Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1890

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 19 1953

Econo m is ch Sta t is t
i’s

Ber’ichte
‘n.

Economische modellen

Laissez faire, laissez passer

*

Mr J. in ‘ Veld

Perspectieven voor de woningbouw

*

Drs P. da Suva

De ratificatie van de internationale

tarwe-overeenkomst

E. Malfiiei

Naar een vestigingspolitiek in België?

*

C. Yermey

lie vrachtenmarkt

*

Drs F. J. A. M. Mallens

De vrije goudmarkt te Parijs

UITGAVE VAN HET NEDÈRLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

No .1890

WOENSDAG 19AUGUSTUS 1953

F
Z1

IW Ii AUz1

1

4’LEVENSY(RZ(KERING.%

‘lfr
8
ANK SC

S

S

S

• R. MEES & ZOONEN

Ae 1720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM

‘s-GRÂVENHAGE

DELFT.
SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipnian, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs 122.50; fr. p. post
f
23.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post
f 20.10.

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhanle1 en door uitgevers –

DE ËRVEN F. BOHN TE HAARLEM

wÉRFIIM

‘NG MAA

Uitvoering van bouw- en

betonwerken onder toepassing

van alle moderne bouw-

methoden

VRAAGT BROCHURE WERNINK’s WERKEN No. 35

N.V. WERNINK’s BETONMAATSCHAPPIJ

LEIDEN

Directie; P.A. WERNINK Jr en Ir J. j. G. VAN HOEK

4due4itetJie-pd*adtteu

voor het volgende nummer

dienen uiterlijk 25Aug. 1953

v.m. in het bezit te zijn van

de Advertentie-afd. E.-S.B.,

Postbus 42, Schiedam.

Tel. 69300; Toestel 1 of 3

ECONOMISCH-

1STÂTJSTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Telefoon 38040. Gfro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, iwijnaardse

Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,

overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen

ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bjjkantoor

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties

te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj/

H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300,
toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren. – –

*

638

/

19Augustus 1953.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

639

Economische mde11en

Laissez faire, laissez passer

Halm heeft enige tijd geleden een boek gepubliceerd,

waarin hij modellen van verschillende economische oxden

met elkaar vergelijkt
1).
Het lijkt ons goed om de weer-
gave van de problematiek zoals Halm die stelt ook aan

die lezers voor te leggen die zich met theoretische eco

nomie niet dagelijks bezighouden. Op het gebied van de

economische stelsels dreigt weleens een Babylonische

spraakverwarring, waardoor een zuivere probleemstelling

en het streven naar een juiste oplossing wordt belemmerd.
,,Laissez faire, laissez passer” is tot 1914 de spreuk ge-

weest die voor velen de opvatting aangaande de gewenste

economische orde weergaf. De Overheid moest de wer-

king van de economische krachten vrijlaten om daardoor

niet te verstoren de harmonie tussen eigenbelang en ge-

meenschapsbelang, die door de concurrentie, uitgedrukt

in de bewegingen van het prjzenstelsel, zou worden afge-

dwongen. Bij analyse bleken daartoe de volgende vrij-

heden vereist: vrije consumptiekeuze, vrije beroepskeuze,

vrijheid van sparen en investeren en de vrije beschikking

over de onder private eigendom werkende productie-

middelen.

Deze economische orde kent geen centraal plan, doch

alleen de deelpiannen van de proçluctie-. en consumptie-

huishoudingen. De individuele huishoudingen bepalen

de ontwikkeling van het economisch leven door hun

handelingen, die beïnvloed worden door en invloed heb-

ben op het prijsmechanisme. De Overheid moet gelaten

toezien, wat economisch de gevolgen zijn van de slechts’
door het onpersoonlijke prjsmechanisme gecoördineerde

handelingen. Enige gevolgen van dit stelsel dat zich, het

spreekt vanzelf, in geen werkelijke economische orde

gaaf heeft voorgedaan, zullen we hieronder nader bezien.

Het aandeel dat ieder in het nationaal inkomen heeft,

wordt bepaald door de beloning die de hem ter beschik-

king staande productiemiddelen en arbeid door deel-

neming aan het economisch proces opbrengen. Het ge-

volg is een ongelijkheid in personele inkomensverdeling
die de tendentie heeft zich te handhaven.

Het vrije bewegen van de productiefactoren dat voor

de goede werking van dit op mededinging berustende

‘) G. N. Halm, Economic Systems. A comparative analysis, New-York-
Toronto 1951, 438 blz.. f 20,25.

stelsel is vereist, ontbreekt in vele opzichten ook wanneer

de Overheid zich van ingrijpen onthoudt. De productie-

huishoudingen bezitten vaak een eigen deelmarkt, waar-

door de productiefactoren niet overal een gelijke belo-

ning ontvangen. Het bezit van een deelmarkt kan zo ver

gaan, dat de producent een monopoliepositie inneemt.

De.vrijheid van sparen en investeren brengt mee dat
de individuele huishoudingen onafhankelijk van elkaar

hun beslissingen hieromtrent nemen. Daardoor is het
mogelijk,. dat het te besparen en te investeren bedrag

over een bepaalde periode niet aan elkaar, gelijk zijn.

Deze economische orde is nooit in rust. Altijd is er de

dynamiek die ontstaat door het winststreven. Alle indi-

viduele huishoudingen hebben hun eigen plannen; het

prjzenstelsel reageert slechts.

Doordat een ieder, onafhankelijk van anderen, zijn

plannen maakt en uitvoert, is het practisch onmogelijk

dat de plannen op elkaar zijn afgestemd. Daardoor zul-

len ze onder het uitvoeren door moeten veranderen,

omdat de
.
omstandigheden waaronder ze gemaakt zijn,

steeds aan verandering onderhevig zijn. De ontwikkeling

van het economisch leven is daardoor slechts binnen

ruime limieten voorspelbaar. Hierdoor ontstaat een ge-

voel van onzekerheid bij de economische subjecten.

* Deze onzekerheid wordt als een last ondervonden. Er

is een drang om de onzekerheid te verminderen, waardoor

er een zoeken ontstaat naar leiding in het economisch

leven, die voor een-deel of het geheel van het economisch

bestel een plan opstelt. Als het essentiële van dit plan

wordt het voorbereiden van een zekere continuïteit ge-

zien, waardoor aan de uitvoering van de deelplannen

meer zekerheid wordt verschaft.
Halm besteedt vooral aandacht aan vormen van leiding

die van de Overheid uitgaan, en die daarbij in het bijzon-

der aan een centraal plan. In hoeverre zal het economisch,

leven voorspelbaar zijn bij een centraal plan en in hoe-

verre kunnen er deelpiannen bestaan? De antwoorden op

deze vragen hangen af van het soort centraal plan dat

door de Overheid wordt opgesteld. Er bestaan verschil-

lende soorten’ en ‘daardoor ontstaan er verschillende

economische orden, nl. autoritair socialisme, autoritair
kapitalisme, liberaal socialisme en liberaal kapitalisne.

A!phen
a/d
Rijn.

H. BOOIJ.

De vrije goudmarkt te Paiijs,
door Drs F. J. A

Ma/lens

………………………..

Aantekening:

België en de herbewapening

Geld- en kapitaalmarkt
…………………

Statistieken:

Wisselkoersen
……………………….

Gecombineerde maandstaat van de grote banken

in NederJand

……………………..

‘Bankstaten
………………………….

Perspectieven voor

Mr J. in ‘t Veld

De ratificatie van de internationale

eenkomst, door Drs P. da Silva

Naar een vestigingspolitiek in B

E. Malfliet
………………..

De vrachtenmarkt,
door C. Vermey

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. A’ssistent-redacteur

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mert

J.
van Tichelen;
R. Vandeputte; A. Vlerick.

L
I
N

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

640

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Augustus 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Mr J. IN ‘T VELD, Perspectieven voor de woningbouw.

De werkloosheid in het bouwvak is met sprongen om-

laag’ gegaan en er komen klachten over spanningen in

bepaalde delen van Nederland en vooral met betrekking

tot bepaalde categorieën van bouwvakarbeiders. Deze

wijziging in de situatie is niet uitsluitend toe te schrijven

aan de opvoering van de woningproductie, maar ook

aan de ophoping van werk door een tijdelijke stagnatie

in het begin van
1953,
aan de verruiming van het bouw-

programma in de andere sectoren, aan de overstromings-

ramp en aan de openbare-werkenpolitiek die thans op

gang begint te komen. Schrijver geeft verschillende maat-

regelen aan die kunnen worden genomen om de spannin-

gen te verminderen. Wil men in 1960 of 1961 door het

woningtekort heen zijn, dan zullen ieder jaar 6,5.000

woningen gebouwd moeten worden. Na het inhalen van

het woningtekort zullen ten minste 20.000 slechte en ver-

ouderde woningen per jaar vervangen moeten worden
om een ernstige inzinking in het bouwbedrijf te voor-

komen.

Drs P. DA SILVA, De rat(flcatie van de internationale

tarwe-o vereenkomst.

De afwijzing van Engeland van de nieuwe internatio-

•nale tarwe-overeënkomst is o.a. vermoedelijk hierop

gebaseerd, dat het tarwe-aanbod op het ogenblik gunstig
is, waardoor het buiten de internationale tarwe-overeen-

komst om, met de exporterende landen tot gunstige prijs-

afspraken meent te kunnen geraken. Het niet-deelnemen

van Engeland zal volgens schrijver de prijsdaling •van

tarwe bevorderen. Zou Engeland zich hebben aangeslo-

ten, dan zouden de binnenlandse regeringsmonopolies van

tarw’e in de Verenigde Staten, Canada en Austialië ge-

makkelijker de rnarktprijs boven de maximum prijs van
$2,05 hebben kunnen houden. Schrijver acht de kansen

op een prijsdaling tot onder de minimum prijs van $
1,55

betrekkelijk gering, waardoor de kans dat Nederland

nadeel zal ondervinden van de ratificatie van de interna-

tionale tarwe-overeenkomst, ook betrekkelijk gering is.

D. MALFLIET, Naar een vestigingspolitiek in België?

De kern van het vraagstuk van de vestigingspolitiek

ligt in het vinden van een redelijke oplossing waarin

dienstbaarheid aan de gemeenschap samengaat met de

grootst mogelijke vrijheid. De voorgestelde vestigingswet

heeft volgens schrijver het voordeel dat zij een oplossing

in positieve zin aanwijst, op voorwaarde dat zij met de

nodige geleideljkheid en met voldoende soepelheid wordt

toegepast. De Kamer heeft het wetsvoorstel tot invoering

van vestigingseisen goedgekeurd. Het zal afhangen van
de besprekingen in de Senaat of het wetsvoorstel met of

zonder wijzigingen als wet wordt aangenomen.

C.
VERMEY, De vrachtenmarkt.

Het eerste semester heeft de hoop,’dat 1953 voor de

algemene vrachtvaart een jaar – van behoorlijk emplooi

tegen redelijk lonende vrachten zou zijn, niet in vervulling
doen gaan. In schrille tegenstelling tot de eerste zes maan-

den van 1952, toen de vrachten zich op een bevredigend
peil bewogen, brokkelden zij in de verslagperiode gelei-

delijk verder af, terwijl er volgens schrijver geen aan-

wijzingen zijn voor een wending ten goede.

Drs F. J. A. M. MALLENS, De vrije goudmarkt te

Parijs.

De transacties, die op de goudmarkt in Frankrijk

plaatsvinden, hebben in principe een nationaal karakter.

De bëslissing tot het instellen van een Vrije goudmarkt
is genomen als eerk der overgebleven middelen om het

grote goudbezit der Franse bevolking in beweging te

brengen. De instelling van de vrije goudmarkt werd

begeleid door andere maatregelen, welke een geleidelijk

Vrijere wisselkoersvorming beoogden. Het legale karakter

van de goudhandel heeft voor Frankrijk het voordeel

kapitaalviucht met het oog op devaluatie ten dele op te
vangen door overdracht van goudbezit. Door de goud-

markt bestond de gelegenheid de infiatievrees af te rea-

geen op een waardedrager, die courant, maar noch in-

vesteringsgoed noch gebruiksgoed is. Schrijver schenkt

in dit artikel vervolgens aandacht aan de groei van het

particuliere goudbezit sinds de tweede wereldoorlog en

de prijsontwikkeling van het goud.

SOMMAIRE

Mr J. 11V ‘T VELD, Perspectives de la construction d’ha-

bitations.

Un coup d’oeil sur la production de maisons â
prév
oir

pour 1953 et la situation sur le marché du travail, de

l’industrie du bâtiment aux Pays-Bas. L’accent est mis,

avant tout, sur les problèmes qui surgissent après le com-

blement de la pénurie ,d’habitations.

Drs P. DA SIL VA, La ratfication de l’accord du froment.

L’auteur s’étend sur les avantages et désavantages

éventuels après la ratification par la Hollande dii nouvel

accord international du froment.

E. MALFL JET, Vers une politique d’établissement en

Belgique?

Un commentaire du projet de bi pour la mise en oeuvre

de conditions d’établissement en Belgique. L’auteur

estime que le projet de bi apporte une solution positive

au problème de la politique d’établissement â condition

que les mesures â prendre soient appliquées avec la

fermeté nécessaire et la souplesse satisfaisante.

C.
VERMEY, Le marché des chargernents.

Cette considération même â la conclusion que le marché

des chargements s’est développé défavorablement pen-

dant le premier semestre de 4953.

Drs F. J. A. M. MALLENS, Le marché libre de l’or en

France.

L’auteur commente la politique menée par le gouver-

nement francais â l’égard des réserves
d:or
particulières.

19 Augustus 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

641

Perspectieven voör de woningbouw

Er is in de afgelopen jaren nog al eens critiek geoefend

op het wisselend beleid in de woningbouwpolitiek Op.

de vraag, in hoeverre deze critiek gerechtvaardigd was,
wil ik thans niet diep ingaan: Ik bepaal mij tot deze éne

opmerking: de afgelopen jaren .werden.gekenrnerkt door

een voortdurende wisseling in de omstandigheden en het

is duidélijk, dat het beleid zich daarnaar had te richten.

Hoe snel en onverwacht de omstandigheden zich kun-

nen wijzigen, blijkt overduidelijk, als wij de blik laten

gaan over de achter ons liggende twee jaren. Het lijkt

bijna niet te geloven, dat het nog geen twee jaren geleden

is, dat de Regering ons volk deed opschrikken met de

mededeling, dat zij bij de verontrustende stand van de be-

talingsbalâns en de daarmee samenhangende ernstige
spanningen op de kapitaalmarkt het niet verantwoord

achtte voor 1952 meer dan 40.000 woningen in uitzicht

te stellen. Van alle kanten rees verzet, de Tweede Kamer,

nam de motie-Andriessen. aan, waarin aangedrongen

werd op ten minste 50.000 woningen, maar niemand gaf
duidelijk aan, waar het ontbrekende geld vandaan moest

komen.

Onder die omstandigheden bleef er voor de Minister

van Wederopbouw en Volkshuisvesting geen andere

uitweg dan een beroep te doen op de vindingrjkheid van

de gemeenten en de burgerzin harer inwoners. Aan elke

gemeente, die kans zag aan geld te komen, werd een

daarmee corresponderend woningbouwvolume in uit-

zicht gesteld. Er is toen heel wat gemodderd, maar menige

gemeente wist zich te redden en daardoor kon een te

ernstige inzinking in de woningbouw worden voorkomen.

Om de andere gemeenten tegemoet te komen, werden

de bekende nationale woningboiiwleningen uitgegeven,

die, dank zij de ruime medewerking, tot een ongedacht

succes werden.

De uitgifte dezer leningen, die enige verruiming van

het rentegamma bracht, had tevens tot gevolg, dat de

•ban gebroken werd, die over de kapitaalmarkt hing. Ge-

leidelijk sloeg ook de positie van onze betalingsbalans

om; zij werd van uitermate ongunstig, om niet te zeggen

onheilspellend, in een betrekkelijk kort tijdsverloop

gunstig en zelfs zeer gunstig. Als gevolg van een en ander

werd ook de kapitaalmarkt allengs ruimer. Nog geen
jaar, nadat de Regering haar sombere boodschap had

uitgezonden, was de toestand radicaal ten gunste ver-

anderd. Is er iemand, die durft beweren, dat hij dit wel

voorzien had?

