AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
FiconomischStatistische
B
ALGMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN
EN VERKEER
UITGAVE VÂ.N HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
JAARGANG
WOENSDAG 16 NÖVEMBER 1949
No. 167
COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. van ‘dn Berg.
Plç’. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMiSSIE VAN ADVIES VOOR BELG1Ë:
J. E. Mertens; R. Miry;J. Qan.Tichelen; R. Vande’putte;
F. Vers ichelen.
GegeQens
•
oQer adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
.
INHOUD:
Blz.
De artikelen van deze week …. ………………. 907
Sommaire, suriimaries ………………………….907
Het ieële loonpeil in Nederland
door D. Roemers….
908
Het werken in ploegen
door A. J. oan Baoel ……..
910
De goudpolitiek
door Dr J. P. Snoep
…………..
914
Oliereserves onder de zeebodem
door F. S. Noordhofl
916
Internationale
notities:
,.Fritalux”
………………………………….
918
Do Verenigde Staten en de devaluatie
………………
919
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
919
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in October 1949
door
V.
Van
Rompuy
………………….
920
Grafieken:
Woningbouw In Nederland
……………………….
921
Statistieken:
Bankstateii
………………………………….
9j
In-
en
uitvoer
van
fleiglö
………………………..
922
DEZER DAGEN
probeert mefï weer eens om regels te vinden. DeNederlanders
o.a. om zich in te denken, in hoeverre het hun deugd doet,
dat de Commissie voor Indonesië van de Verenigde Naties
de resultaten van de Ronde Tafel Conferehtie zeer gunstig
heeft beoordeeld. Meestal doet het goed, als pogingen,
die men heeft aangewend als deugdelijk worden be-
schouwd. Maar hier blijft de ,,proof of the pudding in the
eating”.
Ten eerste blijft ng te wachten het eindoordeel van
de tot ratificatie bevoegden der beide vertegenwoordigde
partijen. Ten andere zijn er, zeker in Nederland, die verder
trachten te denken.
Hoe zal deze overgang van een rijk, indien naar vorm
‘aanvaard, economisch zijn inhoud vinden? Een vraag
voor Nederland van levensbelang, ook als men niet staat
op het smalle standpunt, door Knight gehekeld in zijn
,,Ethics of competition”, van hen: ,,to whom ethics is
only a more or less ,,glorified” economics”.
1-let zoeken naar ethisch verantwoord optreden in een
weinig glorieuze eödtoniiié, het is de Engelsen wel bekend.
Thans heeft de centrale der vakverenigingen besloten,
in navolging van Coornhert: ,,Niet die wel beghint, maar
die wel voleyndt verdient dé krone”. De T.U.C. heeft
geadviseerd tot uitstellen der aanhangige looneisen.
Zal, wat zij als de deugd ziet, beloond worden? Daar-‘
voor is nodig, dat de wôrtel d6s kwaads wordt weggenomen.
Pogingen daartoe worden van Amerikaanse zijde geducht
aangewakkerd: de beloften van een vrijer economisch
handelsverkeer in Europa zijn talrijk;hier endaar is er
zelfs een begin van realisatie.
,,Wer immer strebend, sich bemüht”, zoals de Ameri-
kaanse minister van Buitenlandse Zaken, Dean Acheson,
moet wel aan het probleem. Duitsland toekomen. Men
heeft te Parijs de sonde weer eens gehanteerd om de
diepte der. meningsverschillen te peilen. Bij de uitslag
van de proef meent men een Franse stem over Duitsland te horen: ,,es irrt der Mensch solang er strebt”. Aan her-
bewapening van Duitsland wordt niet gedacht.
De Russische vertegenwoordiger bij de Verenigde
Naties heeft nog eens getracht, zijn visie op dit probleem
voor de gehele wereld duidelijk te maken. De Amerikaanse
vertegenwoordiger heeft ook reeds geantwoord. Woord en
wederwoord maken als pogingen om elkaars bedoelingen
te begrijpen nog niet de indruk van de soort plagerijen
van lieden, die op elkaar gesteld zijn.
Zo blijft het voorlopig ook in de Amerikaanse steenkool-
mijnen. De leider der mijnwerkers, even veelvuldig in
zijn aanpak als eertijds de god Proteus, heeft.thans onder-
handelingen geopend door weg te blijven. Maar ook hier
overheerst het speelse element.niet, al spreekt men van
een breken van de ,,rules of the game”. –
Voor dit laatste blijkt President Truman niet te voelen;
zolang hij President blijft, zal de Amerikaanse goudprijs
niet worden gewijzigd; intussen probeert Zuid-Afrika op
andere wijze beter goudprijs te bedingen door leveranties
van gemunt goud. Naar het schijnt; heeft men de regel
tegen een dergelijke uitleg van het spel in het reglement
van het Inteinationale Monetaire Fonds niet verwerkt.
Een regel uit een heel oud mercantilistisch boekje
blijkt Noorwegen toe te passen; een Noorse harpoenier,
die in de vreemde zijn beroep beoefende, is beboet. Wat weten economisten, die menen dat de vrijheid van vesti-
ging en,beroep één der grondvrijheden is, toch weinig.
ROTTERDAMSCHE
BANK
ASSURANTIÊN
OP
ELK
GEBIED
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
i.
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANDSCHE
ZOUTINDUSTRIÈ
Boekelo – Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van
zoutzuur (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
1
ASSOCHTIE CASSA
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAJ4C
HEYBROEK-ZÉLANDER N.V.
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
Uitgifte van f 690.000,-
aandèlen aan toonder
in stukken van f1000.— en f100.7
nominaal,
ten volle delende in de resultaten van het boekjaar
•
1950 en volgende boekjaren.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde aandelen,
uitsluitend voor houders ‘van
recepis8en van aandelen Heybroek-Zélander
N.V.,
openstellen op
Woensdag, 23 November 1949,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur bij hun
kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage
tot de koers van 110 pCt.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
De Twentsche Bank N.V.
Rotterdamsche Bank N.V.
Amsterdam, 8 November 1949.
,,HOLLANDIA”
–
DE ACCOUNTANTSDAG 1949
van het Nederi. Instituut vn Accountants
zal worden gehouden op
Zaterdag 26 November
1949
te
Rotterdam in de Beurs van Koophandel
(in-
gang Meent 110).
10.15 uur: Opening.
10.30 uur: Inleiding van de heer Prof. S. Posthu-
ma, Directeur van de Nederlandsche
Bank.
Onderwerp: ,,Ontwikkelingstendenzen
in het internationale betalingsverkeer”.
14:30 uur: Inleiding van de heer Prof. Dr
–
J. L.
Mey, lid N.I.v.A., Hoogleraar aan .de
Univeriteit te Groningen.-
– Onderwerp: ,,Winstmarge en Marginale
Winst, een confrontatie van hedendaag
–
se sociaal-ecoiiomische en bedrijfs-
economische inzichtèii.”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK’-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
Gevraagd
.W]IALE; International Trade.
De Academische Boekwinkel,
P. H. Vermeulen, Grimburgwal
13, Amsterdam, Tel. 48312.
Aan dit nummer is een –
inlegvel toegevoegd – van
N. V. Servicebureau
BRAUN,
Nieuwe Binnenweg 175
Rotterdam
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
907
DE ARTIKELEN
VAN DEZE WEEK.
D.
Roemers,
Het ,’eëie loonpeil in Nederland.
Aangetoond wordt, dat a. het aandeel van de loon-
trekkers in het nationaal inkomen niet onevenredig hoog
is t.o.v. 1938, wanneer men liet groter aantal loontrekkers
en het verminderde nationaal vermogen in aanmerking
neemt; b. niet alleen het reële inkomen van de arbeiders,
doch ook dat van het Nederlandse volk in het algemeen
sedert 1938 is toegenomen; weliswaar is de stijging van
het reële inkomen van de arbeiders gemiddeld groter dan
dat van de overige Nederlandse bevolking, doch binnen
de arbeidersgroep hebben eveneens grote verschuivingen
plaatsgevondèn; c. het zeker niet vaststaat, dat het
Nederlandse loonpeil ongunstig lït t.o.v. andere Europese
landen; er zijn meer aanwijzingen voor de omgekeerde
conclusie.
A. J. van’ Bavel,
Het werken in ploegen.
Aangenomen kan worden: 1. dat de wenselijkheid zo
al niet noodzakelijkheid om hier te lande ‘tot uitbreiding
van het ploegensysteem over te gaan, aanwezig is; 2. dat
ruimere toepassing van deze methode van werken ‘onder
cle huidige omstandigheden bevorderlijk is te achten
om tot opvoering van de productie, verlaging van de
kostprijs en uitbreiding van de arbeidsmogelijkheden te
komen; 3. dat de mogelijkheid om hier te lande tot uit-
breiding van het ploegensysteem te geraken echter niet
alleen afhuikelijk zal zijn van een bedrijftaksgewijze in
te stellen onderzoek naar de technische en economische
mogelijkheden van dit systeem, mede bezien •uit ‘een
oogpunt van, internationale verhoudingen, doch groten-
deels ook van de bereidheid der arbeiders om hieraan
mede te werken.
Dr J. P.
Snoep,
De goudpolitiek.
Een devaluatie van de dollar tegenover het goud be
–
hoeft geen devaluatie van de dollar teg’enover de gulden,
het pond enz., te betekenen. Het vraagstuk van de munt-
pariteiten en dat van de goudprijs zijn niet één en het-
zelfde. Het is mogelijk de goudprijs te veranderen zonder
aan de pariteiten te tornen en zonder de overige prijzen
belangrijk te beïnvloeden. Het is eveneens mogelijk de
verhoudingen van de verschillende valuta’s te herzien,
zonder daarom de prijsverhouding tussen goederen en
goud te wijzigen. 1-let minst onwaarschijnlijk is, dat men
een vrije goudmarkt in de Vei’enigde Staten zal herstellen
met Vrije verkoop uit voorraad, met vrije omwisselbaarheid
van de dollar in goud op basis van de huidige goudwarde.
Een verhoging van de goudprijs in Amerika met een-
dollardevaluatie tegenover het buitenland is tegen iedere
economische logica gericht.
F.
S. Noordhoff,
Oliereseroes onder de zeebodem.
In dit artikel wordt verder ingegaan – zie ook ,,E.-S.B.”
van 3 Augustus 1949 – op de betekenis, en de problemen
verbonden aan de exploratie, van oliereserves, welke
zich onder de zeebodem bevinden.
SOMMAIRE.
D. Roemers,
Le nieau réel des salaires aux Pays-Bas.
L’auteur montre dans cet article: a. que la quote-part
des salariés dans le revenu national n’est actuellement pas
disproportionnée â l’égard de l’année 1938; b. que le re-
venu réel de la population néerlandaise s’est accru depuis
1938; l’accroissement des salaires des ouvriers a été en
moyenne plus important que celui des autres catégories,
toutefois en dehors de la classe ouvrière des glissements
importants se sont produits; c. qu’il n’est pas établi que
le niveau des salaires aux Pays-Bas soit inférieur l celui
des,autres pays en Europe; l’inverse est.plutôt vrai.
A. J. van Bavel,
Le tJaQail par équipe.
Une application plus large du travail par équipe est
désirable, afin de pouvoir arriver & une augmentation de
la production,
ut
une diminution du prix de revient et i
une extension du marché du travail. Dans cet ordre
d’idées, ii importe de procéder une enquête par secteur
industriel, afin d’examiner les possibilités techniques
et ‘économiqües du travail par 64uipe. Une extension de
ce système n’est guère possible qu’â la condition que les
ouvriers soient prêts . y collaborer. –
Dr J. P.
Snoep,
La pol itique de l’or.
Une dévaluation du dollar vis â vis de l’or ne.signifie
pas nécessairement une dévaluation du dollar envers le
florin, la livre, etc. Le problème des parités et celui du
prix de l’or ne sont pas identiques. Ii n’est pas moins
vraisembiable que l’on rétablira aux Etats Unis un marché
de l’or libre, permeltant la vente libre sur stock ainsi
que la libre convertibilité du dollar en or sur la base de Ja
valeur actuelle de l’or. Une augnientation du prix de l’or
aux Etats Unis et une dévaluation du dollar vis
vis
de l’étranger sont contraïres
toute logiqueéconomique.
F. S. Noordhoff,
RéserQes de pétrole sous le /ond de la me,’.
L’article traite de l’importance et des problèmés relatifs
k
l’exploration de ces réserves de pétrole.
SUMMARIES.
D.
Roemers,
The real wage-leQel in the Netherlands.
The present share of the wage-earners in the national income is not disproportionately high to the 1938 level.
The real income of the Netherlands nation has increased
since 1938. At an average the real wages of the labourers
have increased more than those of the other classes, but
inside the labour group great shifts havè occurred. The Netherlands ivage-level does not seem to compare un-
favourably with that in other European countries.
A.
J. van Bavel,
Working in shifts.
Greater application of the shift-system is desirable for
raising production, decreasing the cost-price and extending
labourpossibilities. The technical and economic possi-
bilities must be examined for the individual branches
of industry. Co-operation of the labourers is essential.
Dr J. P.
Snoep,
The gold-policy.
Devaluation of the dollar in respect of gold does not
necessarily mean devaluation in respect of other currencies.
The problems of currency parities and of the price of gold
are not identical. The least unlikely is that the U.S.A.
will restore a free gold-market with free sales from stock
and free convertibility of the dollar into gold on the
basis of the ‘present gold-value. An increase of the price
of gold and devaluation of the dollar in respect of
other currencies is contrary to all economic logic.
F. S.
Noordhoïf,
dit-reserpes under the sea-bottom.
A review of the importance of and the problems con-
nected with the utilization of these oil-reserves.
908
ECONOMISCH-STA1ISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
HET IEËLE LOONPEIL IN NEDERLAND.
De devaluatie heeft een nieuwe phase in de na-oorlogse
loon- en prijspolitiek van Nederland ingeluid. Eén van
de vragen, die hij de thans plaatsvindende onderhande-
lingen tussen Regering en Stichting van de Arbeid moeten
worden behandeld, is, of het tegenwoordige inkomenspeil
van de Nederlandse arbeider gehandhaafd kan blijven.
Van de wenselijkheid van handhaving zal ieder wel over-
tuigd zijn; de meningsverschillen beginnen, wanneer
men over de economische mogelijkheden komt te spreken.
De President van De. Nederlandsche Bank, Dr M. W.
1-loltrop, heeft in zijn rede voor de afgestudeerden van
de Amsterdamse Universiteit zijn mening duidelijk . ge-
geven. Midden 1952 moet de betalingsbalans sluitend
zijn. Wij moeten dus onze productie opvoeren, zonder
vergroting van de consumptie en de investeringen. Daar
onze bevolking groeit, betekent een -gelijk niveau van
totale consumptie een vermindering per hoofd der
bevolking. Derhalve adviseert Dr Floltrop prijsverhoging
zonder loonsverhoging. In het .bijzonder het consumptie-
peil van de arbeiders moet omlaag, daar de arbeiders
er in het algemeen beter aan toe zijn dan in 1938.
Dr 1-loltrop sthat in zijn oordeel niet alleen. In een uitvoerig
artikel, in het nummer van 15 September 1949, dat zeer be-
langwekkende cijfers bevat, stelt ,,Mededelingen”, het or-
gaan van het Centraal Socialtlerkgeversverbond, de vraag,
of de in het orgaan van dit verbond geconstateerde stij-
ging van het levenspeil der arbeiders in vergelijking met
1939 economisch wel gefundeerd en houdbaar is. En
tenslotte publiceert de Regering in het Centraal Eco-
nomisch Plan 1949.cijfers omtrent het Nederlandse loon-
peil in vergelijking met het Engelse (blz. 41) en vermeldt als conclusie, dat ons looiipeil in vergelijking met andere
landen aan de hoge kant is.
Wij willen trachten de in verband hiermee gepubli-
ceerde cijfers aan een critische beschouwing te onder-
werpen. Vooraf willen wij echter vaststellen, dat de ver-
deling van het nationale inkomen, zoals die in de voor-
oorlogse periode bestond, voor ons geen vaststaand ge-
geven is, ‘waarvan onder geen voorwaarde mag worden
afgeweken. FIet bewijs, dat het gemiddelde reële loonpeil
van de arbeiders thans hoger is dan in 1938/’39, is ons
dus niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen,
dat het reële loonpeil moet dalen. Uiteraard erkennen
Wij, datbij een gelijk nationaal inkomen de verhoging
van de consumptie van de ene groep slechts kan worden
verkregen ten koste van de consumptie,van de andere
groep, dan wel van de investeringen, indien, zoals in-de
laatste jaren wel het geval was, geen buitenlandse hulp
in de vorm van leningen of schenkingen beschikbaar is. Maar het gaat ons te ver, als men uit de omstandigheid,
dat de buitenlandse hulp afneemt, zonder meer afleidt,
dat dus de groepen, die sedert 1938/’39 hun consump-
tieniveau hebben zien stijgen, moeten worden terug-
gedrongen. Veelal wordt thans een nauw verband gelegd
tussen de ondernemingsresultaten enerzijds en, de
1
?ereid
–
heid tot inspanning van de ondernemers anderzijds.
Maar een dergelijk verband bestaat niet alleen hij de
ondernemers. Een terugdringen van het levenspeil van
de arbeiders kan w’el eens een meer dan evenredige daling
van de productie tengevolge hebben. Bovendien staat
het in het geheel niet vast, d4t de arbeidskrachten, die
door deze consumptieverlaging vrij komen, in de export-
industrie aan de slag kunnen. Is dat niet het geval, dan is het enige onmiddellijke gevolg, dat er werkloosheid
ontstaat. Sommigen vinden, dat dat noodzakelijk is voor
de vereiste aanpassing
1
). Maar wij zijn van oordeel, dat
daarbij de politieke en sociale gevolgen van een’ dergelijke
werkloosheid nauwelijks of in het geheel niet zijn over-
wogen.
‘) Zie: Dr A. de Graaf
in
zijn prae-advies voor de Vereniging voor
Staatlluishoudkunde en Statistiek, blz. 107.
Wij kômen tot de cijfers. Dr Holtrop wees er in zijn
rede op, dat de loontrekkers in 1947 55,8 pCt van het
nationale inkomen trokken en in 1938 46,9 pCt, en ver-
bond hieraan de conclusie, dat een zekere verlaging van
het levenspeil van de massa uit een sociaal en moreel
oogpunt aanvaardbaar is.
1-lierbij diert echter te worden vermeld, dat het aandéel
van de loontrekkers in 1946 58 pCt bedroeg. Voor 1948
zijn nog geen definitieve cijfers bekeid. Oud-Minister
Ir H. Vos waagde een schatting van 53 pCt
2).
Op basis
van de in het Centraal Ecdnomisch Plan 1949 gepubli-
ceerde cijfers komt men tot een hoger percentage. Het
Plan berekent het nationale product op f 12,28 mrd,
terwijl het aandeel van de loontrekkers f 6,89 mrd be-
draagt. Uit deze cijfers resulteert een percentage van
56. Voor 1949 luiden dezê cijfers respectievelijk
f 12,61 mrd, f 7;12 mrd en 56,5 pCt
3).
