degenen, die tijdens de be-

zettingsjaren bij de verwerving van effecten gebruik had-

den gemaakt van de ,,normale kanalen”, rechtsbescher-

ming zouden genieten. Rechtsbescherming niet slechts

yoor de tegenwoordige bezitters, maar ook voor degenen,
die hun bemiddeling bij de verwerving van dit bezit had-

den verleend. Het behoeft geen betoog, dat de beurs

nimmer tot een hervatting van de handel zou zijn over-
gegaan, zolang daaraan ook maar in enige mate twijfel

zou hebben bestaan.

Toen volgden jaren van herstelrechtspraak, welke ge-

leidelijk – om woorden van schrijver te gebruiken

een onheilspellende ontwikkeling voor de beurs ging ver-

tonen. Bij herhaling werd van de zijde van de beurs te

bevoegder plaatse tegen de ernstige gevolgen van deze

ontwikkeling gewaarschuwd. Met nadruk werd er op ge-

wezen, dat een stagnatie van de handel onvermijdelijk

zou zijn, indjen de rechtspraak de principes, waarop de

30September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

773

hervatting van de beurshandel was gebaseerd, zou blijven

miskennen.

Het regelmatig verder functionneren van het beurs-

apparaat was niet langer mogelijk, toen de Afdeling

Rechtspraak haar hierboven vermelde uitspraak had ge-

daan. Het verwijt van schrijver, dat de beurs zich geen

,,good loser” toonde, is even ongegrond. als onjuist, daar
in het stadium, waarin men zich toen bevond, zeker geen

sprake was van een ,,spel” met ,,good and bad losers”,
maar van een bittere economische werkelijkheid. Men

zou kunnen zeggen, dat de belangrijkste grondslagen,

waarop de beurshandel berust, ,,op het spel” stonden.

Het was de plicht van het beursbestuur voor de hand-

having dezer grondslagen te waken.
Het zijn weer argumenten van economische aard ge-

weest, welke de beurs hebben gebracht tot het ook voor

haar zeer ongewone en ernstige besluit om, zolang niet

kwam vast te staan, dat de basis waarop de handel in
Mei 1946 was hervat, onverminderd gehandhaafd en

erkend werd, de handel ter beurze op te schorten. Schrij-

ver noemt dit een besluit tot ,,staking” en spreekt in dit

verband van een ,,weinigelegant strijdmiddel”. Niettemin
moet schrijver erkennen, dat dit strijdmiddel doeltreffend

is gebleken. Waarom was het betreffende besluit van de

beurs doeltreffend? Omdat ook de Regering -. wat

schrijver slechts aanneemt, maar wat wel vaststaat – eco-

nomische overwegingen heeft laten praevaleren en de

juridische regelingen daaraan heeft weten aan te passen.

Evenals de Regering te Londen, die het Besluit herstel

rechtsverkeer (Staatsblad E 100) afkondigde, en de Re-

gering, die in November 1945 besloot dit Besluit te wijzi-

gen (Staatsblad F 272), zag ook de Regering in Mei 1952

in, dat een ontwrichting van het beursapparaat een zeer
nadelige invloed heeft op de economische toestand van

ons land. Dat overigens niet alleen de beurs maar ook de

Regering van oordeel was, dat de betreffende rechterlijke

uitspraak een aantasting betekende van de grondslag,

waarop de handel in Mei 1946 was hervat, blijkt wel zeer

duidelijk uit het feit, dat de Regering in de brief dd. 26

Mei 1952 van de Minister van Financiën aan het Bestuur

van de Vereeniging voor den Effectenhandel o.a. verklaarde

het voornemen te hebben opgevat
,,op korte termijn wet-

gevende maatregelen te zul/en bevorderen, welke de be-

doeling van de wetgever van Staatsblad F 272 duidelijker

tot uitdrukking zullen brengen”.
Het zijn deze bedoelingen

geweest, welke naar de overtuiging van Regering en beurs

in November 1945 in de nieuwe redactie van het Besluit

herstel rechtsverkeer (Staatsblad F 272) werden neer

gelegd. Toen de herstelrechter dit Besluit op een totaal

afwijkende wijze bleek te interpreteren en hierdoor aan

de beurshandel zijn basis ontnam, kon de beurs, die kort

tevoren nogmaals haar waarschuwende stem had laten

horen, geen ander dan het door haar genomen besluit

nemen.

Gelet op het voorafgaande zou de hierboven geciteerde

passage van schrijver aldus kunnen worden getrans-

formeerd ):

Wij zijn al weer enige jaren verder, als de herstelrechter met betrekking tot een
uitermate principiële en ëlementaire controverse – de kwestie van de gehouden-
heid” van art. 53 lid 5 besluit herstel rechtsverkeer – stelling neemt ten nadele
van de ,,beurs” (vonnis van de Raad voor het Rechtsherstel, Afdeling Rechtspraak
dd. 19 Mei 1952). De beurs besloot hierop de handel op te schorten, aangezien deze
uitspraak een aantasting betekende van de basis, waarop de beurshandel in Mei
1946was hervat. De oude en roemruchte Amsterdamse effectenbeurs
schroomde
niet in uiterste noodzaak in te grijpen, waar de aan haar toevertrouwde economi-
sche belangen gevaar liepen. De
onheilspellende ontwikkeling van het rechtsherstel
had een punt bereikt, waarvoor van de zijde van de beurs reeds bij herhaling was
gewaarschuwd, nl. een stagnatie en desorganisatie van de beurshandel. Het besluit
van de beurs is
doeltreffend gebleken.
Ook de Regering heeft
economische over-
mvegingen
doen gelden en heeft, met de beurs van mening zijnde dat de rechterlijke
uitspraak de grondslagen miskende, waarop de handel in Mei 1946 was hervat,

‘) Enige ook door schrijver gebezigde woorden zijn cursief gedrukt.

verklaard, dat zij het voornemen had opgevat op korte termijn wetgevende maat-
regelen te bevorderen, welke de bedoeling van de wetgever van Staatsblad F 272
duidelijker tot uitdrukking zouden brengen”.

Ten besluite zij nog opgemerkt, dat schrijvers conclusie,

volgens welke de gekozen oplossing voor het effecten-

rechtsherstelprobleem altijd nog aanzienlijk beter is dan

géén oplossing, toch wel het minst positieve is, dat van de

tot stand gekomen regeling kan worden gezegd.
Naschift.

In het algemeen heeft nakaarten niet veel nut. Nu

echter de inzender de korte opmerkingen, door mij aan

de ,,beursstaking” gewijd, bestrijdt, zie ik mij genood-

zaakt ter adstructie van deze opmerkingen enigszins die-

per op de bedoelde aangelegenheid in te gaan.
Het komt mij voor, dat de inzender in zijn ijver om de

houding van ,,de beurs” te verdedigen een paar kleinig-

heden uit het oog heeft verloren. En wel in de eerste

plaats de omstandigheid, dat wij ,,leven in een rechts-

staat”. Het moge langzamerhand een min of meer afge-
zaagde – wellicht zelfs zo nu en dan misbruikte – slogan

schijnen, het is desondanks – gelukkig – de waarheid.

-Een waarheid, die berust op de gedachte, dat het recht

zijn loop moet hebben. En onder ,,recht” is in dit verband

te verstaan de in onze samenleving geldende gedragsregels,

zoals die (grotendeels) door de bevoegde wetgever (i.c. de
,,noodwetgever”) in wettelijke bepalingen zijn vastgelegd,

en door de bevoegde rechter (i.c. de Raad voor het

Rechtsherstel, afdeling Rechtspraak) worden toegepast.