Door deze ontwikkeling is de woningbouw in 1952

nog erg meegevallen. De Tweede Kamer werd op haar

wenken bediend. Toen de eindrekening voor dit jaar,

dat zich zo rampspoedig had laten aanzien, werd opge-

maakt, bleken
54.600
woningen te zijn opgeleverd, waar-

mede het nog boven het voöroorlogse topjaar 1934 uit

kwam.

Niettegenstaande deze Vrij hoge bedrijvigheid bleef

de werkloosheid in het bouwvak over het hele jaar 1952

nog abnormial hoog. Begrijpelijk is dus, dat de vraag

aan de orde kwam, of het oorspronkelijke woningbouw-

programma, dat gericht was op een productie van 55.000

woningen per jaar, moest worden gehandhaafd. Het

leek, gezien de ernst van de woningnood en de nog vrij

hoge, stand van de werkloosheid in het bouwbedrijf,

verantwoord dè productie nog wat verder op te voeren

en zelfs te gaan tot 65.000 per jaar. Daarvoor was te meer

reden, omdat de animo om duplex-woningen ‘te boiwen

in de laatste twee, jaren sterk is afgenomen. Zoals be-

kend, was het aanvankelijk bouwprogramma gebaseerd

op de gedachte, dat van de 55.000 per jaar te bouwen

woningen er ongëveer 10.000 als duplex-woning zouden
worden ingericht. Aldus zou het mogelijk zijn omstreeks

1960 of 1961 door het woningtekort heen te zijn. Wil

men aan dit gloei vasthouden ook bij gemis aan bereid-

heid om yoldoende duplex-woningen te bouwen, *dan is
er geen andere weg dan de productie verder op te voeren
tot 65.000 per jaar.

Minister Witte is blijkbaar tot een overeenkomstige

conclusie gekomen. Zijn beleid is althans duidelijk ge-

richt op het gereed komen van ongeveer 65.000 woningen

in dit jaar.

Ziet men alleen naar de cijfers van de gereed gekomen

woningen over de eerste vijf maanden van dit jaar, dân

zou men geneigd zijn daaraan te twijfelen. Over de eerste

vijf maanden van dit jaar kwamen ni. slechts gereed

17.824 woningen tegen 20.331 over dezelfde periode in

1952. Dat lijkt er dus• niet best uit të zien. Maar men

dient hierbij in het oog te houden, dat er op 31 Mei 1953

nog in uitvoering waren 63.801 woningen tegen 46.431

op 31 Mei 1952.

Nu is het natuurlijk moeilijk te voorspellen, hoeveel

van die 63.801 woningen dit jaar nog gereed zullen ko-

men. Veel hangt af van de weersomstandigheden in het

laatste kwartaal. Enig houvast heeft men echter naar

mijn mening toch wel aan de volgende cijferopstelling.
In het eerste kwartaal van 1952 zijn opgeleverd bijna

12.000 woningen, terwijl op 31 Maart nog in uitvoering
waren ongeveer 43.500 woningen. Aan het eind van het

jaar bedroeg het totale aantal gereed gekomen woningen

54.600, waaruit valt af te leiden, dat de op 31 Maart in

uitvoering zijnde woningen bijna alle nog in de loop van

dat jaar zijn gereed gekomen..

In het eerste kwartaal van 1953 zijn opgeleverd onge-

veer 8.500 woningen. Aan het eind van dat kwartaal wa-

ren in uitvoering ruim 60.000 woningen. Ik neem niet

aan, dat ook die alle – op 1.000 na – nog dit jaar ge-

reed zullen komen. Het grote aantal tegelijk in uitvoering

zijnde woningen zal waarschijnlijk een vertragende in-

vloed hebben op het tempo van de afbouw. Maar, ge-

zien de uitkomst van 1952, lijkt de voorspelling mij toch

niet te gewaagd, dat wij dit jaar niet zo. heel ver van de

65.000 verwijderd zullen blijven.

Nu doet zich evenwel het merkwaardige verschijnsel
voor, dat plotseling het beeld van de arbeidsmarkt voor,

het bouwbedrijf een opvallende wijziging vertoont. De

werkloosheid is met sprongen omlaag gegaan en er

komen al weer klachten over spanningen in bepaalde

delen van het land en vooral met betrekking tot bepaalde

categorieën van bouwvakarbeiders. De aannemersbonden

hebben met het oog daarop al weer het noodsein gehesen

en aangedrongen op matiging.
Moet deze wijziging in de situatie nu uitsluitend wor-

den geweten aan de toch heus niet overdreven opvoering

van de woningproductie? Het lijkt mij moeilijk vol te

houden. Er is hier een samenloop van omstandigheden.

Zoals uit het voorgaande al gebleken is, was er in het

begin van dit jaar een ernstige stagnatie in het ‘gereed
komen van onderhanden woningen, die wel in hoofd-

zaak aan het slechte weer moet worden toegeschreven.

642

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19Augustus 1953

Daaraan is het voornamelijk te wijten, dat het aantal in

uitvoering zijnde woningeniQbt
:b
oven de 60.000 is opge-

lopen. Deze tijdelijke stagnatie heeft een ophoping van

werk veroorzaakt, doordat er aan de ene kant wel regel-

matig bij kwam, maar aan de andere kant niet voldoende

af ging. Nu is het natuurjijk erg verleidelijk om dit

slechte weer en deszelfs gevolgen op rèkening te schrijven

van de huidige Minister van Wederopbouw en Volks-

huisvesting, maar tot verdieping van het inzicht draagt

dit niet veel bij.

Een tweede factor,. die de situatie in [het bouwbedrijf

Sterk beïnvloed heeft, is de verruiming vn het bouw-

progr4mma in de andere sectoren, gepaard gaande met

een belangrijke uitbreiding van de mogelijkheden om
lé bouwen zonder yoorafgaande rijksgoedkeuring. Zo

zien wij in het maandoverzicht van het Departement van

Wederopbouw en Volkshuisvesting van Maart ji., dat

de cijfers over de laatste kwartalen voor de rubrieken

Verbouwingen, Handel en Verkeer, Scholen en Open-

bare Gebouwen merkbare stijgingen vertonen. Vooral de
hausse in de scholenbouw springt daarbij in het oog.

Als derde factor wil ik wijzen op de overstromings-

ramp, die ook al niet te voorzien was en omvangrijke

herstelwerken vraagt, welke voor een groot deel op het

terrein van de bouwnijverheid liggen.
Ten slotte komt daar nog bij, dat de openbare-werken-

politiek, die het vorige jaar met het oog op het toen vrij
hoge werkloosheidscijfer werd aangevat, thans op gang

begint te komen.

Nu zal men mij met betrekking tot de laatste twee

punten waarschijnlijk tegenwerpen, dat dijkherstel en

openbare werken de arbeidsmarkt voor bouwvakarbei-
ders nauwelijks beïnvloeden. Ik moge dan echter daar-

tegenover stellen, dat onder het werkloosheidscijfer voor

bouwvakarbeiders ook grondwerkers, betonwerkers en

ongeschoolden begrepen zijn. Voorts omvatten het her-

stel in het rampgebied en openbare werken niet alleen

grondwerken. Vooral aan het herstelwerk komen onge-

twijfeld ook timmerlieden, metselaars, opperlieden,

schilders en stucadoors te pas. En dan zijn er nog al eens

interne verschuivingen. Vast staat dan ook wel, dat tot

de daling van het werkloosheidscijfer voor bouwvakarbei-

ders in ongeveer gelijke mate is bijgedragen door de ver-

ruiming van werk in de eigenlijke bouwsector, door het

herstelwerk in het rampgebied en door het op gang komen

van de openbare-werkenpolitiek.

Nu is het natuurlijk erg eenvoudig om, wanneer als

gevolg van een dergelijke samenloop van omstandigheden

er wat spanning komt qp de arbeidsmarkt, maar direct

te gaan aandringen op matiging in de woningproductie.

Deze is bijna altijd het eerst het kind van de rekening.

Het lijkt mij echter,
als
er maatregelen nodig zouden

blijken, meer voor de hand te liggen ernstig af te wegen,

waar een inperking van de bedrijvigheid het minste

kwaad zou doen.
Als vanzelf gaan de gedachten dan het eerst naar een

sterke beperking van de openbare-werkenpolitiek. Deze

is immers bedoeld als middel ter bestrijding van een ab-

normale werkloosheid. Wanneer deze er niet meer is,
verdwijnt ook de behoefte aan een stimulering van de

uitvoering van openbare werken. Mocht daarnaast de

bé1ioefte bestaan aan een ontspanning in de eigenlijke
buwsector, dan zou het voor mij niet twijfelachtig zijn,

dt bijv. een verlangzaming van het tempo van de scholen-

bduw meer verantwoord is dan een vermindering van de

woningproductie.

Ook bij een productie van 65.000 woningen per jaar

wordt het toch nog 1960 of 1961, v66r wij door het wo-

ningtekort heen zijn. En dan mag men er nog een ifink

‘aantal jaren bij tellen, v66r wij van de ergste krotten

verlost zijn. Wat daarentegen de scholenbouw betreft,

staat wel vast, dat over 2 of 3 jaren het ergste al achter

de rug is en een niet onbelangrijke vermindering van het

aantal jaarlijks te bouwen schoollokalen kan worden

tegemoet gezien, terwijl na 1958 een permanente daling

an het aantal leerlingen der lagere scholen kan worden

verwacht. Gerekend moet worden, dat dit aantal van

1958 tot 1964 zal dalen van ongeveer 1,5 millioen tot

ongeveer 1,25 millioen. Aan de drang om te komen tot

een belangrijke verlaging van de gemiddelde klassebe-

zetting ware dus tot 1958 weerstand te bieden. Daarna

zakt het gemiddelde automatisch.

Intussen zijn wij aan een enigszins ingrijpende beper-

king van het bouwprogramma, hetzij in de woningbouw-,

hetzij in de scholenbouwsector, naar mijn mening nog lang

niet toe. Ik geloof, dat wij verstandig doen ons te h’oeden

voor een alarmstemming. Ik vrees niets meer dan het

zonder deugdelijk beraad op korte termijn treffen van

maatregelen om het evenwicht weer te herstellen. Het

gevaar is dan niet gering, dat men wéer te ver doorslaat

naar de andere kant. De ervaring van de laatste jaren

moge ons hierbij tot lering strekken. De omstandigheden

wisselen voortdurend en het kan dan gebeuren, dat de

maatregelen tot beperking een weinig welkome bondge-

noot vinden in een wijziging van de economische omstan-

digheden.

Ook zonder een wijziging in, het beleid verwacht ik

overigens een geleidelijk herstel van het evenwicht,. Het

aantal maandelijks gereed komende woningen neemt

regelmatig toe en zal waarschijnlijk het cijfer van 6.000

per maand wel gaan overschrijden. Als het Departe-

ment van Wederopbouw en Volkshuisvesting er nu maar

op toe ziet, dat niet meer dan 5.000 á
5.500
woningen per

maand worden goedgekeurd, moet het aantal tegelijk in

uitvoering zijnde woningen over enige maanden wel

gaan zakken.

Op wat langere termijn hebben wij voorts rekening

te houden met een vermindering van .de militaire bouw-

bedrijvigheid, met afloop, althans vermindering, van
het herstelwerk in het rampgebied en met afloop van

een groot deel van de .wederopbouw van hetgeen in de

oorlog verwoest werd. Verschillende van. de verwoeste.

dorpen en steden zijn reeds geheel of yrjwel geheel her-

bouwd. Eind 1954 zal de wederopbouw van de ver-

woeste boerderijen practisch voltooid zijn. En de vraag

is, of Rotterdam het huidige tempo van de wederopbouw

zal kunnen volhouden.

, Deze verschillende overwegingen kunnen m.i. slechts

1
tot de conclusie leiden, dat het verstandig is de ontwik-

;
keling voorlopig maar eens aan te zien, al lijkt het ge-

wenst, ter voorkoming van nog ernstiger spanningen,

reeds wat extra aandacht te schenken aan de volgende

punten: .

le. w,eerstand zal moeten worden geboden aan deiaan-

drang om per maand meer.dan 5.000 â 5.500 woningen

goed te keuren;

2e. aan een krachtige openbare-werkenpolitiek bestaat

momenteel, minder behoefte;

3e. de gemeentebesturen dienen bij hun bouwbeleid

meer rekening te houden met de stand der arbeids-
markt in hun gemeente en omgeving.

Juist omdat de situatie niet in alle delen van het land

een gelijk beeld vertoont, mag van de gemeentebesturen

worden verlangd, dat zij zich van deze kant van het

19Augustus 1953

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

643

vraagstuk wat meer rekenschap gaan geven. Ook zij die-

nen te begrijpen, dat het brengen van een te grote hoç-

veelheid werk tegelijk op de markt niet betekent, dat er

ook meer werk
gereed komt.
Het gevolg zal immers zijn,

dat stagnaties optreden en dat de kosten omhoog ge-

jaagd worden. Bij een verstandig beleid is dit te voorko-

men.

Ten slotte verdient het de aandacht, dat tekorten zich

slechts voordoen met betrekking tot bepaalde catego-
rieën van bouwvakatbeiders, met name metselaars en

stucadoors. Bij de opleiding zal daarmede in sterkere

mate rekening moeten worden gehouden.

Uit het voorgaande is wel duidelijk gebleken, hoe

slecht de heer Dr J. M. E. M. A. Zonnenberg gelezen

heeft, als hij mij in de mond legt, dat het met het oog op
in een verder verschiet liggende werkloosheid onverant-

woordelijk zou zijn de actuele woningnood in een ade-

quaat tempo op te lossen (zie zijn artikel in ,,E.-S.B.”

van 1 Juli ji., blz. 512).

Zoals uit mijn vroegere artikelen valt af te leiden en

in het bovenstaande nog eens werd onderstreept, sta ik

op het standpunt, dat de woningproductie moet worden

opgevoerd tot het hoogste peil, dat bij de stand van kapi-

taal- en arbeidsmarkt bereikbaar is. Dat peil ligt m.i.

thans op ongeveer 65.000 woningen per jaar.

Ik heb echter gemeend nu reeds, geleerd door de voor-

oorlogse ervaringen, te moeten waarschuwen, dat een

dergelijk hoog peil op den duur niet is te .handhaven,

tenzij tijdig maatregelen worden voorbereid voor krot-

opruiming en sanering op grote schaal. Onoplosbaar

acht ik het vraagstuk dus geenszins.

Het verwondert mij telkens weer, dat men het probleem

zo ingewikkeld maakt. De heer Zonnenberg bepleit zelfs

een uitputtend onderzoek door een adequate research-

instelling.

Het probleem ligt toch eenvoudig genoeg. Bij een

productie van 65.000 woningen per jaar mogen wij ver-

wachten, tenzij er gekke dingen gebeuren, dat het wo-
ningtekort omstreeks 1960 of 1961 zal zijn ingehaald.

• De berekeningen van het Departement van Weder

opbouw en Volkshuisvesting dienaangaande zijn nooit

aangetast dan met gratuïte beweringen in de zin van dat

er nog zo weinig van vooruitgang te bemerken valt. Ik

zou daartegenover kunnen stellèn, dat er in tal van klei-

nere gemeenten van een woningtekort van enige bete-

kenis al geen sprake meer is. Het is echter duidelijk, dat
wij op deze wijze de zaak niet veel verder brengen. Wij

zullen uit de cijfers, die voor het gehele land beschikbaar

zijn, moéten trachten tot verantwoorde conclusies te

komen. Ik heb daarom geprobeerd op mijn eigen wijze,

die geheel afwijkt van de door het Departement gevolgde

methode, tot een antwoord te komen. Ik ben daarbij

uitgegaan van de gemiddelde woningbezetting, omdat

dit een gegeven is, waarbij subjectieve factoren vrijwel
geen rol spelen. Men deelt immers eenvoudig het totale
aantal inwoners door het aantal beschikbare woningen.
Alleen in dit laatste kant nog een klein element van on-

zekerheid schuilen, maar vanveel betekenis is dit niet.

Op 1 Januari 1938 nu bedroeg de gemiddelde woning-

bezetting 4,07 personen per woning.

Op 1 Januari 1948 was dit cijfer gestegen tot 4,64.

Het jaar 1948 bracht de toeneming van de woning-

nood tot stilstand. Op 1 Januari 1949 was ni. het gemid-

•delde nog 4,63.

• Dan treedt een geleidelijke verbetering in. Op 1 Januari

1952 was het cijfer gezakt tot 4,51; op 1 Januari 1953

bedroeg het nog slechts 4,45.