In het bijzonder
voor 1949 komen de schattingen van het Centraal Plan-
bureau ons optimistisch voor.
Bij de verdeling tussen arbeids- en vermogensinkorhsten
moet voorts in aanmerking worden genomen, hoeveel
arbeid en hoeveel vermogen in het productieroces wordt
aangewend. In 1938 telde Nederland 300.000 werklozen
(werkverschaffing buiten beschouwing gelaten); voor de
huidige bevolkingsgrootte zou- dat een- werkloosheid van
340.000 betekenen. In 1948 was de werkloosheid in Neder-
land
–
40.000 â 50.000, een verschil derhalve van ca 300.000
of ca 10 pCt van de beroepsbevolking in loondienst. Daar
tegenover staat, dat het nationale vermogen aanzienlijk
is teruggelopen. In ,,Statistische en Econometrische
Onderzoekingen” van Maart 1949 komt een berekening
van het nationale vermogen van Nederland voor. Uit
deze berekening blijkt, dat het nationale vermogen in
1938 bijna f 29 mrd bedroeg, waartegenover de grootte
van het nationale- vermogen in 1947 tegen prijzen van
1938 op f 21 mrd wordt geschat. Een teruggang van
ruim 25 pCt. Enerzijds een belangrijke groei van het in
het productieproces opgenomen aantal arbeiders; ander-S
zijds een aanzienlijke vermindering van het beschikbare
vermogen. Onze conclusie is derhalve, dat de beschikbare
cijfers over de verdeling tussen arbeids- en vermogens-inkomsten niet wijzen op een belangrijke w’ijziging ten
gunste van de arbeidsinkomsten.
Nu vormen de ontvangers van arbeidsinkomsten abso-
liiut geen homogene groep. De directeur van de naamloze
vennootschap .trekt evenzeer arbeidsinkomsten als de
arbeider in het door deze ‘directeur geleide bedrijf. De conclusie, dat het aandeel van de loontrekkers niet on-
evenredig is gestegen, zegt dus niet voldoende omtrent
het inkomenspeil van de verschillende groepen, waaruit
deze loontrekkers bestaan. En nu is de algemene op-
vatting, dat de handarbeider er dan toch maar bijzonder
gunstig aan toe is. Het hierboven reeds geciteerde nummer
van ,,Mededelingen” bevat omtrent deze vraag zeer inte-
ressante cijfers. 1-let betreffende artikel ,,De koopkracht
van de lonen en de levensstandaard der arbeidersgezinnen”
werd geschreven naar aanleiding van de vragen, die het
Eerste Kamerlid, de heer H. Oosterhuis, omtrent de daling
van de koopkracht van de lonen in de periode September 1948 tot Juni 1949 had gesteld. ,,Mededelingen” erkende
deze daling, maar wees erop, dat in de periode Juni 1947
tot September 1948 de koopkracht yan de lonen met
een ongeveer gelijk percentage was gestegen. Over de
gehele periode was de koopkracht gelijk gebleven. Deze
conclusie komt ons op grond van de cijfers juist voor.
In dezelfde periode steeg het indexcijfer voor de arbeids
productiviteit echter met meer dan 10 pCt. De verbetering
van de arheidspioductiviteit is dus niet besteed aan ver-
hoging van het reële loon van de arbeiders. Zij is, wat inderdaad noodzakelijk was, voor een belangrijk deel
‘)
Zie: Ir H. Vos:,Economische’ Beschouwingen, ,,Socialisme en
Democratie”, Juli/Augustus 1949.
) Zie: ,,Centraal Economisch Plan 1949″, Hz. 38.
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
909
gebruikt voor een verbetering van de positie van de be-
talingsbalans.
Voorts vergelijkt , Mededelingen” het inkomenspeil
van de gemiddelde industrie-arbeider in 1939 en 1948.
Het vergelijkt daartoe de stijging van de uurverdiensten
en de kosten van levensonderhoud op grond van het
vooroorlogse goederenpakket. Beide .indexcijfers zijn ge-
baseerd op October/November 1939 = 100. Bovendien
werd de kinderbijslag, die thans wel en vôér de oorlog
niet werd uitgekeerd, in aanmerking genomen. Rekening
houdend met de verdeling van de arbeiders in,geschoolden,
geoefenden en ongeschoolden, werd de conclusie getrokken,
dat het reële inkomenspeil voor een arbeidersgezin met
twee kinderen sinds 1939 met 9 pCt en voor een gezin
met drie kinderen met 14,5 pCt omhoog is gegaan. Men
dient er echter rekening mee te houden, dat wij hier met
een gemiddelde te maken hebben en dat er binnen de
arbeidersgroep belangrijke verschuivingen kunnen hebben
plaatsgevonden, hetgeen, zoals wij zullen aantonen, het
geval is. Maar alvorens daartoe over te gaa1i, willen wij
een opmerking maken ovr de gekozen vergelijkings-
maatstaven. Er is een groot. verschil tussen de stijging
van de regelingslonen (sinds 1938 ca 75 pCt) en de stijging
van de uur’erdiensten (sinds 1938 ca 100 pCt)/ Men
vraagt zich af, hoe dit verschil kan worden verklaard. Een zoveel sterkere stijging van de. tariefverdiensten
dan van het basisloon komt ons niet waarschijnlijk voor.
Worden de kosten per uur verrichte arbeid vastgesteld,
dan heeft het groter aantal vacantiedagen een verhoging
van de uurverdiensten tengevolge, dat echter geen ver-
hoging van het consumptiepeil veroorzaakt. Bovendien is het
wel uitgesloten, dat bij de enquêtes naar de uurverdiensten
nauwkel)rig onderscheid wordt gemaakt tussen geoor-
loofd en ongeoorlQofd loon. Wij wagen dan ook de
veronderstelling, dat, naarmate het vérschijnsel van de
zwarte lonen verdwijnt, de indexcijfers van uurlonen
en uurverdiensten elkaar weer zullen naderen. Wij aan-
vaarden de basis van de vergelijking van het Centraal
Sociaal Werkgeversverbond dan ook met enige reserve.
Gaan wij nu na, hoe op deze basis het reële inkomen
van de verschillende groepen arbeiders is gestegen, dan
komen wij tot de conclusie, dat vele arbeiders in de in-
dustrie een lager reëel inkomen hebben dan in 1939. Wij berekendén de volgende cijfers:
Vergelijking reëel loonpeil 1939-1949 ç’an indu.srïe.
arbeiders.
(1939 = 100)
Gezinnen
zonder
Gezinnen Gezinnen Gezinnen
kinderen
m. 1 kind in. 2 kin-
M.
3 kin- Gehele lanil:
deren
deren
Gemiddeld
99
104
109
114,5
Geschoolden
……..
93
97
102
107
Geoefenden
100
105
111
116
Ongeschoolden
108
113
110
125
Grote steden:
Gemiddeld
86
90
95
99
Geschoolden
……..
83
87
91
95
Geoefenden
89
93
98
102
Ongeschoolden
93
97
102
107
Ut dit overzicht blijkt duidelijk, dat er een verschuiving
heeft plaatsgevonden van de gezinnen zonder kinderen
naar de gezinnen met kinderen, van de geschoolden naar
de ongeschoolden en van de grote stad naar het platte-
land. Wij treden niet in een beschouwing naar de econo-
mische mogelijkheid of de sociale wenselijkheid van deze
verschuivingen. Wij constateren slechts, dat de opper-
vlakkige conclusie, dat
de
arbeider zijn reële inkomen
sinds 1939 heeft zien stijgen, niet op de basis van een
gemiddëlde kan worden getrokken. De arbeiders in de
grote stad en dc geschoolden hebben hun reële inkomen
sedert 1939 zien dalen en zij maken ongeveer de helft
van het totaal uit. 1-lierbij moet men bedenken, dat deze
cijfers van 1948 dateren. Inmiddels is de koopkracht
van de lonen nog achteruitgegaan. Naar onze mening
had Dr Holtrop dan ook heel wat concreter moeten zijn,
indien hij wilde terugkeren naar de situatie van 1938.
Dan had hij moeten aanbevelen de koopkracht van dö
minstbetaalde arbeiders te verlagen, het verschil tussen
stad en platteland groter te maken, of wel de kinderbijslag
te beperken. Ieder, die de sociale kaart van Nederland
kent, beseft, dat dat eenvoudiger is gezegd dan gedaan.
Wij bevelen het dân ook niet aan.
Wij wilden slechts aantonen, dat de verhoging van het
levenspeil van de slechtst betaalde arbeiders voor een
belangrijk deel mogelijk is gemaakt door het achterblijven
ten’ opzichte van 1938 van het reële loon van andere
arbeidersgroepen. Indien alle lonen in dezelfde mate als
die van de slechtst betaaldo
groepen waren gestegen, zou
dit het prijsniveau hebben verhoogd, waardoor de reële
betekenis van de loonsverhogingen zou zijn verminderd.
Door beperking van de looneisen van deze beter betaalde
arbeidersgroepen is de reële inkomensverbetering van
andere arbeidersgroepen werkelijkheid kunnen worden.
Overigens is niet alleen het geniiddelde reële inkomen
van de arbeiders gestegen; hetzelfde geldt voor het na-
tionale inkomen per hoofd der bevolking. Wij verwijzen
dâarvoor naar een andere studie, in het Maartnummer
1949 van ,,Statistische en Econometrische Onderzoekin-
gen”. Volgens deze studie bedroeg het nationale inkomen
per hoofd der bevolking in 1948 105 (1938 = 100). Daarbij,
komt aan buitenlande hulp 10. De consumptie door ver-
bruikers steeg van 81 tot 87, de consumptie van de Over-
heid van 14 tot 19, de netto-investeringen in bedrijven
van 2 tot 9, terwijl de belegging in het buitenland van
3 tot 0 daalde; alles in vergelijking tot 1938 per hoofd
der bevolking. Wij zien dus een verhoging van het con-
sumptiepeil in 1948 ten opzichte van 1938 van 7 k 8 pCt
per hoofd der bevolking. Er is dus geen sprake vân, dat
de stijging van het levenspeil van ae slechtst betaalde
arbeiders alleen ten koste van ,de andere groepen is ge-
gaan.
Komen wij tenslotte tot de opmerking van het Centraal
Economisch Plan 1949, dat het Nederlandse loonpeil hoog
is in vergelijking tot dat van andere landen. 1-let Plan
geeft hiervoor slechts een bewijs ten opzichte van Engeland.
Het wordt niet duidelijk op welke basis deze conclusie
voor andere landen rust. Onlangs is er een rapport van de
Economische Commissie voor Europa verschenen, waarin
een vergelijking, was opgenomen van het loonpeil in de
verschillende landen. Deze vergelijking was gebaseerd op de arbeidskosten per product-eenheid, uitgedrukt in
Amerikaanse çlollars, 1935/’38 = 100: Wij ontlenen hen aan ,,I-Iet Financieele Dagblad” van 9 September 1949.
Zij dateren dus van vôôr de devaluatie. 1-Jet zijn de volgende:
Belgie
………………………..
299
Tsjechoslowakije
………………
292
Denemarken
………………….
205
Finland
……………………….
398
Frankrijk
……………………..
196
Duitsland
…………………….
232
Hongarije
…………………….
255
Italië
………………………
241
Nedërland
……………………
189
Noorwegen
…………………….
208
Zweden……………………..209
Groot-Brittannië
………………
165
Verenigde
Staten
………………
208
Deze cijfers geven dus een veel gunstiger beeld dan de,
conclusie van het Çentraal Economisch Plan 1949 zou
doen vermoeden. Ten aanzien van Engeland constateert
het Plan een gunstige ontwikkeling. Terwijl in Engeland
de arbeidskostenindex van 1945 tot 1949 van 233 tot 246
steeg, daalde deze in Nederland van 284 tot 272 (basis
1938 = 100). In deze berekeningneemthetCentraalPlan-bureau voor Nederland een sociale lasten-index van 114
aan, voor Engeland van 101. Deze index geeft de verhou-
ding aan van de lonen plus de sociale lasten tot de lonen,
uitgedrukt in procenten van de overeenkomstige ver-
houding ‘in 1938. Een gedetailleerde berekening van de
sociale lasten-index in Nederland ontbeekt. De index
910
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
voor Engeland is wel zeer laag, indien men de belangrijke
verbetering van de sociale voorzieningen in dat land
in aanmerking neemt. In Engeland wort echter een veel
groter deel van de sociale voorzieningen rechtstreeks uit
de Schatkist gefinancierd. Uiteindelijk maakt dat voor de
volkshuishouding geen enkel verschil, al kan de invloed
op de diverse bedrijfstakken geheel verschillend zijn. Wij
wijzen in dit verband op de subsidies op levensmiddelen,
die in Engeland veel hoger zi.jn dan bij ons (het indexcijfer
voor de kosten van levensonderhoud staat in Engeland
dan ook op 173
4)),
de kinderbijslag en de gezondheids-
dienst. Een aanwijzing, maar niet meer dan dat, vindt
men in de vergelijkende cijfers van het overheidsbudget
5).
In Nedr1and werd in 1938 via de Overheid 14,0 pCt van
het nationale inkomen overgedragen, in 1949 13,3 pCt,
een daling vai 0,7 pCt, in dezelfde periode steeg het per-
centage in Engeland van 11,3 op 17,1. In Nederland
steeg het percentage, dat, de kostprijsverhogende belas-
tingen van het nationale inkomen uitmaken, in de periode
1938-1949 van. 13,2 tot 16,7; in Engeland van 13,6 op
21,4. Deze cijfers geven wel een aanwijzing, dat de factor
van de belastingdruk bij de vergelijking var het loonpeil
niet buiten beschouwing mag blijven. In dit opzicht
vertoont de berekening van het Centraal Planbureau ons
inziens een lacune. Nog onlangs wees ,,De Industrie”,
het orgaan van de Hoofdgroep Industrie, erop, dat de
Nederlandse kostprijzen in Europa gunstig lagen ten op-
zichte van Engeland, hetgeen de berekeningen van het
Planbureau eveneens weerspreekt
6)
Resumerende menen wij in het bovenstaande te hebben
aangetoond:
dat het aandeel van de loontrekkers in het nationale
inkomen niet onevenredig hoog is ten opzichte van 1938,
wanneer men het groter aantal loontrekkers en het ver-minderde nationale vermogen in aanmerking neemt;
dat niet alleenhet reële inkomen van de arbeiders,
doch ook dat van het Nederlandse volk in het algemeen
sedert 1938 is toegenomen; weliswaar is de stijging van het
reële inkomen van de arbeiders gemiddeld groter dan
van de overige Nederlandse bevolking, doch binnen de
arbeidersgroep hebben eveneens grote verschuivingen
plaatsgevonden;
dat het zeker niet vaststaat, dat het Nederlandse
loonpeil ongunstig ligt ten opzichte van andere Europese
landen; er zijn meer aanwijzingen voor de omgekeerde
conclusie.
Met het bovenstaande hebben wij de ernst van het
probleem, dat Dr Holtrop aan de orde heeft gesteld,
geenszins willen ontkennen. Wij hebben willen waar-
schuwen tegen eenzijdige conclusies omtrent het reële
loonpeil en willen betogen, dat men, indien er offers moeten
worden gebracht, zich daarbij niet tot de arbeiders moet
beperken.
Amsterdam.
D. ROEME RS.
‘) Zie: ,,The Economisi” van 8 Oclober 1949.
Zie: ,,Centraal Economisch Plan
1949″,
hlz. 38.
Zie: ,,De Industrie” van
1
October 1949 ,,De devaluatie van
de gulden”.
HET WERKEN IN PLOEGEN.
Inleiding.
In verreweg de meeste gevallen valt het aantal produc-
tieve uren van de onderneming samen met het aantal
arbeidsuren van de arbeider en wordt dientengevolge
het enkele ploegsysteem toegepast, waarbij dus de arbeider
81 uur per dag en 48 uur in de week arbeid verricht en
de onderneming een gelijk aantal productieve uren
heeft. Gewoonlijk liggen begin en einde van de arbeids-
tijd en de productieve uren tussen 7 en 18 uur en Zaterdag
tussen 7 en 13 uur. Wil men het aantal productieve uren van cle onder-
neming opvoerer, dan is het noodzakelijk om een meer-
ploegensysteem in •te voeren; de arbeidstijd van de werk-
nemer toch blijft, behoudens wanneer yergunning tot
overwerkis verkregen, beperkt tot 81 uur per dag en 48
uur per week. 1-let hangt hierbij af van het aantal pro-
ductieve uren, dat voor de onderneming wenselijk wordt
geacht, welk ploegensysteem zal worden gevolgd.
In de eerste plaats komt het zgn. ,,normale” twee-
ploegensysteern in aanmerking, waarbij het mogelijk
wordt het aantal pt’oductieve uren tot, het dubbele, nl.
17 per dag en op Zaterdag 11, op te voeren. In dit geval
zal dan kunnen worden gewerkt van 5 tot 23 uur (Zaterdag
van 5 tot 16 uur); iedere ploeg verblijft dan op de eerste
5 w’erkd&gen, inclusief • uur rust, gedurende 9 uur in de
onderneming, hetzij van 5 tot 14, hetzij van 14 tot 23 uur.
Op Zaterdag zal geen rust w’orden gegeven en zullen de
ploegen dus, hetzij van 5 tot 10k, hetzij van 10J tot 16
uur ai’beid verrichten. Wekelijks wisselen de ai’heiders
uit de ochtend- en avondpioegen.
Een groot aantal variaties op dit ,,normale” tvee-
ploegensysteem is mogelijk. Wordt bijv. de wenselijkheid
gevoeld om de Vrije Zaterdagmiddag te behouden, dan
kan de tweede ploeg op Zaterdag uitvallen, met dien
verstande, dat het aantal verloren arbeidsuren op de
overige dagen wordt ingehaald, waardoor deze ploeg dan
gedurende 9- uur tussen 14 en 24 uur zal moeten werken en
een weekmaximura van 47J uur haalt. Ook is het mogelijk
een normale dagploeg tussen bijv. 8 en 17 uui’ te laten
werken en daarop een nachtploeg te doen aansluiten, die
gedurende 9 uur op de eerste vijf werkdagen arbeid ver-
richt. Op deze w’ijze ondervinden de arbeiders slchts
om de week de bezwaren van de ploegenarbeid. Wordt
de wenselijkheid gevoeld om steeds een, zij het gedeeltelijk,
Vrije avond Let’ beschikking te hebben, dan kan de eerste
ploeg bijv. tussen 8 en 17 uur werken en de tweede ploeg
5 nachten tussen 22 en 8 uur. Deze variaties zijn uiteraard
voor uitbreiding vatbaar.