Aan het resultaat van deze gang van zaken kan en mag

niemand iets veranderen,
ook niet –
men denke aan

Montesquieu’s beginsel van de splitsing der staatsmachten

– het met de besluurstaak belaste gen3eenschapsorgaan,

de Regering.
Het vasthouden aan deze gedachte is, als

het moet, wel enige materiële offers waard. Immers, waar-

toe het leidt, als men haar loslaat, hebben wij gezien bij

onze Oostelijke naburen. Wij zijn nog steeds in de gelegen-

heid, het te zien, wanneer wij – voor zover de toestand

aldaar de mogelijkheid daartoe openlaat – nog verder

Oostwaarts kijken. Wij hebben hier dan ook te doen met

een voor het bestaan van onze rechtsorde elementair be-

ginsel. De onjuistheid dér door de inzender gemaakte

opmerkingen vloeit er, zoals zal blijken, automatisch uit

voort.

Het betoog van de inzender bestaat hoofdzakelijk uit

een beroep op ,,economische overwegingen” of ,,econo-

mische argumenten”, welke aan het besluit tot stopzetting

van de beurshandel (in de wandeling gewoonlijk aange-

duid als de ,,beursstaking”) ten grondslag gelegen zouden

hebben. Voorts stelt hij, dat ,,als basis, waarop de handel

in Mei 1946 werd hervat, werd overeengekomen, dat

degenen, die tijdens de bezettingsjaren bij de verwerving

van effecten gebruik hadden gemaakt van de ,,normale

kanalen”, rechtsbescherming zouden genieten”. Kennelijk

doelt de inzender hier op het overleg, dat heeft plaats ge-

vonden tussen vertegenwoordigers van de Regering en

van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het

Rechtsherstel (een tot de ,,uitvoerende macht” behorend

publiekrechtelijk or
.
gaan) enerzijds en van de Vereeniging

voor den Effectenhandel anderzijds, welk overleg aan het

weder-openstellen van de beurshandel is voorafgegâan.

Hij schijnt te menen, dat als resultaat van dit overleg van

regeringszijde een bepaalde rechtsbescherming zou zijn

toegezegd aan bezitters van ter beurze verkregen effecten,

welke los zou staan van de vraag, in hoeverre in de be-

trokken wettelijke bepalingen (KB. No F 272), zoals

toegepast door de bevoegde rechterlijke instantie, een

rechtsbéscherming zou zijn vastgelegd. Dit kan niet juist

774

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30September
1953

zijn. Het is immers ondenkbaar, dat de Regering – met

miskenning van het in de vorige alinea bedoelde beginsel

– op de beslissing van de bevoegde rechter zou zijn

vooruit gelopen. Bedoeld kan dan ook slechts geweest

zijn de
in genoemd Besluit vervatte
rechtsbescherming,

zoals deze door de bevoegde rechter zou worden gein ter-

preteerd.
Maar dan kan men ook nooit op de omstandig-

heid, dat die rechtsbescherming minder ver blijkt te gaan

dan men aan beurszijde had verwacht of gehoopt, de

stelling grondvesten, dat door de ontwikkeling van de

herstelrechtspraak de basis, waarop de hervatting van de

beurshandel berustte, zou zijn aangetast.

Maar – aldus vervolgt de inzender – het was niet

slechts de beurs, die er zo over dacht. Ook de
Regering

zou economische overwegingen hebben laten praevaleren.

En voorts zou ook de
Regering
van oordeel geweest zijn,

dat het rechterljk vonnis, hetwelk aanleiding was tot de

beursstaking, de grondslagen, waarop in 1946 de han-

del was hervat, zou hebben miskend. Welnu, zelfs al zou

datinderdaad de mening van de Regering geweest zijn,

wat dan nog? Gaat het om vragen van rechtsbedeling,

dan is het niet de Regering, die het laatste woord heeft.

Het blijkt uit hetgeen hiervôôr werd uiteengezet: ook de

Regering vermag de loop van het recht niet te wijzigen.

Voor de onderhavige aangelegenheid is de opinie van

de Regering op zichzelf dus volkomen irrelevant. Hetgeen

overigens door de feitelijke gang van zaken wordt be-
vestigd: de Regering deelt mede, een wetswijziging te

zullen bevorderen, doch in feite is zelfs van een poging

tot zodanige bevordering niet gebleken. En geen wonder:

zulk een poging zou niet veel kans van slagen gehad

hebben. Ik moge in dit verband verwijzen naar hetgeen

ik in mijn door de inzender bestreden artikel te dien aan-

zien heb opgemerkt
1).

Men leide uit het voorgaande overigens niet af, dat

ik – evenals de inzender – zou menen, dat de opvatting

van de Regering omtrent deze aangelegenheid inderdaad

met die van de beurs parallel zou hebben gelopen. M.i.

is dat geenszins gebleken, is het met name ook niet af

te leiden uit de door inzender geciteerde brief van de

Minister van Financiën, inhoucl.ende dat op korte termijn

wetswijziging ter verduidelijking van K.B. No F 272 zou

worden bevorderd. Het is ni. zeer wel mogelijk, dat de

houding van de Regering op een geheel andere wijze moet

worden verklaard, ni. als een zwichten voor door middel
van de beursstaking jegens haar uitgeoefende dwang: zij

achtte het niet functionneren van de kapitaalmarkt nadelig

voor de economisçhe situatie in ons land, en wilde trach-

ten daaraan – hoe dan ook – op korte termijn een einde

te maken.

Dat brengt mij tot de overwegingen en argumenten

van ,,economische” aard, die voor de inzender zulk een

belangrijke rol spelen. Hij zet niet uiteen, welke over

wegingen of argumenten hij hiermee precies op het oog

heeft. Uit de strekking van zijn betoog schijnt echter af te

leiden, dat hij denkt aan hët materiële belang van de

Nederlandse volksgemeenschap als geheel. Ik zal de

laatste zijn om het belang van een goed geoutilleerd beurs-.

apparaat voor ons economisch leven te ontkennen. Het

feit, dat degenen, die dat apparaat vormen, zich bewust

zijn, .dat zij niet slechts hun eigen belang moeten beharti-

gen, doch tevens de taak hebben het algemeen belang te

dienen, stemt
op zichzelf
tot vreugde. Doch dit besef

mag er geenszins toe leiden, dat men, bedoeld gemeen-
schapsbelang bedreigd achtende, gaat proberen de loop
van het recht te veranderen. En zeker niet, dat men een

‘) Zie ,,E.-S.B.’ van
5
Augustus 1953, blz. 606, 2e kolom, le alinea,slot.

zodanige poging kracht gaat bijzetten door misbruik te

maken van de monopoliepositie, welke het bedoelde ap-
paraat aan de betrokken groep verschaft. Een juist besef

van haar taak ter behartiging van het gemeenschapsbelang

had haar juist van zulk een poging moeten weerhouden.

Overigens, wat vreesde men ter beurze eigenlijk als ge-

volg van de ontwikkeling der herstelrechtspraak? Het

blijkt uit hetgeen de inzender betoogt: ,,stagnatie” of

zelfs ,,desorganisatie” van de handel, ,,ontwrichting” van

het beursapparaat. Doch zou het inderdaad zo’n vaart

gelopen zijn? Ik meen het te moeten betwijfelen. Onge-

twijfeld zouden zich met betrekking tot een aantal beurs-

firma’s, die ook van een financieel oogpunt uit weinig
ruggegraat bezitten, déconfitures hebben voorgèdaan.

Doch dat wil geenszins zeggen, dat de noodlottige gevol-

gen, als door de inzender geschetst, zouden zijn ingetre-

den. Ongetwijfeld zou de plaats van hen, die uitvielen,

weer spoedig door anderen zijn ingenomen.. Het gevaar,

hetwelk het door het beursapparaat vertegenwoordigde

algemeen belang door deze gang van zaken zou hebben
bedreigd, was mi. grotendeels denkbeeldig.

Heel merkwaardig is ten slotte, dat men ter beurze ge.:

meend heeft, dit (vermeende) gevaar van stagnatie van

de handel te moeten bestrijden door…. de handel geheel

en al stop te zetten. En aldus deed men willens en wetens

het voor het landsbelang zo nadelige gevolg, welks in-

treden men als uiterste stadium der ontwikkeling vreesde,

zonder meer intreden. Een zodanig optreden is m.i. dan

toch weinig consequent. En voorts – hetgeen ernstiger

is .- kan het niet anders dan voedsel geven aan de ge-

dachte, dat de behartiging van dat aan de beursleden

toevertrouwde algemeen belang vooralsnog bij hen (voor

zover mede voor de staking verantwoordelijk) niet in

goede handen berust.