ROTTERDAMSCHE BANK

DOCUMENTAIRE

ACCRE DITIE VEN
INCASSERI NGEN

OP BINNEN- EN

BUITENLAND

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

Merkwaardig is, dat het op 1 April 1953 nôg 4,45 be-

droeg, niettegenstaande in het eerste kwartaal van dit

jaar veel woningen door de watersnood verloren gingen

en de productie van nieuwe woningen door het slechte

weer abnormaal laag was. Veel invloed heeft de waters-

nood op het probleem van ons woningtekort dus niet.

Blijft de bevolking toenemen in het tempo van het jaar

1952, toen de emigratie goed op gang begon te komen,

d.w.z. met ongeveer 110.000 per jaar, dan hebben wij

tegen het eind van 1960 een bevolking van naar schatting

11.320.000. Bij een productie van 65.000 woningen per

jaar zal de woningvoorraad, dan zijn toegenomen tot

ongeveer 2.860.000. Dit betekent, dat de gemiddelde

woningbezetting dan zal bedragen ongeveer 3,96.

Ook wanneer ik rekening houd met de voortgaande

gezinsverdunning, die overigens door de hoge na-oor-

logse geboortecijfers wel enigermate zal zijn vertraagd,

lijkt een dergelijke gemiddelde woningbezetting voor

het jaar 1961 toch wel van die aard, dat er van een ern-

stig woningtekort dan geen sprake meer kan zijn. Bij een

vergelijking met 1938 mogen wij immers niet uit het oog
verliezen, dat er toen een vrij hoog percentage woningen

was, dat leeg stond, hetgeen de gemiddelde woningbezet-

ting uiteraard drukt.

Voor het overige ontleent deze berekening haar waarde

vooral hieraan, dat zij tot vrjwel dezelfde uitkomst

leidt als de veel nauwkeuriger berekeningen van het

Departement. Aangenomen mag daarom wel worden,
dat het einde van het woningtekort omstreeks 1960 of

1961 te wachten is. Van de omvang der migratie en de

ontwikkeling van het sterftecijfer kan het afhangen, of

deze mijlpaal iets vroeger dan wel iets later bereikt wordt.

Voor het antwoorcLop de vraag, wat er na het inhalen

van het woningtekort moet gebeuren om een ernstige

inzinking van de werkgelegenheid in het bouwbedrijf te

voorkomen, is dit echter van volstrekt bijkomstige be-

tekenis. Het maakt immers weinig verschil, althans voor

het antwoord op deze vraag, of wij daarvoor komen te

staan in 1959 of in 1963. Alleen heeft men in het laatste

geval iets meer tijd van voorbereiding. Maar het
zôtiL
en

weinig verantwoorde politiek zijn alle hoop te vestigen

op de mogelijkheid, dat het misshien wel 1963 wqrdt.

Als nog altijd de waarheid geldt van het ,,gouverner 2est

prévoir”, zullen wij hebben te zorgen ereed te zijn op

644

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Augustus 1953

hef moment, dat de moeilijkheden zich presenteren.

Daarbij moet bovendien in het oog worden.gehouden,

dat dit tijdstip niet overal gelijk valt. In de Noordelijke

provinciën en in Zeeland zal het woningtekort vrij zeker
eerder zijn ingehaald dan in de overige provinciën. Daar

zal men dus op.nog korter termijn de voorbereiding van

de noodzakelijke maatregelen ter hand hebben te nemen.

Qing het nu om maatregelen, die slechts een voorbe-

reiding vaii 2 of 3 jaren vergen, dan was er geen reden

om nu reeds het stormsein te hijsen.

Geven wij er ons evenwel rekenschap van, dat, willen

de maatregelen het voor de werkgelegenheid in het bouw-

bedrijf beoogde effect hebben, wij moeten gaan denken

in een orde van grootte van ten minste 20.000 per jaar

te vervangen slechte en verouderde woningen, dan is

het wel duidelijk, dat een heel ‘wat langere termijn van

voorbereiding nodig is.

Nog veel’te weinig schijnt men te beseffen, wat hieraan

vast zit. Een vervanging op zo grote schaal is tot dusver
ongekend, zowel in ons land als in het buitenland. V66r
de oorlog durfde men nauwelijks het cijfer van 5.000 in

de mond te nemen. Wil de gemeente ‘s-Gravenhage haar

aândeel leveren in dit programma, dan zal zij jaarlijks

1.500 woningen moeten gaan vervangen, hetgeen betekent,

dat zij elk jaar twee plannen van een omvang als Oud-
Scheveningen zal moeten gaan uitvoeren. Amsterdam

krijgt voor de sanering van het gehele overblijvende ge-

deelte van de Jordaan een termijn van iets meer dan 2 jaar.

Is het nog nodig uiteen te zetten, dat men brokken

zou maken, als dergelijke saneringen niet grondig worden

voorbereid? En het probleem wordt nog meer gecompli-

ceerd, omdat men er niet aan ontkomt de vernieuwing van
de
kern in haar geheel
onder het oog te zien. Ik heb het

al meer uiteengezet: onze stads- en dorpskernen voldoen

vrijwel in geen enkel opzicht meer’ aan moderne stede-

bouwkundige opvattingen, aan de eisen van hygiëne en’

verkeer. Het wordt de hoogste tijd, dat wij ons in deze

vraagstukken wat meer gaan verdiepen.
Ook voor de leek zal het duidelijk zijn, dat dergelijke

problemen niet in een handomdraai worden opgelost.

Er is veel voorbereidende studie nodig en ook de uit-

werking van de plannen kost veel tijd. Daarbij komt nog,

dat ook wettelijke voorzieningen zullen moeten worden

getroffen. De belangstellende lezer moge ik verwijzen

naar mijn pas verschenen boek ,,Krotopruiming en ver-
nieuwing van bebouwde kernen”,, waarin aan deze pro-

blemen uitvoerige aandacht is geschonken.

In deze studie heb ik ook doen uitkomen, hoe uitermate

belangrijk en noodzakelijk de ter-hand-neming van dë

reconstructie van onze bebouwde kernen en in het kader

daarvan de sanering van verouderde wijken is, z6 zeer

zelfs, dat ik het alleen nog maar als een gelukkige bij kom-

stigheidkan zien, dat deze oplossingen tegelijk dienstbaar

kunnen worden gemaakt aan een stabilisatie van de werk-

gelegenheid in het bouwbedrijf.

Mijn grote vrees is nu, dat gemeentebesturen, die in’

gebreke blijven met tijdige voorbereiding van-de daartoe

nodige plannen, als zij plotseling komen voor de noodzaak

om ôp grote schaal krotten op te ruimen, zich gedwongen

zullen zien hun toevlucht te nemen tot incidentele oplos-

singen, die niet passen in een groot opgezet, goed door-

dacht plan,, dat hun gemeente – na uitvoering – zal

doen beantwoorden aan de eisen, die door de huidige

opvattingen omtrent stedebouw en de immer voort-

gaande ontwikkeling van het verkeer worden gesteld.

De gemeenten krijgen een grote en schone kans. Laten

zij deze voorbij gaan, dan is het onherstelbaar.

‘s-Gravenhage.

Mr J. IN ‘T VELD.

De ratificatie van de internationale tarwe-overeenkomst

Het feit, dat bij de nieuwe tarwe-overeenkomst, die

1 Augustus jl. voor drie jaar van kracht is geworden, de

maximum prijs, waartegen de tarwe-exporterende landen

zullen leveren, verhoogd is van $ 1,861) tot $ 2,05 per

bushel (27,2 kg) in een tijd, waarin het tarwe-aanbod
ruim en de voorraden groot zijn en op grond daarvan

de’ prijzen op de wereldmarkt een dalende tendentie ver-

tonen, heeft verwondering gewekt. Velen hebben zich
afgevraagd, of hetniet beter voor ons land zou zijn ge-

weest, evenals Groot-Brittannië, de overeenkomst niet te

ondertekenen. Direct verband met deze vraag houdt de

kwestie, waarom de Engelsen deze houding hebben aan-
genomen. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat het hoofd-
argument niet het prijsverschil is. Aanvankelijk stonden

de tarwe-importerende landen op het standpunt, dat een

prijs van $ 1,86 als maximum voldoende was en de expor-

terende landen, vooral de Verenigd’e Staten, dat het maxi-

mum verhoogd diende te worden tot $ 2,50 perbushel.
Na lange onderhandelingen waren de standpunten van

de Verenigde Staten en Groot-Brittannië elkaar genaderd

tot een prjsverschil van
5
dollarcent. De Verenigde Sta-

ten wilden genoegen nemen met een maximum prijs
van $
2,05,
Groot-Brittannië had echter als uiterste

limiet $ 2 per bushel gesteld. Hét ‘is onwaarschijnlijk,

dat het verschil van
5
dollarcent per bushel als maximum

) Krachtens de oude overeenkomst bedroeg de maximum prijs $ 1,80 per bushel.
Dit maximum is later echter door de exporterende landen eenzijdig verhoogd met 6 dollarcent op grond van gestegen opstagkosten.

prijs voor de nieuwe overeenkomst voor Groot-Brittannië
de doorslaggevende factor is geweest, al zou dit een extra

dollaruitgave van ca 10 millioen voor dit land betekenen.
De wetenschap, welke de werkelijke Britse motieven zijn

geweest, is van belang om te beoordelen of deze motieven
ook voor ons land gelden en eventueel een niet-deelnemen

van ons land zouden hebben gerechtvaardigd.

De bedoeling van dit artikel is in de eerste plaats een

gissing te maken naar de Britse beweegredenen en verder

om aan de hand hiervan de eventule’voor- en nadelen

van Nederlands de1neming na te gaan.

De Britse motieven.

De houding van Groot-Brittapnië moet in de eerste

plaats worden gezien tegen de achtergrond van de Brits-

Amerikaanse controverse op het gebied van internatio-

nale grondstoffenovereenkomsten. Als consument hebben

de Verenigde Staten meerdere malen blijk gegeven niet

gaarne te willen meedoen aan deze .overeenkomsten.

Zelfs onder druk van de Korea-hausse hebben zij de

voorkeur gegeven aan een systeem van internationale

allocatie via de Internationale Grondstoffen Conferentie.

De Verenigde Staten ‘voelden er echter niet voor de

prijzen internationaal vast te stellen, indien het grond-

stoffen betrof, waarvan het land grootgebruiker is. Dui-

delijk kwam dit weer naar. voren bij de Rubberconferentie

in Mei te Kopenhagen gehouden en de bijeenkomst van

t:

19Augustus 1953

ECONOMISCH-STATISTISC.HEBERICHTEN

645

de werkgroep van de Internationale Tin Studiegroep, die

in Juni te Brussel plaatsvond. Terwijl de Verenigde Staten

gebaat zijn bij een lage prijs, wil Groot-Brittannië een

hoge prijs voor tin en rubber fixeren. Ondanks het Britse

argument, dat grondstoffenovereenkomsten van tin en

rubber de welvaart van de Zuidoost-Aziatische gebieden

bevorderen en dus een bescherming tegen het commu-

nisme bieden, hebben de Verenigde Staten hun standpunt

niet gewijzigd.

In het geval van tarwe, waarvan Groot-Brittannië de

grootste afnemer is en de Verenigde Staten leveranciers
zijn, is het begrijpelijk, dat de rollen zijn omgedraaid en

het juist England is, dat minder enthousiast voorstander

is van hoog vastgestelde prijzen.

Gaan wij de geschiedenis van de internationale tarwe-

overeenkomst na, dan blijkt het, dat de mislukking in

1947 eveneens aan de ,oppositie van Groot-Brittannië

was te, wijten. Ook toen vond het de prijs te hoog en

kwam geen overeenkomst tot stand. in 1948 had het

Amerikaanse Congres bezwaren en pas in 1949, onder

ipvloed van Truman en een hem gunstig gezind Congres,
werd de overeenkomst geratificeerd.

De Britse houding moet ook worden gezien in het

licht van de in de laatste tijd gevoerde politiek, welke in

verband met de dalende tendentie op de grondstoffen-

markten is gericht op het doorbreken van de eenzijdige

prijszetting door de Verenigde Staten. De instelling van
de vrije markten voor lood en zink en de op 5 Augustus

bepaalde heropening van de vrije markt voor koper

vormen een onderdeel van deze politiek. Het resultaat

van het vrijmaken van de beide eerstgenoemde markten

is reeds geweest een verruiming van de concurrentie-

mogelijkheid gepaard gaanae met een belangrijke prijs-

daling. Ook de graanhandel is door de Regering Chur

chill weer in particuliere handen gegeven en het ligt in

de bedoeling binnen afzienbare tijd voor granen wedërom

termijnmarkten in te voeren. Doordat de Verenigde

Staten in het verleden de prijzen van de dollargrondstof-

fen bij herhaling voor dalingen, zoals de prijzen van ster-

linggrondstoffen te zien gaven, wisten te behoeden,

werd het herstel yan de Britse betalingsbalans belemmerd.

Nu de tijd er gunstig voor is richt de Britse Regering,

mede uit betalingsbalansoverwegingen, een frontaanval

op de eenzijdige prijszetting van grote producenten, of de

Regering van de Verenigde Staten, voor bepaalde grond-‘

stoffen.

Groot-Brittannië ging daarbij \’ermoedelijk uit van de

overweging, dat het tarwe-aanbod op het ogenblik gunstig

is, waardoor het buiten de internationale .tarwe-overeen-

komst om, met de exporterende landen tot gunstige

prijsafspraken meent te kunnen geraken. Ook voor het

jaar 1953/54 wordt een meer dan normale wereldoogst

verwacht na de recordoogst van
1952/53,
bestaande uit

7,32 milliard bushels. De tarwevoorraden bedroegen per

1 Augustus in de 4 belangrijkste exportlanden, de Ver-

enigde Staten, Canada, Australië en Argentinië, niet

minder dan 1.076 millioen bushels tegenover 503 millioen

bushels vorig jaar. Reeds 580 millioen bushels daarvan

bevinden zich in de Verenigde Staten tegenover 254

millioen op 1 Augustus 1952.

Weliswaar behoeft de huidige trwesituatie, waarbij

de marktprijs.nog boven de $ 1,55 per bushel ligt, op

zichzelf nog geen argument te zijn om zich van de nieuwe

internationale tarwe-overeenkomst, die, zoals reeds werd

opgemerkt, voor drie jaar is gesloten, te distanciëren.

De importerende landen hebbôn immers geen afname-

verplichting, zolang de marktprjs niet onder de bij de

overeenkomst gestelde minimum prjsvan $ 1,55 komt te

liggen. De kwestie waar het hier echter om gaat is, of het

verschil maakt voor de toekomstige hoogte van de

wereldmarktprijs, dat Engeland niet heeft ondertekend.

Het komt mij voor, dat het niet-deelnemen van Enge-

land de prijsdaling zal bevorderen. Zou Engeland zich

hebbenaangesloten, dan zouden de binnenlandse rege-

ringsmonopolies van tarwe in de Verenigde Staten,

Canada en Australië gemakkelijker de marktprijs boven

de $ 2,05 hebben kunnen houden. De ,vier jaren, die

volgden op het van kracht worden van de internationale

tarwe-overeenkomst van 1949, is de leveringsprijs steeds

identiek geweest met de maximum prijs. Op grond hier-

van heeft Groot-Brittannië ondanks het feit, dat het

verschil in standpunt ten aanzien van de maximum prijs

tussen dit land en de Verenigde Staten tot slechts
5
dol-

larcent is gereduceerd, er mogelijk de voorkeur aan ge-

geven niet tot de overeenkomst toe tetredei. Door niet

deel te nemen heeft Groot-Brittannië onomwonden te

kennen gegeven, dat het een prijs van $ 2,05 per bushel
onrealistisch acht en de exporterende landen er op kun-
nen rekenen, dat het geen enkele mogelijkheid zal laten

voorbij gaan tegen lagere prijzen in te kopen dan de

exporterende landen aanbieden. Weliswaar zou GroDt-

Brittannië, zolang de minimum prijs van $ 1,55 niet is
bereikt, niet gebonden ijn zijn quotum af te nemen als

het was toegetreden. De banden zijn nu vei losser ge-.

worden tussen Engeland en de aangesloten graanexpor-

terende landen. Het vrijmaken van de granhandel en

de voorgenomen instelling van een termijnmarkt zetten

deze houding kracht bij.