Valt het wenselijk geachte aantal productieve ui’en
tussen de 81 en 17 uur per etmaal, dan zullen de ploegen,
wil men de arbeidei’s althans 81 uur per dag en 48 uur
pet’ week doen werken, elkaar gedurende een ‘bepaalde
periode overlappen.
Voorts kan nog toepassing vinden het zgn. gebro-
ken” twee-ploegensysteem. Hierbij wordt bijv. op de
eerste vijf werkdagen gewerkt als volgt: ploeg 1:
5-10k;
ploeg II: 101-14; ploeg 1: 14-18 en ploeg II: 18-22 (Zater-
dags ploeg 1: 5-10k en ploeg II: 10-14 uur). Door deze
regeling wordt bereikt, dat de productiegang van de onder-
neming niet behoeft te worden onderbroken door de
wettelijk vereiste rustperiode van – uur na ten hoogste
51. uur arbeid, welke rusttijd in de praktijk veelal na 4
uur arbeid wordt gegeven.
Wil men het aantal productieve uren van de ondei’-
neming opvoeren tot het maximum per etmaal, nl. 24
uur, dan zal inen gebruik moeten maken van een drie-
ploegensysteem, w’aardoor continu zal kunnen worden.ge-
werkt. Ook hier is een groot aantal variaties mogelijk.
Gebsuikelijk is om elke ploeg gedurende 8 uur per dag
arbeid te doen verrichten, terwijl op Zondag tussen 0 en
24 uur geen arbeid wordt verricht; hierdoor wordt dan door
elke ploeg 48 uur per week gewerkt. De ploegen lossen
elkaar dan af te 0, 8 en 16 uur. Een andere, meer in toe-
passing gebi’achte, mogelijkheid is, om de bedrijfsstilstand
te doen vallen tussen ‘s Zondags 6 en ‘s Maaridags 6 uui’,
w’aai’door de dagelijkse aflossing plaats heeft om 6, 14
en 22 uur.
Is het noodzakelijk de beker der productieve uren
tot de bodem Le ledigen en ook op Zondag door te werken,
zgn. vol-continu, dan kan men niet volstaan met het reeds
genoemde drie-ploegensysteem, doch zal men daarnaast een zgn. invalploeg moeten formeren, die gedurende 24 uui’ pel’ week in het ploegensysteem moet worden inge-
schakeld.
Tenslotte wordt nog de aandacht gevestigd op het zgn.
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
91.1
Franse vier-ploegensysteem. Flierbij wordt vol-continu
gewerkt, terwijl elke ploeg na 8 uur arbeid niet 16, doch
24 uur rust geniet, hetgeen medebrengt, dat elke ploeg
in 4-weken tijds gedurende één week 48 uur, doch gedu-
rende de overige 3 weken slechts 40 ‘uur, dus geiïflddeld
42 uur per week arbeid verricht.
Ontwikkeling çan de ploegenarbeid.
Omtrent de omvang van de ploegenarbeid, zowel in
het heden als in het verleden, zijn weinig gegevens ver-
zameld.
Dit behoeft ook geen verwondering te baren, wanneer
men bedenkt, dat in het verleden geen wettelijke beperking
van de arbeidstijd gold en hierdoor geen overzicht van de
ploegenarbeid kon worden verkregen, terwijl thans de
ploegenarheid in vele gevallen wettelijk is geoorloofd,’
zonder dat hiervoor een speciale ver’unning nodig is,
waardoor het eveneens onmogelijk is, zonder het instellen
van een speciaal onderzoek, de nodige gegevens te ver-
zamelen.
Wat Nederland betreft zijn echter over het jaar 1909
nauwkeurige opgaven beschikbaar. Opgemerkt zij, dat
in genoemd jaar van wettelijke beperking van de werktijd,
althans voor volwassen mannen, nog geen sprake was. De
Arbeidswet 1889 gold en deze wet hield alleen beperkende
bepalingen in ten aanzien van de arbeid van vrouwen en
jeugdige personen (in het algemeen mochten deze niet
langer arbeid verrichten dan ’11 uur pei-‘dag, terwijl de
werktijd gelegen moest zijn tussen
5
uur en 19 ïiur.
In het najaar 1909 werd dooi’ de Arbeidsinspectie een
uitvoerig onderzoek ingesteld naar de werktijdregeling in
die bedrijven, waarin de werktijd zich over een bepaalde
tijdsperiode gedurende de dag en de nacht uitstrekte en
die dus blijkbaar om technische en/of economische redenen
in ploegen werkten. De verkreged gegevens zijn in tabel 1
verwerkt.
Voorts staan Sons nog ter beschikking enigé gegevens
van zeer recente datum. In Mei van dit jaar werd nl. door
de Arbeidsinspectie een onderzoek ingeteld naar de omvang
van de ploegenprbeid in de metaalnijverheid en in de
textielindustrie, 1-lierbij zij opgemerkt, dat in 1919 de
thans nog geldende Aibeidswet ter vervanging van de
reeds genoemde Arbeidswet 1889, die inmiddels in 1911
vrij ingrijpend was gewijzigd, tot stand kwam. Deze wet
stelde, nâ de wijziging van 1922, de arbeidstijd in fabrieken
en werkplaatsen in het algemeen vast op 8- uur per dag
en 48 uur pel’ week en verbood de arbeid tussen 18 en 7
uur, op Zaterdag nh id uur en op Zondag, doch bepaalde,
dat hij algemene maatregel van bestuur om ‘redenen van
technische of maatschappelijke (economische) aard af-
wijking van deze normen kon Worden’ toegestaan.
TABEL 1.
De hierboven bedoelde algemene maatregel van bestuur,
het Werktijdenbeslui t voor fabrieken of we/’kplaatsen,
laatstelijk vastgesteld in 1936, houdt o.a. een volledige
opsomming van de toegestane afwijkingen van de ge-
noemde normen in en maakt invoering van twee of meer
ploegenstelsels mogelijk iirbepaalde, mt name genoemde
soorten van ondernemingen of voor bepaalde, eveneens
met name genoemde soorten werkzaamheden. Daar-
naast bestaat cle mogelijkheid, dat hij speciale ver-
gunning van de Arbeidsinspectie voor andere, niet in het
Werktijdenhesluit genoemde, ondernemingen of werk-
zaamheden gedurende een bepaalde periode wordt toege-
staan een ploegenstelsel toe te passen. Het Werktijden-
besluit legt de grenzen van de twee-ploegenarbeid voor
vrouwen en jeugdige personen vast op 5 en 22 uur (Zater-
dags 5 en 18 uur) en voor mannen op 5 en 23 uur (Zatei’-dags eveneens 5 en 18 uur). Bij het invoeren van drie- of
meer ploegenstelsels kan gedurende het volle etmaal
arbeid worden verricht, al of niet met stilstand op Zondag.
De voorwaarden, die voor ploegenarbeid’ zijn gesteld,
zijn zodanig, dat elke arbeider, die aan deze arbeid deel-
neemt, gemiddeld niet langer arbeid vei’richt dan 48 uur
per week.
De resultaten van de enquête van Mei 1949 zijn in tabel
II opgenomen.
Aspecten Pan de ploegenai’beid.
1
–
let werken in ploegén heeft drie aspecten, nI. het bedrijfs-
technische, het bedrijfseconomische en het sociale aspect.
Het bedrijfstechnische aspect heeft betrekking op de
vraag, of het mogelijk is bij de bestaande outillage, de
bestaande productiemethode en bij de beschikbare arbeids-
krachten in ploegen tegaan werken. Het moet nl. mogelijk
zijn. de machines en werktuigen gedurende lange tijd
achtereen in gebruik te houden, zonder dat voor onder-
houd gestopt behoeft te worden. Ook de productiemethode
moet zodanig zijn, dat het mogelijk is het werk of het
werkstuk, waaraan rrien bezig is, zonder schade voor het
product in handen van de cdllega-ploegenarbeider te
geven. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan
behoort ploegenarbeid tot de onmogelijkheden. Daarnaast doet zich ook de vraag voor, of -het grotere
aantal arbeidskrachten, dat voor de ploegenarbeid nodig
is, beschikbaar is: Vooral wanneer het geschoolde arbeid betreft, liggen op dit terrein moeilijkheden. In de practijk
hebben zich reeds vele gevallen voorgedaan, dat het
werken in ploegen afstuitte op het niet beschikbaar zijn
van een voldoend aantal voor het werk geschikte arbeids-
ki’achten. Ook de kwestie van het. toezichthoudend pei
–
–
soneel speelt een grote rol. Bij het productieproces toch
hangt in het algemeen veel af van de kennis en ervaring
aantal
aantal
i n
aantal
aantal
aantal
t in
t in
onder’
on dern.
P,,
van
arbei-
arbei-
arb. in
pCt
pCt
oepen
nemin-
in.
ploe-
a
ders in
ders in
b in
van
van
gen
genarb.
a
b
ploeg.arb.
d
–
‘
e.
a
b
c
d
e
t
g
h
alk,
enz.
….
318
.28,5
34.74-1
25.071
3.211
9,2
12,8
edelgesteenten.
206
–
–
6.753
–
–
–
kerijen
758
5
0,7
13.930
507
346
2,5
68,2
563
–
–
8.386
– –
– –
438
103
23,5
8.591
5.803 3.703
43,1
93,8
robewerking
.
1.502
–
–
21.881
–
–
–
–
1.467
– –
25.612
– –
47
–
–
665
–
– – –
Loutchouc
. . .
300
1
0,3
5.920
52
12 0,9
0,2
rf
..
1.119
50 2
4,0
1
821
114
104
12,7
–
91,2
van)
1.133
9
0,8
19.006
3,070
548
‘
2,9
17,9
stoom- en andere
id
…………..
rienten,
efl7
.
.
….
–
638
21
–
3,3
24.103
896
132
0,5
14,7
sardiging van rij-
461
–
–
21.507
-.
– – –
23-1
34
14,7
8.140
4.350
.
2.461
30,2
56,6
4.479
..
3
0,1
. 57.513
710
135
0,2
19,0
tas en clectriciteit
294
-177
60,2
7.500
7.069
–
2.761
–
36,8
39,1
dings- en genot-
.
22.160
.
220
1,0
100.194 .
19.575
11.861
10,5 60.6
35.855
893
2,5
365.263 67.218
–
25.257
6,9 37,6
Bed rij fsgn
Aardewerk, glas, k
Diamant; en andere
Boek- en steendru]
Bouwbedrijven
Chemische nijverhi
Hout-, kurk- en
St
Kleding en reinigil
Kunstnijverheid
Leder, wasdoek, c
Oer, steenkolen, tt
It. Metalen (bewerkini
Vervaardiging van
werktuigen, instrur
Scheepsbouw, verv
tuigen
………..
Papier
Textiel.
………
-16. Vervaardiging van t
17; Bereiding van voe
niiddelen
912
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 November
1949
TABEL IT.
waarvan werkzaam
percentage arbeiders,
‘aei
zaam.
aantal
aantal
Bedrijfsgroepen
inrich-
arhei-
niet
–
in
in 3 of
niet
in
in 3
f
g
S
in
2
meer
in
2
meer
–
ploegen
ploegen
ploegen
ploegen
ploegen
ploegen
Motaalindustrie.
Carrosserie- en wagenbouw
39
2.548 2.523
16
,
9
99,2
0,63
0,35
29
2.947
2.827
104
16
95,93
3,53
0,54
Draad- en draadwarenfabrieken
.
15
2.145
1.278
572
295
59,58 26,67 13,75
2
779 483
214
82
62,00 27,47
10,53
Emailleertabrieken
……………..
13
863
832
36
-.
95,85 4,15
–
Instruniententabrieken
…………..
Kabelfabrieken
…………………
1
869
221
198 450
25,43
29,79
51,78
Machinetabrieken
……………..
184
20.529 18.447
1.778
304
89,86 8,66 1,48
Metaalwarenfabrieken
29
2.185 1.986
144
55
90,89
6,59
2,52
Constructiewerkplaatsen
…………
5
1.288 1.178
110
–
91,46
8,54
–
2.491
2.439
32
-20
97,91
1,29
0,80
111
34.123 32.884
1.152
87
96,37
3,38 0,25
Motorenfabrieken
……………….
4
624
542
82
–
86,86 13,14
–
.Riiwieifabrieken
……………..9
Scheepswervcn
……………….
m
6
475
459
16
–
96,63
3,37
–
Sinederiien
…………………….
Stalen
eubelen (fabr. van)
………
7.681
6.253
958 470
81,41
12,47
6,12
T.Izergieterijefl
……………….2
Overige
…………………….
127
18.041
15.546
1.386
1.100
86,17
7,68
6,15
Totaal
…………………..
636
97.503 87.898 6.798
2.897 90,07 6,96 2,97
Textieinhjvorheld.
774
478
290
6
61,76 37,47
0,77
429 347
64
18
80,88
14,92
4,20
76
29.007 22.637
6.282
88
78,04 21,66
0,30
1.213
915 218
30
75,43 17,97 6,60
Kousen- en sokkenfabrieken
6
.
3
2.484
1.835
558
91
73,87
22,46
3,66
Dekenfabrieken
………………..8
Garentabrieken
………………..6
Spinocrijen
………………….
3.946
2.698 1.078
70
68,37 29,85
1,78
Katoenweverijen
………………
Katoendrukkerijen
……………..3
18
1.713
1.501
138
74
87,62
8,06
4,32
,
..
226 226
– –
00
–
Tricotagefabrieken
…………….
Trijpweverijen
………………..3
53
10.793 8.598 1.898
297
79
100,
,66
,
17,59 2,75
Wollenstoffenfabrieken
…………..
Overige
……………………..
89
9.790
7.820
1.216
754
79,88
12,42
7,70
Totaal
…………………..
268
60.375 47.055
11.842
–;—
77,94
19,61
-2,45
van het leidinggévende personeel. Bij ploegenarbeid spreekt
dit des te sterker, omdat de w’erktijd dan voor een groot
deel buiten de normale werkuren valt, waardoor het
leidinggevend personeel in de ploegen grotendeels op zich-
zelf is aangewezen. I het dus hij het productieproces een
gebiedende eis, dat over bekwame leidinggevende krachten
wordt beschikt, bij ‘ploegenarbeid geldt dit nog sterker.
De vraag is, of deze krachten beschikbaar zijn of binnen
korte tijd zijn op te leiden, wil men althans voorkomen,
dat de voordelen van een grotere productie in ploegen
weer geheel of gedeeltelijk teloor gaân door het naar vèr-
houding dalen der productie, tengevolge van het optreden
van storingen of het hogere percentage uitval dooi’ het
maken van fouten, tengevolge van onvoldoend toezicht.
Uit hedi’ijfstechnisch oogpunt ,is het vraagstuk van het
leidinggevend, personeel dus inderdaad zeer belangrijk.
Voorts kan nog een moeilijkheid zijn gelegen in de
vervoersmogelijkheden van de arbeiders. Betreft het
arbeiders, die op grote afstand van de onderneming hun
woonplaats hebben dan dient het transportprobleem
oplosbaas’ te zijn, wil ploegendienst mogelijk zijn.
In het algemeen zal uit bedi’ijfseconomisch oogpunt
het werken in ploegen grote voordelen, opleveren. Theore-
tisch toch kan bij een twee-ploegendienst een dubbele pro-
ductie worden bereikt, terwijl de, productiekosten niet
recht evenredig zullen stijgen. Hierbij maakt het echter
vei’schil of sprake is van een kapitaal- dan wel een arbeids-
intensief bedrijf. Bij een kapitaalintensief bedrijf is het
mogelijk het grote aandeel, dat de kapitaalkosten van de
tqtale productiekosten uitmaken, om te slaan over het
vergrote aantal producten, waardoor een meer rendabele
exploitatie der outillage mogelijk is en de kostpi’ijs van
het product lager wordt, met als gevolg betere afzet-
mogelijkheden. Bij sterk arbeidsintensieve bedrijven is
wel sprake van verhoogde productie, doch het is zeer de
vraag, of de kostprijs van het product niet wordt ver-
hoogd. Bij het werken in ploegen toch zal men zowel met
een verkorting van de wérktijd der ploeg ten opzichte’ van
de normale dagarbeid, als met stijgende loonkosten s’e-
kening moeten houden. Vaak toch wordt – vooral tegen-
woordig – ter tegemoetkoming aan de onaangenaam-
heden, die de ploegenarbeid voor de werknemers met zich
brengt, de werktijd in ploegendienst enigszins verkort
en wordt daarnaast een toeslag op het uurloon gegeven.
De loonkosten worden dus meer dan recht eveni’edig vei’-
hoogd en in arbeidsintensieve bedi’ijven zal dit niet na-
laten invloed uit te oefenen op de totale productiekosten.
Eveneens is van belang, of. van een klein-, middel- of
grootbedrijf sprake is. De voordelen, verbonden aan de
ploegenarbeid, zullen in het grootbedrijf sterker spreken
dan in kleinere ondernemingen.
Een belangrijk flunt bij de ploegenarbeid is voorts
de vraag, welke positie de betrokken onderneming of de
betrokken bedrijfstak in het gehele bestel inneemt. Wordt
uitsluitend geproduceerd voor de binnenlandse markt,
dan zal voor het bedrijf zelf de w’enselijkheid om te trach-
ten door ploegenar’heïd tot kostprijsverlaging van het product te komen het sterkst spreken, vanneer import
van eenzelfde product tegen lage prijzen plaatsvindt.
Betreft het industrieën, die geheel of gedeeltelijk voor de
expoi’t werken, dan wordt het element van kostprijs-
verlaging, dat in ploegenarbeid is gelegen, wel zeer be-
langrijk. In het verleden heeft onze textielindustrie dan
ook de bedrijfseconomische voordelen van de ploegen-
arbeid aangevat om het hoofd te bieden aan de destijds
moordende concurrentie van de Japanse textielindustrie.
Voorts kan het in bepaalde gevallen als een bedrijfs-
economisch voordeel worden beschouwd, dat het machine-
park bij het werken in ploegen in een korter spanne tijds
kan worden afgeschreven dan wanneer met een normale
dagploeg wordt gewerkt, omdat dan eerder de mogelijk-
heid ontstaat machines, die snel verouderen, door meer
moderne te vervangen.
Komen wij tot het sociale aspect van het werken in
ploegen, dan springen ônmiddellijk nadelen, die voor
de betrokken arbeiders aan dit systeem van w’erken zijn
verbonden,, in het oog. Ploegenarbeid heeft tot gevolg een
onregelmatige levenswijze. Bepalen wij ons eerst tot het normale twee-ploegenstelsel, dan blijkt, dat de – arbeider
de ene week ‘s morgens te 5 uur aan het werk moet gaan,
hetgeen betekent, ‘dat hij reeds van 4 uur af of soms nog
vroeger in touw is. De andere week, wanneer hij in de
avondploeg werkt, vangt zijn arbeid te 14 uur aan en
eindigt te 23 uur, zodat hij eerst weer tegen het midder-
nachtelijke uur thuis komt.