De conclusie is, dat ik meen te moeten persisteren bij,

de uitlatingen, constateringen en kwalificaties, vervat in
de door inzender bestreden passage van mijn artikel. De

door inzender beproefde transformering van deze passage

blijve geheel voor zijn rekening.

Groningen.

A. VAN OVEN.

EEN STEM UIT

HET BEDRIJFSLEVEN

De betekenis van de termijnhandel in granen
1)

De Rotterdamsche Vereeniging voor den Termijn-

handel in Granen werd 6 Maart 1912 opgericht. Op 9 Juli
d.a.v. werd de gelegenheid tot het doen van termijnzaken

voor de leden opengesteld; voorlopig alleen voor mais.

Na een hoopvol begin moest de termijnmarkt ten ge-

volge van het uitbreken van de eerste wereldoorlog wor-

den gesloten. Nadat de termijnmarkt na de oorlog her-

opend werd, kwamen de zaken reeds spoedig tot grotere

ontwikkeling. Het aantal contracten nam telkenjare toe;
de termijnmarkt was, toen zij in 1939 wederøm geskten

moest worden, een zeer belangrijk instituut geworden.

In het jaar 1912, over een tijdperk van ongeveer zes

maanden, werden 1.716 maïscontracten van 50 ton ge-

registreerd: omgerekend op jaarbasis Ongeveer 172.000

ton. In 1937, het laatste normale jaar voor de oorlog,
bedroeg het aantal maïscontracten 18.997, het aantal

tonnen 949.850. In 1937 werden 11.584 tarwecontracten

van 100 ton geregistreerd.
De ervaring heeft geleerd, dat de aanwezigheid van de

termijnmarkt van groot nut voor de graanhandel is ge-

‘)
Het onderstaande bevat de inleidende toespraak, gehoude.n door de Voor-
zitter van de Rotterdamsche Vereeniging ijoor den Termijnhandel in Granen,
ter gelegenheid van de heropening van
de termijnmarkt inmaisteRotterdam. Red.

30 September 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

775

weest; de graanhandel heeft zijn positie, zowel in om-

vang als in financiële kracht, in grote mate versterkt.

Voorts kan worden geconstateerd, dat de termijnmarkt

al groeiende, grotere hoeveelheden graan naar Neder

land trok, hetgeen aan scheepvaart, opslag, expeditie,

verzekering, enz. ten goede kwam.
De termijnmarkt in Chicago is, voor zover mij bekend,

de oudste ter wereld. Reeds meer dan 100 jaar geleden

werd de tarwe uit de omgeving van Chicago op vast-

gestelde tijden door de binnenlandse handelaren naar de

grote stad aangevoerd en aldaar verkocht. Terwijl men

elkaar beter leerde kennen en vertrouwen, kwam al spoe-

dig van kopers zijde de wens naar voren, ook tarwe voor

levering op een latere termijn te kopen, tegen tevoren

afgesproken prijzen, teneinde de grondstoffenvoorzie-

ning voor hun bedrijven voor enige tijd.te verzekeren.

De. kopers

hadden dan geen extra opslagruimte nodig,

terwijl de betaling eerst later bij de ontvangst geschiedde.

Dit soort zaken breidde zich uit. Zij werden op de beurs

geregistreerd, hetgeen tot het ontstaan van de termijn-

markt in Chicago leidde.

In de loop der jaren is het karakter van de graanter

mijnmarkten geheel veranderd en verschillende belangen

konden worden gediend. Tegenwoordig is de belangrijk-
ste functie van de termijnmarkt, het bieden van de gele-

genheid tot het zgn. ,,hedgen”. Iedereen, die betrokkeh.

is bij het produceren, verhandelen, be- of verwerken van

Jandbouwproducten, komt in aanraking met het probleem

van het risico van prijsschommelingen. Dit fluctueren,

onvermijdelijk verbonden aan vraag en aanbod, is één

van de grootste risico’s. Men zal er daarom steeds naar

streven dit risico tot een minimum te beperken, of, indien
mogelijk, het geheel te omzeilen.

Teneinde verliezen bij dalende prijzen te voorkomen, is

men gaarne bereid van speculatieve winsten bij stijgende

prijzen afstand te doen. Men is tevreden met een te ver-

wachten normale handels- of fabrieksmarge, als beloning

voor verleende diensten. Men kan zich tegen verlies, ten

gevolge van prijsfiuctuaties, beschermen door gebruik

te maken van de termijnmarkt. Deze handeling wordt

,,hedgen” genoemd.

Een eigenaar van landbouwproducten, die deze, of

datgene wat ervan gefabriceerd wordt, niet -direct kan

doorverkopen en die niets doet om zijn risico van prijs-

daling te ontgaan, zou men een speculant kunnen noe-

men. Hij, die zich tegen dit risico dekt, door tegen zijn

bezit te ,,hedgen”, zoals men zich tegenwoordig tegen

bijna alles kan verzekeren, is zeker geen speculant. Bij de

beoordeling of er van speculatie sprake is, moet uiter.

aard in aanmerking worden genomen, dat het tot het

terrein van een koopman behoort, dat er nu en dan een

kans met het prijsverloop wordt genomen. Dit gebeurt

dan vrijwillig en in die mate, dat het te allen tijde finan-

cieel verantwoord is.

Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken. Op de

lange weg van producent naar consument wordt het

grootste gedeelte van het
graanoverschot
in de Verenigde

Staten van Amerika door de verbouwers aan de ,,coun-

try elevators” verkocht en door deze opgeslagen. Dit

zijn de in het binnenland gelegen graansilo’s. Deze silo-
maatschappijen beginnen op het moment van het kopen

marktrisico te lopen. Zij proberen daarom het gekochte

graan

zo spoedig mogelijk weer te verkopen, voor latere

levering in de afscheephavens. Door verschillende om-

standigheden gelukt dit veelal niet. De silomaatschappij

zal het nog onverkochte graan naar de zeehavens ver-

schepén, dit graan in de termijnmarkt ,,hedgen”, om zich

voor eventuele catastrophale verliezen te behoeden. Op

een later tijdstip wordt het aan de kust opgeslagen graan

aan de exporteur verkocht. De verzekering tegen het

risico van de dalende prijs is dan niet meer nodig. De

,,hedge” wordt dan in de termijnmarkt ongedaan ge-

maakt.

Doordat de exporteur in Amerika in staat is in zijn

land te ,,hedgen” kan hij, op een voor hen gunstig mo-

ment, maïs, gerst of tarwe inkopen en het zeevervoer

regelen. Hij zal intussen proberen het graan in het buiten-

land te verkopen en kan dit voortzetten gedurende

het vervoer over zee of na aankomst op de plaats van be-

stemming. Immers, omdat hij vanaf het moment van

het kopen tot verkôpen van het graan in de termijnmarkt

een tegenpositie heeft ingenomen, behoeven marktfluc-

tuaties hem geen zorgen op te leveren.

De hierboven genoemde exporteur zal, door bemidde-

ling van een agent, het graan bijv. aan een Nederlands

handelaar verkopen, voor wie het aanhouden van een

zekere goederenvoorraad noodzakelijk is. Indien deze

de totale hoeveelheid van zijn onverkochte partijen te

hoog vindt, in verband met een dalende markt en het zich

afzijdig houden van kopers, kan hij een tegenpositie in-

nemen in de termijnmarkt en zich zodoende vrijwaren

voor eventuele zware verliezen. –

Het graan kan ook door de agent direct aan een fabri-

kant worden verkocht. Deze moet voor zijn bedrijf zekere

voorraden grondstoffen aanhouden en voor een regel-
matige aanvoer zorgdragen, m.a.w. hij moet een plus-

positie in de markt innemen. Hiertegenover staat de ver-
koop van de gefabriceerde pro4ucten, welke echter door

een flauwe markt kan stagneren. De fabrikant zal dan

dekking kunnen vinden tegeil verlies op zijn voorraad

grondstoffen, door het innemen van een tegenpositie in

de termijnmarkt, dus door te ,,hedgen”.