De omstandigheden zijn zeker niet ongunstig te noemen

voor Engeland en het resultaat is reeds geweest, dat

hardnekkige geruchten de ronde doen, dat Canada bui-

ten de overeenkomst om bereid zal zijn Groot-Brittannië

tegen voordelige voorwaarden voor laatstgenoemd land,

te willen leveren. Aan Minister Mansholt moge, blijkens

de handelingen van de Eerste Kamer, de verzekering

zijn gegeven, dat Canada niet beneden de minimum

prijs, vastgesteld bij de overeenkomst, aan Groot-Brit-

tannië zal leveren, dat tussen $
1,55
en $ 2,05 Engeland

•met
papier geTsoieerde kabele

voor zwakstroom en sterkstroom

01

koperdraad en koperdraadkabel

kabeigarnituren. vulmassa On olie

ABELFABRIEK

DELFT

646

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19Augustus 1953

bijzondere faciliteiten zal weten te bedingen, mag geens-

zins uitgesloten worden geacht.

Reeds nu heeft Groot-Brittannië kans gezien met

Argentinië, dat geen lid is van de internationale tarwe-

overeenkomst, een contract af te sluiten tegen een prijs,

die zelfs onder de oude maximum prijs ligt. Volgens

,,The Financial Times” zijn er aanwijzingen, dat Argen-
tinië in staat is 100.000 tot 150.000 ton tarwe aan Enge-

land te leveren tegen een prijs, die de $ 1,80 per bushel

niet te boven gaat en volgens de Minister of Food realis-

tisch is te noemen. En of Rusland onder de druk van de

prijsdaling in staat zal blijken een veel hogere prijs te

blijven vragen is geen vaststaand gegeven.

De positie van Nederland.

Wat Nederland aangâat is de vraag te stellen, of de

Britse overwegingen ook op ons land zijn toe te passen.

Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord; wat

voor Engelaid geldt, geldt niet voor Nederland. Engeland

importeert ongeveer 1/3 van de gezamenlijke export-

quota der deelnemende landen en heeft uiteraard een

krachtige positie in geval van prijsdaling. Ons quotum is

veel geringer, zodat het niet-deelnemen van Nederland

niet van een dergelijke invloed kan zijn als voor Groot-

Brittannië het geval is. Ten hoogste zou het niet-deel-

nemen van Nederland het effect enigszins kunnen ver-

sterken. Ook bij het deelnemen aan de internationale
tarwe-overeenkomst kan ons land profiteren van een

waarschijnlijke prijsdaling, die het gevolg zal zijn van

de Britse afzijdigheid, terwijl het de grote vraag is of wij

door niet deel te nemen mede zouden genieten van mo-

gelijke extra faciliteiten, die Engeland zou kunnen be-

dingen door zijn machtspositie als grote inkoper.

Anders wordt het echter, wanneer de wereldmarkt-

prijs zou dalen beneden de minimum prijs van $
1,55
per

bushel van de internationale tarwe-pvereenkomst. In dat

geval zijn wij immers aan de afneming van het quotum ge-

bonden. Volgens de Memorie van Antwoord van de Rge-

ring valt niet te verwachten, dat geen maatregelen zullen

worden genomen om te voorkomen, dat de tarweprjs

tot een,uitzonderlijk laag niveau zal
dalen.
Zij baseert dit

o.a. hierop, dat naar haar mening de spanningen in de

Amerikaanse landbouwsteunpolitiek veeleer tot een ge-

leidelijke oplossing zullen worden gebracht dan zij tot

een ineenstorting zal komen. Verder wijst zij op de voor-

genomen areaalbeperking, waardoor in het komende

oogstjaar de productie kan dalen. Betekent dit, dat de

marktprjs niet onder de $ 1,55 per biishel zal dalen?

Het komt mij voor, dat de steunprijs niet de enige

factor is bij de bepaling van de Amerikaanse exportprjs.

De steunprjs bedraagt thans $ 2,21 per bushel, dus nog

hoger dan de maximum prijs overeengekomen op grond

van de internationale tarwe-overeenkomst. Het ver-

schil wordt door de Regering bijgepast. Zelfs de binnen-

landse prijs kan beneden de steunprjs liggen. In sommige

streken van de Verenigde Staten is de marktprjs zelfs

gedaald tot 50 dollarcent beneden de steunprijs. De oor-

zaak van dit verschijnsel is, dat niet voldoende opslag-

ruimte aanwezig is en dat niet altijd kan worden voldaan

aan de voorwaarden, die de Commodity Credit Corpo-

ration voor de belening stelt. Voorts zijn er veel boeren,

diefarwe slechts als bijproduct verbouwen en niet de

moèite willen nemen van de steunprjsregeling gebruik

te maken. De tarwesituatie in de wereld en de voôrra-
denin de Verenigde Staten zouden een dusdanige om-

standigheid kunnen vormen, dat zonder een ineenstorting

van de prjssteunpolitiek de Regering van de Verenigde

Staten bereid is een dergelijk bedrag bij te passen, dat

eport tegen een prijs benedende $ 1,55 mogelijk wordt.

Bovendien expireert de bestaande landbouwwet in de

Verenigde Staten eind 1954, waarna het zeer wel mogelijk

is, dat een meer flexibele steunprjsregeling van kracht

wordt. Meerdere malen heeft de tarweprjs in de na-

oorlogse jaren sterke fluctuaties vertoond. De prijs per
kushel op de Chicago-beurs bedroeg in 1947 meer dan

$ 3 daalde tot $ 2,08 in Juni 1950 om wederom te stijgen

tot $ 2,63 in December 1951, waarna een daling volgde

tôt $ 1,89 in Juni van dit jaar. Niemand vermag echter

met zekerheid te voorspellen, of een daling tot beneden

de minimum prijs van $ 1,55 binnen een jaar is te ver-

wachten.

Wat de areaalbeperking in de Verenigde Staten aan-

gaat, kan nog worden gezegd, dat hiervan vooral niet

teveel moet worden verwacht. Allereerst komt het re-
sultaat hiervan niet eerder dan over een jaar tot uiting

op de wereldmarkt, dus in het komende jaar geetï dit

nog geen wijziging in de situatie. Verder zou op grond

van de bestaande landbouwwet een beperking van 78

millioen acres in dit oogstjaar tot
55
millioen acres in

het komende jaar moeten worden doorgevoerd. Deze

bepaling is echter verzacht tot een beperking met slechts

12 millioen acres tot 66 millioen acres. De areaalbeper-
king, zoals deze aanvankelijk in de wet was geregeld, is

er op gebaseerd, dat bij een normale oogst nog een

,,carry-over” van 30 pCt van binnenlands verbruik en

export resteert, terwijl bovendien nog een absolute be-

perking tot 55 millioen acres als uiterste limiet is gesteld,

welke limiet blijkbaar zou zijn bereikt als de wet niet was

veranderd. Indien het bebouwde areaal nu niet tot 55

maar tot 66 millioen acres wordt beperkt, betekent dit

onder normale omstandigheden, dat ondanks de beper

king toch nog een ;,carry-over” van ongeveer 400 tot

500 millioen bushels zal resteren. Naar mijn mening

zal de Amerikaanse Regering veeleer bereid zijn de ex-

portsubsidie te vergroten dan over te gaan tot een wer-

kelijk doeltreffende areaalbeperking, wat, zoals onlangs

Dr R. L. Beukenkamp in deze kolommen schreef,

,,politiek onaanvaardbaar en gevaarlijk, tevens in ver-

band met de veiligheid in geval van een wereldconfiict”

zou zijn
2).
Verder zal geen beperking van het bebouwde

areaal plaatsvinden in het komende seizoen, wanneer

uit het hierover te houden referendum blijkt, dat bij de

boeren geen tweederde meerderheid voorstander is. In dat

geval zal de steunprijs echter dalen van 90 tot 50 pCt

van de pariteitsprjs en komen
op
$ 1,25 per bushel,

onder invloed waarvan de wereldmarktprijs ongetwijfeld
een sterke daling zal ondergaan.

SyWij zien dus, dat de kansen op een prijsdaling tot be-
iieden de minimum prijs van $
1,55
ook niet geheel on-

mogelijk mogen worden geacht.

Samenvatting.

Resumerend lan dus wat Nederland betreft wordn

gezegd, dat, wa de kansen op e”en prijsdaling tot oner

dninimum prijs betrekkeljk gering zijn, voor ons l,nd

niët voldoende voordelen-, aanwezig zijn om afzijdig te

blijven, maar anderzijds evenmin ernstige nadelen te ver-

wachten zijn, indien ons land niet zou deelnemen. Door

het niet-deelnerien van Groot-Brittannië is het werk-

terrein van de internationale tarwe-overeenkomst en

daarmede de betekenis afgenomen. Daaruit ‘mag echter

niet de conclusie worden getrokken, dat Engeland de

‘) ,,De Amerikaanse landbouwpolitiek. Een hinderpaal bij het realiseren van
de door de Eisenhower Administratie gedachte handelspolitiek?” in ,,E.-S.B.”
van 10 Juni 1953, blz. 455.

19Augustus
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

647

wereld een slechte dienst heett bewezen; voor de verschil-

lende verbruiksianden, waaronder Nederland, zeker niet.

Het zal hun de mogelijkheid bieden goedkoper tarwe te

betrekken dan anders het geval was geweest.

Misschien zouden deze feiten de overweging hebben

gerechtvaardigd, of Nederland niet een jaar met ratifi-
catie had kunnen wachten om in het licht van de thans

heersende tarwesituatie de zaak nader onder de ogen te

zien. Het blijft een feit, dat de meeste andere importe-

rende landen eveneens tot ratificatie zijn overgegaan.

Trouwens degenen, die de onderhandelingen van nabij

hebben gadegeslagen, zullen misschien een bepaalde in-

druk hebben gekregen over de mogelijkheid van een

eventuele reorganisatie van de internationale tarwe-

overeenkomst voor
1954155.
‘s-Gravenhage.

Drs P.
DA SILVA.

Fl
,

spaart

kilometer na

R.S.ST

140 de

kilometer geld

overal

Naar een vestigingspolitiek in België?

Hcewel er in België tot hiertoe geen algemene wette-

lijke maatregelen werden getroffen, die de toegang tot

het beroep van handelaar, ambachtsman of klein-nijve-

raar aan het vervullen van bepaalde voorwaarden af-

hankelijk stellen, toch werden fragmentarisch bepaalde

ledrjfstakken aan wettelijke beschikkingen onderwor-

pen, onder andere de leurhandel, de zuivelproductie en

-verkoop, de oprichting van beenhouwerijen en spek-

slagerjen, de kleinhandel in vleeswaren en de transport-

bedrijven.

Reeds véôr de oorlog evenwel bestond de mogelijk-

heid tot een effectieve reglementering te komen van het

kleinbedrijf op grond van het Koninklijk Besluit no 62

van 13 Januari
1935,
dat een economische ordening

voorziet van de productie en de verdeling der goederen,

indien de mberderheid der bij een bepaalde economische

sector betrokken ondernemingshoofden dit aanvraagt.

Dat de beroepsgroeperingen voor handel en ambacht

tot hiertoe nooit op deze mogelijkheid beroep deden is

te wijten aan de lange en moeilijke voorziene procedure
en ook aan de onvoldoende Organisatie van de midden-

standsbranches.

Dientengevolge werd reeds v66r de oorlog het idee

van een afzonderlijke reglementering voor de midden-

standsbedrijven vooropgezet, maar het probleem kreeg
pas na de oorlog, ingevolge de groeiende malaise in de

rniddenstandskringen, de volle aandacht, zowel vanwege

het vrije verenigingsleven als van officiële zijde.

De Hoge Raad van de Middenstand, als representatief

orgaan van de middenstand in de Organisatie van het

bedrijfsleven, stelde een uitgebreid onderzoek in, waarbij

85
nationale beroepsfederaties, de 9 provinciale Kamers

van Ambachten en Neringen (die op hun beurt weer enkele

honderden regionale beroepsverenigingen groeperen) en

3 grote interprofessionele federaties betrokken waren.

Op grond van dit werkelijk opinie-ondrzoek sprak de

Höge Raad zich begin1952i\iït voor eh vestigingswet,

teneinde het peil der kleine bedrijven ôp te voeren met

het oog op hun grotere weerbaarheid en de verhoging

van hun productiviteit en rentabiliteit. Het advies stelde

verder volgende principes voorop:

•de grootst mogelijke vrijheid moet gehandhaafd blijven,

d.w.z. elk idee van geografische verdeling, behoefte-

element, solvabiliteit en moraliteit moet geweerd worden.

Alleen de beroepskennis en handelsbekwaamheid en,

in bijkomende orde, de technische uitrusting en de leer-
tijd komen in aanmerking.

Eens aan deze gestelde eisen voldaan moet voor het

individu de meest absolute vrijheid bestaan om het bé-

roep te kiezen dat hem past.

Elk initiatief van de uitvoerende macht moet uitge-

sloten worden. Alleen de erkende en vertegenwoordigende

beroepsverenigingen zullen te oordelen hebben over de
wenselijkheid van een vestigingsreglementering op hun

terrein.

Alle practische maatregelen dienen te worden getroffen

om een soepele overgang van de vroegere ongebreidelde

vrijheid naar een meer geordend stelsel mogelijk te maken.

Parlementaire activiteit.

• Op parlementair plan werden de tijdens de zitting

1951-1952 neergelegde wetsvoorstellen De Clerck en Van

den Boeynants tot één wetsvoorstel omgewerkt, gevolgd

door het bijkomend advies van de Hoge. Raad van de

Middenstand ‘).

Deze samengeordende tekst werd nogmaals herzien
door de bevoegde Kamercommissie
2).
Deze nieuwe

tekst werd als basis genomen voor de besprekingen in

de Kamer der Volksvertegenwoordigers.

Wat de algemene structuur der voorgestelde wet be-

treft, heeft men zich in sterke mate laten inspireren door

de in Nederland bestaande Vestigingswet Kleinbedrijf

1937, daarbij evenwel rekening houdend met de aan

België eigen zijnde toestanden.

Er wordt een kaderwet voorzien waarvan de toepassing

op een bepaalde branche bij Koninklijk Besluit wordt

geregeld Over, de aanvragen, ingediend door de erkende

beroepsverenigingen, geeft de Hoge Raad van de Mid-

denstand zijn advies. Bij ongunstig advies zal de Koning

het verzoek tot reglementering verwerpen. In geval van

gunstig advies mag de uitvoerende macht de voorgestelde

reglementering invoeren of verwerpen.

Tevens voorziet het wetsvoorstel de oprichting: vaq

een vestigingsraad die uitspraak doet in de betwiste ge-

vallen. Aldus hoopt men een nauwe samenwerking te

verkrijgen tussen de Overheid en het georganiseerd

bedrijfsleven.

De vestigingseisen zouden betrekking hebben op alge-

mene kennis, beroepskennis, handelsaanleg en, in bij-

komende orde, op de technische uitrusting en vërplichte

leertijd bij een patroon.

‘) Informatieblad van het Economisch en Sociaal Instituut van de Middenstand
no
1,
Januari 1953.
‘) Parlementair stuk, Kamer der Volksvertegenwoordigers, zitting 1952.1953,
no 522.

648

ECONOMISCH-STATISTISÇ’HE BERICHTEN

19Augustus 1953

De verworven rechten worden geëerbiedigd, d.w.z.

de ondernemingshoofden, gevestigd v66r het verschijnen

in het -Belgisch Staatsbiad van een verzoekschrift tot

reglementering van het beroep, worden van het vervullen

der voorwaarden, die -de toegang tot het beroep in de

toekomst zullen regelen, vrijgesteld, alsook de leerlingen,

stagedoende arbeiders en bedienden, die bij een geves-

tigd patroon werken en zich later voor eigen rekening

wensen te vestigen.
Wat de vestigingsvoorwaarden betreft in de gemeenten

van het platteland, alsook in geval van overlijden van

het hoofd der onderneming en – bij overname van een

onderneming, worden zekere afwijkingen voorzien.

De aanvragen tot het bekomen van de beroepsuit-

oefeningvergunning worden ingediend bij de Kamers

van Ambachten en Neringen, die ze overmaken aan de
Minister. Het is de Minister, die de middenstand onder

zijn bevoegdheid heeft, welke aan de belanghebbenden

de vergunning aflevert.

Vooral om reden van organisatorische aard, zouden

de warenhuizen en de verbruikscoöperatieven niet aan

de wet onderworpen worden.

Argumenten pro en contra.

Bij de bespreking in. de Kamer der Volksvertegen-

woordigers werden van socialistische en liberale zijde

verschillende bezwaren geoppefd in verband met het

idee zelf der vestigingseisen, o.a. het gevaar voor afslui-

ting van het beroep, het invoeren van corporatisme, een

overdreven bevoegdheid aan de beroepsverenigingen enz.