Voor de overige reeds genoemde twee-ploegenregelingen
In voorbereiding:
INLEIDING TOT DE
ECONOMISCHE PROBLEMATIEK
onder redactie van
F.
J. DE JoNG,
ec. drs, Lector aan de Rijksuniversiteit te Groningen
PROF. DR H. J.
WITTEVEEN,
Hoogleraar aan de Nederlandse
Economische Hogeschool te Rotterdam
PROF. DR J. ZIJLSTRA, Hoogleraar aan de Vrije Universiteit te
Amsterdam
Deel T. Algemene theorie der economie
II. Geldtheorie
Conjunctuur- en werkgelegenheids-theoric
Theorie van de internationale handel
Economische politiek
Verschenen deel III:
DE ALGEMENE BANKEN
IN NEDERLAND
DOOR
PROF. DR F. DE ROOS
HOOGLERAAR AAN DE VRIJE UNIVERSITEIT
TE AMSTERDAM
XII ± 148 pag
‘
s.
Prijs f
5,90
geb.
Deze inleiding in de theorie van het bankwezen voorziet in een
dringende behoefte. Er bestaan op het gebied van het bankwezen
een aantal goede – en ten dele zelfs voortreffelijke – werken, doch
daarbij is niet steeds de vereiste aandacht geschonken aan de
theoretische aspecten van het bankwezen. Met name geldt dit ten
aanzien van de Nederlandse literatuur op dit gebied.
In het boek van Prof. de Roos wordt voortdurend de brug geslagen
naar het instrumentarium van de moderne geldtheorie. Het zijn
dan ook voornamelijk de algemene of handelsbanken, welke het
onderwerp van deze studie vormen.
Begonnen wordt met een uiteenzetting van de structuur van het
Nederlandse bankwezen, waarna overgegaan wordt tot het pro-
bleem van de geldschepping door de algemene banken. Er wordt
nader ingegaan op de credietverlening, waarbij een aantal doel-
matige onderscheidingen wordt gemaakt.
Vervolgens wordt een analyse gegeven van de verhoüding tussen
algemene banken enerzijds en kapitaal- en geidmarkt anderzijds, in
verband waarmede ook de rol van de banken als intermediair in
hëtbetalingsverkeer aan de orde komt.
Voor zover het de algemene banken raakt, wordt tevens het pro-
bleem van de liquiditeit van de maatschappij behandeld.
Tenslotte wordt nog de verhouding Overheid – algemene banken
besproken, waarbij de historische ontwikkeling van deze verhouding
eveneens wordt belicht.
Studenten aan de Economische Faculteit van een Universiteit, resp.
aan een Economische Hogeschool, alsmede studerenden voor de
acte M.O. Economie en eventueel voor de acten Handeisweten-
schappen zullen bevinden dat dit boek voor hun studie van zeer
veel waarde is. Ook voor hen die zich niet op een economisch-
wetenschappelijk examen voorbereiden, doch op het gebied van
het bankwezen georiënteerd wensen te zijn, zal dit boek van nut
kunnen zijn.
Verkorte inhoudsopgave:
I. De structuur van, het Nederlandse bankwezen –
II.
De geld-
schepping en de credietverlening door de algemene banken – III.
De algemene banken en de Nederlandse kapitaalmarkt – IV. De
functie der algemene banken in het betalingsverkeer. – V. De geld-
markt en de liquiditeit der algemene banken – VI. Overheids-
contrôle op de algemene banken.
Uitgave van
N.V.A. OOSTHOEK’S UITGEVERS MIJ. – UTRECHT
Verkrijgbaar in de boekhandel
Ondergetekende verzoekt te zenden
door bemiddeling van Boekhandel
of rechtstreeks door de Uitgever
ex. Prof. Dr F. de Roos, De Algemene Banken in Nederland
gebonden f 5,90
Naam en adres
Handtekening
r!•
‘”‘ —.
,
s
,
‘W
…
•’w
t’
;
..-
–
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
913
en voor de verschillende variaties vaii het drie-ploegen-
systeem gelden dezè bezwaren in vrijwel gelijke mate..
Niet alleen, dat de arbeider zelf bezwaren van het
ploegensysteem ondervindt, doch ook het gezin, waarin
hij verblijft, ondei’vindt, zoals zich gemakkelijk laat den-
ken, de nadelen van zijn onregelmatige werktijden. Daar:
naast zal de arbeider zich op den duur enigszins buiten
het normale leven geplaatst voelen. Het is hem bijv. niet
mogelijk geregeld aan het sociale en culturele leven deel
te nemen, omdat dit in hoofdzaak in de avonduren gecon-
centreerd is (ontspanning, onderwijs, bijeenkomsten e.d.).
Deze omstandigheden kunnen aanleiding zijn, dat schade
wordt toegebracht aan de persoonlijkheid van de arbeider,
hetgeen met gevoelens van onlust gepaard kan gaan,
terwijl tevens, en dit geldt voornamelijk voor de.jeugdige
arbeiders; door het niet geregeld in de gelegenheid zijn om
avondscholen te bezoeken, ook zijn toekomst kan worden
geschaad.
De financiële voordelen van de ploegenarbeider zijn niet
groot te noemen. Wel geniet hij een toeslag van gemiddeld
5 â 10 pCt op zijn uurloon, maar daartegenover staat,
dat hij door zijn onregelmatige werktijden dikwijls grotere
onkosten fieeft aan, licht, brandstof en voedsel, dan de
arbeiders, die geregeld in een normale dagploeg werken.
De, vraag is voorts of het werken in ploegen van in-
vloed is op de gezondheid van de arbeider. Deze vraag
kan niet zonder meer worden beantwoord. Veel zal hierbij
afhangen van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van
de betrokken arbeiders, van de omstandigheden, waar-
onder de arbeid wordt verricht, van de huisvesting, van
het gezinsleven e.d. Wel kan worden geconstateerd, dat
steeds wisselende werk-, rust- en etenstijden een aan-
passingsvermogen eisen, dat niet door elke arbeider kan
worden opgebracht.
Bij het trekken van conclusies uit het vorenstaande
op basis van de gegevens, die omtrent het werken in loegen
thans ter beschikking staan, dient voorop’ gesteld te
worden, dat, willen wij allen nu en in de toekomst kunnen
werken en leven, opvoering van de productie, verlaging
van de kostprijs en uitbreiding van de werkgelegenheid
dwingende eisen zijn.
Wanneer wij ons beperken tot eerstgenoemde eis, dan kan
worden gesteld, dat bij een bepaalde stand van de techniek
in het algemeen opvoering van de productie op 3 manieren
kan worden bereikt, nI. door uitbreiding vân de beschikbare
productiemiddelen, door opvoering van de arbeidsproduc-
tiviteit en door opvoering van het aantal productie-uren.
Dit laatste kan dan weer geschieden door de werktijd
te verlengen of door, bij gelijkblijvende of zelfs kortere werktijd, in ploegen te gaan werken. Niet alleen kan op deze wijze, zonder, de aanwezige productiemiddelen te
behoeven uit te breiden, een zo gewenste opvoering van
de productie worden verkregen, doch ook kunnen meer
arbeiders in het productieproces worden opgenomen,
waardoor dan mede aan de eis tot uitbreiding van de.
werkgelegenheid w’ord t tegemoet gekomen.
Zoals uit de partiële gegevens, verzameld in Mei 1949,
blijkt, wordt thans door de onderzochte bedrijven slechts
in geringe mat.e gebruik gemaakt van ploegenstelsels,
7odat hier inderdaad een ruime mogelijkheid tot uit-
breiding van de productie aanwezig is.
Bestaan er dus in wettelijk opzicht geen beletselen
om het werken in ploegen uit te breiden, terwijl dit systeem
van werken geacht kan worden een belangrijke bijdrage
te kunnen leeren tot oplossing van de problemen van
opvoering der productie en tewerkstelling van arbeiders,
het lijkt zonder een diepgaand onderzoek in te stellen
naar de mogelijkheden, die voor het werken in ploegen
in de verschillende bedrijfstakken bestaan, voornamelijk
naar de invloed van dit systeem van w’erken op de kost-
prijs van het product, echter niet verantwoord, toepassing
in ruime mate van de ploegenarbeid aan te bevelen.
Eveneens leggen hierbij groot gewicht in de schaal de
sociale en culturele nadelen, die onmiskenbaar aan de
ploegenarbeid zijn verbonden en die, bij uitbreiding van dit
systeem, hier te . lande van arbeiderszijde grote tegen-
stand doen verwachten.
Juist in de na-oorlogse periode toch is gebleken, dat
bij de arbeiders een grote afkeer van ploegenarbeid be-
staat, gepaard met het verlangen naar werktijdverkorting,
ook in ploegendiensten. In deze kringen bestaat de drang
om de ploegenarbeid te
beperken
tot slechts die gevallen,
waarin deze als technisch noodzakelijk worden erkend.
De eventuele economische voordelen van de plöegen-
arbeid laten zich uit de aard der zaak niet afwegen tegen
de sociale en culturele nadelen hiervan en het zal, bij even-
tuele ruimere toepassing van het ploegensysteem, dan
ook, een grote moeilijkheid blijken om hier het juiste
midden te vinden.
Ook het internationale aspect speelt een belangrijke
rol. Zouden onze concurrenten op de wereldmarkt er in
ruime mate toe overgaan om.het ploegensysteem toe te
passen en zouden zij er in slagen om hierdoor een lager
kostprijsniveau te bereiken, dan zal de concurrentie-
positie van Nederland slechter worden, met alle gevolgen van dien. Dat dit niet louter een veronderstelling is, moge
bijv. blijken uit het rapport, dat in 1947 over de toe-
passing van het twee-ploegensysteem door een commissie
van deskundigen werd uitgebracht aan de Engelse Mi-
nister van Arbeid en door laatstgenoemde aan het Parle-
ment werd aangeboden.
Deze commissie komt, na uitvoerig onderzoek, in meer-
derheid tot de slotsom, dat ruimere toepassing van het
twee-ploegensysteem, waar dit in de industriële sector
mogelijk is, uit economisch oogpunt gewenst is te achten
en geeft in haar rapport enige aanbevelingen, waardoor
de toepasïng van dit systeem uit sociaal oogpunt op
minder bezwaren zal behoeven te stuiten.
De voornaamste aanbevelingen zijn de volgende:
ploegenarheid voor personen beneden 18 jaar zal
in het algemeen moeten worden verboden; in ieder geval
zal vergunning, tot ploegenarbeid voor vrouwen en arbei-
ders beneden 18 jaar aan toestemming van de Overheid
moeten zijn gebonden;
instemming van een aanzienlijke incerderheid van
de betrokken arbeiders zal zijn vereist, alvorens van over-
heidswege vergunning zal worden gegeven om in een
bepaalde onderneming ploegenarheid voor vrouwen en
jeugdige personen in te voeren;
de grenzen, waartussen ploegenarbeici is toegestaan,
zullen moeten worden gesteld op 7 en 23 uur (di. 2 x 7
uur arbeid per dag);
arbeiders, die in ploegen.werken, zullen op Zater-
dag geen arbeid behoeven te verrichten, behoudens in
bijzondere omstandigheden
01)
een beperkt aantal Zater-
dagen per jaar;
te allen tijde zullen de bij de ploegenarbeid betrokken
arbeiders volledig op de hoogte moeten worden gesteld
van de motieven, die aanleiding geven om in een bepaalde
onderneming tot invoering van dit systeem over te gaan;
–
I. bijzondere aandacht zal moeten worden geschonken
aan het welzijn en i’le transportmogelijkheden van ploegen-
arbeiders.
Tot zover liet Engelse rapport, waaruit blijkt, dat de
Britse Regering grote belangstelling aan de da legt
voor het ploegenvraagstuk. I’Iet zal duidelijk zijn, dat te
eniger tijd ook de Overheid hier te lande ten aanzien van
het werken in ploegen en de daaraan verbonden problemen,
een standpunt zal moeten innemen.
Rijswijk (Z.-H.). .
A. T. VAN BAVEI.
914
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
DE GOUDPOLITIEK.,
Op het gebied van de goudpolitiek bestaan tegenwoordig
onrust en begripsverwarring, die mede voortspruiten uit
de moeilijk te definiëren functie en.betekenis van het goud,
waarover de meningen zeer verdeeld zijn
1).
Veel, wat over
het goud wordt gepublideerd, is subjectief getint en is
afkomstig uit de kringen van goudproducenten en goud-
handel. De goudstatistieken zijn zeer onvolledig. Men kent
de grootte van de Russische goudproductie niet, evenmin
de goudabsorptie van de zwarte markten, de omvang van
de hamstervraag, van de Indische schatvorming, van de
industriële vraag, zomedevan het goudaanbod buiten dat
van nieuw mijngoud.
Zo worden t.a.v. de tegenw’oordige goudpolitiek en
goudprijzen vele vragen gesteld. Zal de dollarprijs
van het goud in de Verenigde Staten worden ver-
hoogd? Betekent dit, dat de dollar tegenover de andere
valuta’s zou worden gedevalueerd? Heeft Amerika de gou-
den standaard? Is het goud nog waardemeter? Wat is de
betekenis van de fixatie door het Interfund van valuta’s
in gouddollars of goudgewicht? In hoeverre wordt goud
nog gebruikt voor saldering in het betalingsverkeer? Waar-
om is de goudprijs niet verhoogd, terwijl dit bij de prijzen
van bijna alle andere goederen wel is geschied? Wat zijn
oorzaak enhetekenis van de hoge premienoteringen op de
vrije of zwarte goudmarkten? Wat betekent goud nog voor
de wereldeconomie en vat is zijn functie? Wat kan een
eventueel herstel van de vrije goudmarkt in de Verenigde
Staten betekenen? In dit kort bestek kan op deze en der-
gelijke vragen niet uitvoerig worden ingegaan.
Amerika heeft niet de volledige gouden standaard, want het bankpapier is er niet inwisselbaar in goud en er is geen
vrije goudmarkt. De Schatkist koopt ieder haar aangebo-
den bedrag aan goud tegen de vaste prijs van S 35 per
ounce, doch staat goud alleen af voor het officiële mone-
taire verkeer met het buitenland. Er zijn geen gouden
munten in omloop. Het publiek heeft deze in geen zestien jaar meer gezien.
In ons land vond véér 1936 eveneens slechts goudafgifte
door De Nederlandsche Bank plaats, indien de stand der
wisselkoersen daartoe noopte. De Bank is niet wettig ver-
plicht geweest tot het voldoen aan haar verplichtingen,
doch krachtens haar eenzijdige verklaring deed zij zulks
naar aanleiding van de stand der wisselkoersen. De
Muntwet 1948 schafte de jure de gouden standaard en de
gouden standaardmunten als wettig betaalmiddel af; er
bestaat geen verplichte gouddekking van bankpapier meer,
er is slechts bepaald, dat de rekeneenheid de (papieren)
gulden is; particulier goudbezit is ongeoorloofd; krachtens
het Deviezenbesluit stelt de Minister de wisselkoersen vast,
zodat de jongste devaluatie zonder parlementaire machti-
ging geschiedde, evenals de herwaardering van het goud.
Deze nieuwe officiële goudprijs werd aangepast aan de
,,dead panty” tegenover de Verenigde Staten, plus vracht
etc., dus men herleidde deze aan de hand van de nieuwe
dollarstand en van de Amerikaanse goudprijs. Ons land is als lid’ van het Interfund verplicht zijn wisselkoers in
gouddollars of in grammen fijn-goud gewicht uit te druk-
ken, of liever gezegd bij het Fund tè doen registreren,
hetgeen dus betekent, dat onze Minister de dollarkoers
vaststelt in papieren guldens en dat de ,,nieijwe” gulden’
slechts wordt uitgedrukt in ,,Amerikaans” goud. Vroeger,
hij de internationale gouden standaard, moest eerst het
goudgehalte van de standaardgoudmunt worden veranderd
om de wisselkoers te veranderen. /
De meeste valuta’s staan thans geheel los van het goud,
ofschoon hun koers in goud wordt geregistreerd, en men’
kan de ,,waarde” der valuta’s niet ,,meten” op grond van
‘)
Zie ook van schrijver dezes: ,,FIet goud in het betalingsverkeer
voor,
in en na den oorlog” in-,,E.-S.B.” van 1 Januari 1947, b1z.14,
en ,,De
rol
van het goud in de komende valuta-ordening” in
,,E.-SB.” van 15 Januari 1947, blz.
46.
de theoretisch vastgestelde officiële aankoopkoersen van
het goud, welke goudprijzen irreëel zijn. De valuta’s zijn
niet gelijkwaardig aan hun vastgestelde waarde” in goud.
Een particulier zou niet gaarne onverplicht goud verkopen
aan de centrale 13anken tegen de officiële goudprijzen, zelfs
ook nu nog niet na de herwaardering. Ponden doen op
de vrije markt wederom 15 pCt disagio.
Uit een en ander volgt, dat de officiële goudwaarden
van vele valuta’s kunnen worden gecorrigeerd zonder de
basisprijs van het goud te veranderen. Zou men de goud-
prijs de jure vrijlaten en hogere goudpnijzen toelaten, dan
zou er aan de werkelijke situatie weinig verandej’en. Dit
zou geen devaluatie betekenen en aan de valutapariteiten
tegenovèr de dollar niets behoeven te veranderen. De
centrale banken zouden ook verder aan een officiële goud-
prijs kunnen vasthouden, die slechts een minimumprijs
en een verrekeningsprijs zou betekenen. Kortom: een
devaluatie van de dollar tegenover het goud behoeft geen
devaluatie van de dollar tegenover de gulden, het pond
etc. te betekenen. Het vraagstuk van de muntpariteiten
en dat van de goudprijs zijn niet één en hetzelfde. Het is
mogelijk de goudprijs te veranderen zonder aan de pan-
teiten te tornen en zonder de overige prijzen belangrijk te
beïnvloeden. 1-let is eveneens mogelijk de verhoudingen
van de verschillende valuta’s te herzien, zonder daarom
de prijsverhouding tussen goederen en goud te wijzigen.
Een ander standpunt dan hierboven vertolkt, is, dat
een verhoging van de dollargoudpnijs automatisch een
devaluatie, van de dollar tegenover andere valuta’s be-
tekent, tenzij het buitenland zijn goudprijs evenredig
verhoogt, waarna de valutakoerseri tegenover de dollar
dus onveranderd zouden zijn. Dan zou het buitenland
moer dollars en goederen voor zijn goud krijgen. Indien de buitenlandse goudprijzen niet evenredig zouden wor-
den verhoogd, zou de dollar tegenover het buitenland
depreciëren, m.a.w. zouden de jongste devaluaties min of
meer ongedaan worden gemaakt. Bovenstaafide rede-
nering lijkt ons alleen juist, indien de niet-Amerikaanse valuta’s gebonden zouden zijn aan het goud. Doch bijna
alle valuta’s staan volkomen los van het goud. Het’ ver-
schil in opvatting over de gevolgen van een verandering
van de dollargoudprijs vloeit wellicht voort uit het ver-
verschil in inzicht over de betekenis van het in goud uit-
drukken van valuta’s bij het Interfund. Deze registratie
betekent o.i. geenszins, dat er een vast verband zou
bestaan tussen deze valuta’s en de Amerikaanse goudpnijs,
welke laatste irrelevant is voor onze volkonn papieren
gulden en zo vele andere valuta’s.