– Volledigheidshalve zij hier vermeld, dat, behalve bo-

vengenoemde belanghebbenden, die een nuttig profijt

van de termijnmarkt maken als onderdeel van hun zaken

of bedrijven, het ook voorkomt, dat koop- of verkoop-
contracten worden afgesloten zonder zakelijke achter-

grond, dus alleen met speculatieve doeleinden. Buiten-

staanders, die niet van de betekenis van de termijnhandel

op de hoogte zijn, doch naar aanleiding van dit laatste

soort zaken alle termijnmarkten veroordelen, hebben

ongelijk.

Uit hetgeen ik zeer in het kort naar voren heb gebracht,

blijkt, dat een termijnmarkt alleen in een sfeer van ruim-

heid en vrijheid kan werken; daar waar obstakels zijn,

kan geen termijnhandel bloeien. Het feit, dat dit ook het

inzicht• is van onze …regeringsautoriteiten en dat. deze
autoriteiten op basis van dit inzicht hun volle medewer-

– king en steun hebben verleend aan de heropening van de
termijnmarkt in maïs, is dus het bewijs, dat de vrijheid in

de graanhandel een grote schrede voorwaarts heeft ge-

maakt; dat deze vrijheid voor alle artikelen en in alle

opzichten zal terugkeren is, gezien
dit
feit, onze verwach-

ting.

Ik moge besluiten met die woorden van de eerste voor-

zitter van de Rotterdamsche Vereeniging voor den Ter-

.mijnhandel in Granen bij de opening van de termijn-

markt in 1912, waarin de Vereeniging als het ware de

rechtvaardiging van haar bestaan vindt neergelegd, woor-

delijk weer te geven. Zij luiden:

,,Van een algemeen maatschappelijk standpunt is een Termijnmarkt als aan-
vulling van de verkeersverbeteringen, in hooge mate bevorderlijk aan het behoorlijk
verdeelen van de producten en het nivelleeren hunner prijzen ten opzichte van tijd
en plaats. Zij verruimt de markt en verschaft de gelegenheid om het risico van
prijaverandering over een groot aantal personen te verdeelen.

776

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 September 1953

Deze verruiming van dc markt belooft aan de plaatsen, waar termijnhandel
gedreven wordt, grooter aanvoeren en talrijker kooporders, dus eene verlevendiging
van het verkeer”.

De juistheid hiervan heeft de Vereeniging doen beslui-

ten tot heropening van de termijnmarkt over te gaan.

Ik hoop en verwacht, dat de practijk, gelijk zij dit reeds

in het verleden heeft gedaan, de juistheid wederom zal

bevestigen.

Rotterdam.

w.
VERBEEK.

BOEKBESPREKING

Mikhail V. Condoide, The Sovjet financial system: its

development and relations with the Western world.

The Bureau of Business Research, College of Corn-

merce and Administration, The Ohio State Univer-

sity, Columbus Ohio, 1951.

In dit boek van 230 bladzijden tracht de auteur een

indruk te geven van het monetair bestel in de Sowjet
Unie. Op zichzelf is dit een lofwaardig streven, aan-

gezien in de Westerse wereld over het algemeen, zowel

wegens onbekendheid met de Russische taal, als wegens

hçt schaars aanwezig zijn van publicaties van Russische

auteurs in de gangbare moderne talen, de kennis omtrent

de feitelijke toestanden in de Sowjet Unie niet zeer ver-

breid is. De schrijver citeert veel publicaties in het Rus-

sisch, zodat ik gaarne aanneem, •dat het beschikbare

materiaal goed is gebruikt.

Na een eerste inleidend hoofdstuk, waarin iets wordt

medegedeeld omtrent de structuur der Russische –

centraal geleide – volkshuishouding, wordt vervolgens

het bank- en credietsysteem van de Sowjet Unie behan-

deld. De voornaamste instelling is de Russische Staats-

bank, de Gosbank, die éen net van bijkantoren over de

gehele Sowjet Unie onderhoudt. Zij is niet alleen bankier

van de Staat, maar ook verplichte giro-instelling voor

alle bedrijven en organisaties, terwijl zij voorts char-

taal geld in omloop brengt voor het betalen van lonen

en salarissen. Deze Gosbank is de enige instelling, die.

credieten op korte termijn mag verstrekken, en wel aan

de bedrijven, die optreden als kopers van goederen.

Door dit monopolie.van de verstrekking van korte cre-

dieten, waarvan omvang en looptijd moeten overeen-
stemmen met de tevoren opgestelde plannen, kan een
contrôle worden uitgeoefend op de realisering van de

gestelde doeleinden voor de productie.

Hoewel het de bedoeling is, dat de Gosbank door
middel van haar credietplannen en haar plannen tot

uitgifte van chartaal geld er voor moet zorgen, dat geld-

stroom en goederenstroom voortdurend in evenwicht

verkeren, is haar dit in het verleden evenmin gelukt,

als het bereiken van een dergelijke evenwichtigheid in

de ,,kapitalistische” landen zonder vèrgaande overheids-

bemoeiing werkelijkheid is geworden. De auteur ver-

meldt hiervoor enkele redenen, zoals excessieve crediet-

verlening aan de Russische Staat en de onmogelijkheid,

om tot aflossing van verstrekte credieten bij falen van

de productieplannen te dwingen. Deze omstandigheden

schijnen in het verleden regelmatig te zijn voorgekomen,

waardoor enerzijds voortdurend ,,full employment” kon

worden gehandhaafd, maar anderzijds door de hiervan

uitgaande opwaartse druk op het prijsniveau voort-

durend prijsstijgingen moesten worden toegelaten, en

enige malen een geldhervorming nodig was om de bij
het – beheerste – prijsniveau ontstane zwevende koop-

kracht af te romen en hier en daar prijsverlagingen mo-
gelijk te maken.

Voor de credietverlening op lange termijn is een aantal

speciale bankinstellingen gecreëerd, die hun middelen

verkrijgen van de Overheid, van de bedrijven uit hoofde

van reserveringen en afschrijvingen, en uit vrije bespa-

ringen.

Vervolgens wordt het Sowjet-geld behandeld, waarbij

de auteur van oordeel is, dat het geld daar dezelfde

functies vervult als in een vrije verkeershuishouding,

zij het ook, dat de ruilmiddelfunctie slechts beperkt kan

worden uitgeoefend, daar dikwijls toewijzingen nodig

zijn voor het verkrijgen van de gewenste artikelen. Een

interessante vraag, die door de schrijver niet wordt be-

handeld, is, in hoeverre men inderdaad de roebel als

rekeneenheid gebruikt bij het besteden van het inkomen

voor consumptiegoederen, waarvan de verkrjging wel

Vrij
iS
doch de prijzen beheerst zijn.

Uitvoerig wordt ingegaan op. de overheidshuishouding,

waarbij wordt opgemerkt, dat de helft tot tweederde

van de overheidsinkomsten uit een omzetbelasting wordt

verkregen, terwijl ten slotte het gebonden betalingsver-

keer met het buitenland en de buitenlandse economische

politiek tussen 1941 en 1950 worden beschreven.

Het boek is voornamelijk beschrjvend van aard, en

bevat veel statistisch materiaal, dat dikwijls echter niet

zeer recent is. Ik heb de indruk, dat een goed beeld

wordt gegeven van de feitelijke werkzaamheden van de

instellingen, welke op monetair gebied in de Sowjt Unie

werkzaam zijn. Voor een eerste oriëntering is het boek dan

ook stellig bruikbaar. Een systematische analyse van de
betekenis van het gebruikte monetaire systeem voor het

Verloop van het economisch proces in de Russische

volkshuishouding wordt in dit boek echter niet geboden.