Sommigen zijn de mening toegedaan dat een grondige

hervorming van de wet op het handelsregister zou vol-
staan om aan bepaalde oneerlijke practij ken een einde

te stellen. Over de herziening van deze wet blijkt wel

iedereen akkoord te zijn, daar het huidig handelsregister

niet meer beantwoordt aan het gestelde doel, nI. enerzijds,

een waarheidsgetrouw beeld te geven van de evolutie in

handel en ambacht, zodat op elk ogenblik de ji.liste stand

van zaken kan worden nagegaan en, anderzijds, sluik-
handel en sluikwerk uitsluiten door strengere sancties.

Het in dit verband ingediend wetsontwerp
3)
voor-

ziet, naast een centraal register, gehoudën door het Mini

s-

terie van Economische Zaken en Middenstand, de ver-

plichte inschrijving voor al degenen die een handels-,

nijverheids- of ambachtsbedrijvigheid uitoefenen, hetzij

als hoofdactiviteit, hetzij als bijkomende bedrijvigheid.
De eigenlijke discutie evenwel slaat vooral op de op-

leiding en de vorming van de middenstanders, met het

oog op grotere weerbaarheid. De tegenstanders van ves-

tigingseisen

menen dat de algemene en technischevorming

vrij moet blijven en dat aan de middenstanders alleen de

mogelijkheid moet worden geboden om deze beroeps-
opleiding en -vorming tot een goed einde te brenget!

De voorstanders van een vestigingswet leggen er de

nadruk op dat van geen ,,numerus clausus” sprake is,

dat de wet alleen tot doel heeft de onbekwamen uit te

sluiten en zodoende het peil der middenstandsbedrijven,

alsook hun weerbaarheid tegenover de grootbedrjven,

inzonderheid in de sector distributie, op te voeren. –

Dergelijke mogelijkheid tot reglementering zou ten

goede komen, zowel aan de middenstandsbedrjven zelf

(groter prestige en organisatorische uitbouw van de

middenstand) als aan de verbruikers (betere en rationele

bediening).

Ten slotte wordt de vestigingspolitiek beschouwd als

een noodzakelijkheid in Benelux-verband, teneinde de

Belgische middenstandsbedrjven te beschermen tegen

minder- of meerderwaardige elementen uit Nederland,

waar een vestigingswet wordt toegepast.

Daar ook de voorstanders zich bewust zijn van het

gevaar van overdreven staatsbemoeiing, het stellen van

te zware vestigingseisen, een, te strakke branche-indeling

en een gebrek aan aanpassing wat de voortdurende evo-

lutie van het bedrijfsleven betreft, leggen ze er de nadruk

op dat een eventuele vestigingswet voldoende soepel zal
moeten zijn, teneinde het werkelijke doel te bereiken, ni.

de middenstandsondernemingen te versterken voor hun
geëigende taak in het distributie- en productie-apparaât

van het land.

Besluit.

Uit het voorgaande kan opgemaakt worden dat het

probleem van een vestigingspolitiek in België op de voor-

grond der belangstelling staat. Meer en meer komt men

tot de overtuiging dat in het sociaal-economisch leven

en in dit geval, speciaal wat de ordening van de distribu-

tiesector betreft, de zogenaamde ongebreidelde vrijheid

een fictie is. De kern van het vraagstuk ligt dan ook in

het vinden van een redelijke
oplossing
waarin dienstbaar

heid aan de gemeenschap samengaat met de grootst

mogelijke vrijheid. De thans voorgestelde -vestigingswet

heeft het voordeel dat zij een oplossing in positieve zin

aanwijst, op voorwaarde dat zij met de nodige geleide-

lijkheid en met voldoende soepelheid wordt toegepast.

Tot een grondige bespreking in de Kamer der Volks-

vertegenwoordigers heeft voornoemd wetsvoorstel no

522 evenwel geelT aanleiding gegeven.

De Kamer heeft in de zitting van 17 Juli jI. dit voorstel

tot invoering van vestigingseisen overhaastig goedge-

keurd. Het zal nu afhangen van de besprekingen in de

Senaat na het verlof of genoemd wetsvoorstel met of

zonder wijzigingen uiteindelijk als wet wordt aangeno-

men.
3)
Parlementair stuk, Senaat, zitting i952-1953, no 142.

wezembeek-Oppem.

E. MALFLIET.

De vrachtenmarkt

Het eerste semester althans heeft de hoop, dat 1953

voor de algemene vrachtvaart een jaar van behoorlijk

emplooi tegen redelijk lonende vrachten zou zijn, helaas

niet in vervulling doen gaan. In schrille tegenstelling tot

de eerste zes maanden van
1952,
toen de vrachten welis

waar aanzienlijk ten achter bleven bij die van het eerste

halfjaar 1951, maar zich niettemin op een alleszins be

vredigend peil bewogen, brokkelden zij in de verslag-

periode geleidelijk verder af, terwijl er voorshands ook

generlei aanwijzingen zijn voor een wending ten goede.
Aanvankelijk leken de vooruitzIchten niet ongunstig.
Australië kon bogen op een overvloedige oogst, Noord-

Amerika beschikte, evenals Canada, over alleszins be-

hoorlijke uitvoeroverschotten en de berichten uit Argen-

tinië- welke wezen op een aanzienlijk grotere oogst dan in..

voorafgaande, jaren, maakten het waarschijnlijk dat

deze weleer zo belangrijke markt aan de overige secto-

ren steun zou. verlenen en tot groter bedrijvigheid in de

algemene vrachtvaart zou bijdragen. In het begin van

het jaar leek het ook alsof inderdaad een hernieuwde

________

‘•.-‘ :”

1

19 Augüstûs 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

649

periode van-behoorlijke vraag en stabiele vrachten was

aangebrokèn De gebruikelijke seizoensbedrjvigheid
op de graanmarkt verschafte aan tal van schepen zo

van Australië als Amerika emplooi, waarbij de vraag

naar tonnage van het Verre Oosten en de Pacific als

stimulerende factor fungeerde. Gemengde granen van

Noordchinese

havens, erts, kolen schroot etc. van

India, kolen en erts van Zuid-Afrika, suiker van Queens-

land, kortom een geheel gamma van ladingen van ver-
• schillende verschepingscentra gaf de markt kort na de

jaarwisseling een levendig aanzien.

Weliswaar bewoog de’uitvoer van Amerikaanse kolen

naar Europa, die in
.
1951 mede oorzaak was dat de

vrachten van Noord-Amerika waar granen en kolen

met elkander wedijverden, een ongekend hoog peil be-

reikten, zich thans binnen beperkte grenzen, maar het

wederom uit de vaart nemen van rond 500 schepen der

Amerikaanse reservevloot, vormde een tegenwicht. In

uitgaande richting zorgden de in aantal toenemende

ladiigen kunstmest van het Europees vasteland met name

naar het Verre Oosten en Amerika alsmede de stijgende

uitvoer van kolen van ‘het Verenigd Koninkrijk voor

welkom ’emplooi.

Een gunstige factor vormde eyeneèns de niet onaan-,,

zienljke verlaging der olie-burikerprijzen waarvan de

expiditatierekening de invloed ondervond, alsmede de

mindër ernstige vertraging in vèrschillende laad- en los-

havens. Kortom, de vooruitzichten waren over het ge-

heel niet onbevredigend en gedurende de eerste maanden

waren emplooi en vrachtcijfers zodanig dat de algemene

vrachtvaart-rederjen stellig niet mochten klagen, zij het

ook. dat de abnormaal hoge reisoverschotten van een

jaar geleden tot hét verleden behoorden.

De indexcijfers voor het eerste kwartaal, t.w. resp. 96,

92,3 ën 96,2 weerspiegelen de gang van zaken, al valt

niet te ontkennen dat de gunstige stemming in enkele

sectoren in het bijzonder tot deze gemiddelden bijdroe
gen:’Zo steeg o.a. de vracht voor gestorte tarwe ex silo

van West-Australië naar het Verenigd Koninkrijk in

Jaiivari tot 95/- per ton vergeleken met een hoogste

vracht van 82/6 in December ji., terwijl de vracht voor

suiker van Queensland naar het Verenigd Koninkrijk

in Januari 137/6 (116/3 in Decemberji.) steeg. Een zelfde
verloop had de vracht voor gemengde granen van Noord-

China naar het Europese vasteland. Werd in December
als hoogste vracht 82/6 per ton betaald, tegen het einde

van het eerste kwartaal kon 102/6, met vrij laden en los-

sen’orden bedongen. De gang van zaken in de Pacific

Côast sector kenmerkte zich minder door een spectacu-

laire stijging der vrachten dan wel door stabiliteit op

redelijk niveau. Zo werd gedurende de eerste drie maan-

den ‘regelmatig 82/6 tot 85/- per ton betaald voor het

verver van tarwe naar India, circa $ 11,- per ton naar

West-Italië en 90/- per ton naar Zuidafrikaanse havens.

Het aanbod van graan en kolen van Noordatlantische
havens was gedurende het eerste kwartaal voldoende

omook in deze afdeling een bevredigende activiteit te

handhaven, terwijl van de Middellandse Zeé en Noor4-

afrikaânse havens regelmatig tonnage werd bevracht

vöor hetvervoer van erts naar het Verenigd Koninkrijk

en het Continent.
-•

De. kentering kwam toen de voor uitvoer beschikbare

Australische tarwe verscheept was en de bedrijvig-

heid in deze sector een einde nam. Ongelukkigerwijze”‘

viel dit samen met een langdurige staking van het

– ,,elevator”-personeel in Brits Columbia, waardoor de’

verscheping van tarwe drie maanden lang stagneerde en

ballast tonnage van het Oosten en Verre Oosten gedwon-
gen was elders emplooi te zoeken. Een belangrijke factor

die tot dusver tot de bedrijvigheid op de vrachtenmarkt

had bijgedragen, t.w een behoorlijk verspreide vraag,

kwam zodoende te vervallen. De staag verminderende aan-

voer in Europa van Amerikaanse kolen – naar schatting

zal de in totaal dit jaar door Europa uit Amerika aan

te voeren hoeveelheid kolen minder dan de helft bedra-

gen van de aanvoer in 1952,t.w.ruim.20 millioen tons-

en geringer vraag naar ruimte voor het vervoer van

graan voor rekening van het Engelse Ministerie v6or

Voedselvoorziening, waren oorzaak dat de’ bedrijvig-

heid in de Amerikaanse sector in; het tweede kwartaal

aanzienlijk geringer was dan gedurende de eerste drie

maanden. Bovendien ging en gaat ook thans nog de be-

langstelling van bevrachters voornamelijk uit naar spoe-

dig beschikbare tonnage.

De vraag naar ruimte op langer termijn was en blijft

nog steeds beperkt. De situatie wordt wel het best ge-

typeerd door de ‘gevleugelde uitdrukking: ,,too many

ships chasing too few orders” met als onvermijdelijk

gevolg een geleidelijk vôortschrijdende daling van het

vrachtenpeil. Maar al te vaak moeten bovendien lange

ballastreizen worden gemaakt teneinde emplooi te vin-‘

den. Zo bijvoorbeeld éen ballastreis van India naar de

Pacific – een reisduur van ten naaste bij vier weken –

met als resultaat een lading graan naar het Verenigd

Koninkrijk tegen een vracht die
51-
per ton beneden de

laatst betaalde lag. En een dergelijke, weinig profitabele,

rondreis behoort waarlijk niet tot de uitzonderingen.

In het Verre Oosten doet, afgezien van de gebruikelijke

seizoensslapte, de concurrentie der snel in omvang en

kwaliteit toenemende Japanse koopvaardijvloot zich

meer en meer gevoelen.

Onderstaande tabel geeft. een duidelijk beeld van de,’

in vergelijking met de eerste maanden, scherp gedaalde

vrachten, een daling die in alle, sectoren der vrachten-

markt tot uiting komt:

Jan.
Febr.
Maart
April
Mei
Juni

St. Lawrence/Ver. Kon.
graan

– –
5113
5210
4919
Gulf/W..Ttaiië
$
7,25
$
7,-
$
7,75
$
8,-
$
8,25
$
6,-
Noord Pacific/ Ver.
Kon.

,,
801.

. –

7216
6716
Noord Pacific/Japan
$
7,85
$
7,80
$
7,25
$
6,75
$
7,25
$
6,50
Noord’China/Antw.. Hamburg, gemengd
graan
9716
10010 10216
9510

8216
Hampton Roads/ Antw.-
Hamburg

kolen
3116 3219
351-
3716
3216
2913 ‘)
Queensland/ Ver. Kon.
suiker
13716
13716

11819
11510 11319
‘) Sedert tot 2819 gedaald.

Ook de door de Chamber of Shipping berekende index-

cijfers der in de algemene vrachtvaart betaâlde sterling-

vrachten weerspiegelen de neerwaartse trend der vrachten:

(1948 = 100)

1949
1950

1951
1

1952

1953

Januari

………………….
87,1
72,8
151,9
163,9
96,0
Februari

………………….
100,5
75,5
164,7 157,3
92,3
Maart

……………………
95,0
75,8 .180,6
.
137,7
96,2
April

……………….

.

….
94,6
74,4
176,8
109,4
100,9
Mei

………….

.

………….
99,7 71,4
203,8
110,9
97,4
Juni

……………………
86,7
74,3
1790
99,1
95,3
Juli

……………………

73,3

.

78,8
179,6
90,2

Augustus

………………..
70,6

86,6
194,3
79,2

September

1
……………..
71,6

89,0
166,5
87,0

October

………………….
69,8

95,8
190,4
94,2

November

………………
66,5

97,6
172,9
99.0

December

…………..

_
……

_72,8

1
..
115,7
178,5

1
98,8

Jaargemiddelde

……………
82,3

1

84,0
1

178,7

1
110,6

‘:4

650

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19Augustus 1953

Bovendien blijkt dat tegenover een gemiddeld index-

cijfer van 129,7 voor het eerste aifjaar 1952, voor de

eerste zes maanden van dit jar en gemiddelde staat

van slechts 96,35. Weliswaar is dit nog vrij aanzienlijk

hoger dan het jaargemiddelde in 1949/’50, maar de exploi-

tatiekosten zijn sedert sterk gestegen. Daar de dalende

tendentie 4er vrachten zich sedert uit. Juni heeft voort-

gezet – St. Lawrence/ Ver. Kon. 43/6 (45/-), Queensiand/

Ver. Kon, suiker 112/6 (113/9) etc. – kan dan ook ge-
steld worden, dat het huidig vrachtenpeil slechts zeer

g&ringe overschotten laat en voor de oudere, niet econo-

mische schepen verlies oplevert. Houdt men voorts

rekening met de tot abnormale hoogte gestegen bouw-

prijzen, die krachtige afschrijvingen noodzakelijk maken,

dan is het duidelijk dat de problemen, waarmede de

typische , ,wilde vaart’ ‘-rederij geconfronteerd wordt,

allerminst.eenvoudig zijn. De tijd dat ,,kolen uit, graan

thuis”— klassieke rondreis in de jaren vôôr en ook nog

na de eerste wereldoorlog – de grondslag vormde voor

zich geleidelijk uitbreidende rederijen, behoort voor goed

tot het verleden.

De malaise in de Engelse mijnbouw, waarlijk geen te

krachtige uitdrukking, die thans weder aanvoer van kolen

van het Europese vasteland noodzakelijk maakt, is oorzaak

dat de uitvoer nog steeds sterk bij die van véôr de oorlog

ten achter blijft. Typerend zijn de navolgende vergelij-

kende cijfers: Uitvoer van Engelse kolen in 1929 rond

64 millioen tons, uitvoer in het tijdvak 1946-1952 totaal

rond 73 millioen tons! De weinig bevredigende situatie

in de weleer terecht als sleutelmarkt beschouwde Argen-

tijnse sector is bekend. Na enkele zeer teleurstellende

jaren is ditmaal het exportsurplus weliswaar groter

maar het blijft toch nog aanzienlijk bij v66r de oorlog

ten achter. Toenemende Duitse en Japanse concurrentie,

de te verwaarlozen goederenhandel resp. uitwisseling

tussen de Vrije ‘anden en die achter het ijzeren gordijn,

de”zich snel uitbreidende vloot onder de vlag van Pana-

ma, Liberia etc. met de daaruit voor de betreffende re-

derijen voortvloeiende fiscale en andere voordelen, zie-

daar naast het gekunsteld karakter dat de internationale
goederenhandel na de oorlog kenmerkt, enkele der oor

zaken die na de hausse van 1951 het beeld der vrachten-

markt grondig hebben gewijzigd. Het lijdt dan ook geen

twijfel dat dit alles zijn stempel zal drukken op de be-

drijfsuitkomsten der rederijen welker vloot geheel of ten

dele in de algemene vrachtvaart emplooi vindt en welker

eerder tot lonende vrachten afgesloten timecharters ge-

leidelijk aflopen.