De geruchten over een verhoging van de dollarprijs van
het goud zijn uit Amerika afkomstig, waar het goudvraag-
stuk in de pers ijverig wordt besprokèn. Ook bij de bespre-
kingen van het Interfund is ernstig overwogen het goud-
gebruik te beperken tot saldering van betalingsbalansen
en alle andere restricties op het bezit van en de handel in goud op te heffen. Men vernderste1t, dat aldus goud een
handelswaar zou worden en de vrije marktprijs dan niet
veel van
8
35 zou afwijken. De ,,Gold Standard League”
acht de gouden standaard een bescherming voor de mense-lijke vrijheid, daar hij de mogelijkheid van een regering om
geld te verkwisten, beperkt, en dit zou mogelijk worden, in-
dien het geld tegen goud op basis van $ 35 per ounce zou
kunnen worden ingewisseld. Thans wordt volgens de League
de waarde van het geld in de wereld door staatsdecreten en
niet door de vrije markt bepaald. Eenzelfde standpunt
huldigt het ,,Economists National Committee”, dat aan-
munting van goud op basis van S 35 aanbeveelt, terwijl het
,,Committee of Gold Producers” de opriQhting van een
vrije goudmarkt in de Verenigde Staten voorstelt. De
Raad van economische adviseurs van de Amerikaanse Re-
gering is van oordeel, dat een devaluatie van de dollar
tegenover het buitenland juist het averechtse effect zou
hebben van hetgeen de wereldeconomie nodig,heeft. De ,,National Committee on Monetary. .Policy” propageert
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
915
de terugkeer van een volledige gold bullion standard
tegen S 35. /
De geruchten over een verhoging van de dollarprijs van
het goud hebben hier te lande een abnormaal lage koers-
stand van binnenlandse dollarleningen in het leven ge-
roepen en internationaal is van de geruchten het gevolg
geweest, dat dollars in goud zijn omgezet, zodat de Ver-
enigde Staten in zeven wekén tijds
S
118 mln hebben afge-
staan aangoud. De goudvraag van de regeringen komt tot uitdrukking in een aankoop van Italië zonder enige nood-
zaak van 112.500 kg goud bij de Amerikaanse Schatkist.
Ook België zou dollars in goud hebben omgezet en Frankrijk
heeft onlangs dollars van de Verenigde Staten geleend,
hoewel het deze dollars gemakkelijk zou hebben verkregen
door een deel van de goudvoorraad te verkopen.
Het ware verstandiger geweest geloof te hechten aan het
dementi van Minister Snyder over de dollardevaluatie
dan goud met dollars te kopen. Intussen kan de onzeker-
heid over de Amerikaanse goudpolitiek het herstel in
Europa belemmeren, omdat het zakenleven daardoor
moeilijk plannen op lange termijn durft te maken. T-let minst.onwaarschijnlijk is, dat men een vrije goud-
markt in de Verenigde Staten zal herstellen met vrije ver-
koop uit voorraad, met Vrije oniwisselbaarheid van de
dollar in goud op basis van de huidige goudwaarde. 1-let
instellen van een vrije goudmarkt zou op zich zelf niet in
strijd zijn met de voorschriften van hef Interfund, mits
geen enkele internationale handelstransactie zou worden
gebaseerd op de goudprijs van de rije markt.
Er is geen hogere goudprijs mogelijk, als niet.de enige
koper in het groot van monetair goud, de Verenigde Stateil,
daarin toestemt, want het is nutteloos een hoger.e goudprijs
vast te stellen, tenzij een koper in het groot tegen deze
hogere prijs kan worden gevonden. T-let is hoogst onwaar-
schijnlijk, dat de Amerikaanse belastingbetaler zou toe-
laten, dat meer dan $ 35 door de Regering zou worden
geboden voor het gud, waarvan men al veel te veel heeft,
alleen om goudproducenten nog meer winst te bezorgen.
Desleutel van de goudpositie ligt daarom in de Verenigde Staten.
Een verhoging van de goudprijs in Amerika met een
dollardevaluatie tegenover het buitenland is tegen iedere
economische logica gericht. Amerika heeft juist een deva-
luatie van de andere valuta’s aanbevolen, om de ,,activi-
teit” van de Amerikaanse betalingsbalans te beperken,
die slechts ,,sluitend” kan worden gemaakt door Ameri-
kaanse schenkingen en leningen aan het buitenland en
door liquidatie van goud en ander bezit van het buitenland
in Amerika. En dollardevaluatie tegenover buitenlandse
valuta’s zou juist het ongewenste effect hebben de Ameri-
kaanse betalingsbalans nog meer te activeren, waardoor
nog meer goud naar de Verenigde Staten zou stromen, en
de valutazwakke landen hun laatste restant aan goud
zouden kunnen verliezen, dat zij thans krampachtig vast-
houden, zôdanig, dat men liever minder goederen impor-
teert dan dat men goud zou willen verliezen. Een dollar-
goudprijsverhoging zonder devaluatie tegenover het bui-
tenland zou hëtekenen, dat met eenzelfde quantum goud
‘meer goederen in Amerika zouden kunnen worden betrok-
ken, zodat er minder goudnodig zou zijn en de goudstroom
naar Amerika zou verminderen, gesteld evenwel, dat de
valutazwakke landen nog over voldoende goud zouden
beschikken of het zouden willen afstaan.
Goud heeft hoofdzakelijk nog slechts betekenis als ultima ratio, als internationaal betaalmiddel in laatste
instantie, als alle andere betalingsmethoden hebben ge-
faald. Het goud wordt uiterst spaarzaam gebruikt, ook
t.a.v. internationale betalingen. –
Het vraagstuk van het herstel van de vrije goudmarkt
in Amerika h6udt daar thans de gemoederen bezig en men
houdt hartstochtelijke betogen voor een ,,eerlijke” gouden
standaard en voor eèn klassiek-economische maatschappij-
organisatie.-De instelling van een vrije goudmarkt in,Ame-
rika zou een toetssteen voor de boniteit van de dollar zijn
De Amerikanen zijn geen goudoppotters. Men leeft er in een
vrij en w’elvarend land, met een gezond geldwez’en en ,,vrij
van vrees en gebrek”. Gezien deze omstandighëden en het
vertrouwen, dat cle dollar in de Verenigde Staten en elders
geniet, is’ het onwaarschijnlijk, dat het goud een grote
premie zou gaan doen mde Amerikaanse markt,indien
deze vrij zou worden.
1-lèt bedrag aan dollars of goederen,welke buitenlandse
particulieren bij vrije goidimport en -export aan té bieden
zouden hebben tegen goud, is veel geringer dan het bedrag
aan goud, dat buitenlandse regeringen moeten verkopen om dollars te ontvangen.
rçerijl
slechts millioenen door
particulieren aangehouden dollars ‘kunnen zijn gebruikt
om goud sinds de oorlog op de viije of illegale markten met
agio te kopen, is liet bedrag aan goud, afgegeven in ruil
voor dollars tegen
S
35, milliarden dollars groot. De goud-
voorraad der Verenigde Staten van $ 24 ii $ 25 mrd is
enorm groot in verhotiding tot de omzetten op de zwarle
markten, zodat een onbeperkte’ goudverkoop aan het
publiek de goudprijs wellicht spoedig op cle officiële goud-
prijs zou drukken. Wanneer men met een paar milliard
dollar goud of mindei de goudmarkten zou verzadigen,
zou cle poging de moeite waard zijn, aldus ongeveer over-
weegt men in Amerika.
Veel groter kan de vraag niet zijn, want de’ koper van
goud moet toch een tegenwaarde leveren, welke uit goe-
deren of harde valuta zal moeten bestaan, die beide niet in onbeperkte mate aanwezig zijn. Indien men de goud-
vraag overeenkomstig de wet van vraag en aanbod zou
willen bevredigen, dan zouden vermoedelijk de zwarte
prijzen (uitgedrukt in zwakke valuta’s of omgerekend
tegen de officiële, irreële pariteit in dollars) sterk daln.
De vraag is, of hij een vrije goudmarkt de officiële goud-
pariteiten der landen weder zouden kunnen worden be-
reikt. Zulks hangt af van de mate van overwaardering dci
valuta’s. De hoofdoorzaak van de goudvraag ligt bij de
slechte interne monetaire’toestand der landen en bij de
inflatoire tendentie der staatsdeficitten, zomede bij de
politielce oirust. 1-let goudtekort is een doilartelcort, dat
is een betalingsbalanstekort, ontstaan uit verlies aan
productieermogen door de oorlog. l’Iet slechts ver-
vermeende goudtekort kan niet door prijsverhoging van
het goud worden bestreden. De inflatie stimuleert de goud-
vraag intern en ëxtern. Theoretisch zijn het goudtekort
– en de inflatie op te heffen dooi deflatie, budgetevenwicht
en productievergroting.
Nu bestaat er in Arnrika eveneens hegripsverwarring
over de goudprijs en de goudmarkt. Sommigen verdedigen
een vrije markt voor het goud zonder een vdste geldprijs
van goud en •zij w’illen het goud geheel gelijk als ieder
ander goed behandelen. De goederenprijzen zijn verdub-
beld en zodoende zou ook de goudprijs moeten worden ver-
dubbeld. Dit is een drogreden. Goud is er immers ook
standaardmetaal.
Met welk middel zou men dan de open marktprijs van
goud moeten noteren en welke grootte zou men aan de gouddollar moeten geven? Men verwart in de debatten
twee verschillende dingen: de grootte of het gewicht van
de gouddollaren de papierdollarprijs van ongemunt goud.
Het gewicht van de gouden dollar is thans 13,7 grains
Puur goud. Maar wat is de prijs .van 13,7 giains ongeniunt
goud? De Regering zegt, dat de Papierdollar, in goud
uitgedrukt, 1/35 van een ounce waard is. De zwarte mark-
ten zeggen 1/50, 1/70 etc. De quaestie zou dus moeten wor-
den opgelost voor het geval, dat men in Amerika zou heb-
ben een vrije markt in haren goud en een vaste standaard
voor een gouden dollar, verband houdend met de markt-
waarde van goud door middel van een weddrzijdse conver-
tibiliteit tussen papierdollar en gouddollar. Men zou dus
een zekere definitieve ratio moeten handhaven, doch men kan dit niet .doen, tenzij de.ratio in overeenstemming met
916
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
de Vrije markt zou zijn. Men zou dus twee dingen moeten
doen: deware, juiste waarde van het goud vinden, en dan
een vaste hoeveelheid puur goud in een standaard-gouden-
dollar doen, m.a.w. men heeft dus nodig een vaste quanti-
teit goud in de gouddollar en een vaste waardeverhouding
tussen goud- en papierdollars. De papierdollar onder de
gouden standaard is niet vastgelegd aan goud, doch aan
de marktwaarde van goud, zodat er slechts twee nauw
verboiden prijzen van het goud, uitgedrukt in papier-
dollars, zouden kunnen zijn: de open marktp’rijs en de
schatkistprijs, waarbij de eerste ‘altijd dé tendentie heeft
aan de tweede gelijk te zijn, omdat de tweede is gebaseerd
op de eerste en door convertibiliteit er mede samenhangt.
Verschillende instanties in Amerika bestuderen thans
de goudprijs en de goudpolitiek, ook het Interfund. Ver;
moedelijk zal men de nadruk leggen op een stabiele goud-
prijs, liet feit, dat men het goud in studie heeft genomen,
heeft wellicht geruchten doen ontstaan over verhoging
van de dollarprijs van het goud. lodien men in Amerika
het goud als waardemeter Voor goederen wil herstellen,
is het duidelijk, dat deze waardemeetlat onveranderd moet
blijven, in tegenstelling tot in de dertiger jaren, toen in
de crisis hij gouduitvoerverbod de goudprijs steeds hoger
werd gesteld, teneinde de dollarkoers te drukken en het
prijspeil en de bedrijvigheid bij het verwekken van een
inflatoire sfeer te stimuleren. Men verkortte dus de waarde-
meetlat, waardoor de goederenprijzen hogerschenen. Zij
stegen evenwel veel minder dan de goudprijs steeg en daal-
den dus in goud. Deze monetaire conjunctuurpolitiek in de
Verenigde Staten faalde destijds volkomen, en de inter-
nationale reputatie van de dollar daalde; kapitaalviucht
uit Amerika trad op. lIet is niet goed denkbaar, dat men
een soortgelijke catastrophe-politiek ooit zal herhalen.
Vooral tegenwoordig is de dollar een vaste hoeksteen in de
wereldeconomie met haar valutachaos. Internationale
financiële calculaties en vergelijkingen geschieden in dol-
lars. Men heeft een vaste gewichts-, lengte- en inhoudsmaat.
Eiienzeer heeft men een vaste internationale waardemaat
nodig.
Amerika, dat het goud begraaft wat in Zuid-Afrika ge-
dolven wordt, heeft generlei belang bij stimulering van de
goudproductie en vergroting, van zijn goudvoorraad. Dat
Zuid-Afrika zijn lidmaatschap vooi’ het Interfund niet
heeft opgezegd en zijn productie niet op de premiemarkten
heeft afgezet, vloeit voort uit het feit, dat de goudindustrie
het gevaar zou lopen, dat niet ieder goudaanbod door
Amerika meer tegen vaste prijs zou worden aanvaard,
want de goudindustrie verkeert in de uitzonderlijke positie
van een gegarandeerde afzet tegen gegarandeerde prijs onder alle omstandigheden. De Amerikaanse Regering
kan de goudprijs en de go
udindustrie raken en breken.
De ahsorptie van het Veri’e Oosten van goud is veel ge-
ringer dan’de monetaire afzet in Amerika, en de premie-
prijzen voor goud reflecteren in de buiten-Amerikaanse
wereld de zwakke valuta’s en de onrust, vooral in China
als uiteindelijke koper, waar het goud langs verschillende
prijsverhogende tussenstations,’ langs allerlei omwegen,
met vele histen en risico’s ten slotte heen gaat. Evenzeer
als goederen in landen met gezonde en zwakke valuta
verschillende noteringen voor hetzelfde artikel hebben, is
dit met goud het geval. De premie is dus geenszins een cri-terium voor een te lage goudprijs in Amerika,. Indien Zuid-
Afrika goud zou ferkopen,naar zachte valutalanden, ont-
vangt het slechts betaling in een niet-converteerbare zachte
valuta, terwijl het juist dollars dringend nodig heeft. Deze
dollars krijgt liet thans niet méér dan vr de ponden-
devaluatie, omdat’de Amerikaanse goudprijs onveranderd
is en Afrika dus niet méér goederen voor zijn goudproductie
ontvangt. Alleen de goudproductie is rendabeler georden.
Een verhoging van de dollargoudprijs tot zegge $ 55 per
ounce, zou de positie van het sterlingblok, ongeacht de stimulering van de goudproductie, met circa $ 300 mln
per jaar verbeteren en dus een waardevolle bijdrage
(alleen wat dit betreft!) kunnen vormen tot oplossing van
de Britse dollarcrisis.
De berïchteh over het goud worden sterk gekleurd Zo
worden de becijferingen over de goudafzetop de pemie-
markten, kortom voor niet-monetair gebruik, sterk over-
dr,even: De B.I.B. te Bazel namdeze cijfers in haar jongste
jaarverslag zonder bronvermelding over. Zo zou de vraag
van de vrije markten in 19483,5 5. 4 mln ounces hebben
bedragen en in
1949
tot dusverre 7 mln ounc’es, dat is
meer dan de helft van de productie van Zuid-Afrika van
11,6 mln ounces in 1948. Dit cijfer van 7 mln ounces lijkt
sterk overdreven,, tenzij men de omvang van de Russische
verkopen zou weten.
De Russische goudproductie wordt sinds 1940 in de
officiële productiestatistieken op 4 mln ounces per jaar
getaxeerd. Volgens ,,The &onomist” van 29 Maart 1948
zou de productie in 1947 echter reeds het enorme bedrag
van 16 5. 18 mln ouncs hebben bedragen, of het vier- 5.
zesvoudige van 1930. Deze stijging zou bijna geheel het
gevolg zijn van de exploitatie van zeer rijke goudvelden
in dwangarbeiderskampen in het stroomgebied van de
Kalyma in Noord-Oost Siberië onder de Arctische Cirkel
in’één dei’ meest onherbergzame oorden der wereld. Rus-
land verkoopt zijn productie op de premiemarkten, koopt
er goederen, diensten en dollars mede in de wereld. De
uiteindelijke besteding van het Russische goud is geheel
onbekend. Men heeft slechts vermoedens. Zo’ zou volgens
persberichten de ,,Armtorg Trading Corp.”, het Russische
handelsagentschap iri de Verenigde Staten, over een goud-
depôt van $ 72 mln beschikken.
De goudprijs heeft in Makao – een Portugese kolonie
aan de zuidkust van China, het grootste smokkeleentrum
van het Verre Oosten – eens $ 100 bereikt, daalde reeds
tot $ 51 in Mei jl., terwijl de bezetting van China door de
,,volkslegers” de grote vraag naar goud heeft doen dalen,
zodat in Saigon de prijs door overvloedig aanbod tot $ 43
is gedaald, op welk niveau vele duizenden ounces zouden
zijn aangeboden. Indien China verder in grote mate goud
ontpot, zou de prijs in het Verre Oosten zelfs onder $ 35
kunnen dalen. In de Oosterse bazars bestaat nog een Vrij
grote goudpremie. In Bombay bedraagt de prijs Rs. 115
per tola of 461 s. per ounce fine (biedprijs Bank of England thans 248s., tegen vSdr de devaluatie 172s. 3 d.), te Alexan-
drië Piasters 177-per dirhem is gelijk 362 s. Herle,id tot de
officiële pond-dollar pariteit van 2,80, komen deze prijzen
uit op resp. S 64 en $ 51.
Een herstel van de werkelijke gouden standaard in
Amerika heeft slechts internationale betekenis, indi2n een
ander invloedrijk land, Engeland, participeert. Dit is
hoogst onwaarschijnlijk, omdat in landen met een geleide
economie het automatisme
,
van de gouden standaard, zijn
zelfwerkzaamheid en evei’iwichtshers tellende functie tav.
de geldcirculatie, rente en dispariteiten, onmogelijk is.
Deviezen-, import- en investeringscontrille, ren testop,
loonstop, huui’stop, dividendstop, subsidies, starre produc-
tiëkosten, het niet wensen te aanvaarden van een daling van
het verbruik en van de levensstandaard, kortom dd gehele
economisclie en sociale politiek in een veranderde
maatschappijstructuur is onverenigbaar met een automa-
tisch en vrij hetahingsvei’kcei’.