Amsterdam.

F. DE ROOS.

AANTEKENING

De investeringen in de Nederlandse industrie

Men schr(jft ons.

In ,,E.-S.B.” van 2 September jl. zijn enkele passages

opgenomen van de redevoering, die de Directeur van de

Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs N.V., Mr J. Milius,

hield ter gelegenheid van de opening van de 61ste Jaar-

beurs. In de vermelde passages roert hij-het vraagstuk

van de investeringsbedrjvigheid in de Nederlandse in-

dustrie aan.

Het geluid dat Mr Milius hierover laat horen, is ver-
rassend. Algemeen bestaat immers de overtuiging, dat

het met de investeringsbereidheid in de nijverheid sinds

1951 bergaf ging. Zowel in de ,,Vierde Nota inzake de

Industrialisatie”, die de Minister van Economische Zaken

aan de Staten-Generaal overlegde, als in het Centraal

Economisch Plan 1953 kwam dit tot uiting. In beide

publicaties ligt het voor 1953 geraamde investeringsbedrag

ruimschoots – in de orde van grootte van 10 â 20 pCt –

beneden het in 1951 bereikte niveau. Mr Milius is echter
van mening, dat het niveau in 1953
.
hoger zal zijn dan in

1951. Hij noemt voor de industrie, met uitzondering van

de openbare nutsbedrijven, mijnbouw en bouwnijverheid,

een stijging van 7 pCt.

De vraag rijst, wie hier gelijk heeft. Wordt in boven-
genoemde publicaties de ontwikkeling te somber inge-

zien, is dus ook de noodzaak tot stimulering van de

investeringen minder klemmend dan wel wordt gedacht

of is de visie van Mr Milius te optimistisch?

Een gelukkige omstandigheid voor hem die zich af-

30September 1953
ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

777

vraagt, welke de waarschijnlijke ontwikkeling op dit

punt is, vormt het feit, dat onlangs de resultaten van de

jaarlijkse investeringsenquête van het Centraal Bureau
voor de Statistiek zijn gepubliceerd
1).
Ongeveer 4.000

bedrijven in de industriële sector hebben opgegeven,

welke bedragen zij in 1953 denken te investeren. Op

grond van deze gegevens heeft het Centraal Bureau voor

de Statistiek geraamd, hoeveel het totaal der industriële

investeringen zal bedragen. De voorlopige uitkomsten

van dit onderzoek zijn, voor zover zij de bedrijfstakken

betreffen, waarvan in de rede van Mr Milius sprake was,

samengevat in onderstaande tabel. Ter oriëntatie zijn

hierin tevens de in 1951 gerealiseerde bedragen opgeno-

men.

Reali-

wach-

Indices
satie
1
ting
1

1951 = 100
Bedrijfstak

1951

in

1
1953
1

in mln guldens
1
1951
1
1953

Chemische industrie
(mcl.
aardoliewinning)

186

245

100

132
Textielnijverheid

…………………..
127

85

100

67
Metaalnijverheid, scheeps-, vliegtuig- en

wagenbouw

…………………….
242

324

100

134

Overige verwerkende industrie
………..
376

263

100

70
Totaal industrie (exclusief openbare nutsbe-
drijven, mijnbouw en bouwnijverheid) .

931

917

100

98

Volgens de uitkomsten van de investeringsenquête zal

dus voor dat deel van de industrie, waarvoor Mr Milius

een stijging van 7 pCt raamde, eerder sprake zijn van een

lichte daling van het geïnvesteerde bedrag: Betrekt men

ook de openbare nutsbedrijven in het beeld, zodat men

vrijwel de gehele industrie omvat
2)
,
dan is: het bedrag

VOOr-
1953 enkele procenten hoger dan in 1951.

Voor een juist inzicht in de ontwikkeling van de inves-

teringsactiïiiteit is het echter noodzakelijk niet zonder
meer uit te gaan van de bedragen, die in 1951 werden

besteed en deze dan te vergelijken met de bedragen, die

in 1953 zouden worden aangewend. De prijzen van de

kapitaalgoederen zijn nI. intussen nog belangrijk ge-

stegen. Voor gebouwen en industriële apparatuur tezamen

wordt deze stijging in de periode 195 1-1953 geschat op

een percentage in de orde van grootte van ruim 10.

Corrigeert men de uitkomsten van de investeringsenquête

voor deze factor, dan resulteert dus een daling van om-

streeks 10 pCt.

Vindt de raming van Mr Milius dus geen steun in de

door het Centraal Bureau voor de Statistiek geregistreerde

verwachtingen, evenmin: wordt zij bevestigd door andere

voorhanden indicaties van de industriële investerings-

activiteit. De gegevens over de bouwactiviteit en de afleve-

ringen van apparatuur ten behoeve van de industrie,

‘die voor het eerste en ten dele ook voor het tweede

kwartaal beschikbaar zijn, wijzen eveneens op een daling

ten opzichte van 1951. Een aanwijzing, dat gedurende

het tweede halfjaar de industriële investeringsactiviteit

zich niet zal herstellen vormt het verloop van de door

het Ministerie van Wederopbouw geregistreerde goedkeu-

ringen, voor zover zij voor industriële bouwwerken wor-

den verleend. Het desbetreffende bedrag lag voor het

eerste halfjaar 1953 ruim 30 pCt beneden het niveau in

de overeenkomstige periode van 1951 en ongeveer op

het lage peil, dat in de tweede helft van 1952 werd ‘bereikt

en gedurende het eerste halfjaar van 1953 zijn invloed

deed gelden.

De slotsom, waartoe men’op grond van het bovenstaan-

de komt, is wel, dat er ‘oorshands geen reden is in 1953

‘) Zie: Statistisch Bulletin, laargang 1953, no
59.
2)
Overmijnbouw en bouwnijverheid zijn voor 1953 nog geen cijfers bekend.

een herleving van de investeringsactiviteit in de nijverheid

te verwachten. Een verschijnsel, dat in een land waar

industrialisatie noodzaak is, zorgwekkend is te noemen.

INTERNATIONALE NOTITIES
De
T.U.C.
over nationalisaties en loonsverhogingen

Reeds geruime tijd v66r de vergadering van het Britse

Verbond van Vakverenigingen die begin September werd

gehouden, waren er aanwijzingen, dat het bestuur zou

trachten een gematigde koers te volgen, wat betreft be-

langrijke politieke onderwerpen.

Verleden jaar droeg de algemene vergadering onver-

wacht het bestuur op, voorstellen in te dienen tot verdere

nationalisatie en tot democratisering van de reeds gena-

tionaliseerde industrieën. Naar aanleiding hiervan werd

in Augustus door het bestuur het ,,Interim Report on

Public Ownership” gepubliceerd. Het T.U.C.-bestuur

neemt in dit rapport een zeer voorzichtige houding aan

ten opzichte van de nationalisatievoorstellen van de

Labour Partij. Het rapport bevat een bezadigde samen-

vatting van de v66r- en nadelen van nationalisatie en een

verklaring, dat de nationalisatiepolitiek rekening moet

houden met de aloverheersende noodzaak de economische

positie van Engeland in de wereld te verbeteren.

De gedetailleerde voorstellen dragen het stempel van

grote voorzichtigheid. Het algemeen bestuur neemt t.a.v.

de nationalisatie van sommige industrieën – in tegen-

stelling tot de Labour Partij – een afwijzende houding

aan, terwijl het wat andere industrieën betreft een afwach-

tende houding voorstaat. Slechts de watervoorziening

zou direct genationaliseerd moeten worden. ,,No further

nationalisation without further consideration” schijnt het

motto van de T.U.C. te zijn. Op de door de T.U.C. voor-

gestelde manier zouden verdere nationalisatiemaatregelen

verschillende jaren worden uitgesteld. In de eerste plaats

zou een Labour Partij aan het bewind moeten zijn. In de

tweede plaats zouden gedenationaliseerde industrieën

opnieuw moeten worden genationaliseerd. Ten slotte

zouden, enquêtecommissies specifieke bedrijven onder de

loupe moeten nemen.

Voorts hadden verschillende unieleiders gedurende het
afgelopen jaar getoond, dat zij er zich van bewust waren,

dat zij de belangen van de arbeiders moeten behartigen

ongeacht de po,litiëke kleur der Regering. Men moet

dus niet alleen met een Labour Regering samenwerken,

doch ook de belangen der arbeiders behartigén in door

een Conservatieve ‘Regering ingestelde-organisaties. Dit

werd o.a. bewezen door de aanvaarding door een voor-

aanstaand vakbondleider van het onder-voorzitterschap

van de Ijzer- en Staalraad, welke de Conservatieve Re-

gering voor de gedenationaliseerde ijzer- en staalindustrie
heeft ingesteld. Dit ‘streven heeft vele lèden teleurgesteld,

want het Britse Verbond van Vakverenigingen is ten slotte

de voornaamste pijler van de Labour Partij en samenwer-

king met een Consërvatieve Regering is derhalve voor

vele leden niet goed aanvaardbaar.
Ook is er dit jaar de gebruikelijke ronde van looneisen

geweest. De meeste moesten aan arbitrage worden onder-

worpen. De loonaanspraken van de spoorwegarbeiders,
de mijnwerkers en de metaalbewerkers, waarmede zeer

aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, zijn nog niet geregeld.

Na ‘deze summiere schets van de achtergrond, de be-

langrijkste punten van de vergadering zelf. Zij hechtte

haar goedkeuring aan het ,,Interim Report on Public

Ownership” en gaf daardoor haar instemming te kennen

778

met de poging van het T.U.C.-bestuur de straffe nationa-
lisatiepolitiek van de Labour Partij enigszins te remmen.

De heer Butler, Kanselier van de Schatkist, heeft in

verband met de precaire Engelse situatie, herhaaldelijk

op matigheid en beperking in loonaanspraken aange-

drongen. Onlangs heeft hij betoogd, dat een verhoging

der lonenmet 10 pCt, welke niet gepaard gaat met een

overeenstemmende grotere productiviteit, de export-

prijzen met 44 pCt zou verhogen. Deze verhoging zou een

ongunstige invloed op de exportmogeljkheden hebben.

Derhalve zouden alleen een grotere productie en grotere

efficiency hogere lonen mogelijk kunnen maken.

Het bestuur van de T.U.C. betoonde zich ook geen

voorstander van loonsverhogingen, die hogere prijzen
ten gevolge zouden hebben. Na een fel debat met veel

oppositie van de linkse fractie, werd een motie inhoudende

een actie tot loonsverhoging op nationale basis voor alle

industrieën met een grote meerderheid verworpen. Het

voorstel, dat ten slotte werd aangenomen, drong er bij

het bestuur op aan te bevorderen, dat de Britse Regering

de kosten van het levensonderhoud zal verlagen en, ten-

einde dit te bewerkstelligen, desnoods de voedselsubsidies

opnieuw in zal voeren. Met andere woorden: het accent

werd gelegd op reële lonen.
Het congres heeft bewezen, dat meestal de gematigdheid

van de leiders van de Britse vakbonden uiteindelijk de

overwinning behaalt.

London.

F. 2. H.
vos.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

De geÎdmarkt bleef gedurende de verslagweek zeer

ruim, met nominale marktdisconto’s van
3/8
resp.
7/16

pCt voor 1 –
3
maands resp. 4 – 11 maands schatkist-

papier en een callgeldnotering van
4
pCt.

In verband met de omvang der onbelegde middelen –

het tegoed van de banken bij de centrale bank bedroeg

per
21
September jl. f
268
mln – wordt op de geldmarkt

vurig gehoopt, dat het Rijk in de loop van October enig

schatkistpapier bij inschrijving te koop zal aanbieden.

De kapitaalmarkt.

Evenzeer als in New York vertoonde het aandelen-

koersniveau in Amsterdam de afgelopen week een her

stel. Onder invloed van het aflopen van de dividendstop

en de op grond daarvan verwachte dividendverhoginkjes.

konden enkele binnenlandse aandelen enigszins in koeis

verbeteren. Bij een aantal internationale aandelen gooide

buitenlands aanbod echter roet in .het eten.

Op de obligatiemarkt bleef de stemming vast, ondanks

het opduiken van geruchten over het uitgeven van weer

een nieuwe staatslening. Voor onderhandse gemeentelijke
leningen, waarin een aanmerkelijk deel van de via institu-

tionele beleggers te beleggen nieuwe besparingen een uit-

weg vindt, blijken nog steeds gemakkelijk geidgevers te

vinden te zijn tegen een rente van
34
pCt, bij een gemid-

delde looptijd van ca
20
jaar en plaatsing á pan. Een

toegenomen belangstelling valt de laatste tijd te consta-
teren voor Duitse obligaties. De verwezenlijking van de

plannen tot hervatting van de dienst op sommige dezer

leningen alsmede, in het algemeen, een groeiend ver-

trouwen in Duitsland als debite%ir waren hierbij van be-

tekenis.

30
September
1953

18 Sept. 1953 25 Sept. 1953
153,9 154,4 214,5 215,4
161,3
162,6 134,6
134,3
55,1
55,2

169
1
/1
171%
170
170%
190%
193
131
131%
91.
92
1
/4
103%
104½
315l/
4

314
1
/1

Staatsfondsen.
2%

pCt

N.W.S.

………………………
790
/iG
79
9
116
3-3
1
12

pCt

1947

………………………
98
98
3

pCt

Invest.

cert.

…………………
995,
99116
311s

pCt

1951

…………………………
102%
102
3

pCt

Dollarlening

…………………
96½
95
15
116

Diverse obligaties.
3/, pCt Gem. R’dam 1937 VI
101511
102
3′!, pCt Bataafsche Petr
101%
101%
3½ pCt Philips 1948
101
101
7
116
3% pCt Westl. Hyp. Bank
98% 98%

J. C. BREZET

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSCIIK BANK

(voornaamste posten in duizenden guldens)

.2
11

8
e
pau.9U
.0
2
°
2.0
.2S

8
a

82

ou’5u
5
>
00

u
0

0
.
..

24 Aug.

1953
2.570.844
1 596.292
1.832
257.408
32.548
31 Aug.

1953
2.603.421′
1.557.324
1.918
.
255.872
32.466
7 Sept.

1953
2.635.755
1.531.611 1.327
279.506 35.346
14 Sept.

1953
2.735.521
1.469.083
1.228
253283 33338
21 Sept.

1953
2.741.998
1.490.565
1.245
242.230
32.732
28 Sept.

1933

2.740.724
1.504.792 988
245.392
36.236

Saldi in rekening courant

‘5


•U
tO

0
.0
9
0
O

24 Aug.

1953

3.058.043

89

717.15711.192.795

58.840

32.748
31 Aug.

1953

3.176.065 2.406.791

691.35511.194.697

57.333

32.366
7 Sept.

1953

3.120.358 2.492.289

9 73.248 1.194.697

57.587

33.270
14 Sept.

1953

3.084.752 2.512.745

918.04911.194.697

48.312

33.428

13.152.319
21 Sept.

1953

3.070.369 2.539.591

860.60911.194.697

49.907

31.528
28 Sept.

1953

2.473.930

797 508 1.194.697

59.467

31.490

NATIONALE BANK VAN BELG1

(Voornaamste posten in millioenen francs)

.0
‘5
n

,
0.010
0
2
nO.90
ae
0
0
0
.o
0
1.
0
.0260
._.00
v
0
.1.’

06.-
00
0

o
b0.0
oO
0

20 Aug.
1953
35.767
1.643
14.407
15.050
672
27 Aug.
1953
35.767
1.971
14.406
15.553
583
3 Sept.
1953
1

35.879
1.966
14.246
16.828
770
10
Sept.
1953
1

35.993
1.851

.
14.408 16.217
665
17 Sept.
1953
1

36.052
1.617
14.235
15.503 595
24 Sept.
1953
1

36.050
1.622
14.431 15.201
738

Rekening-courant saldi
Verbintenissen

8

*.o.
het
land i.v.m.beta-
buiten- Schatkist

‘S
8
lingsaccoorden

is
n
2
i.siln
-‘-
B.,


0

20 Aug.

____-

1953
285

99.236
6 186
428
1.175
279
1.085
27 Aug.
1953 273
99.207
3
190
473
1.400
467
1.071
3 Sept.
1953
259
100.558
2
189
482
1.202
434
1.094
10
Sept.
1953
254 99.958
6
189
514
1.300
522
1.106
17 Sept.
1953
278
98.883
7
184
543 1.392
329 1.073
24 Sept.
1953
273
98.501
5
184
555
1.484
474
1.076

ECöNOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

Aand. indexcijfers.
Algemeen
Industrie

………………………………
Scheepvaart
Banken
Indon. aand .

………………………

Aandelen.
A.K.IJ..
Philips
Unilever
H. A. L.

………………………………
Amsterd. Rubber
……………………
H.V.A
……………………………….
Kon. Petroleum
……………………

-.—.–. ,–.

SPECIFICATIE DER EMISSIES IN JULI 1953.
(Bedragen in duizenden guldens: koersen en rentevoeten in 0Ct)
NAAM
-bi

pp

u
Ii.
Obligaties.
Overheid:
100
18
3
16
Particulieren:
Vereeniging voor Gereformeerd scloolon

.
investeringscertificaten

………………..18

derwijs

te

Vlaardingen

…………..
100
125
4
25
Aandelen.
N.V.

Haarlemsche

machinefabriek,

voor-

..25

heen Gebr. Figee, Haarlem

………..
400
105
420

1
3 Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen tijde toe-
gestaan.


‘) Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere datum
af toegestaan.
EMISSIES IN 1953
(Relle bedragen in duizenden zuldens

Uit omzet- Waar-

van
Maand
Obli-
Aande-
T t aa
i
0
van
andere be-
Nieuw
gaties len

conver-

geld
sies
keerd te-
goed

12.005
1.275
13.280
21
13.259
Januari

………..
Februari ……….
931
2.735
3.666

37
3.629
203.117

203.117

17
203.100
…..

2.467


2.467

17
2.450
Maart ………….
April

………….
9.329
500
9.829

41
9.788
Mei

……………
Juni

……………
821
20.000
20.821

46
20.775
Juli

……………
143
420
563

18
545

Belg. ec. Drs en Licent.
handels- en consul. wet. Nederlands, volmaakte kennis van Frans,
Engels, Duits, langdurig verbleven hebbende in Frankrijk en
Duitsland. Tot nu toe,wetenschapp. loopbaan (resèarch en joup
nalistiek), uitstekende referenties. Zoekt passende betrekking, ev.
in Nederland. Bi-. onder no. ESB 40-3, Bur. v. d. BI., ostbus
42, Schiedam.

JONG ACCOUNTANT (N.I.VA.)

met uitgebreide internationale ervaring op

bedrijfseconomisch en organisatorisch ter-

rein, moderne talen uitstekend beheersend,

HEEFT PLM.
2 DAGEN PER WEEK

beschikbaar. Br. onder rio. ESB 40-2, Bur.
v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.

VERKEER EN VERVOER IN
NFDKRT.ÂNfl

Omschrijving
.1

Maand-
em
Maand-
e
Januari
1953
Februari
1953
Maart
1953
April
1953
Mei
1953

.

t.
168
156
112 128
162
154
166
Vervoer

wilde

binnenvaart

…………………….1.000
1.536
1.428
1.031
1.176
1.482
1.415
1.522

Indexcijfer vervoer

wilde binnenvaart

……………..’)

Wilde

binnenvaart,

prestatie

…………………..
mln t.km
208
195
142 164
209 208
216
Indexcrjfer eigen vervoer te water
182
171
127 137
184
195
Eigen

vervoer

te

water

………………………
1.000 t

..

1.274
1.200

.
890
962
1.289 1.367
mln.

1km,
87
85
68
72 95 98
Indexcijfer internat.

inhens’aart (laadverm.)
80
85
76
69
Aantal
4.975
5.302
3.790 4.097
84
5.437
88
5.924
90
6.117
1.000 t
2.678
2.881 2.361
2.334
2.859 2.958
3.120

Idem,

prestatie

………………………………

Binnengekomen schepen (best. Ned.)

……………..

Lading

……………………………………
waarvan onder Nederlandse vlag

………………
,,
1.209
821
1.119 795
981
640
1.000
1.375 1.366
1.403
,,
151
110
81
719
85
924
152
913
184
973

Laadvermogen

……………………………….

Aantal

4.972
5,288
4.483
3.790
5.173
6.110
193
6.114
1.000 t

2.697
2.873
2.820
2.078
2.701
3.105
3.139

Belgische

vlag

…………………..

1.836
1.037
2.036
1.198
2.115
1.356 1.372
1.715
2.113
2.095

Vertrokken

schepen (herk,.

Ned.)

…………………
Laadvermogen

………………………………

,,

Belgische

vlag

………………..
Schepen in rechtstreekse doorvaart
225
220
118
848
127
1.067
205
1.318
300
.
1.250
277
Laadvermogen
Aantal
1.000 t
1.846
1.268
2.078
1.877
1.898
2.17e
2.143
2.117
Lading

……………………………………
843
1.352
861
1.168
1.239 1.399
1.357
1.362

Lading

…………………………………………
waarvan onder Nederlandse vlag

…………………..
…..

.
242
261
754 214
788
249
893
265 885
883

………………….

Belgische

vlag

………………..
.,
325
327
290 286
.
312 297
318
.

288
319

………………………………..

waarvan onder Nederlandse vlag

……………….

i
)

…..

97
107
116
91
106 109
Lndexcijfer zeevaart (inhoud)

……………………..
Binnengekomen zeeschepen

……….. ………….
Aantal

….

1.654
1.798
1.675
1.447
1.719 1.877
119
1.942
Bruto-inhoud

……………………………….
….
1.000 R.T.
4.278
4.693
4.965 4.055 4.783
4.821
5.142
Idem,

alleen geladen schepen

…………………..
,,
3.895
4.271
4.470
3.666 4.237 4.389
4.735
Vertrokken zeeschepen
Aantal
2.012
1.659
2.219 2.373 2.202
2.384
2.524 2.558
1.000 R.T.
4.298
1.801
4.721 1.835
5.257
1.442
4.026
1.702
1.807
1.959

waarvan

in

Iijnvaart

…………………………….

Idem,

alleen

geladen ‘schepen

… ……………….

….

,,
2.675
2.991
3.564 2.816
4.556
3.209
4.831
3.296
5.351

…………………………..
Bruto-inhoud

……………………………….

Goederenvervoer ter zee:
,,
1.954
2.185
2.568
2.133
2.214

2.478
3.563
2.792
1.000 t.
1.617
1.616
1.488 1.658
1.428
1.281
1.380
bij

doorvoer

……………………..
Geladen’)

bij uitvoer
37
1.469
1.545
1.164
1.123
.
1.223
1.132

waarvan

in

lijnvaart

…………………………

….
….

576
573
652
528
913
481
695
763
511
709 540
489
608
430
Indexcijfer goederenvervoer Ned. Spoorwegen
‘)
155 152 152 145
170 154

Gelost

bij

invoer

………………………….

1.000 t.
1.881
1.844 1.842
1.767
2.063
1.875 150

…………………………..
bij

doorvoer

……………………..

….

waarvan grensoverschrijdend

………………….

……

,,
537 525
511
477
601
596
1.817
1

millioen
524
533
499
419
507
529
575
Tonkilometers Ned. Spoorwegen

………………
,,
271
256 270
242
.
562
294
260
247

Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen

……………

Interloc.

….

….

1 millioen
31,6
30,7
31,8
28,1
29,6
29,3
29,4

Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal

………….

autobusdiensten; vervoerde reizigers
Locale
19,3
19,1
21,6
18,8
19,0 17,8
18,9
autobusdiensten; vervoerde reizigers
15,5
15,4
17,6
15,7
15,0
16,3
15,9

Tramwegen, vervoerde reizigers

…………………

Indexcijfer Verkeer op de rijkswegen
‘)
205
217
195
220
Slachtoffers verkeersongevallen
227 235
247
Overleden

…………………………………Aantal
95
87
ss
84
87
93
138
Licht gewond
,,
1.042
1.017
696
788
992
1.143
1.348
Idem, indexcijfers
,,
805
969
616
630 806
1.093
1.334

Ernstig

gewond

…………………………..

Gewonden
………………………………
‘) ‘

.
.

millioen

146
14
134
85
129
134 143
212

………………………………

154 102 110 140
174
209

Doden

………………………………….

Luchtvaart (K.L.M.)
i)

..

Tonkm (vracht, Post en extra bagage) …………
3.239 3.685
3.663 3.517
3.904
3.679
Passagierskm

….
. .

,

….
.

.1.000
83,4 86,7
69,7
69,4 92,3
89,9 3.803
110,8
vvcs-enuie oeUriji.

Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

779

RECENTE ECONOMISCHE PUBLICATIES

Het pad naar de collegebank,
door L. van der Land.

Amsterdam
1953,
92 blz., f 2,90.
Gids 1953 – 1954 van de Nederlandsche Economische

Hoogeschool te Rotterdam,
132 blz.;
f
1,75.

Arbeidsrecht,
door Prof. Mr A. N. M,plenaar. Eerste deel.

Algemeen Gedeelte. Zwolle 1953, 925 blz., f 38,-.

Hoofdzaken
en
strijdpunten van de publiekrechteljke

bedrijfsorganisatie,
door Mr A. J. S. Douma. Met

volledige tekst van de wet. ‘s-Gravenhage 1953

110 blz., f2,75.

Advies inzake de verhouding tussen kinderbijslag en basis-

inkomen, uitgebracht aan de Minister van Sociale

Zaken en Volksgezondheid.
Publicaties van de So-

ciaal-Economische Raad 1953, no 6, 16 blz., f 0,50.

Advies inzake het vraagstuk van gelijke beloning van man-

nen en vrouwen voor geljkwaardige arbeid.
Publica-

ties van de Sociaal-Economische Raad 1953, no 9,

85 blz., f 1,25.

De Economist, Jubileumnummer 1852 – 1952.
No 12.

Orgaan van het Nederlandsch Economisch Instituut.

Haarlem 1953, f4,-.

De strijd van het totalitarisme tegen geestelijke,politieke

en economische vrijheid,
door Prof. Dr F. Peeters.

Amsterdam 1953, 74 blz., f 1,90.

Srjdbaar Ondernemerschap (Drie misverstanden),
door

L. M. van Breen. 24 blz., f 1,-.

De economische integratie van Europa.
Bericht van de

Wetenschappelijke Raad van Advies bij het Bonds-

ministerie van Economische Zaken. 1953, Frankfurt

am Main. 27 blz., f 2,10.

Verslag van de Algemene Vergadering van de Vereniging

voor Staat huishoudkunde.
Utrecht 20 Dec. 1952.

‘s-Gravenhage 1953, 45 blz., f 2,-.

Beginselen voor het economisch handelen van de onder-

nemer in de landbouw,
door Dr W. Rip. Wageningen

‘ 1953, 21 blz., f 0,90.

The organizational revolution,
door Kenneth E. Boulding,

with commentary by Reinhold Niebuhr. New York

1953, 286 blz., f 15,75.
The Sterling Area and the Dollar Problem,
door Forrest

Rogers. Vol. XII. .January 1953. No 7. Toronto 1953,

33 blz., f 1,25.

Economics and economic policy of dual societies,
door

Prof. Dr J. H. Boeke. Haarlem 1953, 324 blz., f 14,90.
World Economic Report 1951 – 1952.
Uitgave van de

United Nations. New York
1953,
141 blz., f 5,70.

The writings
.
of the Gllbreths (industrial management),

door William Spriegel and Clark Myers. Illinois

1953,
525
blz., f 32,35.

Business cycles and forecasting,
door E. C. Brath. 4th ed.

Illinois 1953, 636 blz., f 35,20.

The theory of money and credit,
door Ludwig von Mises.

Yale 1952, 493 blz., f 22,50.

Shares of upper income groups in income and savings,

door Kuznetts, Simon Smith and E. Jènks. 1953,

766 blz., f 39,60.

The fihancial policy of corporations,
door D. A. Stone.

Sth ed. 2 vol. 1953, 1.566 blz., f 65,10.

Price practices and price policies, selected writings,
door

Backman. 1953, 674 blz., f 35,20.

Management compensation,
a statistical study of the

relationship of executive compensation to capital

employed and earnings, door 0. W. Blackett. 1953,

53 blz., f 11,85.

Cost Accounting,
door W. B. Lawrence. 1953, 606 blz.,

f 27,90.

Economic Growth and Human Welfare,
door E. H. P.

Brown. 1953, 56 blz., f 2,45.

Practical Handbook of Industrial Traffic Management,
door R. C. Colton and W. D. Rankin. 1953, 432 blz.,

f 29,49.

Supervisory Management Notebook,
door N. C. Bimmer.

1953, 120 blz., f 15,75.

Power economy in the factory,
door J. C. Todma. 1953,

217 blz., f 8,35.

Marketing, an institutional approach,
door E. A. Duddy

and D. A. Hevzan. 1953,658 blz., f26,40.

Investment timing: the formulaplan appfoach,
door S. S.

Cottie and W. T. Whitman. 1952, 210 blz., f 22,50.

Textbook of econometrics,
door Lawrence R. Klein.

f 26,40.

Die Kontenrahmensammlung,
door F. Kiehi und Dr

Peter. 1953, 150 blz., f6,80.

Bilanz und Steuer,
door Dr 0. Biihler. Fünfte neubear-

beitete Auflage. 1953, 448 blz., f 25,70.

Wirtschaft ohne Wunder,
door L. Einadi u.a. 1953, 360 blz.,
f 15,95.

Neue P,axis des betrieblichen Vorschiagwesens und der

Arbeitsvereinfachung,
door P. Michligk. 1953, 200

blz., f 50,16.

Fibel der sozialen Markt wirtschaft,
door C. A. Schleuss-

ner. 1953, 152 blz., f 8,80.

Vijf nieuwe uitgaven van STENFERT KROESE

CA1’ITA SELECTA DER ECONOMIE:
Deel XVI: F. Iartog:
Problemen der moderne economi-
sche politiek

Geb.
f 9.75
Deel XVII:
Dr W. J.
van de Woestijne
Een algemene vorm van de vraag-
functie met toepassil1gsmogelijk-
heden voor practische markt-
analyse en verkoopcontrôle. Geb.
f 9.75

Dr.
F. J.
de Jong:
De werking van een volkshuis-
huishouding. Een eerste inlei-
ding tot het economische den-
ken. Ing.
f 6.50
Deel 1

Geb.
f 7.75
Deel II verschijnt in Oct. a.s.
Dr. 1. Gadourek:
The political control of Czecho-
slovakia. A study in social con-
trol of a soviet satelite state. Geb.
f 12.00

Enige economische aspecten van de
sociale verzekeringen in Neder-land. Rapport samengesteld door
het Nederlandsch Eèonomisch
Instituut te Rotterdam. Ing.
f 3.50

*

Bestellingen
of
aanvragen ,,op zicht”
worden gaarne tegemoet gezien door

De Wester. ftoekhand1
Nieuwe Binnenweg 331, Rotterdam
Tel. 32076

Giro 18961

Gespecialiseerd op economisch gebied

Auteur