Toonde de tankvrachtenmarkt in tegenstelling tot de

zgn. ,,dry cargo market” verleden jaar goede weerstand,

sedert heeft zich ook hier een scherpe daling voltrokken.

In het jaarverslag der Shell Transport & Trading Co Ltd

wijst Sir Frederick Godber er op, dat het peil waarop

de tankvrachten zich thans bewegen, aanzienlijk lager is

dan dat der laatste jaren. Als voornaamste oorzaken

noemt Sir Frederick een verminderd verbruik van petro-

leumproducten enerzijds en de grote ujtbreiding welke

aan de wereldtankvloot is gegeven anderzijds.

De scherpe daling der tankvrachten blijkt duidelijk

uit de tabel op nevenstaande kolom.

Niet slechts zijn de thans geldende vrachten aanzien-

lijk lager dan die welke in de jaren 195 1/52 golden, maar

zij bewegen zich zelfs op een niet onbelangrijk lager

peil dan in 1950, ofschoon dé exploitatiekosten thans

hoger zijn dan in laatstgenoemd jaar. Een verbetering

op korte termijn is niet waarschijnlijk. De zomermaan-

den brengen normaliter reeds minder vraag naar ruimte

Amerikaanse kustvaart

Overzeese vaart
Overzeese
1

in $
1

in

$

1
vaartin
$

t
vuile lading
in
£

i
in
£

schone vuile lading
1
1

(donkere
(donkere

i
schone
vuile lading
l

(donkere
lading
1

olie)

1
Olie)

1
lading
1

olie)

medio
Juli 1953
U —25
U

36
U —45

M
—25
Juli 1952
U
+
25
U
+
5
U

24

M
+
60
Juli 1951
U Flat
U
+
124
U
+
20
M
+
120
M
+
70
Juli 1950
U

20
U

25
U

25
M
+

5

U
=
USMC schaalvracht.
Flat
=
netto

schaaivracht. C
=
clean cargo.
D

dirty cargo.

en dienovereenkomstig lager vrachten. In het gunstigste

geval is enige opleving denkbaar in het najaar resp.

winterseizoen ofschoon zelfs de, overigens zachte, winter

1952/’53 geen verbetering op de tankvrachtenmarkt ver-

mocht te brengen en derhalve allrminst met zekerheid

op een gunstiger tendentie in de herfst resp. wintermaan-

den mag worden gerekend.

Een rem voor een verbetering vormt de aanzienlijke

nog in aanbouw resp. bestelling zijnde tanktonnage.

Gedurende de eerste zes maanden van dit jaar vermeer-

derde het laadvermogen der wereldtankvloot mei rond

1,7 millioen tons. Op 30 Juni jI. was het totale draag-

vermogen, vergeleken met 1939, meer dan verdubbeld,

nl. 30 Juni 1939: 16.078.000 tons, 30 Juni jl. 34.060.000

tons, terwijl het draagvermogen der op 1 Juli jl. in aan-

bouw resp. bestelling zijnde vloot niet minder dan

13.343.350 tons bedroeg. Het bestand in Korea zal

ongetwijfeld, in ieder geval tijdelijk, tot geringer ver-

bruik voor militaire doeleinden leiden, terwijl op een

aanzienlijke stijging van het industrieel verbruik nauwe-

lijks valt te rekenen. Het lijkt dan ook niet waarschijnlijk

dat het wereldverbruik van petroleumproducten in de

naaste toekomst een belangrijke stijging te zien zal ge-

ven, hetgeen impliceert geringer vraag naar tanktonnage
dan gedurende de Korea- en herbewapeningshausse.
Het onmiskenbaar surplus aan tankschepen zal slechts

door sloop op grote schaal van oudere tankers worden

opgeheven, maar dit proces voltrekt zich niet zo snel

en brengt zeker geen oplossing op korte termijn. Een

globale raming der sedert de kentering op de tank-

vrachtenmarkt van het register afgevoerde schepen

komt op een totaal van ca t millioen tons, een aanwijzing

voor het tempo waarin het sloopproces zich voltrekt.

Men rekent in de kring der tankvaartrederjen dan ook

met een duur van enkele jaren vooraleer van een meer

evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod sprake

zal zijn. Overigens leert de ervaring dat aan toekomst-

voorspellingen weinig waarde kan worden toegekend.

De tankvrachtenmarkt is notoir onderhevig aan scherpe

fiuctuaties en weinig ingrjpend gebeurteiiissen zijh

vaak reeds volddende om het be1d grondig te wijzigen.

Men kan slechts hopen dat de gang van zaken in de

wereldtankvaart de juistheid dezer op ervaring geba-

seerde stelling eerlang opnieuw zal bevestigen!

Rotterdam.

C. vERMEY.

19Augustus
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

651

De
vrije
goudmarkt te Pij’

Functie van dezè markt.

Hoewel Parijs op het gebied van de goudhandel voor

1939 niet een van de belangrijkste goudmarkten was, is

het opvallend, dat op het ogenblik naast Zürich alleen

Parijs Vrije goudnoteringen kent. Wat Zwitserland betreft

ligt de zaak vrij eenvoudig. Zwitserland is geen lid van het

Internationaal Monetair Fonds en kan het zich blijkbaar

veroorloven de koersverhouding tussen goud en dollar

te veronachtzamen. Voor Frankrijk, dat wel lid is van het
I.M.F., dat wel een vaste dollarkoers heeft en niet genoeg
goudreserves om deze koers in het vrije verkeer te hand-

haven, heeft de Vrije goudmarkt een ander karakter.

In Frankrijk is een ieder gerechtigd goud in welke
vorm dan ook te bezitten. Kopers en verkopers kun-

nen met behoud van volledige anonimiteit hun trans-

acties verrichten. Het transport van goud is vrij en op

iedere beursdag komt er een officiële beurskoers tot stand.

Daarenboven is het steeds mogelijk goud af te dragen

aan de Banque de France en de geaggreëerde banken

tegen de met de wisselkoers overeenstemmende goudprjs.

Lag het aanvankelijk in de bedoeling van de monetaire
autoriteiten het industriële goud van deze vrijheden uit

te schakelen, enige maanden na het instellen van de Vrije
goudmarkt werden ook juweliers e.d. van de verplichting

een zogenaamd goudregister aan te houden ontslagen.

Er is één uitzondering op het vrije beschikkingsrecht

over goud: de handel met het buitenland. De transacties,

die er op de goudmarkt in Frankrijk plaatsvinden, heb-

ben dan ook in principe een nationaal karakter, hoewel

de internationale arbitrage ook een zekere rol speelt.

Ondanks ‘de hierboven aangegeven beperkingen speelt

de goudhandel in het geheel van het Franse monetaire

systeem een belangrijker rol, dan men op het eerste ge-

zicht zou veronderstellen. Zo is op 29 Juli ji. aan ,,goud-

waarden” verhandeld voor een bedrag van 500 mln fr.

D.w.z. 300 kg plus 35.000 Napoleons, 10.000 vrenelis,
8.000 munten van de Latijnse Unie, 10.000 sovereigns,

40.000 gouddollars, 400 goudpesôs, 8.000 twintig mark-

stukken en daarenboven 6.000 gouden tientjes!

Het belang, dat de Franse monetaire autoriteiten aan

deze markt hechtten, blijkt duidelijk uit het feit, dat

Frankrijk door het instellen van de vrije goudmarkt in

conflict is geraakt met het I.M.F. Inderdaad, toen het

I.M.F. in Juni 1947 aan Frankrijk verzocht maatregelen

te nemen tegen de verkoop van goud tegen niet door het

Fonds te aanvaarden prijzen, is dt verzoek beantwoord

door het legaliseren van de toen bestaande zwarte markt.

En tussen haakjes moge opgemerkt worden, dat deze

beslissing in principe de bijval gevonden heeft van Franse

monetaire theoretici als Rist en Heilperin, die de blok-

kering van de goudprijs tegenstrijdig achten aan het

hrstel van het monetait evenwicht ‘

De beshsing tot he insellen van een vrije goudmarkt

is ongetwijfeld genoninal een der ‘dvergebleven mid-

delen om het goudbezit der Franse bevolking in beweging

te brengen. Betekent dit goudbezit immers een grote

rijkdom, deze komt niet ten goede aan de landseconomie,

zolang zij, zich onttrekt aan de overheidspolitiek. In tegen-

steffing immers tot de officiële reserves dragen de privé-

reserves er niet toe bij de franc te dekken, maar vor-

men ze een gevaar voor de franc tot op het ogenblik,

) Zie Ch. Rist: ,,Doctrines reiatives au crédit et
â
la monnaie depuis John Law 1 nos jours”; M. A. Heilperin: ,,L’économie internationale”.

dat de franc zowel extern als intern een meer stabiele

waarde heeft bereikt. En moge een groöt gedeelte van

dit goudbezit besparingen vertegenwoordigen, die te

zijner tijd omgezet zullen worden in huizen en andere

duurzame goederen, de omvang van dit goudbezit houdt

een groot gedeelte van het potentiële aanbod der kapitaal-

markt in hoarding geblokkeerd. Een ander gedeelte

vertegenwoordigt echter, zoals we nog zullen zien, zweVen-

de koopkracht, waarvoor het uitermate gunstig zou zijn,

wanneer zij naar de investeringssector zou kunnen worden

geleid. Was 1948 het economisch juiste momënt geweest

voor de instelling van de vrije goudmarkt, dan was een

gedeelte van dit’ privé goudbezit zonder twijfel de offi-

ciële reserves van Frankrijk komen versterken. De instel-

ling van de vrije goudmarkt was niet een losstaande maat-

regel maar zij werd begeleid door andere, welke een ge-

leidelijk vrijere wisselkoersvorming beobgden. Enerzijds

werd dus een druk op de goudprijs uitgeöefend, welke

tenminste met een bedrag gelijk aan de risicopremie voor

het illegale verkeer zou moeten verminderen, anderzijds

mochten exporteurs van dollargoederen de helft van hun

dollaropbrengsten op een vrije markt verkopen en behoef-

den zij slechts’ de andère helft tegen een onveranderde

dollarkoers af te dragen. De importeurs van hun kant

werden al spoedig daarna gedwongen zich voor 50 pCt

op deze vrije markt van dollars tevoorzien. In feite werd

dus een begin gemaakt met het bewerkstelligen van een

variabele wisselkoers en een vrije goudprjs, welke, wan-
neer eenmaal het evenwicht tussen beide grootheden be-
reikt was, had moeten leiden tot de mogelijkheid voor de

Banque de France het goud op de interne markt en dus

tegen francs te kopen.

Sindsdien is gebleken, dat het dollarprobleem hard-
nekkiger was dan dat men reeds in 1948′ dit probleem

met de geleidelijke devaluatie had kunnen oplossen.

Hierdoor is de betekenis van de vrije goudmarkt onge-

twijfeld gewijzigd. Het legale karakter van de goud-

handel houdt echter het voordeel voor Frankrijk kapi-

taalvlucht met het oog op devaluatie ten ddle op. te
vangen door overdracht van goudbezit en al of niet

legale invoer van goud. Daarenboven bestond door de

goudmarkt de gelegenheid de infiatievrees af te reageren

op een waardedrager, die courant, maar noch inves-

teringsgoed noch gebruiksgoed is. De verhandelbaarheid

in zijn diverse vormen (baren en gouden munten van

Welk land dan ook) maakt het goud uitermate geschikt

als spaarmiddel. Het agio, dat het Franse goudstuk, de

Napoleon, doet ten opzichte van baargoud en dat soms

tot ruim 40 pCt is opgelopen, is er het beste bewijs voor,

dat ook de kleine spaarders deze voorkeur voor het

goud tot uitdrukking brengen.

Zoals we reeds aanduidden ligt de voornaamste ver

klaring voor het instellen van de vrije goudmarkt in

Frankrijk in het grote goudvolume in handen van Fransen

tot op 1948. Daar voegt zich bij de onmogelijkheid voor

de Franse instanties de hand te leggen op deze goud-

hoardings. In de volgende regels zullen we op de verschil-

bnde aspecten van dit verschijnsel iets dieper ingaan.

De periode van 1939 tot 1944.
De jaren .v66r de tweede wereldoorlog kunnen we hier

gevoegljk buiten beschouwing laten, omdat de binnen-
landse handel in gouden munt en baargoud slechts ver-

652

.ECO’NOMISCH-STATISTISCHEBËIUCHTEN

19 Augustus
1953

boden werd na de beruchte Septemberdagen van 1939.

inderdaad nog in deze maand September werd in Frank-
rijk het systeem der deviezenretricties ingevoerd en zeer

begrijpelijk werd de handel in goud verboden, tenzij bij

overdracht aan de Banque de France. De houders van mo-

biele waarden n het buitenland werd verzocht deze te

repatriëren en ten gevolge van vrijwillige repatriëring

en overdracht van goud aan de Banque werden de

officiële’ reserves van Frankrijk in enige maanden tijds

versterkt met ongeveer 700 ton goud. Zodoende kon-

den de initiële officiële reserves tot ongeveer Juni 1940

onaangetast blijven. En gaf de Maginotlinie niet alle

respijt om te zijner tijd over te gaan tot de opvordering

van in Frankrijk aanwezige internationale waarden?

Pas in de eerste dagen van Mei 1940 werd besloten

tot opvordering van goud en vreemde valuta over te

gaan, maar met het oog op de snelle Duitse opmars

werden de betreffende decreten geannuleerd. Daar van

Duitse zijde evenmin tot requisitie is overgegaan, had

het privé bezit aan goud na de bevrijding in principe

ongewijzigd op vooroorlogs .niveau moeten zijn. Is men

evenwel al geneigd een zekere vermindering van dit

goudvolume te veronderstellen teff gevolge van handel

met de bezetter en smokkel van vermogen naar niet

bezet gebied, het Franse privé goudbezit zou na de

oorlog blijken niet onaanzienlijk te zijn toegenomen!

Tegenover verminderingen van de aard als zojuist aan-
gegeven heeft immers een belangrijke toestroming van

goud plaats gevonden, aanvankelijk vanuit België, later

vooral uit Zwitserland. De smokkel vanuit Zwitserland

werd begunstigd, als men dit woord kan gebruiken, door

de houding van de Banque Nationale Suisse. Zij heeft
tot Augustus 1941 zonder onderscheid aan elke vraag

voldaan. Daarna stopte zij de goudafgifte behoudens

voor zekere bona-fide transacties en zij verzocht het

Zwitserse bankwezen een even voorzichtige houding aan

te nemen. Nochtans wordt de netto aanwas van het

Franse privé goudvolume door Sédillot geschat op on-

geveer 300 ton.

In 1944 zou er dus ongeveer 2.000 ton goud in Frankrijk

voorhanden zijn geweest buiten de officiële reserves.

De periode van 1944 tot 1948.

De vrije Franse Regering had gedurende de oorlogs-

dagen een aantal maatregelen voorbereid, welke er op

gericht waren de interne monetaire verhoudingen weer
in evenwicht te brengen. Deze maatregelen zouden het

Frankrijk mogelijk moeten maken de verplichtingen van
Bretton Woods na ‘te komen.

In October 1944 werd eens te meer de handel in en hét

transport van goud vérboden. Verkoop van goud aan

de Banque de France bleef echter toegestaan. Door de-

zelfde reeks van maatregelen waren rechtspersonen ver-

plicht hun goud bij de daartoe aangewezen instanties in

te leveren. Voor tot een algemene opvordering van het

goudbezit zou worden overgegaan, schijnt de Regering

echter eerst het vertrouwen in het geld te hebben willen

versterken.’ Een eerste stap hiertoe was een poging de

liquiditeit der kasreserves te verminderen door de emissie

van de Bevrijdingsiening in November. Ofschoon de

emissie de bevrijding als het ware op de voet volgde,

werd zij een mislukking. Hernieuwde pogingen in de-

zelfde geest zou hetzelfde lot beschoren blijken te zijn.

Een geldzuivering, zoals deze in Be1gië werd doorgevoerd

doôr Minister Gutt, was aanvankelijk onmogelijk, om-

dat er geen nieuwe bankbiljetten voorhanden waren.

Niettemin, toen men in Juni 1945 wel over de nodige

biljetten beschikté, werd tot een eenvoudige omruiling

der oude biljetten overgegaan. Hierdoor bleef het netto

effect op de in circulatie zijnde geidhoeveelheid beperkt
tot het bedrag, dat om fiscale voorzorgen niet werd aan-

geboden, verscheurde en zoek geraakte biljetten en

bankpapier in handen van de vroegere bezettende macht.

Dit weinig drastische optreden van de eerste Regeringen

van de 4de Republiek kon niet nalaten de Achilles-pees

van deze Republiek bloot te leggen. De communistische
meerderheid in Parlement en Regering was daarenboven

niet het meest geschikte element om vertrouwen in te

boezemen in de te voeren financiële politiek. De terzelfder

tijd gestelde nationalisatie-eisen werden bijna ogenblik-

kelijk gevolgd door nationalisatie van de Banque de

France, de grote banken, kolenmijnen de Renault-

fabrieken. Is het dan te verwonderen, dat de verplichte

aangifte van goud, verordend in het begin van 1945,

niets anders aan het licht bracht dan de 600 mln goud-

francs, welke door de Duitsers in beslag waren genomen,
maar door hen in het Franse stadje Troyes achtergelaten?

De noodzaak van een versterking van de officiële re-

serves deed zich echter met de dag meer voelen. De

gudreserves van de Banque de France, welke bij de

bevrijding nog ongeveer 1.600 ton bedroegen, waren

tegen het einde van 1945 tot 968 ton teruggelopen. Deze

vermindering der reserves drukte niet alleen het bestaan

van een zekere inhaalvraag uit, maar eveneens, de deva-

luaties sindsdien hebben het ‘bevestig’d, een wisselkoers

ten opzichte van de ,,hard currencies”, welke niet in

overeenstemming was met het Franse prijspeil. De koers-

vorming was immers Vrij arbitrair geweest. Ingevolge een

in December 1939 met het Verenigd Koninkrijk gesloten

verdrag garandeerden de beide verdragspartners weder-

kerig de sterling-franc-dollarkoersen. Dit verdrag. was

daarenboven in Maart 1941 nog bevestigd. Bij de be-

vrijding van overzeese gebiedsdelen van de Franse Unie

was deze oorspronkelijke koers van 43 fr. per dollar

gebracht op 50 fr. Deze koers werd aanvankelijk aan-

gehouden en dienovereenkomstig werd de goudprjs van

de Banque de France op 1 Januari 1945 verhoogd van

47,608 fr. tot 53,600 fr. De verplichte aangifte van privé

goudbezit was op deze aanpassing van de goudprijs

gevolgd, maar deze had zoals te begrijpen valt een weinig
incentieve kracht.

Een nieuwe aanval op dit ,,immobiele” goud zou dan

ook grondig voorbereid worden. De ordonnances ten

aanzien van aangifte en requisitie van goud werden

eind 1945 vervangen door wetten. De goudprjs werd

van 53,500 fr. op 131,900 fr. gebracht en dienover-

eenkomstig dë dollar op 119 fr. en het pond; waarvan

de zwarte koers op ongeyeer 500 fr. lag, op 480 fr. Deze

nieuwe wisselkoersen offerden de eenheid van de franc

in de verschillende delen van de Franse Unie op aan,

wat men zou kunnen. noemen, een benadering van de

externe koopkracht van de franc. Het eerste resultaat

van deze nieuwe politiek was een gevoelige vertraging

van de vermindering der ‘officiële reserves.

Het had er echter alle schijn van, dat de Regering zich

inzake de mobilisatie van het goudbezit niet aan een

nieuwe débacle dorst bloot te. stellen en nadat het ge-

schut was opgesteld bleef men wachten op het eerste

schot. Sterker nog, de Banque de France profiteerde
zelf mee van de zwarte markt door baargoud te ver-

werken tot nieuwe Napoleons en het agio te incasseren.

De koers van de franc was echter eind Decémber 1946

door het I.M.F. aanvaard en het lag in de lijn der ver-

wachtingen, dat het Fonds zou aandringen op het staken

19 Augustus 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

653

van de goudhandel tegen andee dan door het Fonds en

dus ook door Frankrijk erkende koersen. In Juni 1947

richtte het Fonds zich inderdaad in deze geest tot de

leden, wat o.a. in Hongkong en Mexico leidde tot een

vermindering van het aantal privé transacties. In -Frank-

rijk, waar men de goudnarkt min of meer al een struc-

tureel gegeven, was gaan beschouwen, heeft men zich

ongetwijfeld over zoveel stoutmoedigheid van het Fonds

verwonderd.
De periode van de vrije goudmarkt.

Tezamen met de maatregelen van de interne liberali-

satie van het goud werd eind Januari 1948 een laatste

poging gedaan een soort geldzuivering door te voeren.

Op het laatste ogenblik werd echter van linkse zijde voor-

komen, dat de omruiling van de grote coupures der bank-

biljetten rneér zou zijn dan een iôiitere omruiling. Na

enige maanden waren dan ook bijna alle oude biljetten

tegen nieuwe omgeruild.

De instelling van de Vrije goudmarkt ging daarenboven

gepaard met een devaluatie
2),
welke evenals een ;geld-

blokkering, een zekere vermindering van de koopkracht

ten gevolge pleegt te hebben en om effectief te zijn

ook behoort te hebben. In Frankrijk, waar de finan-

ciële relaties met het buitenland een relatief .gering

percentage uitmaken van het nationaal product en waar

door de grote autonomie op het gebied der voedselvoor-

ziening de mechanische invloed van een devaluatie op de

kosten van levensonderhoud zeer beperkt is, heeft een

geringe devaluatie waarschijnlijk een minder verstorend

effect dan zuiver interne beperkingen van de koopkracht.

Het is dan ook te begrijpen, dat men in de na-oorlogs-

periode in Frankrijk blijkbaar gemakkelijker tot devalu-

aties is overgegaan dan tot andere maatregelen, welke

de koopkracht aan banden zou moeten leggen.

In theorie was de francdus sinds Januari 1948 vrij om
zijn ,,evenwichtsprjs” te zoeken. In de praktijk zou deze

vrijheid echter in hoge mate kunstmatig bljve. De im-

port- en transferrestricties bleven immers van kracht

en het ,,Fonds de Stabilisation des Changes” kon dus

vraag en aanbod op de ,,marché parallèle” min of meer

naar zijn hand zetten. De devaluatie van 1949 heeft aan

deze fluctuerende koersvorming een eind gemaakt.
Wat de goudmarkt betreft, ook hier zou de prijs ele-

menten blijven bevatten, welke op een vrije markt slechts
een zeer geringe prijs doen. Bleef immers het aanbod \’an

goud enerzijds beperkt door de wereldmarktprijzen, het

goudembargo bleef gehandhaafd en daardoor bleef addi-

tioneel aanbod in hoge mate afhankelijk van smokkel,

waardoor nog steeds een risicopremie in de prijs ver-

rekend zou worden. De vraag naar goud zou daaren-

boven kunstmatig hoog blijven, doordat goud als het-

enige middel werd beschouwd, waardoor men zich legaal

aan het gevaar van eventuele inflatie, en devaluatie zou

kunnen onttrekken. De anonimiteit van de goudhandel

geeft de fiscus daarenboven weinig vat op het goudbezit!

Iedere periode van groter stabiliteit in Frankrijk zou

dan ook begeleid worden door dalende goudprjzen.

In 1949 droegen’ hiertoe bij de beginnende invoeren

onder het Marshall-plan, waardoor zonder de Ko-

reaanse oorlog snel een einde zou zijn gekomen aan

de heersende goederenschaarste, en, tijdelijk, eveneens

een versterkt aanbod van goud vanuit Zuid-Afrika. Enige
cijfers mogen deze tendenties op de zeer gevoelige goud-

markt illustreren: de gemiddelde koers voor baargoud

bedroeg in de maand Juli 1949 569.000 fr. per kg goud;

‘) Zie hierover uitvoeriger ,,International financial statisties”

zij zou gedurende de eerste weken na de devaluatie op

dit niveau terugkomen om in Juni 1950, dus juist voordat

de invloed van het conflict in Korea zich ten volle had

kunnen doen gelden, terug te vallen tot een koers van

449.000 fr. De om hierboven aangegeven redçnen nog

gevoeliger koers van de Napoleon zou deze fiuctuaties

met een ,,time lag” met een iets grotere fluctuatie volgen.
Sindsdien is het evenwicht zowel op de wereldmarkten

als in Frankrijk niet meer mogelijk geweest dan bij stij-

gende prijzen en geldcreatie. De intensivering van de

oorlog in Indo-China, de bewapeningsinspanning in

Frankrijk zelf en de investeringen in de verschillende de-

len van de Franse Unie, doeleinden, welke zich practisch

zonder vermindering van de lopende consumptie moesten
verwerkelijken, zij hebben niet nagelaten de evenwichts-

tendentie van de goudziarkt opnieuw te verbreken. De

goudhoardings zijn dan ook blijven toenemen en zouden

in 1952 tot ongeveer 3.000 ton zijn opgelopen. Het agib

van de Napoleon ten opzichte van ongemunt goud zou

opnieuw vergroot worden. in de loop van 1952 heeft zich

nu een nieuw element gevoegd bij de reeds bestaande

prjsdeterminanten. De invloed hiervan op het verdere
verloop van de goudprjs te Parijs is nog moeilijk vast

te stellen. Wp hebben hierbij niet zozeer het oog ôp de

belangrijke verhôging van de goudproductie in 1952 (on-

geveer 11 ton) als wel op het effect van de vaststelling

van de koers van de Napoleon voor inschrijving op de

zogenaamde lening Pinay. Inschrijving op deze lening,

uitgegeven in Mei -en Juni 1952, werd opengesteld

tegen een koers van 3.800 fr.; de aflossing was eveneens

op deze koers gebaseerd. En hoewel de koers van 3.800

fr. een belangrijke baisse betekende ten opzichte van bijv.

de gemiddelde koers van de Napoleon in Maart (4.633 fr.),

zij houdt niettemin een agio in van ongeveer 50 pCt ten

opzichte van de officiële koers van de Banque de France

voor het baargoud. Onderstaande cijfers laten zien, dat

het agio van de Napoleon ten opzichte van het Vrije

ongemuntè goud sinds Juni 1950 toegenomen is.


Gemiddelde maandkoersen

Juni November November
1950
1952
in pCt van
Juni
Napoleon

.. . .

3.132 3.744
119
kg goud ……
449.000
488.000
109

Het is onmiskenbaar, dat door de erkenning door de

Regering Pinay van de koers van 3.800 fr. een precedent
is geschapen, dat niet heeft nagelaten een zekere invloed

uit te oefenen op de koersvorming van de Napoleon.

Moge de inschrijving op de lening Pinay dan al gesloten

zijn sinds Juni 1952 en de rente van de lening het uitzon-

derlijk lage rentepeil van 3f pCt voeren, het lijkt weinig

waarschijnlijk, dat de Franse spaarder in de toekomst

met een geringere vergoeding voor inschrijving met goud

op staatsleningen genoegen zal nemen. Het is dan ook
waarschijnlijk geen toeval, dat de notering van de Na-

poleon, ondanks de regeringscrises van einde 1952 en

Mei
1953,
steeds naar de koers van 3.800 fr. is blijven

tenderen. Van de andere kant is de prijs van de Napoleon

zelf een afgeleide prijs en de Franse Regering zou altijd

de prijs van het baargoud kunnen laten prevaleren. Zoals
we reeds – zagen risqueert een dergelijke politiek echter,

dat juist de kleine spaarders zouden worden getroffen.

Parijs.

F. J. A. M. MALLENS.

Geraad pleegde literatuur:
R.
5diIlot: ,,Le Franc. Histoire d’une monnaie des origines â nos jours”. Edition Recueil Sirey. 1953.

De Litra:

,Le Marché des Monnaies d’or de 1900 â nos Jours”. 17 Avenue
Victor Hugo. Paris.
Jaarverslagen van de Banque de France.

654

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Augustus
1953

AANTEKENING

België en de herbewapening

Bij een onderzoek naar de economische toestand van

de leden-landen van de N.A.T.O. is gebleken, dat vele

dezer landen, waaronder ook België, de grens hunner

financiële mogelijkheden naderen en hun defensie-uit-

gaven onmogelijk nog verder kunnen opvoeren. De Raad

van het Atlantisch Pact heeft dan ook besloten de defensie-

uitgaven in principe over verschillende jaren te verdelen

in plaats van hen voor één jaar maximaal op te voeren

en daarna geleidelijk te verminderen. Tevens heeft de

Raad aangedrongen op een sterkere rationalisâtie der

bewapeningsplannen. Deze rationalisatie dient op twee

wijzen te worden nagestreefd, nl. door een critisch onder-

zoek der defensie-uitgaven enerzijds en de coördinatie
van productieprogramma’s anderzijds. Ten slotte heeft

de Raad twee concrete besluiten genomen, die een eerste

stap zijn in de richting van een werkelijke integratie van

de Atlantische defensie-inspanning: 1. het financieel

accoord op lange termijn betreffende de aanleg van de

infrastructuur der verdedigingsgemeenschap tot. en met

1956 en 2. het bijkomende programma voor de productie

van vliegtuigen.

In het ,,Maandschrift van de Dienst voor Algemene

Studiën en Documentatie”, een uitgave van het Belgische

Ministerie van Economische Zaken en Middenstand, is

een artikel verschenen, waarin aandacht wordt geschon-

ken aan de weerslag van deze N.A.T.O.-beslissingen op

de industriële productie, de binnenlandse financiële situa-

tie en de betalingsbalans van België. In het onderstaande

zal de inhoud van deze beschouwing in verkorte vorm

worden weergegeven.

Industriële productie.

Voor 1953 . wordt een lager gemiddelde van de

industriële maandproductie verwacht dan dat van het af-

gelopen jaar. Deze achteruitgang van de economische
bedrijvigheid heeft, vooral in de sector der metaalbe-

drijven, de onbenutte capaciteit doen toenemen. Een der

beschikkingen van de vereffening van het surplus der

B.L.E.U. in de Europese Betalingsunie in Juni 1952

bestond uit de levering van goederen voor de bewapening

door Frankrijk en Engeland ten bedrage van fr. 2.500

mln. Deze twee factoren, de bijdrage tot de gemeen-

schappelijke defensie-inspanning ten koste van de natio-

nale productie en de onbenutte productiecapaciteit, recht-

vaardigen, aldus het ,,Maandschrift”, de eisen van de

Belgische industrie tot compensatie door voldoende off-

shore besteffingen. Over 1952 bedroegen deze bestellingen

$ 54 min; voor 1953: Januari $ 400.000, Februari

$ 160.000, Maart $
6,5
mln
1)
en April $ 61 mln
1).

Het grootste deel dezer besteffingen betreft uitrusting

en munitie; het gedeelte, dat is toegewezen aan kleine

en middelgrote ondernemingen is vooralsnog onvoldoende

en kan nog aanzienlijk worden opgevoerd. Het ,,Maand-
schrift” is van mening, dat de off-shore besteffingen, die

bij de Belgischç industrie zijn geplaatst, nog niet die

omvang bereiken, die de industrie een grote activiteit

kan blijven verzekeren.

Binnenlandse financiële toestand.

De militaire uitgaven van België beliepen in 1950 en

1951 resp. fr
. 8,3 en fr. 13,4 mrd; in 1952 bedroegen zij

‘) Voorlopige gegevens; in het cijfer over April is het Amerikaanse aandeel
van $ 24 mln begrepen.

fr. 21,2 mrd of 26,5 pCt van de totale begroting, terwijl

de uitvoering van het militaire programma in 1953 een

bedrag van fr. 25,4 mrd zal vereisen. Deze laatste verbin-

tenis werd door de Belgische Regering aangegaan op

voorwaarde, dat de volgende economische voorwaarden

zouden worden verwezenlijkt:

expansie der productie in de O.E.E.C.-landen, zoals

vastgesteld in de resolutie van 29 Augustus 1951;

opheffing – binnen enkele maanden – van de beper-

kingen van het ruilverkeer toegepast in enkele E.B.U.-

landen en gerechtvaardigd door de benarde toestand

dezer landen;

verzekering van de goede werking der E.B.U.;

veel hogere off-shore besteffingen aan de Belgische

industrie dan in 1951-1952.

De financiering van een plan van de zojuist genoemde
orde van grootte brengt ernstige problemen met zich. De

fiscale ontvangsten over de eerste vier maanden van het

dienstjaar 1953, ad fr. 17,5 mrd, bleven beneden de

budgetaire ramingen, die fr. 18,2 mrd beliepenen indien

de ontvangsten zich op dezelfde wijze blijven ontwikkelen

als thans het geval is, wordt een overschot op de Belgische

gewone begroting zeer onwaarschijnlijk. Teneinde de

buitengewone begroting te dekken moet een bedrag van

fr. 19 mrd worden gevonden. Van twee leningen wordt

daartoe een bedrag van fr. 8 mrd verwacht, waarbij dan

nog fr. 3,5 mrd dient te worden gevoegd van. de in Maart

ji. uitgegeven lotenlening. Voorts hoopt men op buiten-

gewone inkomsten uit in het buitenland geplaatste

leningen. Mochten al deze financieringsmiddelen tekort
schieten, dan zou België, aldus het ,,Maandschrift”, een

beroep moeten kunnen doen op een door de N.A.T.O.

op te richten financieringsorganisme.

In het licht van de algemene economische voorwaarden,

waarvan sommige vermoedelijk niet in 1953 gerealiseerd

zullen worden, en van de huidige budgetaire toestand,

lijkt het waarschijnlijk, dat het militaire programma, dat
in 1953 gerealiseerd kah worden de fr. 22,4 mrd niet zal

mogen overtreffen.

De Belgische Regering heeft een aantal fiscale en

monetaire begrotingsmaatregelen getroffen teneinde de

uitvoering van het defensieprogramma mogelijk te maken

zonder de interne financiële stabiliteit in gevaar te bren-

gen. De extra belasting op benzine, welke was opgelegd

in 1952, werd gedurende het begrotingsjaar 1953 verlengd

en voorts wordt overwogen de belastingen, die bij de wet

van 24 Juli 1952 werden geheyen op de buitengewone

winsten van het boekjaar 1951, uit te breiden tot de

buitengewone winsten over 1952. Bovendien werden aan

alle ministeriële departementen stringente besparingen

opgelegd teneinde aan de dringende uitgaven ter hoogte

van fr. 1,5 mrd, welke werden veroorzaakt door de

overstromingen van 1 Februari ji.; het hoofd te bieden.

Ten slotte werden van 1950 af alle investeringen van niet-

militaire aard, voorzien in de buitengewone begroting,

aan beperkingen onderworpen. Wat de aanwending der

beschikbare middelen betreft, heeft men kunnen vast-

stellen, dat de toeneming van de vraag, welke voortvloeide

uit de militaire uitgaven, niet werd gecompenseerd door

een vermindering van het verbruik, maar bijna geheel

door beperking der investeringsuitgaven.
Het is algemeen bekend, zegt het ,,Maandschrift”, dat

een toeneming der investeringen dringend noodzakelijk

is teneinde de concurrentiekracht der Belgische industrie

en daardoor de welvaart van het land in zijn geheel op

19Augustus 153

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

655

Buitengewone begroting. Ontwikkeling der investerings-

credieten.

peil te houden. Het deel der militaire uitgaven, dat ten laste

komt van de buitengewone begroting zal de komende

jaren belangrijk verminderen, zodat een toeneming der

productieve investéringen mag worden verwacht.
Financiële positie t.o. v. het buitenland.

De bewapeningsinspanning heeft weinig directe invloed

op de Belgische betalingsbalans gehad. Aangezien echter

belangrijke nabuurlanden, en vooral Groot-Brittannië en

Frankrijk, wier betalingsbalans wel de weerslag der her-
bewapening ondergaat, gedwongen waren hun invoer te

beperken, heeft de Belgische handelsbalans indirect in-
vloed van de herbewapening ondervonden.

Het deficit van België’s handelsbalans ten opzichte

van het dollargebied is tijdens het tweede halfjaar 1952

en gedurende de eerste maanden van het lopende jaar

aanzienlijk verminderd. In de toekomst doet zich evenwel

het probleem der kosten van onderhoud, en vervanging

van het materiaal voor. De Verenigde Staten zijn ni. van

plan de kosten- van onderhoud van het gratis geleverde

materiaal te doen dragen door de landen, die dit materiaal

als hulp hebben ontvangen. De N.A.T.O. tracht thans de

Europese programma’s voor de productie van materiaal

te coördineren, maar het is, aldus het ,,Maandschrift”,

zeer waarschijnlijk, dat de Europese landen in dezen

grotendeels van de Amerikaanse productie afhankelijk

blijven, hetgeen voor hun reserves aan harde deviezen

een nog niet nader vastgestelde aderlating betekent.

De Belgische uitvoer heeft de laatste maanden een

aanzienlijke daling te zien gegeven; over de eerste .drie

maanden van 1953 beliep hij fr.
27.455
mln, dat is 20 pCt

minder dan gedurende de vergelijkbare periode van het

voorgaande jaar. Uit de verdeling van de buitenlandse

handel naar de diversegoederengroepen blijkt, dat alleen

de metaalnijverheid de weerslag van de gedurende de

laatste maanden gedaalde uitvoer heeft ondergaan. Een

groter volume der off-shore besteffingen aan deze bedrijfs-

tak is volgens het ,,Maandschrift” niet alleen van belang

voor deze industrie zelf, maar ook voor de Belgische

betalingsbalans als geheel.

Of men de zaak nu beziet van het standpunt der indus-

triële productie, het begrotingsevenwicht of de betalings-

balans, de Belgische economie heeft nieuwe afzetgebieden

nodig, zegt het ,,Maandschrift”. Zij zal deze afzetgebieden

vinden, hetzij inT een verder doorgevoerde Europese of
Atlantische integratie, hetzij door een hervatting van de

handel met verder afgelegen markten, èf door een gelijk-

tijdige toepassing van beide mogelijkheden.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Gedurende de verslagperiode vonden op de geldmarkt

slechts weinig transacties plaats. Belangrijke geldver-

plaatsingen deden zich niet voor, en het geldaanbod bleef

in totaal zeer ruim. In de marktdisconto’s, welke in het

vorige overzicht zijn vermeld, kwam dan ook geen ver

andering van betekenis; hierbij dient te worden opge-

merkt, dat wegens het nagenoeg ontbreken van transacties

het nominale karakter van deze noteringen het trekken

van conclusies zeer bemoeilijkt.

De kapitaalmarkt.

De inschrijving op de
3+
pCt Staatslening was van dien

aard, dat slechts 18 pCt van de inschrijvingen kon worden

toegewezen. Ook bij deze emissie zal het verschijnsel

van het majoreren geenszins afwezig zijn geweest, doch

het opmerkelijke succes van deze emissie wijst wel op een

omvangrijk aanbod van belegging zoekende middelen.
Dit moge o.a. ook hieruit blijken, dat op de eerste dag,

waarop dit nieuwe staatsfonds werd verhandeld, de koers

zich aanstonds boven pari stelde. Ook de overige staats-

fondsen waren in de afgelopen week goed prijshoudend;

hier en daar deden zich zelfs nog lichte stijgingen voor.
De aandelenmarkt gaf in de afgelopen week, met uit-

zondering van de binnenlandse industrie, over het alge-

meen lichte koersdalingen te zien. De fluctuaties waren

echter van zo geringe omvang, dat van

een bepaalde ten-

dentie nog niet kan worden gesproken.,Voor een overzicht

van het koersverloop in de verslagperiode moge naar

onderstaande tabel worden verwezen.

Aand. indexeijfers. –

7 Aug.

1953 14 Aug. 1953
Algemeen

……………………………
157,5

157,5
Industrie
………………………………
217,9

218,4
Scheepvaart

…………………………
165,4

165,0

Banken . …. …………………………….

135,7

135,6
Indon. aand. ………………………….

58,0

57,6

Aandelen.

A.K.TJ
….. ……………………………..
174%
172
Philips
…………………………………
173%
174%
Unilever

………………………………
196%
196%
H.A.L.

…………………………………
135% 135%
Amsterd

Rubber

…………………
97%
.

94%
H.V.A.

…………………………… ……
112%
109%
1on

Petroleum

…. . ………………..
328%
329%

Staatsfondsen.

2% pCt N.W.S . ……………………

78

78
1
116
3-3% pCt 1947
………………………
985/.g

98%
3 pCt Invest. cert. ………………

98%

98%
3% pCt 1951
…………………………
101

101
1
/,
&

3 pCt Dollarlening
…………………
951/jg

95/ie

Diverse obilgatles.

3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937
VI
100% 100%
3
3
k

pCt Bataafsche Petr .

………
102 102
3%

pCt Philips 1948

………………
100%
100%
3% pCt Westi. Hyp. Bank
98
98

a.I.

STATISTIEKEN

OP1
2
‘1C11LE WISSELKOERSEN VAN
DE NEDERLANDSCHE BANK
Van 4 Aug. 1953 af

Schriftelijk en t.t.
Plaats
kor deviezenbankenl

Voor derden

Brussl

………………….
..7,5432-

7,6572
7,534-

7,664
1
)
89,80


91,157
89,75

91,20
1)
Kopenhagen
54,6045- 55,4297
54,57

55,46
2)
Ussabon

. ……………….
13,15


13,28
13.15

13,28
Londen

………………..
10,56


10,72
10.554- 10,724-1)

Frankfort a/Main

………….
.
………………

Montreal (t.t.)


. …………

3,854
3.834–

3854-

3,854

.
..

3.83

3,854
Montreal (Iuchtpost)

………..3,83
.3,824-

3,854-

3,824-

3,854
Montreal (zeepost)

………….3,824-
New York (t.t.)

……………3,77

3,83.
3,762-

3,834
1
)
Oslo

………………………
53,05


53,33
53.05

53,33
107,76

-109,389
107,69 -109,46
1)
-.
52,94
52,62

52,94
Parijs

……………………..
Praag

…………………….52,62
72,9065- 74,008
72,85

74,06
1)
Stockholm

……………….
Zürich (,,accoord”

frs)

.. ……

86,25


87,555

.86,71


87,09
86,20

87,60
1)
Zürich_(vrije fra)
……………
86,71

87,09
1)
Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.

Abonneert
U op de’E.-S.B.

Aard der

In milliarden fr.
1950
=
100

)nvestenngen
1950
1951
1
1952
1953
1950
1951
1952
1
1953

Niet-militaire
9,1
7,9
7,9
8,0
100 87 87
88
investeringen
…….
Militaire investeringen
1,6 6,3
11,4
9,4
100
393,8
712,5
587

GECOMBINEERDE MAANDSTA.AT VAN DE DRIE NEDERLANDSE
GROTE BANKEN EN VAN
lIET NEDERLANDSE BEDRIJF VAN DE
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
1)

Nederl. Ban-

Nederlandse

ken er
Banken
Nederl. Han-
del-Maat-
schappij

3130

31

30
Mei Juni Mei Juni
.1953 11953 1953 1953

l3lj

126

183

196
2.040 2.088 2.762 2.868

82

126

92

145
24

39

29

45
106

106

134

134
98

94

119

113

LERAAR M.O. DUITS,

enkele jaren onderwijspractijk, grondige practi-
sche ervaring in het mondeling en schriftelijk
gebruik van de Duitse taal, met goede kennis
van het Engels

zoekt positie In het Bedrijfsleven,

waarbij vertaalwerk op hoger niveau wordt ge-.
vraagd.


Brieven worden gaarne ingew. onder No. ESB
34-2, Bur. v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.

(in millioenen guldens)

Actira:
Kas, kassiers en daggeldleningen
Nederlands schatkistpapier
Ander overheidspapier
………………
Wissels
Bankiers in binnen- en buitenland
……
Prolongatiën en voorschotten tegen effecten

Debiteuren .
yndi
….
caten
……………………
Effecten en s

………………
Deelnemingen (mcl. voorschotten)

Gebouwen
……………………….
Diverse rekeningen
………………..

Passiva:
Crediteuren
Wissels
Deposito’s op termijn
………………
Kassiers en genomen daggeldieningen
Diverse rekeningen
………………..

831
98
14

814
99
14

1.007
109
20

986
107
22
943
927
1.136
1.115

5 5
8
8

434 3.510
4.465
4.624

579
2.627
3.241
3.338
ii
10
12
11
510 493
781
786
1
19
1
19
76
105
86
125

Aandelenkapitaal

………………….
169

169

229

229
Rererve

…………………………..
88

88

3.434 3.510 4.465 4.624

1)
In verband met afrondingen behoeft de som der afzonderlijke posten niet
met het eindtotaal overeen te stemmen.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden güldens)

.5
0
ali

0 –
0

,
‘a
8

000
02
n
0
n

.-
.0
0

Q
6
o’s

e
>
00Do
‘-

13 Juli

1953
2.360.412
1.763.076
2.036
315.851
ïö
20 Juli

1953
2.372.934
1.693.888 3.255
333.551
30.955
27 Juli

1953
2.516.023
1.599.783
3.987
294.351
31.527
3 Aug.

1953
2.522.620
1.588.137
2.299
296.436
30.898
10 Aug.

1953
2.544.413
1.606.180
2.057
285.290 31.266
17 Aug.

1953

2.564.632
1.589.948
1.996
267.942
30.878

0
Saldi in rekening courant
o

.0
-2
4O
iso
LE
‘3
cn
13 Juli

1953
782.355ll.ö69
92.913
20 Juli

1953
13.065.64912.493.0191
959.36811.202.969

181.721
39.220
27 Juli

1953
13.115.57412.454.7301
764.726l.2O2.969
89.787
39.215
3 Aug.

1953
1
3
.
125646
1
2
.
442037
1
713.00111.199.536
81.023
38.901
10 Aug.

1953
3
.
073
.
218
1
2
.
520
.
694
1
822.66811.198.624 82.625
38.947
17 Aug.

1953
3.062.36012.508.0871
774.42511.192.795
52.805
38.314

NATIONALE BANK VAN BELGI1I
(Voomaamste posten
in
millioenen francs)

‘0
,
0’000
….,.

90
S
.0.0
00
ao


0
‘n
.0,0

n
.00

0
JD JD
oO
O
0
0
>

25
Juni

1953
34.778
861
14.834
15.356
730
2 Juli

1953
34.778
970
15.073
15.603
591
9
Juli

.
1953
34.954
1.863
14.886 15.272
686
16 Juli-

1953
34.954
1.858
14.944 15.430
571
23-Juli

1953
35.041
1.973
14.755
16.751
899
30 JUlI

1953
35.050 2.087
14.581
1
7.05
1
750

0
Rekening-courant saldi
_________________-
Vrbintenisse
t.o. het buiten.
Schatkist
______
0 0
5
land i.v.m.beta-
lingsaccoorden
0


L
8ti
.b

0
4UJR
00

2
.0
W

25 Juni

1953
339
98.945 4
147
351
1.470
331

11.023
2 Juli

1953
319
99.176
3
147
400
1.364 246

1
983
9
Juli

1953
313
99.147
3
147
355
1.328
559

11.003
16 Juli

1953
307
99.037
6
147
351
1.299
641

11.020
23 Juli

1953
295
99.816
7
172
403
2.008
1.008
1.035
,,0 Juli

1953
280
100.706. 2
172
420
1.477
692

11.034

Instelling op het gebied der
sociale verzekering

te Amsterdam vraagt:

enige actieve

JONGE KRACHTEN

met juridische of economische scholing ter op-
leiding voor zelfstandige functies. Leeftijd niet

boven 30 jaar. Kennis dèr sociale verzekering

strekt tot aanbeveling.

Brieven onder no. ESB 34-1, Bur. v. d. Blad,
Postbus 42, Schiedam.

Bij DE N.V. KONINKLIJKE NEDERLANDSE
=

VLIEGTUIGENFABRIEK FOKKER

vaceert de functie van

CHEF v.d. AFDELING INKOOP

Deze afdeling is bela8t met de zorg voor de al-
gehele materialen- en grondstoffenvoorziening.

Gegadigden moeten beschikken over een rui-
me ervaring in een dergelijke functie en over
een algemene ontwikkeling die op academisch
niveau ligt.

Leeftijd tot 40 jaar.

Sollicitaties
met
volledige loopbaan-beschrijving
en
vergezeld
van
recente
pasfoto,
te
richten
aan de Afdeling Personeelszaken.

SCHIP/lOL

It/JIJ 4Mi7ENDAM

FABRIEKSGEBOUW

ADVERTEER
leeg te k., omg. Zwolle, goed

IN
DE
onderh., opp. 850 m2. Br. J. H.
EtJYS, Goyerdijk 1, post Lang-


broek (t)), Tel. K 3434 – 463.

Auteur