Amsterdam.
.
Dr
;r.
P. SNOEP.
OLIERESERVES ONDER DE ZEEBODEM.
Waar precies eindigt het land en begint de zee?’ In de loop der ‘eeuwen hebben de kustlijnen belangrijke ver-
schuivingen ondergaan, waardoor aan de eite kant grote
gebieden onder water zijn komen te staan en aan de andere
kant uitgestrekte stukken land droog ‘ijn komen te liggen.
De geoloog, die speciaal geïnteresseerd is in de structuur
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
917
van de bodem, beschouwt de strokn langs de kusten, die
in ondiep water liggen, te behoren tot het vaste land.
De uitgestrektheid van deze onderwaterdistricten, waar-
aan. de typische naam ,,continentale bank” is gegeven en
waartoe in het algemeen gesproken alles wordt gerekend
tot een diepte ‘van 100 vadernen (600 voet), is zeer afwij-
kend in de verschillende werelddelen. Men meent, dat de
grootste stroken worden gevonden in bepaalde Arctische
gebieden. Wat,de Verenigde Staten betreft, gaat het om
een zoom van practisch nul tot 100 mijl en meer, en de
totale oppervlakte wordt berekend op ongeveer 275.000
vierkante mijlen, ongeveer even groot als Texas.
Sommige gedeelten van dit onder water gelegen gebied
zijn van meer belang dan de andere. Bijv. de grote vlakte,
welke zich uitstrekt langs Louisiana en Texas, loopt lang-
zaam af in zuidelijke richting, ongeveer 5 voet per mijl, en
vervolgens onder w’ater met ongeveer 12 voet per mijl.
Sommige plaatsen, in de Golf van’Mexico, ongeveer 20
â 30 mijl uit de kust, liggen soms minder dan 100 voet
beneden ‘de oppervlakte van het watet’. De grondforn’iaties
in de Golf van Mexico zijn dezelfde als die, welke rijke
olievelden hebben opgeleverd op het aangrenzende vaste-
land. Peilingen hebben de aanwezigheid aangetoond van
een serie zoutpannen, welke gelijk zijn aan die op het
vasteland, en hebbèn de plaats vastgesteld van talloze
ondergelopen ,,eilanden”, waarvan de l’ioogste punten op
slechts’korte afstand onder de wateroppervlakte komen. Bronnen, die in de open Golf van Mexico zijn geboord,
hebben reeds aanzienlijke’ resultaten opgeleverd.
Dit en ander bewijsmateriaal toont aan het bestaan
van enorme potentiële voortbrengingsmogelijkheden van
deze ondei water staande gebieden. De ter beschikking
staande gegevens hebben de geologen in staat gesteld te
berekenen, dat tnminste 10 billioen vaten olie kunnen
worden togevoegd aan de nationale reserve. Uiteraard
zullen nog uitgebreide onderzoekingen nodig zijn om te
kunnen beoordelen, hoe groot de uiteindelijke opbrengsten
van deze gebieden in werkelijkheid zullen zijn. Voorts
bestaan er nog uitgestrekte gebieden in andere delen van
de Golf van Mexico, nl. ten westen van Florida en langs
de oostkust van Mexico, hoewel de laatste natuurlijk aan
Mexico behoren. liet gedeelte van de Golf van Mexico,
onder do souvereiniteït vab de Verenigde Staten, is naar
schatting 130.000 vierkante mijlen groot. Aan de kant van de Stille Zuidzee is het gebied minder uitgestrekt, behalve
nabij Alaska. De ter beschikking staande oppervlakte
wordt geraamd op 18.500 vierkante mijlen.
Gedurende een aantal jaren is het boren onder Vater
in practijk gebracht in Californië, doch beperkte zich toen
tot plaatse
.
n dicht onder de kust.
Hoewel de volle omvang van petroleumrijke vindplaat-
sen onder de kustwaterert van de Verenigde, Staten proble-
matisch blijft, is het zeker, dat zij een kolossaal nationaal
bezit vertegenwoordigen. Als de productie van deze bron-nen dezelfde is als van die op het land, kan worden aange-
nomen, dat zelfs alsnog worden toegevoegd 15 milliard
vaten of, het equivalent van de gehele bekende reserve
van het land’). Ook al blijft het ver beneden dit totaal, zal
het toch van zeer grote waarde blijken te zijn, daar de natie
in staat w’ordt gesteld liaâr steeds groeiende behoefte over een langere periode te hevredigen.’
**
*
Wij hebben deze gegevens ontleend aan
,
een artikel in
een Amerikaans tijdschrift (World Petroleum), in welk
artikel verder belangwekkende bijzonderheden worden
medegedeeld omtrent de diepzeeboringen zelve en omtrent
de geweldige technische moeilijkheden, welke daarbij
moeten worden overwonnen.
In een artikel in , ,Economisch-Statis tische Berichten”
van 3 Augustus ji. hebben wij daarover het onze kunnen
zeggen.
Thans zouden wij ons echter gaarne willen bezighouden
met een bespreking van een o.i. wel zeer belangrijk initia-
tief van de Verenigde Naties, hierin bestaande, dat op 17
Augustus 11. een wetenschappelijke conferentie is belegd
over het behoud en het gebruik van hulphronnen.
Uit een artikel in United Nations News Featu’ies” van
12 Mei 1949 hebben wij kunnen vernemen, dat President
Truman er reeds in September 1946 hij de Sociale en Eco-
nomische Raad van de Verenigde Naties op heeft aange-
drongen, dat zulk een wetenschappelijke conferentie zou
worden belegd, hetgeen er toe heeft geleid, dat een com-
missie van voorbereiding werd ingesteld uit enkele van de
voornaan’ste zgn. ,,Specialized Agencies” als bijv. de
Voedsel- en Landbouw-Raad, de UNESCO., de Inter-
nationale Arbeidsorganisatie, de ‘Vereldgezond heidsorga-
nisatie etc.
Ter voorbereiding’ van de conferentie zelve hebben vei-
volgens vooraanstaande Europese en Amerikaanse ge-
leerden niet minder dan 17 rapporten uitgebracht over de
middelen, die kunnen worden toegepast om cle afnemende
wereldvoorziening van brandstoffen en energie te
ver-
hogen.
Wat de petroleumvoorziening betreft, blijken deze rap-
porten betrekking te hebben op de productie van synthe-
tische br6lndstoffen,op het zoeken naar olie per vliegtuig
en op het exploiteren van de enorme olieresei’ves,•die zich
onder de zeebodem bevinden.
Dit laatste punt heeft meer in het bijzonder onze aan-
dacht.
**
*
Dehierbedoelde conferentie, welke 3 weken heeft ge-
duurd, behoort inmiddels weer tot het verleden. Laten wij
eens nagaan, wat ten aanzien van de petroleumvoorziening, welker vlotte instandhouding voor de opbouw der nationale
huishoudingen van zulk een overwegend belang is geworden,
naar voren is gebracht.
Dan vernemen wij in de eerste plaats uit een nota van’
Prof. A. J. Leversen van de Universiteit te Stanford, dat
de nog niet ontdekte petroleumreserves vei’moedelijk gelijk
staan met 500 maal het lopende jaarlijkse wei-eldverhruik.
1-lij schatte deze reserves op 1.500.000 millioen vaten,
waarvan er zich 1.000.000 onder de zeebodem bevinden
1
).
Een andere rapporteur over ‘hetzelfde onderwerp was
de heer Mercer Parls van de ,,lIumble Oil and Refining
Company” uit 1-louston, Texas, die vooral liet uitkomen,
welke hoge kosten ei verbonden zijn aan de winning van petroleum uit de ,,continental shelves”, de aan cle kusten
gelegen onderwaterdistricten.
hij kon uit ervaring spreken: zijn Maatschappij heeft
op het gebied van diepzeeboringen haar sporen reeds ver-
diend. De eerste op haar kosten gebouwde hoorinstallatie
op 45 mijl ten Zuiden van New-Orleansen 12 mijl uit de
kust gelegen,werd in de aanvang van 1948 voltooid. De
productie bedraagt 2.000 vaten per dag vaii een diepte
van 11.000 voet en met een bodemdruk van 2.000 pond.
Onderzoekingen hebben reeds bijna 200 vindplaatsen
opgeleverd, die als pbtentieel oliehoudend kunnen worden
beschouwd.
Naar het oordeel van deze rapporteur hangt het succes
der diepzeeboringen van 3 factoren af: de verlaging van
de kosten, welke er thans aan besteed moeten worden,
de handhaving van verkoopsprijzen, welke de onevenredig
hoge exploitatiekosten goed kunnen maken en de be-
kwaamheid van de Maatschappijen om zich het bezit te
verzekeren van ,,velden” van voldoende grootte en tegen
voorwaarden, die efficiënt werken mogelijk zullen maken.
*
*
Wij menen hiermede van de te Lake Success gehouden
conferentie te kunnen afstappen, doch nog niet van ons
eigenlijke onderwerp, omdat in het dooi ons aangehaalde
artikel uit een Amerikaans tijdschrift nog het een en ander
heeft gestaan, dat wij in het verband onzer beschouwingen
gaarne willen memoreren,
918
ËCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
lIet klopt wonderwel met wat hierboven kon worden
weergegeven.
Wat de efficiency van de toegepaste methoden betreft,
is hot boren onder water wel het meest kostbaar. Het
un-
pliceert het boren op grote diepte. 1-let neerlaten vai een
15.000 voet boor kost naar schatting meer dan een half
millioen dollars, exclusief de kosten van boorplatform en hetgeen daarmede gepaard gaat”.
Zoals Hines H. Baker, President van de ,,Humble Oil and
Refining Company”, te kennen geeft: ,,Ofschoon de meest
geavanceerde wetenschappelijke methoden van exploratie
en boren worden toegepast, blijven dit toch hoogst gewaag-
de ondernemingen. De enorme kosten en moeilijkheden,
verbonden aan het boren uit de kust, maken de operaties op de ,,continentale banken” tot de meest gewaagde, die
de geschiedenis tot dusverre heeft gekend”.
,,Voor oliemensen met 20 jaren e’n rieer ervaring in het,
boren in beschermde wateren”, aldus Mr Baker, ,,is de
verplaatsing van het werkterrein naar de Open Golf van
Mexico een natuurlijke en logische stap. T-let grootste pro-
bleem was het overwinnen van de zee en het beveiligen van
de werkzaamheden tegen het weer in dit gebied, dat aan
stormen is blootgesteld”.
Als wij dit alles in aanmerking nemen, behoeft het niet
zo heel veel verwondering, te wekken, dat President Tru-
man ei’ in de herfst van het jaar 1946 (toen richtte hij zich
ook tot de Verenigde Naties naar wij gezien hebben!) in
een bijna onopgemerkt gebleven proclamatie, toe is over-
gegaan de federale jurisdictie uit te breiden over i’uim
1.800.000 vierkante kilometer van hetaardoppei’vlak, zijnde
de oceaanbodem voor de Amerikaanse kustlijn, niet minder
dan 200 metei’ ondei’ de zeespiegel. En de reden, die de
President gaf voor de annexatie van het langs de kust
gelegen gebied(was…. de bescherming van de petroleum-
voorziening van het land.
haarlem.
F. S. NOORDIIOFF
‘)
In een artikel in ,,lIet Financieele Dagblad” van
13 Juli’l94S
werd de petroleumreserve der Verenigde Staten gesteld
01) 34,7
milliard vaten, terwijl de onder-water-reserve voor de kust van
Louisiana en i’exas werd geraamd
op 4 3. 5
millia,-d vaten (tot
31,4
mijl uit de kust).
Wij hebben zo liet idee, dat de gegevens van Prof. Leversen
verkeerd zijn overgenomen;
15
in plaats van 1.500 en
10
in plaats
van
1.000
komen ons juister voor.
INTERNATIONALE NOTITIES.
,,FIt1’I’ALUX”
In de prille jeugd van de Benelux waren er nog velen,
die niet met de betekenis van deze naam op de hoogte
waren. Men associeerde de naam Benelux met de nieest
uiteenlopende zaken en het heeft geruime tijd geduurd
eer zij gemeengoèd was geworden bij de bevolking van
de drie deelnemende landen. Of de – vooralsnog in liet
brein van de initiatief-nemers bestaande – Fritalux
(of Fibenel?) een dergelijk lot beschoren zal zijn, zal
nog moeten blijken.
Zoals bekend, is de bedoeling van Fritalux liet tot
stand brengen van de onderlinge omwisselbaarheid van
Franse franc, Belgische franc, Italiaanse lire en Neder-
landse gulden, gepaard gaande met vrij fluctuerende wissel-
koersen van deze valuta’s. Hieruit blijkt al, dat de plannen
niet in de richting van een volledige economische unie,
zoals de Benelux, gaan. Volgens ,,The Economist” van 5 November jl. zijn de voorstellen – het eerst geopperd
door de Franse Minister van Financiën, Petsche, op de
laatste zitting van het I.M.F. te Washington en sym-
pathiek ontvangen door het Fonds – te beschouwen als
een direct en enigszins beledigd antwoord op de – ri-
goreuze – devaluatie ian liet pond sterling. Hoewel het blad kan instemmen met het aan de idee ten grondslag
liggende beginsel: het herstel en de handhaving van liet
evenwicht tussen de betalingsbalansen van de deelnemende
‘landen onderling, heeft ,,The Economist” verschillende
bedenkingen tegen de ,,Fritalux”-idee. Deze bedenkirgen
vloeien in de eerste plaats voort uit de moeilijkheden,
die zo’n Fritalux Engeland zou kunnen veroorzaken.
Hoe zal het bijv. moeten gaan met de verhouding van de
viei’ valuta’s en het pond? En wat zal de invloed zijn
op de pariteit – zojuist met veel pijn tot stand gekomen
– tussen pond en dollar, als deze Fritalux-valuta’s, via
de Belgische franc als de ,,hardste” van de vier hun
pariteit met de dollar wijzigen? Immers, met vrij schom-
melende wisselkoersen is deze mogelijkheid niet geheel
denkbeeldig. –
The Economist” schenkt voorts aandacht aan de
moeilijkheden, die voor de deelnemers onderling zouden
kunnen rijzen. De bedoeling is immers, dat de evenwichts-
positie tussen de betalingsbalansen gehandhaafd wordt
door de vrije wisselkoersen. Maar als ondanks deze aan-
passingen van de wisselkoersen de resultaten niettemin
onvoldoende zullen blijken? Wederzijdse credietverleninged
zullen dan onvermijdelijk zijn, met alle complicaties en
,
onaangenaamheden, diô daaruit voortvloeien. In dit
verband herinnert ,,The Economist” aan het Belgische
standpunt, dat inhoudt, dat dit land-wat credietverlening
aan zijn ,,zachtere” huurstaten beti’eft, aan de uiterste
grens is aangeland. 1-lierbij komt nog, dat de deelnemen-
de landen niet van plan zijn om door middel van goud-
zendingen de hetalingsbalansen sluitend te maken.
Eveneens maakt ,,The Economist” zich bezorgd over
de Benelux. Nedei’land, aldus .het blad,, behoort krachtens
traditie in het sterlingblok. Bovendien is dit land veel
verciet’ in de richting van liet ,,dirigisme” voortgeschreden
dan de andere betreffende landen. Is daarom, zo vraagt
,,The Economist” zich af, de Fritalux niet ,,de druppel,
die de Benelux-emmer doet overlopen”?
1-loe dit alles ook moge zijn, de plannen voor een Fritalux
zijn nog te fragntentarisch en te weinig uitgewerkt, om
er thans reeds veel over te kunnen zeggenDit is de con-
clusie, waartoe ,,The Economist” aan het eind van zijn
beschouwingen komt. En het blad voegt aan zijn con
clusie nog de raad toe, om liet vernuft, ivaarmee deze
nieuwe plannen in elkaar zijn gezet, liever te gebruiken voor een meer essentiële taak, zoals de verwerkelijking
van een uniforme fiscale en monetaire politiek, zonder
welke de economische integratie van. Europa een hersen-
‘schim zal blijven.
Een enigszins-meer aanmoedigend geluid laat de ,,Neue
Zürcher Zeitung”, eveneens van 5 November jI., horen.
Dit blad acht de voorstellen om tot een Fritalux te komen,
kenmerkend voor de tendenties, die de laatste tijd in
werking zijn, om de Europese economische samenwerking
door liberalisei’ing van liet interregionale handelsverkeei’
uit het slop te voeren, ivaarin het – niet in het minst als
gevolg van de houding van Engeland is geraakt. Wel-
iswaar merkt de ,,N.Z.Z.” op, dat de voortvarendheid,
die sommige initiatiefnemers aan de dag leggen – zoals
de. Franse ambassadeur in Washington, 1-lenri Bonnet,
die verklaard heeft, dat de Fritalux-plannen binnen drie
weken verwezefilijkt zullen zijn – iets te ver gaat. Een
feit is het echter, zoals dit blad meldt, dat nog voor het
einde van deze maand een miniterconferentie belegd zal
woi’den, waar voorstellen van de vijf beti’okken landen
in studie zullen worden genomen. Zowel ,,The Economist”
als de ,,Neue Zürcher Zeitung” vermelden, dat de E.C.A.
reeds een bedrag van $ 150 mln opzij heeft gelegd, dat
voor plannen,’ zoals de Fi’italux, kan worden bestemd.
De ,,N.Z.Z.” spreekt de hoop uit, dat de Fritalux-gedachte
de sympathie van Washington zal hebben en dat,- de
deelnefnende landen op Amerikaanse steun kunnen
rekenen.
16 November 1949
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
919
DE VEHENIODE STAI’itN EN DE J)EVALUATIIt.
De vraag, of de devaluatie van het pond sterling en
andere valuta’s invloed zal uitoefenen op het Amerikaanse
economische leven en, zo ja, welke déze invloed zal zijn,
is een vraag, die niet alleen van belang is voor de Ameri-
kanen zelf. Ook Europa en in het bijzonder de Marshall-landen zijn in hoge mate bij dit vraagstuk betrokken. De
,,Monthly’ Letter” van ,,The National City Bank of
New York” van October jl. tracht de oplossing van het
probleem te benaderen door na te gaan, welk effect tot
nu toe de devaluatie van het pond heeft gehad op de
goederenprijzen, op de Amerikaanse export en op de
import uit de gedevalueerde landen. De moeilijkheid is
echt’er op dit ogenblik, aldus de ,,Monthly Letter”, dat de
Amerikaanse conjunctuur, behalve door de devaluaties,
de laatste weken evenzeer wordt beheerst door de ingrij-
pende stakingen in de kolenmijnen. Uit dit complex van
factoren is het devaluatie-effect uiteraard moeilijk vrij te
maken. Flierbij komt nog, dat de afgelopen drie maanden
de conjunctuur een – onverwachte – stijging heeft te
zien gegeven, een stijging, welke de National City Bank
toeschrijft aan een on”erzwakte, sterke koopkracht -van
het Amerikaanse publiek en aan de aanwezigheid van
flinke besparingen in liquide vorm.
Niettemin waagt’ de Bank het thans reeds enkele con-
clusies te trekken met betrekking tot het in de aanhef
opgeworpen probleem. In de eerste plaats zijn er de
goederen prijzen.
Door de devaluatie moeten de buiten-
landse importeurs meer betalen voor de Amerikaanse
producten; dif heeft een ongunstige invloed op devraag
naar deze producten en dus op de Amerikaanse prijzen.
Tegelijkertijd wordt eent opw’aartse druk uitgeoefend
op het prijspeil in delanden, die uit de Verenigde Staten
importeren. Of, zoals de ,,Monthly Letter” het uitdrukt,
er is een tendentie om ,,deflatie te exporteren” van bijv. Engeland naar de -Verenigde Staten, doch tegelijkertijd
bestaat de mogelijkheid, dat Engeland ,,inf1ati impor-
teert” uit Amerika: Men kan thans reeds zeggen, dat –
voor zover het Groot-Brittannië betreft – de prijzen
van een aantal stapelproducten zodanig zijn verhoogd,
dat deze, gerekend tegen de nieuwe sterlingkoers, onge-
veer op het niveau van de Amerikaanse markt zijn komen
te liggen. Het resultaat is, volgens de National City Bank,
nu zo, dat de sterlingprijzen meer zijn gestegen dan de
dollarprijzen zijn gedaald. Zo zijn bijv. sommige stapel-
producten op de Amerikaanse markt met ca 10 pCt ge-
daald, terwijl dezelfde goederen in het Verenigd Koninkrijk
een prijsstijging van 17 pCt ondergingen. De rubberprijs
was eind September in Amerika met 7 pCt achteruit-
gegaan; Singapore noteerde in diezelfde tijd een stijging
van 20 pCt. Voor tin was de daling in dollars 8 pCt; de
stijging in ponden 30 pCt. Men mag dus, voor deze goe-
deren althans, concludcren dat de ,,import van inflatie”
in de gedevalueerde landen veel sterker is geweest dan de ,,export van deflatie” naar de Verenigde Staten.
De
export
uit Amerika kost de Engelsen thans, in pondon
uitgedrukt, 44 pCt meer. Uiteraard tracht Engeland aan de ene kant zijn importen te beperken en aan de andere
kant zijn strikt nodige importen te betrekken uit landen,
die eveneens hun valuta hebben gedevalueerd. Het is echter
bekend, dat Engeland naar beide kanten de laatste maan
den al zeer ver is gegaan, zodat de grenzen van-het
mogelijke welhaast zullen zijn bereikt. Op grond hiervan
meent de National City Bank dan ook; dat de invloed,
door de devaluatie op de Amerikaanse export naar Enge-
land uitgeoefend, betrekkelijk gering zal ‘blijken te zijn.
1-let belangrijkste motief voor devaluatie is geweest,
een
‘
vergroting van de export naar de Verenigde Staten
tot stand te brengen. 1-let succes van de devajuatie-
maatregelen zal dus afhangen van de vraag, of de Ver-
enigde Staten inderdaad hun
import
uit de gedevalueerde
landen zullen vergroten. In Amerika verwacht men, dat,
wanneer althans het economisch getij niet keert, de im-
porten uit Europa inderdaad zullen toenemen; niet alleen
naar volume, doch ook naar waarde. Doch, gezien de
grote behoefte die de wereld nog steeds heeft aan de Ame-
rikaanse producten en grondstoffen, zullen de door het
buitenland verdiende extra dollars weer een gunstige in-
vloed op de export van de Verenigde Staten hebben.
Pessimisme ten aanzien van de devaluatiegevolgen,
zoals dat in somrhige Amerikaanse kringen heerst, acht
de National City Bank dan ook, voor het Amerikaanse
bedrij fsleven als geheel, ongemotiveerd.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geidmarkt w’as ook gedurende de afgelopen week
weer ruim. Het na de ultimo naar de banken terug-
stromende chartaal geld gaf deze aanleiding hun saldi
bij De Nederlandsche Bank met 117 mln te versterken,
terwijl daarnaast nog een bedrag van f 22 mln aan be-
leningen hij de Circulatiebank werd afgelost.
De vraag der banken naar schatkistpapier richtte zich
zoals gewoonlijk meer op nieuw bij de Agent van het
Ministerie van Financiën af te nemen, dan in de markt
aanwezig, papier.
Zonder dat van noemenswaardige omzetten sprake
was, werd voor het in November en December ver-
vallende papier – dat in verband met de hoge liquidi-
teitseisen, welke ht jaareinde stelt, nogal gewild is –
/8
pCL geboden.
Aanbod is er daarentegen vooral in de langer lopende
termijnen, zoals Mei-, Juni- en Augustuspromessen, die
voor een disconto van
1/8
pCt verkrijgbaar zijn.
De callgeldrente bleef gedurende de verslagweek on-
veranderd op
I pCt gehandhaafd.
Op de aandelenmarkt heerste gedurende vrijwel de
gehele week een gedrukte stemming.
Indonesische fondsen daalden vooral als gevolg van
péssimistische uitlatingen, welke ditmaal niet van een
Sultan, doch va.n een Kolonel afkomstig waren. Vooral
de beroepshandel ging op grond hiervan tot verkopen
over.
De laatste weken w’erd voor het eerst sinds geruime
tijd weer een aantal emissies van binnenlandse aandelen
aangekondigd. De ontvangst ter beurze was niet ongunstig;
de claimprijzen waren over het algemeen hoven de theo-
retische waarden. Men bedenke echter, dat het hier relatief
bescheiden bedragen betreft; in totaal wordt nog geen
f 3 mln nieuw geld gevraagd. –
De voortdurend circulerende geruchten omtrent de
Amerikaanse goudprijs en zelfs de dollar hebben ook te
onzent enige weerslag gehad, zoals blijkt uit de stijging
van de verkopen van certificaten van Amerikaanse aan-
delen te Amsterdam.
-Op de reeds tengevolge van de devaluatie van de gulden
gestegen koersen zullen uiteraard sommigen eerder ge-
rieigd zijn tot verkoop over te gaan dan vôôi’ September
het geval was. Bovengenoemde berichten vormen thans
hiervoor een aanleiding hij diegenen, die op het standpunt
staën, dat men geen koe bont’ noemt of er is wel en
• vlekje aan. Noch de ontkenningen van President’ Truman,
noch de vuistslagen op de tafel van Minister van Finan-
ciën, ,Snyder, maken na de opgedane ervaringen met
.Sir Stafford Cripps tegenwoordig nog veel indruk.
Tengevolge van het nog steeds geldend verbod van
handel in Amerikaanse fondsen te Amsterdam, vloeien
de beschikbaar komende dollars naar De Nederlandsche
Bank, die dit wel niet met lede ogen zal aanzien.
Op de obligatiemarkt was het opmerkelijke feit van de
week de stijging van de Nederlandse dollarlening met
ruim S punten, waarbij waarschijnlijk vraag van bepaalde
grote koprs een rol speelde.
920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
4 Nov.
11 Nov.
Jndexcj/ers
1949
1949
Industrie
………………..
228,6 227,8
Banken
………………….
132,9
133,3
Indon.
aand .
…………….
63,1
59,3,
Algemeen
………………
162,2
159,5
Aandelen.
A.K.0.
……….
……….
.184±
1841
Amsterdam Rubber
………..
149
135±
l-I.A.L.
………………….
167 162 •
H.V.A.
………………….
156
147f
Kon.
Petroleum
…………..
313±.
308
–
4
3
………………..
241
238
Philips
…………………..
239
234±
Obligaties.
3 pCt
mv.
certif. – …………99
9815/16
2± pCt N.W.S……………
78
1
/
3-3
± pCt 1947
……………98’/
8
98
3 pCt Dollarlening 1947
911/16
941/4
DE BELGISCHE GELD- EN
KAPITAALMARKT IN OCTOBER 1949.
Geidmarkt.
De Overheid is in België tot hiertoe zeer terughoudend
geweest inzake bestrijding van de neergaande conjunctuur-
beweging met monetaire middelen. Die houding werd
grotendeels gerechtvaardigd dooi’ het feit, dat het totale, geldvolume tot voor korte tijd nog altijd aangroeide. De
gunstige evolutie van de betalingsbalans in het eerste semester van dit jaar was ei’ oorzak ‘an, dat de curve
van de biljettenomloop bij de Nationale Bank voortdurend
klom. De stabiliteit van de deposito’s bij de postchèque-
dienst duidde er ten andere op,. dat het publiek ruim
genoeg was voorzien van liquiditeiten. Alleen het bank-
crediet was moeilijk te’ verkrïjen en daarenboven erg
duur. Oorzaak daarvan was zowel de hoge discontovoet
van de Nationale Bank (3,5 pCt voor eerste rangspapier)
als het reglement van de Bankcommissie van 29 Januari
1946, dat de banken er toe verplichtte een hoog percentage
van hun werkmiddelen te beleggen in weinig rentend
schatkistpapier.
Naar aangepaste maatregelen, om aan die toestand
te verhelpen, werd reeds enige tijd gezocht. Temeer,
dat de kost van het geld op de lange termijn al langer
dan een jaar geleden spontaan aan het dalen was gegaan
en de rentevoeten op de geldmarkt door de Overheid nog
altijd strak op het oude peil werden gehouden, alhoewel hier ook bepaald een verruiming was waar te nemen. –
Uit de maatregelen, die eindelijk in de eerste helft van October werden bekend gemaakt, blijkt nochtans, dat de
Overheid nog niet veel van haar vroegere vooi’zichtigheid
heeft prijs gegeven. /
In de eerste plaats werd van 6 October af de officiële
discontovoet van de Nationale Bank vei’laagd van 31
tot
3±
pCt. ‘Fegelijkertijd verminderde ook het 1-lerdiscon-
terings- en Waarborgsinstituut de discontovoet voor bank-
accepten in verband met de in- en uitvoer. Dientengevolge
werd geheel het renteschema op de geldmarkt ietwat
naar omlaag gehaald.
In de tweede plaats werd bij ministerieel besluit van
12 October 1949 het oude reglement van de Bankcommis-
sies vervangen door een nieuw. Die maatregel bracht
volgende voorname veranderingen teweeg.
1. Voortaan zal bij de bepaling van de dekkingsverhou-
ding een onderscheid worden gemaakt tussen het opvraag-baar passief op hoogstens dertig dagen en het opvraagbaar
passief op meer dan dertig dagen. Vroeger was de dekkings-
verhouding voor beide passiva dezelfde. In onderstaande
tabellen worden de nieuwe vrhoudinen vergeleken met
de oude. Zoals bekend, wordt de dekkingsverhouding ver-
kregen door de thesauriemiddelen, de verleende daggeld-
leningen en het overheidspapier te stellen tegenover het
opvraagbaar passief.
TABEL
T.
Dekkingsr’erhouding aoor het opeisbaar pass iet op
hoogstens
30
dagen.
(in pCt)
Totale
ckkings-
Minimum schat-
Soort banken
verhouding
kistpapier
Oude
nieuwe
oude
nieuwe
Gespecialiseerde banken
..
50
50
40
30
Regionale banken
.
‘…….
50
50
40
20
Banken van middelmatige
grootte
…………….
60
60
48
40
Grootbanlçen
…………
65
65
52
50
TABEL
II.
.Dekkingsaerhouding’
900F’ het apeisbaar passief
op meer dan
30
dagen en maximaal
,2
jaar.
(in pCt)
Totale clekkings- Minimum schat- Soort banken
verhouding
kistpapier
oude
nieuwe
Oude
nieuwe
Gespecialiseerde banken
.
50
50
40
Regionale banken
50
50
40
niet
vette- telijk
be-
paald
Banken van middelmatige
grootte
…………….
60
50
48
Grootbanken
…………
65
50
52
Hieruit blijkt, ‘dat:
de oude totale dekkingsverhouding gehandhaafd
blijft voor de opeisbare passiva op hoogstens dertig dagen.
De minimum-dekking in schatkïstpapier werd alleen beter
aangepast aan de thesauriegewoonten van de resp. soorten
banken;
de totale dekkingsverhouding voor de opeisbare
passiva op meer dan dertig dagen en maximaal twee jaar
werd verlaagd vooi’ de banken van middelmatige grootte
en de grootbanken.
2. De. aard van het overheidspapier, dat in de dekkings-
verhouding mag worden gerekend, werd aanzienlijk ge:
w’ijzigd. Volgens het oude reglement kwam enkel in
aanmerking het slieciale schatkistpapier met ofwel vier
maanden, ofwel één jaar looptijd. Het nieuwe reglement bepaalt, dat voortaan de dekking mag worden verzekerd
door gewone ter beurze genoteerde schatkïstcertificaten of kashons door publieke credietinstellingen uiigegëven
onder waarborg van de Staat. Voor de dekking van passiva
op hoogstens dertig dagen mag dit papier nochtans niet
meer dan di’ie jaâr te lopen hebben behalve voor de
regionale banken, waai’ de looptijd vijf jaar mag bedragen.
Deze laatste termijn geldt voor alle banken, indien het
opeisbare passiva betreft op meer dan dertig dagen. Bij
uitvoeringsbeslissing van 11 October 1949 werd door de
Bankcommissie reeds toegestaan de- 4 pCt Schatkist-
certificaten 1949, die in October jl. werden uitgegeven,
voor het volledige percentage in de dekking van laatst
vermelde passiva op te nemen. De overschakeling van de
oude speciale schatkistcertificaten naar overheidspapier
met langere looptijd zal verder geleidelijk moeten ge-
schieden.
Wat zijn nu de onmiddellijke gevolgen voor de geld-
markt van de verlaging van de rentevoeten eensdeels en
het ‘nieuwe reglement van de bankeommissie anderdeels?
In de eerste plaats wordt dc banken de mogelijkheid ge boden uitbreiding te geven aan hun credietverlening aan
de privaateconomie ingevolge de vermindering in de
dekking van opeisbare passïva met meer dan dertig dagen
en hoo
g
stens twee jaar looptijd. –
In .e tweede plaats zal een goed gedeelte van de
bankactiva aanzienlijk meer gaan opbrengen. De speci-
ale schatkistcertificaten öp vier maanden en één jaar
brachten inderdaad slechts respectievelijk”/
16
en
11/
17
–
16 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
921
pCt op, terwijl het gewone schatkistpapier met maximaal
drie jaar looptijd op koers 3,85 pCt en terugbetalings-
premie in de rente gerekend nagenoeg 4,10
pCt
opbrengt.
Naargelang het speciale schatkistpapier wordt vervangen
door nieuwe schatkistcertificaten met langere, looptijd zal dientengevolge ook de last van de openbare schuld
stijgen. In elk geval zal een vervanging door de banken
van papier met korte looptijd door papier met lange
looptijd een consolidatie van de bij hen ondergebrachte
vlottende staatsschuld betekenen. In de derde plaats zal
de kost van het bankcrediet worden verlaagd ingevolge
de wijzigingen van de rentevoeten op de geidmarkt (Na-
tionale Bank en II.W.I.). In dit verband moet tevens
worden aangestipt, dat in de jongste maanden het bank-
crediet minder scha.rs was geworden bij zover, dat er
tussen de banken een toenemende concurrentie tot ver-
krijging van dehiteuren was ntstaan, die vanzelf reeds
betere voorwaarden voor de debiteur had medegebracht.
Die ontspanning bij de banken is begonnen rond de maan-
den Juni-Juli, eensdeels ingevolge, een toeneming van
de deposito’s en anderdeels ingevolge een verminderde
credietvraag
en
bijzonder een verminderde behuttiging
van toegestane credietlijnen.
In tabel III worden de laatst bekende gegevens omtrent
de toestand van het totale Belgische banksysteem ver-
geleken met de toestand op vroegere tijdstippen.
TABEL III.
Toestand
çan
het totale Belgische baiksysteenz.
(in mln
frs)
Actief
Dec.
Maart,
Juni
Aug.
1948
1949
1949
1949
Thësaurie ……………..5.181
4.891
‘
4.109
3.781
Cred. Overheid …………33.589
32.148
34.247
34.777
Cred. privaateconomic, wo.:
23.116
23.130
23.842
24.597
handeiswissels ……….
5.962
6.142
6.899
7.958
prolongaties
en voorschotten
01)
effecten ……….
‘
68o
696
697
657
diverse
debiteuren
12,491 12,402 12.354
12,116
accepten
…………..
j.983
3.890
3.891
3.866
Vastliggend …………..960
1.044
1.076
1.094
Totaal actief
…………
69.971
68.488
70.890
71.858
Passief
Totaal deposito’s,
wo.’
51.751
50.417
52.102
‘52.441
Vrije, op minder dan 30 d
45.487
45.473
47.486
47.643
vrije, op termijn
3,999
4.944
4.616
4.798
tijdelijk onbeschikbaar
. .
2.265
–
– –
Eigen
middelen
……….
4.481
4.597 4.734 4.738
Kap i.taalrnarkt.
Zoals
uit tabel IV
blijkt, is de hypotheekmarkt dit jaar
reeds
zeer
bedrijvig geweest.
.TABEL
IV.
Hypofheekinschrijingen
in
België, berekend
oolgens het bedrag’ can de geïnde rechten.
Maanclgemiddelde
Absolute bedragen in Index 1936-38
=
100
mln frs
1946
648,2
306
1947
742,1
351
1948
880
416
1949 le kwart
894,5
423 2e
,,
1.123,5
531
3e
,,
1.172,3
‘
554
Als oorzaken van die
evolutie kunnen wordeh aan-
gegeven: a. de verhoogde’ bouwactiviteit in de private
sector en b. de neergaande conjunctuurbeweging, die bij
de aanvang van de depressie normaal een stijging van de
hypotheeknerriingen meebrengt.
Op de obligatiemarkt bleef de stemming vast. De rente-
voet liep opnieuw terug, vooral bij de staatsrenten
en de
industriële obligaties. De verruiming van de markt gaat
verder. Bewijze hiervan het succes van de nieuwe staats-
lening. In zijn geheel werd voor 8.300 mln frs ingeschreven.
Hiervan werd 2.780 mln frs opgenomen door de banken in ruil van speciaal kortiopend schatkistpapïer (zie over-
zic’ht geldmarkt), terwijl de rest met vers geld werd in-
getekend, hetzij door de publieke (4.500 mln frs), hetzij
door
le
parastatale instellingen (1.020 mln frs).
De aandelenmarkt is blijkbaar het animo van de deva-
luatiedagen kw’ijt. Gemiddeld w’erden in October nog iets
van een 41.000 stuks per dag verhandeld, tegenover ge-
middeld 63.000 in September.
Op te merken valt, dat de beursactiviteit toch nog
hoger ligt dan in de voorbije zomermaanden. lIet koerspeil
hield in October goed stand en in enkele rubrieken liepen
de’ koersen zelfs met 5 h 6 pCt op (gas en electriciteit,
steenkolenmijnen en voeding). De fondsen, waarvan de
dividèndverwachtingen dalende zijn, liepen enigszins
terug (metaal- en glasnijverheid). Over’ het algemeen
zijn de verwezenlijkte winsten op de in 1949 gepubliceerde
jaarrekeningen nog hoog, terwijl
uit
de winstverdeling-
staten eveneens is af te leiden, dat de practijk van interne
financiering bij de ondernemingen ietwat is verminderd
(zie tabel V). Dit alles is ongetwijfeld de beursactiviteit
ten goede gekomen.
In
heurkringen wordt verhoopt,
dat de opheffing van de schorsing van de termijnmarkt
–
een maatregel, die kortelings wordt verwacht
–
en
een’ mogelijk herstel van arbitragemogelijkheden met
het
buiteril.nd (o.a. met Parijs en Zwitserland) eveneens
zullen bijdragen tot een verruiming van de aandelen-
markt.
TABEL V.
Resultaten pan 525 belangrijke naathloze oennoot-
schappen.
Volgens jaarrekening Netto-winsten Tot. uitgekeerd Verh.
cliv./ in hoofdzaak betrok-
dividend
netto-winst
king hebbend op:
(in mln fx)
(in
pCt.)
1936/38 ……2.420,7
1.889,2
78
1946
……4.304,3
2.607,4
61
1947
…..
-.
6.119,7
3.345,2
55
1948
6.397,8
3.869,8
60
Bron: Krediethank.
Brussel.
‘
V. VAN ROMPUY.
GRAFIEK.
Woningbouw in Nederland.
(aantal woningen)
8.000
‘
7.000
–
6.000
4.000
v
v
~
1.000
,
1946
3947
1
948
=
3949
bg,nn,n g,idd,Id 3938
– – –
,I,,,id
g,rnlddeld 3938
Bron
:
C.133
STATISTIEKEN.
NATIONALE
BANK
VAN
ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen
îrancs).
=
Data
fi
:pI.
j
RJH
Pq
31 Dec. 1946
4.949,9
158,0 239,7
52.7
4.090,7
1.163,7
22 Oct. 1949
6.147,9
235.7
111,2
39,7
4.228,5 1.929,9
31
Oct. 1949
‘6.161,7
254,5
110,2
39,7
4.355,6
1.837,7
7 Nov.1949
6.161,2
254,4
111,5
39,7
4.297,1
1.896,2
.
‘Ji
li
,
922
,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 November 1949
I3ANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In millioenen francs).
c
Voorschotten
aan
de Staat
,.
Data
,
to
t
ct
td
(Jt4
.
‘6
0)O.
26 Dec.
1
946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
20
Oct.
1949
52.981
‘430.126
125.042 157.500
426.000
27 Oct.
1949
52.981
451.425
125.042
152.700
426.000
3 Nov. 1949
52.981
434.221
125.042
159.200
426.000
Bankbil-
–
Deposito’s
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26 Dec. 1946
721.865
63.458
765
62.693
20
0ct. 1949
1.204.233
128.201
196
126.387
27 Oct.
1949
1.218.697 143.047
‘
202
141.358
3 Nov.1949
1.238.198 136.757
209
134.333
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
Îerkorte balans op 14 November 1949.
Activa.
Wissels, pro-( Hootdbank t
messen en
schnldbrieven Bijbank
in disconto
Agentsch.,,
1.000,-
1.000,- )
Wissels, schatkistpapicr en schuldbrieven,
door de Dank gekocht (art 15, onder 4
van de Bankwet 1948)
…………….-
Scbatkistpapicr, door de Bank overgenomen
van de Staat der Ncderlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 . . . .
, I .800.000.000,-L-
Voorschot ten ( Iloofdbank t 136.828.559.39
)
in rell. crt
oponderpand
Bijbank
, 1.014.257,38
(mcl. belenin-
gen)
t.
Agentsch.
8.076.526,-
Op
effecten
enz ………
..144.869.387:85 ‘)
Op goederen en celen
..
1.049.954,82
11
145.919.342,77
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
………………….
..-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevoige overeenkomst van 26 Februari
1947
………………………….
..1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t
612.113.597,76
‘Zilveren munt enz…,,.
10.386.053,28 622.499.651,04
-Papier op het buitenland
t
317.687.300,-
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland
….
..
502.612.522,05
Buitenlandse betaal-
middelen
…………
..2.420.499,09
11
822.720.321,14
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen
….
…333.400.892,87
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
Fonds en voorzieningsfonds
.. ……….
..120.938.903,24
Gebouwen
en
inventaris
…………….
..2.000.000,-
Diverse
rekeningen
………………..
..202.490.978,59
5.549.971.089,65
l’asslva.
Kapitaal
…………………………
t
20.000.000,-
Reservefonds
……………………..
..15.333.335,71
Bijzondere
reserves
………………..
..61.674.999,18
Pensioenfonds
……………………..
..22.649.422,54
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
…………………………
..1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..,,
71.979.575,-
Bankbiljetten
in
omloop
(nieuwe uitgifte)
,,
2.941.639.095,-
Bankassignaties
in
omloop
…………
…..
262.207,09
Rekening courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist ……
t
660.704.412,88
‘s Rijks
Schatkist
hij-
zondere rekening ….
..
64 2.741.802,98
Geblokkeerde saldo’s ….2.1 49.234,83
Saldo’s
van
banken in
Nederland
……….
..39.226.109,51
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatieban ken en soortgelijkeinstellingen ,,
476.280.982,30
Andere vrije saldo’s ….
..338.181.392,48′
2.159.283.934,98
Crediteuren in vreemde geidsoort
……
,,
4.018.904,32
Diverse
rekeningen
………………….
251.629.948,04
t
5.549.971.089,65
‘) Waarvan
schatkistpapier
rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen
….
f
–
‘)
Waarvan aan Indonesie (Wet van 15
Maart
1933, Staatsblad no.
99)
……..
..34.259.225,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staatin hetverkeergebrachte muntbiljetten ,, 134.365.289,50
DE NEDFRLANDSCIIE ‘BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens).
-t
0)
0
).t0
WO
0
0
.0.00)
!’00’0’0
.
I.
0.0
.00.0
I0t0C0’I
0
I’oI
•
c,
Pt-‘1.
1
-____
30Dec.
‘461 700.876
4.434.786
100.816
153.109
2.744.151
3 Oct.
’49
621.695
337.721
292.546 144.298 3.020.723
10 Oct.
’49
i
621.840 332.787
372.974 143.976
2.974.934
17 Oct.
‘
1
621.989 351.990
351.252
145.480
2.943.039
24 0ct. ’49
1
622.129 353.506 359.417
166.702 2.938.219
31
Oct.
’49
622.225
338.943 372.485
163.312 3.006.500
7 Nov.’49
622.363 331.033
404.259.1
141.416 2.967.889
14 Nov, ’49
1
622.450
317.687
505.033 145.919
2.941.639
Saldi In rekening courant
te
–
,
I0t
Iw0)u
.0
0)
t
0
)in
.’0o
I.g5’B
000
1/)
tflQ._0)
00,
.
te
z
1-040.0
‘
‘
i
I’
0
–
3flDec.’461
3 Oct.
’49
1
389.519
364.914 2.259
42.306
471.392
548.127
tO
Oct.
’49
1
473.694 376.228 2.248
36.527
458.895
598.314
17 Oct.
’49
1
502.779 421.099
2.245
53.685
441.528
556.448
24
Oct.
’49
1
531.000
440.389
2.246 64.586
419.078 539.934
31
Oct.
’49
547.866
539.474
2.184
.33.807
411.303 433.797
7 Nov. ’49
1
608.253
.539471
2.142
.50.773
414.425
440.545
14 Nov. ’49
660.704
642.742
2:149
39.226
476.281 338.181
NAT1ONALE BANLCVAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs)
‘te
0)
0
0000
0
.0
–
.
,
.
.
‘.
Cd
504
‘i0
0
‘.
‘
16 Sept.
1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
13 Oct.
1949
31.396 10.045
1.383
9.285
230
906
20 Oct.
1949
31.581
10.509
1.559
8.010
301
957
27 Oct. .
1949
31.542
9.256
1.569
7.695
345
973
3 Nov.
1949
31.551
8.900
1.570 9.544
553
749
8 Nov.
1949 31.551
8.858
1.638
9.623
349
738
Rekening
courant
saldi
–
0
tit
.t0.
’00
,0
‘0
1
0
040
1.400
C
.0
0)00
0
0
te…
,
CI)
0
1
16
Sept.
1948
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
13 0ct.
1949
915
97.825
87.100
921
1.779
6.491
20
Oct.
1949
915
96.681
86.203
1.182
1.926
1
6.159
27 0ct.
1949
915
95.910
85.995
804
1.722
1
5.520
3 Nov.
1949
915
97.048
87.361
739
1,467
1
5.366
8 Nov.
1949
915 96.821
87.002
630
1.480 5,415
IN- EN UITVOER VAN BELGIE
1),
–
Invoer
.
Uitvoer
Saldo
–
Maand Gewicht
Vaarde
Gewicht
Waarde
Waarde
in dui-
in mil-
in dui-
in mil
in mii-
zenden
lioenen
zenden
I
lioenen
lioenen
tonnen
francs
tonnen
frans
francs
Maandgem. ’36/38
2.868
2.019
1.912
1.859
–
160
Maandgem. ’47
. .
2.322
7.130
1.070
5.138
-1.992
Maandgem. ’48
. .
2.432
1
)
7.293
1
)
4.258
6.177
2
)
-1.116
2
)
Jan.
1949..
2.111
6.580
1.088 6.138
–
442
Febr.
‘
1949..
2.292
6.513
1.137
6.737
+
224
Maart
1949.
.
2.338 7.155 1.274
7.643
+
488
April
1949.
.
2.284′)
6.719′)
1.149
1
)
7.103′)
+
384
1
)
Mei’1949..
2.536′) 6.905′) 1.197′)
7.183′)
+
278
1
)
Juni
1949..
2.396
1
)
6.751
2
)
1.229
2
)
7.432
1
)
+
681
1
)
Juli
1949.
.
2.241
6.234 1.234
7.060
+
826
Aug.
.
1949..
2.268
6.498
1.189
6.153
–
345
‘)
Bron:
,,Statistisch
Bulletin”
van
het
Nationaal
Instituut
voor de Statistiek.
‘)
Gecorrigeerde gegevens.
G RAFOLOOG
H. LANOOY
–
ROUERDAM
PSYCHOL. ADVIEZEN
J. Luykenstr. 6, Tel. 50199
Fa. A. 0. Beuth van
Wiekevoort Crommelin
Amsterdam-Z. Tel. 25410
Corns v. d. Lindenstraat 22
Verzekeringadviseurs.
LOD. S. BEOTH
specialist Gezins- en Oude-
dagsverzorging.
Adviezen inzake:
Pensioen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.
Organisatie Bedrijfs- en Onder- nemingspensioenfondsen.
Aanvullingen normalisatie van
bestaande regelingen.
DE E.-S.B. VOOR
PERSONEELS-
ANNONCES
r +
AMSTERDAMSCHE BANK
N.V.
–
INCASSO-BANK
N.V.
MAANDSTAAT PER 31 OCTOBER 1949
ACTIEF
1
PASSIEF
Kas,
Kassiers
Kapitaal
f
70.010.000,00
en Daggeldle-
ningen
t
28.732.271,43
Reserve
,.
33.500.000,00
Nederlands
Bouwreserve
6.000.000,00
schatkistpapier ..
782.1 14.900,00
.Deposito’s op
Ander over-
termijn
•.
87.393.581 .63
heidspapier
•,
30.593.269,60
Crediteuren
939.942.225,18
Wissels
,,
4.561.482,05
Geaccepteerde
Bankiers in bin-
wissels
115.209.90
nen
en
buiten-
land
.56.585.941,73
Diverse
rekeningen
,,
50.839.539,16
Effecten en syn-
–
dicaten
5.005.823.08
Prolongatiën en voorschotten
tegen Effecten ,,
22.119.152,85
Debiteuren
,,
236.587.398,19
Deelnemingen ,,
15.500.316,94
Gebouwen
,,
6.000.000,00
f1.187.800.555,87
fl.187.800.555,87
Vacafteres
4
Bij de ‘
Centrale Accountantsdienst, van hét Miffisteile van FInanciën
worden gevraagd
ACCOUNTANT
(lidmaatschap NIVA of VAGA)
ADJUNCT-ACCOUNTANT
(vakdiploma’s NIVA, resp. Studie Econ. Hoge- school of acte M.O. Boekhouden resp. S.P.D.)
ASSISTENT
(Middelbaar onderwijs en practijkdiploma
Boekhouden).
Geboden wordt een interessânte werkkring met een veel-
zijdig karakter. Salariëring volgens Rijksregeling ge-
baseerd op bereikte studieresultaten en in de beroeps-uitoefening vérkregen ervaring.
Sollicitaties met – volledige vermelding van verworven
diploma’s en afschrift van getuigschriften, te richten tot de
CENTRALE PERSONEELSDIENST
BINNENHOF 4
TE ‘S-GRAVENHAGE
onder motto: G/Fiac.-51 en vermelding van de letter
der functie, waarvoor men solliciteert.
Groot Levensmiddel-merkartikel bedrijf te Utrecht
zoekt zelfstandig, zeer ervaren, representatief
EXPORT VAKMAN
voor het verder uit’buwen von de’ export van
groente- fruit- en visconserven
e.do
naar voornamelijk
Gr. Brittannië
en Dominions, U.S.A. etc.
Voor ambitieuze kracht van 30-35 jaar met
initiatief en zo mogelijk buitenlandse relaties
ligt een ruim arbeidsveld open. Eventueel komt
vitale oudere pushing figuur in aanmerking ter
opleiding van met hem te kiezen jongere kracht.
Aanvangssalaris tot t 6.000,— per jaar, al naar
verkregen ervaring en elders bereikte resultaten.
* Op stipt vertrouwelijk gehouden brieven
volgt c.q. kennismaking met daarna ps>’-
chotechnische test.
Brieven onder No. D-5822 Ach’. Bur.
ALTA, Utrecht
DRS ECONOMIE
26 jaar; 2 jaar pract. ervaring (accountancy), kennis
moderne talen, ambitie voor wetensch. werk, zoekt pas
sende werkkring.
Er. onder no. ESB 1561, bur. v. d. blad, Postbus 42,
Schiedam.
JONG ECONOOM
27 jaar, academisch gevormd, met bedrijfseconomische
ervaring, grondige kennis bedrijfsadministratie, met
uitgesproken commerciële en organisatorische aan-
leg, zoekt een hem passende functie in het bedrijfsleven.
Er. onder no. ESE 1567, bur. v. d. blad, Postbus 42,
Schiedam.
• Bij de
NalionaIe Levensverzekering-Bank
N.V.,
Schiekade 130, Rotterdam, vaceert de functie van
CHEF.
van de
Juridische âfdeling
Vereisten: Mr. in de Rechten of candidaat-
notaris met ruime ervaring op juridisch en fiscaal
gebied.
Uitvoerige brieven omtrent levensloop en ver-
richte werkzaamheden te richten aan de Directie.
DEZE WEEK:
–
‘, ..
.
Marshall en Hoffman:
De welvaart van West-Europa
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINGS.
–
Abonnementsprljs
f
15.— per jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
Veillngsvereniging Rrabbendijke en Omstreken
te Krabbendijke (Z.)
zoekt voor epoedige in-
diensttreding een
nieuwe
Di RECTEU K.
Vereisten: Ruime algem. ontwikkeling. Represen-
tatief. Aanleg en ervaring op commerciëel en orga-
nisatorisch gebied. In staat en gewend leiding te
geven aan personeel. Goede omgangsvormen met
.telers en kopers. Kennis van boekhouden, admi-
nistratie, correspondentie. Ondernemingsgeest en
tact om de ontwikkeling van het bedrijf op Coöp.
grondslag in jong fruitcentrum krachtig te be-
vorderen. Voor ambitieuze- kracht gôed betaalde
levenspositie.
Nieuwe ambtswoning beschikbaar.
Eigenhandig geschreven brieven vermeldende
ding, verlangd salaris enz. v66r 25 Nov. a.s. bij inlichtingen over levensloop, godsdienst, oplei-
,de secretaris van het Bestuur. Adres: . Middel-
burgsestraat 22, Goes.
‘UITGIFTE
van f 1.500.000-
3’/2
pCt.
*
20-JARIGE OBLIOATIN
in stukken van
f 1000..
aan
toonder, ten laste van de
N.V. VEREENIGDE GLASFABÎUEKEN.
(UNITED GLASSWORKS)
gevestigd te Schiedam
tot de koers van
101 Oct.
envan
f
800.000.-
GEWONE AANDELEtN
N.V.
NATIONAAL
BEZIT
VAN
*ANDEELEN
VEREENIGDE. GLASFABR1EKEN
gevestigd te Schiedam
In stukken van
f 500.-
aan toonder, voor een vierde
delende in de resultaten over het boekjaar 1949 en ten
volle delende in de resultaten over volgende boekjaren,
tot de koers van
105 pCt.
De INSCHRIJVING op beide uitgiften zal zijn open-
gesteld op
MAANDAG 21 NOVEMBER 1949
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
bij de kantoren van ondergetekende te ROTTERDAM,
AMSTERDAM, ‘s GRAVENHAGE en SCHIEDAM;
op de voorwaarden van het prospectus.
De inschrijving op de voornelde
AANDELEN
zal
uitsluitend openstaan voor houders van gewone aandelen,
N.V. Nationaal Bezit van Aandeelen Vereenigde Glas-fabrieken en aandelen N.V. Vereenigde Glasfabrieken.
Prospectussen, inschrijvingsbiljetten en exemplaren van
de Trustacte zijn verkrijgbaar bij de kantoren van
inschrijving, evenals de statuten en jaarverslagen over
1948 van beide vennootschappen.
ROTTERDAMSCHE BANK
N.V.
Economisch – Statistische
Berichten
Grote Europese fabriek
van vracht- en autobuschassis
–
zoekt
IMPORTEUR VOOR NEDERLAND
In- en uitvoer reeds goedgekeurd.
–
Brieven onder No. R-5831 . -Adv. Bur. ALTA, Utrecht
Vraag
en
Aanbod inzake Kantoorbehoeften, I3randkasten, Machines
Gebouwen, Industrieterreinen, en.
A’dam aangeb. vSér-oor-
logs
CONTINENTAL
1
Adverteer in 1
1
‘
SCHRIJFMACHINE
pr. St., met brede wagen,
deze rubriek.
J
1
1350. Br. onder no.
ESB
1563, bur. v. d. bi., Postbus 1 42, Schiedam.
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (
W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent. Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar;
voor België/Luxemburg f
28.-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs hij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
‘ –
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) f
26,—,
overige landen /
28,-
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het katenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
AJ)VEItTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roetants, Lange Haven rr, Schiedam (Tèlefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures ” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs,