AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Econo
M
–
*
isch
,
-wS t
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ÈCONOMISCH. INSTITUUT
33E
JAARGANG
WOENSDAG 8 SEPTEMBER 1948
No. 1635
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. c’an Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versihelen.
Geges’ens os’er adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde c’an dit nummer.
INHOUD:
Blz.
1′
De artikelen van deze week ………703
Sommaire, summaries
…………….703
Amerikaans-Nederlandse industriële samenwerking
door Mr H. Albarda ……………………..
704
Het Europese Flerstel Programma en de internationale
taak der vakbeweging
door H. Oosterhuis ……..
706
De recente ontwikkeling der Belgische loonpolitiek
door Jean Leclercq
…………………….
-. 709
De jongste ontwikkeling in de export van onze ka-
toenen manufacturen (1)
door Dr W. T. Kroese ..
710
Aantekeningen:
Europa:
Oost
en
West
…………………………
713
liet
pond
en
iie
dollar
…………………………
713
London
Letter
door Harold Wincott ……..
714
Internationale
notities:
–
liet
Belgische
wonIngbouvprograinma
…………..
716
Ontvangen
boeken
en
brochures
…………….
716
Geld- en kapitaalmarkt
……………………..
716
Statistieken:
iiankstaten
………………………………….
717
W’erkloosiiehd
iii
Nederland
………………………
718
Werklooslieki
iii
België
…………………………
718
Stand
van
‘s Rijks
Kas
…………………………
718
–
Enige in(lexcijfers van
do industriële productie In
België
718
Enige Indoxeijfers
van
iie industriële protliictie iii Neder-
land
……………………………………..
719
In-
en
uitvoer
van
Nederland
……………………
710
IiI
en
uitvoer
van
België
……………………….
710
Indexeijfers van lonen volgens regelingen in Nederlan(I
. .
710
Kolenpositie
van
België
…………………………
719
DEZER DAGEN
Familiefeest in Nederland. Wie, een ogenblik uit de
kring tredend, over de grenzen naar buiten keek, kon soms
eenzelfde haast genoeglijke huivering niet onderdrukken,
als men kan gevoelen ‘s winters in een gezellig huis, ergens
in de palder. Maar in Nederland was het goed; .de burgerij
draafde naar de bezienswaardigheden juichensgereed. Op het hoogtepunt van het feest,
zoals
het in een goed samen-
zijn past, viel de ernst van een levend woord. Het was de
schone feestgave van de jonge Koningin, die, hoogste
vondst van de klassieke wijsheid, zichzelf getrouw bleef.
1-let familiefeest werd plechtigheid; de inhuldiging, hul-
diging.
Zo werd in Nederland in 1948 de Kroon overgedragen en
aanvaard op een wijze, die, wie het hoorde of zag, iets
meegaf van zuivere trots en vertrouwen. Wij zullen het
nodig hebben.
Aan het einde van de regeringsperiode van Koningin
Wilhelmina stonden de Staten-Generaal voor de beslissing
over het ontwerp tot wijziging van de Grondwet. Hoe
dacht men over de grondvorm, waarboven de Kroon zou
prijken? Twee meningen vooral stonden tegenover elkaar.
,,Het einde zal de last dragen”, is de ene; ,,I-Iet einde
kroont het werk”, de andere. ,,Finis corortat opus”, aldus
oordeelde meer dan de vereiste meerderheid van de volks-
vertegenwoordiging; de gron dwetswij ziging werd aanvaard
als een,noodzakelijke stap, wilde een goed einde berdikbaar
blijven. Koningin Wilhelmina tekende het goddgekeurde
ontwerp, daags vÔôr haar aftreden, als sluitstreep onder
haar bewind.
Wat heeft Nederland, tot het huisgewaad teruggeke’erd,
te redderen? In belangrijkheid steekt geen probleem. het
Indonesische naar de kroon. ,,Facile princeps”, vanzelf
sprekend als eerste, – als zorgenkind – komt de Republiek.
Wat daar gebeurt, wordt duidelijk; wat gebeuren zal, niet.
Zo ook voor Duitsland. In de afgelopen dagen, toen
hiemaiid in Nederland zich daarom wenste te bekreunen,
scheen bovendien het traditionele ,,met welslagen be-
kroond” te gelden voor de Moskouse onderhandelingen.
Thans zouden de locomotieven, die het einde van de blok-
kade van Berlijn aankondigen, onder stoom staan, maar de
verhitting op andere punten is heviger en minder belovend.
Wel zal de Staat West-Duitsland zijn bestaan beginnen,
wel sloot Nederland een uitgebreid handelsverdrag met
Bizonia, maar de ondergrond blijft week; het is er verre
van dat de kap op het dak staat.
Intussen gaat het plaatsverwisselén in de trieste stoet
der Franse eerste ministers en voormalige eerste ministers-
voort. Moeten zij ijiet de indruk krijgen, als télkens opnieuw
de vraag wordt gesteld, wie tot ‘s lands bestuur zal aan-
treden, dat zij met de narrenkap worden getooid? lroef
bestel voor een historische democratie, droef bestel, ôék
voor de Westelijke Unie. ,,Moed, en nog eens moed”:
het zijn woorden van een Frans parlementariër; in Ne-
derland vraagt men er ook beleid en trouw bij.
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
E
C
ZEMBC
0
__ I
,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
HOOFDKANTOOR TE
VLÂARDINGEN
De betekenis van het sparen in Nederland,
Engeland en de Verenigde Staten
vordt uitvoerig belicht in de binnenkort
verschijnende September-aflevering van het
Economisch-
Statistisch
Kwartaalbericht
Research uitgave, van
het Nederlandsch Economisch Instituut
Jaarabonnementen f6,50
EE
‘
voor obonné’s
E.-S.B.
f5,-
Telefoon
38340,
Rotterdam
Giro no.
8408
r _
.11
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo . Hengels
ZOUfZIEDËRIJ
Fabriek van.
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
ROTTERDAMSCHÈ
BANK
225 VESTIGINGEN’
IN NEDERLAND
FINANCIERING
VAN
IMPORT-
EN EXPORT-
TRANSACTIES
0C$
,,
Behandeling van alle
bank2aken
* *
,3ezorging van alle
assurantiën.
R. MEELS & ZOONEN’
BANKIERS EN A5SURANTIE-MAKELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM .
‘
S-GRAVENHACE
DELFT
–
ScHIEDAM
–
VLAARDINGEN
Ook voor. Beschikbaze Krachten is een annonce in
,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen
weg. Annooces, waarvan de, tekst ‘s Maandags In ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
instituut voor Sociale Wetenschappen
Nieuwe mondelinge
cursussen
NED.
en
IND. RECHT
(univ. ex.)
M.O. ECONOMIE
MODERNE BEDRIJFSADM.
De cursussen worden gegeven:
Economie: ‘
s-Graven-
hage, Rotterdam, Amsterdam, Arnhem, Eindhoven,
Groningen, Haarlem, Heerlen, ‘s-Hertogenbosch,
Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Tilburg en Utrecht.
Ned. en md. Itecht:
Amsterdam en s-Gravenhage.
Moderne Bedrijfsadministratie: ‘
s-Gravenhage, Rotter-
dam, Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Leiden en Arnhem.
Prospectus en inlichtingen:
‘s-Cravenhage, Wassenaarseweg 39 d,’ Tel. 775382
‘7
S
‘
8 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
703
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Mr H. Alberda,
Arnerikaans-Z’,ederlandse industriële samen-
werking.
Aantrekking vad buitenlandse en met name Amerikaanse
investeringen in onze industrie stuit op vele moeilijkheden:
de politieke en economische situatie in Europa, de econo-
mische ont’ikkeling in Nederland, onze economische en
fiscale politiek, het gebrek aan ervaring met een dergelijke
aantrekking. Inzake de algemene Europese situatie kan
Nederland natuurlijk weinig
e
doen. Zelf moet het echter
paraat zijn, daar een vrij snelle opklaring van de politieke
hemel altijd mogelijk is. Buitenlandse ondernemers zijn
vooral geïntei’esseerd in de mate van vrijheid van het
bedrijfsleven, de mogelijkheid van natiônalisatie, de
belastingdruk en de sociale w’etgeving. In het algemeen
moeten de in Ndderland geldende maatregelen aan de buitenlandse ondernemers zo helder mogelijk samen-
vattend worden uiteengezet, terwijl ze tevens zo soepel
mogelijk moeten worden toegepast.
H. Oostorhuis,
Het Europese Herstel Programma en de inter-
nationale taak der oakbewegng.
De vakbeweging der E.H.P.-landen heeft zich in een
tweetal conferenties te Londen – in Maart en in Juli jl. –
beziggehouden mef het vraagstuk vn Europa’s econo-
misch herstel in het kader van het Marshall-plan. In beide
conferenties was de achtergrond der discussies de over-
tuiging, dat de econorniscl)e toestand van Europa veront-
rustend is, dat het kort dag is,
,
en dat de vakbeweging
in het herstelproces en belangrijke taak heeft te
vervullen; vastgesteld werd, dat de Amerikaanse hulp-
verlening geen onaannemelijke voorwaarden bevat inzake
inmengiitg in binnenlandse aangelegenheden. Inmiddels
ziet de vakbeweging in de hulpverlening meer dan een
tijdelijke maatregel; zij houdt het oog gericht op duurzame
economische samenwerking in Europa ook na Juni 1952.
Jean Lcclercq.
De recente ontwikkeling der Belgische
loonpolitiek.
Eind 1947/begin 1948 waren er voor de Belgische loon-
politiek twee hepalende elementen, nl. de hoge kosten
van levensonderhoud en het einde van de hoogconjunctuur.
In verband hiermede kwam op de Nationale. Arbeids-
conferentie van Maart jI. naar voren, dat de door de werk-
nemers gevraagde algemene loonsverhoging van 5 pCt
niet aanvaardbaar was. Dit standpunt w’ordt momenteel
nog ingenomn; het loonprobleem is thans in handen van
paritaire commissies, die bedrij t’s taksgewij ze rechttrekking
van het loonpeil ten doel hebben. De beslissingen der
commissies worden door de,Overheid gecontroleerd.
Dr
W.
T. Eroese,
De jongste ontwikkeling in de export oan
onze katoenen manufacturen (1).
1-let is momenteel nog niet mogelijk om een voorspel-
ling te doen omtrent de wijze, waarop Nederland zich
in de naaste toekomst op de internationale manufacturen-
markt zal handhaven; gedetailleerde kostprijsgegevens
uit de verschillende met ons concurrerende landen zijn
niet beschikbaar. Vel is het mogelijk om, zonder oogmerken
vdn prognose, de huidige situatie onzer katoenindustrie
te analyseren. Vast te stellen is, dat deze industrie nog in
het stadium der rehabilitatie verkeert. De deviezen-,
behoeften voor
machines
in de katoen-, linnen- en rayon-
industrie belopen voor 1948 1
36,2
mln. Een moeilijkheid
is, dat ruim 45 pCt van de dooi Twente en Brabant be-
nodigde valuta tot d ,,hard-currency”-categorie behoort.
Wat de
g’ondstoffen
betreft: ruwe katoen komt voor
minstens 60 pCt uit dollargebieden; katoenen garens
lijden onder het uitvallen van Engeland als historisch
leverancier, waardoor eveneens de deviezenpositie wordt
bêlast.
SOMMAIRE.
Mr H. Alharda,
La coopération, industrielle entre les Pays-
Bas et les Etats-Unis. –
Les investissements américains d’après guerre aux
Pays-Bas ne sont pas encore considérables. Aussi une
extension est désirable et parfaitement réalisable. Mais
il est d’une importance primordiale que le régime de
politique économique actuellement en vigueur aux Pays-
Bas soit clairenient et méthodiquement expliqué aux
américains, et que son application fasse preuve d’une
certaine souplesse.
H. Oosterhuis,
Le Programme de 1edressement de l’Europe
et le rÔle internatiônal des syndicats.
Le mouvement’ syndical des Pays Marshall a acueilli
favorablement, iendan.t les deux conférences de Londres,
l’entrée en vigueur du P.R.E. comme une condition impor-
tante du redressement économique de l’Europe et s’est
déclaré prét â
y
donner toute .sa collaboration.
Jean
Leclercij,
L’érolution récente de la politique des salaires
en Belgique.
La base de la politique belge des salaires consiste actuel-
lement dans la conviction qu’une augmentation générale
des salaires est indésirâble, vu que la conjoncture de pros-
périté est passée. Toutefois un ajustement des salaires, dans
certaines branches, qui manifestent’ un retard par rapport
â ceux payés dans les autres industries,, doit être réalisé.
Dr W. T. Kroese,
L’éoolution récente de l’exportation
néerlandaise de l’industrie cotonnière.
L’industrie cotöniiière néerlandaise se trouve toujours
dans le stade de redressement. Les dernières entraves
l’exportation ne furent supprimées qu’t la fin de 1947.
Le problème le plus important est celui des devises. En
effet, l’indugtrïe cotonnière dépend de la zone dollar,
tant en ce qui concerne l’acquisition des machines que
l’achat des matières premières.
SUMMARIES.
Dr H.
Albarda,
Industrial co-operation between the United
States and the 1Tethe7.lands
Up to now postwar American investments in the Dutch
industry have been rather small. A considerable increase
would be both desirable and possible. An important
condition for such an increase is that Americans get
a dear pict1re of the principles of the present Dutch
economie policy. In addition the existing Government
controls would have to be applied’ as smoothly as possible.
H. Oosterhuis,
E.R.P. and European Trade Unions.
During two London conferences the trade unions of the
E.R.P.-counti’ies have applauded the coming into operation
of ,E.R.P. They are ready to give their full support
to E.R.P.
attempt at securing European economie recovery.
Jeaii Lecicrcq,
Recent deoelopnzents in Belg ian wages policy.
Postwar economie prpsperity in Belgium seems now to belong to the past. Therefore the main principle of wages
policy is that general wage increases are impossible.
rrl
ere
is, however, every reason for an adjustment of
those wages w1ich are lagging behind in comparisonwith
other branches of industry and trade.
Dr
W.
T. Kroese,
The Dutch eport of cotton goods (1).
The Dutch cotton industry finds itself still in the phae
of rehabilitation. Only in the last months of 1947 all
export restrictions were abolished. The mast important
problem is •the dollar scarcity. Both machinei’ies and raw
materials (raw cotton and cotton yarns) have to be
imported mainly from the dollar area.
704
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
AMERIKAANS-NEDERLANDSE
INDUSTRIËLE SAMENWERKING.
Nederland was tot de jongste oorlog een kapitaaikrachtig
land, dat in de middelenbehoefte van Overheid en bedrijfs-
leven over het algemeen gemakkelijk kon voorzien en
bovendien in staat was in belangrijke mate kapitaal te
exporteren.
Aan het aantrekken van buitenlands .kapitaal bestond
zodoende weinig of geen behoefte. Stichting van onder-
nemingen of deelneming daarin door buitenlanders kwam
van tijd tot tijd voor, doch deze directe investeringen
hadden geen grote omvang aangenomen. Zij kwamen
voornamelijk
1
van Duitse en Belgische, daarnaast ook een
enkele maal van Engelse en Amerikaanse zijde. Het ini-
tiatief voor deze directe investeringen ging in de regel uit
van de buitenlandse belanghebbenden en de nodige stap-
pen werden door henzelf genomen. Dit kon ook gemak-
kelijk, omdat zich bij de vestiging van een onderneming
destijds weinig problemen voördeden. De belastingdruk
was laag, stichting en uitbreiding van fabrieken waren
niet aan vergunning onderworpen en het betalingsverkeer
met het buitenland was vrij. Men behoefde bij het over-
wegen van de vestiging van een fabriek in Nederland dus
vrijwel uitsluitend aandacht te beteden aan de, bedrijfs-
economische aspecten daarvan.
Hoewel men in die tijd, vooral met het oog op de werk-
loosheid, de vestiging van buitenlandse bedrijven in Neder-
land in de regel zeker gaarne had gezien, kan niet gezegd
worden, dat systematisch werd getracht die vestiging te
bevorderen. Waarschijnlijk lag hieraan bewust of onbe-
wust de redenering ten grondslag, dat het particuliere
initiatief voldoende actief was om de mogelijkheden, die
zich op industrieel gebied voordeden, te benutten. Hoewel
deze redenering zeker niet geheel juist was (het kan niet
worden ontkend, dat het particuliere initiatief van tijd
tot tijd kansen ongebruikt heeft gelaten), paste zij in
de geest van de tijd en werd zij dikwijls door de feiten
gerechtvaardigd. Immers, bij de toenmalige relatieve
overvloed aan goederen en de daarmede gepaard gaande
scherpe concurrentie was hetzeker niet zo, dat de winst-
mogelijkheden voor het opscheppen lagen. Men moest
zich met een nieuw; bedrijf met moeite een plaats vêroveren
en hij de onvermijdelijke kinderziekten, welke een der-
gelijk bedrijf altijd heeft door te maken, betekende dat
in de regel een lange periode van onvoldoende rentabiliteit
of van verlies. Zeker werden van tijd tot tijd door de
ontwikkeling der techniek grote winstkaRsen geboden
(men denke bijv. aan kunstzijde, gloeilampen, radio-
toestellen en, wat Nederlands-Indië betreft, aan de
aardolie), maar ook in die gevallen was het risico niet
gering. Dit risico vloeide in de eerste plaats voort uit/de
snelle ontwikkeling der techniek, welke een voortdurende
aanpassing van de productiemethoden en vernieuwing
van het machinepark nodig maakte; in de tweede plaats
uit de grote, soms ,,goldrush”-achtige concentratie van de ondernemersactiviteit op de niemve, veelbelovende
takken van bedrijf, welke dikwijls leidde tot te sterke
uitbreiding der productiecapaciteit en zodoende tot hftige
terugslaen. De geschiedenis der grote ondernemingen
legt daarvan dikwijls sprekend’getuigenis af. Men lehoeft
bijv. slechts het Gedenkboek van de Koninklijke, dat
tevens een beeld geeft van de ontwikkeli.ig der aardolie-
nijverheid in haar geheel, er op na te slaan, om te zien
welke ups en downs werden meegemaakt vôôr een ineer
stabiele basis bij de exploitatie van nieuwe ondernemingen
op dit terrein was verkregen. –
Gvolen Qan de jongste oorlog..
Door de Tweede Wereldoorlog is de situatie in ons land,
evenals in verschillende andere landen, sterk veranderd.
Onze industrie heeft door .vernietiging en• achteruitgang
veel geleden; zij is op vele punten bij de ontwikkeling der
techniek.achtergehleven en door het uitvallen van Duits
–
land als leverancier van -i.rele halffabrikaten, eindproduc-
ten, machines en gereedschappen zijn de hiaten in het
industriële apparaat sterk aan de dag getreden. Mede
door de grote achterstand in de goederenvoorziening zijn
dus wel tal van nieuwe mogelijkheden tot uitbreiding van
oude en stichting van nieuwe bedrijven ontstaan. 1-lierbij
stuiten wij echter op gebrek aan de voor de invoer van
machines, grondstoffen etc. nodige deviezen, terwijl ‘dik-
wijls de nodige kennis en ervaring t.a.v. nieuwe technische
vindingen ontbreekt. Wat ligt dus meer voor de hand dan
te trachten kapitaal en ,,know how” van elders, vooral
natuurlijk van de Verenigde Staten, te importeren.
Aan een ieder, die iets meer weet van buitenlandse
financiering, zal het echter bekend zijn, dat zulks zelfs
onder normale omstandigheden gemakkelijker is gezegd
dan gedaan, en het bel.oeft geen betoog, dat de moei-
lijkheden onder de abnormale na-oorlogse onstandig-
heden nog veel groter zijn.
Deze moeilijkheden zijn een uitvloeisel van de politieke
en economische situatie in Europa, de economische ont-
wikkeling in Nederland en de wijzigingen in onze econo-
mische en fiscale -politiek. Daarnaast – doch dat is van
minder betekenis – beschikte mn aanvankelijk niet over
een apparaat en de nodige ervaring om buitenlandse
investeringen aan te trekken.
Wij willen een en ander hier de revue laten passeren
en nagaan of en in hoeverre de problemen, samenhangend
met het aantrekken van buitenlandse investeringen, op-
gelost of oplosbaar zijn, m.a.w. of het economisch klimaat
van ons land daarvoor gunstig genoeg is.
1-let is goed hierbij onderscheid te maken tussen pro-
blemen voortvloeiend uit de algemene politieke en econo-
mische verhoudingen in Europa en die voortvloeiend uit
specifiek Nederlandse omstandigheden.
Aan de oplossing der eerste kan Nederland helaas slechts
weinig doen en liet zijn zonder twijfel juist deze, die op’
het ogenblik een erastige handicap voor directe investerin-
gen van buitenlandse zijde vormen. Zolang Europa nog,
onderhevig is aan voortdurende politieke spanning en de
economische toestand nog van die aard is, dat de Ver-
enigde Staten op grote schaal hulp moeten verlenen,
vormt geen enkel Europees land een aantrekkelijk terrein
voor investering van kapitaal door ondernemers en par-
ticulieren, ook niet een land als Nederland, waarvan de
binnenlandse politieke en economische ontwikkeling sedert
de oorlog de toets der vergelijking met die van verschil-
lende andere landen met glans kan doorstaan. Immers,
geen enkel Ei,iropees land zal zich aan de gevolgen van
een catastrofale ontwikkeling der politieke situatie kunnen
onttrekken en verdere achteruitgang van de economische
toestand in bepaalde Europese landen slept de andere
landen friee in de moeilijkheden. Ook al weet de onder-
nemer in de Verenigde Staten, dat het ene Europese land
er minder slecht voorstaat dan het andere, toch zal hij
redeneren, dat de risico’s, die men in de Europese landen•
loopt, in wezen vrijwel gelijk zijn.
Ons land doet wat het kan om mede te werken aan
een verbetering van de politieke en economische verhou-
dingen (wij wijzen in dit verband op de Benelux en op
de intensieve deelneming aan de West-Europese econo-
mische samenwerking), maar het legt als kleine mogerd-
heid slechts een bescheiden gewicht in de schaal. Men
moet dan ook maar hopen,dat de grote mogendheden er
in zullen slagen tot een redelijke oplossing van haar ge-
schillen te komen, zodat daardoor althans het economische
herstel niet meer wordt belemmerd. .
In het licht van het bovenstaande zou men geneigd zijn
om de specifiek Nederlandse problemen te laten rusten op
grond van de overweging, dat bestudering en oplossiiig
daarvan weinig zin heeft, zolang de algemeen Europese
niet zijn opgelost. Dit is echter in hoge mate onverstandig
te achten. Immers, d politieke ontwikkeling heeft een
8 September 1948
ECONOM ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
705
sterk dynamisch karakter. Dit impliceert, dat een Vrij
snelle opkiaring van de politieke hemel mogelijk is en
zul»s dwingt ons om op het gebied der investeringen van
buitenlanders paraat te zijn. Bovendien komt het mij
voor, dat buitenlandse, inzonderheid Amerikaanse parti-
culiere investeringen, goed aansluiten op de indrukwek-
kende E.R.P.-hulpactie, waarvan ook ons land de voor-
delen geniet. Alles, wat bevorderlijk is om de weg voor
die investeringen te effenen, verdient dan ook te worden
onderzocht en te worden doorgevoerd. FIet is met het oog
hierop gelukkig, dat van een min of meer passieve instel-
ling tegenover de economische reconstructieplannen, welke
door Amerikaanse zakenlieden in ondernemerskringen van
sommige landen van Europa w’ordt geconstateerd, in ons
land niets te merken valt.
Jl1’oeilijkheden voor buitenlandse investeringen en hun
best,ijding.
Wat de economische ontwikkeling van Nederland en
de iivloed daarvan op de bereidheid van buitenladders
tot investering betreft, valt op te merken, dat daaraan
zowel goede als slechte kaliten zitten. Ons land heeft na
Mei 1945, toen de toestand er allerzwartst uitzag, getoond
te kunnen aanpakken en grote moeilijkheden te kunnen
overwinnen. Er zijn echter, zoals ook in de regerings-
verklaring van het nieuwe Ministerie duidelijk is gezegd,
nog steeds ernstige moeilijkheden, die wij nog niet onder
de knie hebben. Onze staatsfinanciën en onze deviezen-
positie geven aanleiding tot voortdurende zorg en de oor-
zaken daarvan zijn nog niet opgeheven. Men behoeft slechts
te’derken aan Indië en Duitsland.
Desondanks komt het mij voor, dat hierin niet de groot-
ste bezwaren voor buitenlandse ondernemingen gelegen
zijn. .
Behalve in de’ algemne . economische toestand zijn
buitenlandse ondernemers namelijk vooral geïnteresseerd
in de mate van vrijheid of onvrijheid van het bedrijfsleven,
in de mogelijkheid van nationalisatie, in de belastingdruk
en in de sociale wetgeving. –
Bij de beoordeling van deze factoren ligt het voor de
hand om vooral een vergelijking te treffen met de U.S.A.,
omdat dit land uit hoofde van zijn grote kapitaalkracht
en het beschikken over de ,,know how” . der moderne
techniek ‘feitelijk het enige land ter wereld is, waarvan
een werkelijk effectieve hulp bij de uitbouw van het
Nederlandse industriële apparaat kan worden verwacht.
De mate van vrijheid of onvrijheid van het bedrijfsleven
of wel de mate van toepassing der geleide economie is
voor de zeer aan vrijheid gehechte Amerikaanse onder-
nemer een zeer belangrijk punt. In dit opzicht is de situatie
in Nederland dan ook zeker niet aanlokkelijk. Nu kan
men opmerken, dat men in de Verenigde Staten ook weet
wat staatsingrijpen is, maar het kan toch niet worden
ontkend, dat onze tot in alle onderdelen van het econo-
mische leven doordringende overheidscpntrôle en de ge-
dwongen bedrijfsorganisatïe toch wel veel verder gaan
dan men in de Verenigde Staten ooit heeft meegemaakt.
Doch zelfs als het bedrijfsleven over het geheel niet
meer aan banden zou zijn gelegd dan elders, dient men
toch’ niet te vergetén, dat reeds het lestaan van een aan
die van het eigen land afwijkende wetgeving t.a.v. het
bedrijfsleven een handicap vormt. Men kan hierbij een
vergelijking trekken tussen, de buitenlandse ondernemer,
die in ons land wil investeren, en een automobilist, die
zich begeeft van een land met rechts- naar een, land ‘met
links verkeer. Terwijl het verkeer in beide laiden in
dezelfde mate aan regels onderworpen is en zich daaraan
heeft aangepast, zal de betrokken automobilist zich in
het laatstgenoemde land niet op zijn gemak voelen.
Wil men derhalve buitenlandse investeringen aantrek-
ken, dan moet er alles aan gelegçn zijn om de gegadigden
zo goed mogelijk op de hoogte te stellen van de maat-
regelen, waarmee hij te maken heeft, en om deze maat-
regelen zo soepel mogelijk ‘toe te passen. In dit opzicht
mankeert er in Nederland zeker nog wel wat aan. Is het
voor de binnenlandse ondernemer al moeilijk in het laby-
rinth van voorschriften de weg te vinden, des te meer
is dat’ het geval voor de buitenlanders:
1-let lijkt dan ook uitermate gewenst, indien eens een
beknopt en duidelijk overzicht zou worden samengesteld
van de bepalingen’ waarmede de buitenlandse onder-
nemer bij vestiging in ons land moet rekening houden,
terwijl het iiatuurlijk nog meer gewenst is, dat de beper-
kende bepalingen waar mogelijk worden ingetrokken.
Tat de toepassing der maatregelen betreft, moet helaas
worden geconstateerd, dat deze door het karakter der
maatregelen zelf of door gebreken in de organisatie van
het overheidsapparaat niët soepel is. Bij alle goede wil,
die van de zijde der ambtenaren in het algemeen zèker
wordt getoond, kan toch niet worden vermeden, dat de
zaken vastlopen op formele moeilijkheden of een te lange
behandelingsduur, uitvloeisel van het grote aantal instan-
ties, dat er zich mede’bemoeit. In dit,opzicht valt zeker
te leren van België, waar men niet allèen minder heeft
inggrepen in het economisch leven, maar ook bij de
toepassing der genomen maatregelen meer blijk geeft
van begrip voor de belangen van het bedrijfsleven, dat’
vooral gediend is dooi’ een snelle behandeling van zaken.
De vraag rijst of, in verband met de wenselijkheid
vad een vlotte behandeling van buitenlandse investerings-
aangelegenheden, er geen aanleiding zou zijn om voor de
behandeling van buitenlandse investeringen eén apart
orgaan te creëren’ dat in staat is en de bevoegd-
heid heeft om volgens bepaalde algemene richtlijnen zelf
uit te maken of en zo ja, op welke voorwaarden die bui-
tenlandse investeringen kunnen worden geaccepteerd
1)
en bovendien zorg kan dragen voor alle formaliteiten en
vergunningen, die onder de huidige omstandigheden ver-
eist zijn. Wanneer een dergelijk orgaan zou samenwerken
met het .door particulier initiatief tot stand gebrachte
Instituut voor Nederlandsch-Amerikaansche Industrieele
Samenwerking, dat tot taak heeft buitenlandse en binnen-
landse interessenten tezamen te brengen, zou onder
twijfel een efficiënte behandeling van buitenlandse inves-
teringen kunnen worden verkregen.
Het ligt voor de hand, dat in het kader der geleide
economie en de daarmee samenhangende deviezenvoor-
schriften een reële en loyaal uitgevoerde regeling voor de
transfer vafl rente en bij leningen ook van aflossingen
nodig is. Deze transfer is voor Nederland vroeger nimmer
een probleem geweest. Thans moet er ons alles aan gelegen
zijn om in dit opzicht een goede reputatie te vestigen.
Mijn indruk is, dat men zich hiervan in overheidskringen
zeker bewust is.
Nationalisaties in het buitenland hebben reeds vele
malen onaangename ervaringen voor Amrikaanse onder-
nemingen en particulieren, die hun geld in buitenlandse
ondernemingen hadden gestoken, opgeleverd, vooral om-
dat deze nationalisaties meestal niet een uitvloeisel zijn
van economische overwegingen, doch van politiek sen-
timent. Dit leidde er namelijk toe, dat de wijze waarop
de schadeloosstellingen aan de buitenlandse eigenaars zijn
vastgesteld en betaald (zo er al schadeloosstellingen waren)
dikwijls zeer onbevredigend is geweest.
Wil men buitenlands kapitaal niet schichtig maken,
dan zal men dit alleen kunnen bereiken, wanneer de
zekerheid wordt gegeven, dat niet tot nationalisatie zal
worden overgegaan.
Men zal misschien geneigd zijn om erop te wijzen, dat
de naastingsclausules in concessieverleningen toch ook
geen belemmefing hebben gevormd voor buitenlandse investeringen, zoals op het gebied van spoor- en tram-
wegen. Men moetechter wel bedenken, dat deze naastings-
clausules, die stammen uit de tijd, dat nationalisatie nog
‘)
waarbij bedacht moet worden, dat die investeringen vrijwillig
zijn en dus aciditionele kapitaaltoevoer betekenen.
706
ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICHTEN
8 September 1948
geen politieke slogan vormd vergezeld waren van. be
• palingen, welke een behoorlijke schadeloosstelling van de
‘particuliere ondernemer verzekerden.
Wat de belastingen aangaat, verkeert Nederland nu een-
maal door de enoi’me begrotingstekorten niet in een gun-
stige positie. Terlaging van, het belastingpeil, hoezeer ook
gew-enst, zal dus wel niet gemakkelijk zijn Toch kan
door een soepele toepassing der belastingwetten, in welk
opzichtde Nederlandse fiscus niet uïtmunt,en door fiscale
erkenning van de noodzakelijkheid van krachtige reser-
vering, w’at nog slechts in bescheiden mate is geschied,
veel ten goede worden gedaan. Discriminatie t.a.v. buiten-
landers, wat in Nederland overigens niet laats heeft,
zowel te hunnen gunste als te hunnen nadele, moet on-
juist worden geacht. 1-Jet laatste spreekt vaiizelf. 1-let
eerste moet worden afgewezen, omdat zulks ten nadele
is van de toch al zwaar belaste binnenlandse ondernemin-
gen.
rf
ay
de sociale wetgeving geldt zeker, dat, hoe beter
deze is, hoe aantrekkelijker zulks is voor de buitenlandse
ondernemers, mits uiteraard de daaruit voortvloéiende
lasten gecompenseerd worden door een betere arbeids-
productiviteit. Bij het snelle tempo, waarin de verbetering
der sociale voorzieningen in Nederland in de laatste jaren
zijne doorgevoerd, is dit laatste zeker twijfelachtig. Overi-
gens valt niet te ontkennen, dat een goede sociale wet-
geving bevorderlijk is voor de arheidsvrede, en de bui-
tenlandse ondernemer heeft daar niet minder dan de bin-
nnlandse belang bij. In dit opzicht staat Nederland zekr
niet bij andere landen achter.,
Er is aanleiding om in dit verband nog even speciaal
aandacht te wijden aan de arbeidsproductiviteit in het
algemeen. Door de oorlog is deze in Nederland, evenals
elders in Europa, ongunstig beïnvloed en hdewel geleidelijk
verbetering is waar te nemen, is het vooroorlogse peil in
• vele bedrijfstakken nog niet bereikt. Dit, wordt door de
Amerikaanse ondernemer, die aan een zeer hoge arbeids-
productiviteit gewend is, zeker een bezwaar bij investering
in West-Europa geacht en verbetering dei’ arbeidsprestaties
moet dan ook met sociaal en economisch verantwoorde
middelen worden bevorderd. Intussen gaat ook het pad
van de Amerikaanse ondernemer, w’at het arbeidsprobleem
betreft, niet over rozen, want de ,,trade unions” met hun
zeer gespecialiseerde codes en hun stakingstactiek makeh
het hem allerminst gemakkelijk. Terecht heeft men in
Amerikaanse ondernemerskringen dan’ook grote belang-
stelling voor de in Nederland bestaande Stichting van den
Arbeid, welke na de oorlog zulk een belangrijke bijdrage
voor de handhaving van de arbeidsvrede hier te lande
heeft geleverd.
**
In het licht van het bovenstaande behoeft het geen
verbazing te wekken, dat het aantal effectief doorgevoei’de
projecten van samenwerking tussen buitenlandse, speciaal
Amerikaanse, ondernemingen met Nederlandse nog niet groot is. Dit was aanvankelijk mede een gevolg van een
gebrek aan ervaring aan Nederlandse zijde. Intussen
wordt dit gebrek door het werk van het Instituut voor
Nederlandsch-Amerikansche In dustrieele Samenwerking
geleidelijk minder. Desniettemin blijft het tot stand brengen
van een samenwerking nog steeds moeilijk. Hiertoe draagt,
behalve de reeds besproken factoren, ook nog bij de om-
standigheid, dat de industriële verhoudingen in de Ver-
enigde Staten en Nederland nogal uiteenlopen. Inves-tering in het buitenland wodt.uit de aard der zaak niet
licht geëntameerd door kleine ondernemingen. Voor de
Vei’enigde Staten niet zijn grote eigen markt geldt dit nog
sterker. De grote Amerikaanse onderneming zal echter
in ,Nederland, dat naar Amerikaanse opvattingen weinig
grote industrieën telt, niet gemakkelijk een door haar
gelijkwaardig geachte partner vinden, te meer daar,. af-
gezien van de grootte der Nederlandse bedrijven,. de
leiding van vele niet is ingesteld op contact met het bui-
tenland.
Anderzijds mankeert het ook wel aan Amerikaanse
zijde aan de internationale instelling, die een voorwaarde
vormt voor succesvolle buitenlandse investeringen. 1-let is
wellicht deze omstandigheid geweest, waardoor de U.S.A.
zich na de eerste wereldoorlog, toen zij voor het eerst
de kans kregen om eenzelfde rol op dit gebied te vervullen
als Engeland dit tevoren gedaan had, die kans hebben
laten ontglippen. Thans is er weer zulk een kans en het
is te hopen, dat de U.S.A. deze zullen aangrijpen.’ De
moeilijkheid, is echter, dat vele leidende figuren in de
U.S.A. de mogelijkheden’ wel zien, doch dat de grote
massa nog weinig internationaal is georiënteerd. Het zou
dan ook toe te juichen zijn, indien de leidende figuren er
in zouden kunnen slagen in snel tempo de politici en
ook de bevolking der U.S.A. van de wenselijkheid van
internationale oriëntering te overtuigen. Dit impliceert,
dat zij zich moeten realiseren, dat, indien de U.S.A. op
het gebied van de internationale financiering en de haindel
een leidende plaats willen innemen, zij bereid moeten zijn
de producten van Europa en andere door haar geholpen
gebieden ,te kopen en du afstand moeten doen van
protectïonistische tarieven. Zonder twijfel zullen hierbij
grote weerstanden (men denke met name aan het Midden-
Westen) ‘te overwinnen zijn en het is dan ook de vraag, of
men inderdaad die consequentie zal willen aanvaarden.
Dit alles, gevoegd hij het dikwijls onvoldoende begrip,
dat de Amerikanen hebben voor Nederlandse verhoudin-
gen, maakt, dat ook daar, wdar de omstandigheden voor
industriële samenwerking gunstig zijn, niet altijd resultaat
wordt verkregen.
T-her ligt zonder twijfel een belangrijke taak voor de
Nederlandse ondernemersorganisaties en voor het Instituut
voor Nederlandsch-Amei’ikaanscbe Industi’ieele Samenwer-
king, namelijk het medewerken aan het bevorderen van
het wederzijds begrijpen van geïnteresseerden .bij inves-
teringen in Nederland en de overzeese gebiedsdelen.
Amsterdam.
Mr H. ALBARDA.
HET EUROPESE HERSTEL PROGRAMMA
EN DE INTERNATIONALE’ TAAK
DER VAKBEWEGING.
Enige weken nadat Minister Marshall in Juni 1947 zijn
bekende rede hield inzake/de hulpverlening aan Europa,
richtte het bestuur van het N.V.V. zich tot het Wereld-
vakverbond (W.V.V.) te Parijs met het dringende verzoek
zich met het Marshafl-plan bezig te houden, omdat naar het oordeel van het N.V.V. deze hulpverlening vooi’ het
welvaartspeil en voor de vrede in Europa van grote be-
tekenis zou kunnen zijn.
Tot vobi’noemd verzoek was temeer aanleiding, omdat
op het Stichtingscongres van het Wereldvakverbond, in
October 1945 te Parijs gehouden, een resolutie was aan
genomen inzake het economische herstel van Europa.
1-let W.V.V. zou o.a. bevoi’deren:
,,die hulp, die door de
1
technische en financiële hulp*
.
bronneh der welvarende landen aan de arme landen
gegeven zou kunnen worden door middel van credieten
op lange termijn en op andere wijze”.
1-let was, zo mochten wij aannemen: ,Twee zielen, één
gedachte”. 1-let secretariaat van het W.V.V. bleef echter zeer tot onze teleurstelling – in gebreke om ingevolge
het verzoek van het N.V.V. en overeenkomstig de ge-
citeei’de resolutie, iets ten gunste van het Marshall-plan
te ondernenien. Ook de aandi’ang naderhand van de zijde
der Britse vakbeweging en door de Amerikaanse Vak-
centrale ‘,,Congress of ‘lndutrial Organizations” (C.I..O.) –
uitgeoefend, leidde niet tot het gewenste. doel. Op het
Congres van het W.V.V., in December a.s. in Brussel te
8 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
707
houden, zal moetén blijken of de 65 aangesloten landelijke
centrales – en in het bijzonderde West-Europese – zich
deze gedragingen van het secretariaât zullen laten ‘el-
gevallen. Dat deze centrales zonder meer zouden berusten,
is ondenkbaar.
Wie echter zou concluderen, dat de vakce?itrales van
de West-Europese landen belust zouden zijn om hals-over-
kop op een conflict, of erger, opeen scheuring aan te
sturen, vergist zich te enenmale.
1-let is dunkt ons gëen grootspraak, op te merken, dat
1et voôr de vrede en voor de econornischewederopbouw
van Europa nog altijd van eminent belang is, dat het
WV.V. niet door tegenstellingen, zoals die van Oost-West,
wordt verzwakt of uiteenspat. 1-let zou o.i. de tegenstel
lingen in de wereld van de arbeid nog meer verscherpen
en zelfs de positie vande Organisatie der Verenigde Naties
innerlijk bepaald niet versterken., Zouden nochtans be-
langrijke waarden en beginselen door averechts beleid
in het W.V.V. in het gedrang komën, dan heeft, zoals
vanzelf spreekt, elk samengaan zijn grenzen.
Welnu, bij het uitvoéren van het Europese Flerstelpro-
gramma staan hoge waarden en beginselen op het spel!
1-let lag daarom voor de hand, dat de bona fide vakcentra-
len van de 16 Marshall-plan-landen niet passief konden
blijven. Het was bovendien onverantwoord het Ameri-kaanse volk, de Amerikaanse Regering en het Congres
omtrent de gezindheid der West-Europese vakbeweging
inzake het Marshall-plan in twijfel of onzekerheid te
laten. Ook in de Amerikaanse vakbeweging stelde men
prijs op een gemeenschappelijke en duidelijke uitspraak.
Daarpm wensten de West-Europese vakcentrales niet te
‘achten totdat het Algemeen Bestuur van het W.V.V.,
op 30 April jl. te Rome bijeen, zich, voor of tegen het
Europese 1-Terstel Programma zou hebben uitgesproken.
De wettelijke regeling van de Marshall-hulpverining
was in voorbereiding. Het was daarom van de grootste
betekenis, dat de vakbeweging van de E.I-l.P.-landen zich
ten spoedigste in positieve zin zou uitspreken en wel vddr-
dat begin April van dit jaar’het Congres en de Regei’ing
der Verenigde Staten verstrekkende wettelijke beslissingen
zouden nemen. Daarom werd door de drie Algemene Vak-
centralen van cle Benelux-landen en het bestuur van het
Britse Ti’ade Union Congress na ruggespraak met het
Internationaal Christelijk Vakverbond het initiatief ge-
nomen tot het bijeenroepen van de vakcentralen der E.H.P.-
landen, aangesloten bij het W.V.V. en bij het Internationaal
Christelijk Vakverbond.
De eerste Loridense Conferentie.
Deze eerste Conferentie werd gehouden te Londen op
9 en 10 Maart 1948. De Nederlandse vakbeweging was
vertegeiwoordigd door delegaties van het N.V.V, de
Nederlandse Katholieke Arbeidersbeweging en het Chris-
telijk Nationaal Vakverbond. Op dezelfde wijze waren
vertegenwoordigd de Algemene en Christelijke vakcentrale
van België, Luxemburg, Zwitserland en Frankrijk. Verder
waren aanwezig delegaties van de vakbeweging van Enge-
land, erland, l)enernarken, Zweden, Noorwegen, Oosten-
rijk, Duitsland (de drie Westelijke zônes), Italië (een
minderheid uit het Italiaanse Vakverbond) en Spanje (het
Republikeins vakverbond buiten Spanje). Van niet minder
betekenis was, dat ,,topmen”delegatïes van de American Federation of Labour (A.F. of L.), van het C.I.O. en van
de autonome vakbeweging der Amerikaanse spoorweg-
arbeiders aan de Conferentie deelnamen.
Ter oriëntering voor niet-ingewijden zij hierbij opgemerkt,
dat de A.F. of L. met haar ongeveer 8 millioen leden v6dr
,de tweede wereldoorlog iv as aangesloten bij het voormalige
Internationale Vakverbo,i (I.V.V.). In 1945 meende de
A.F. of L. niet tot het Wereldvakverbond te moeten toe-
treden, omdat het met een onder communistische invloed
staande, onvi’ije vakbeweging niet wenste samen te werken.
De autonome Organisatie van spoorwegpersoneel is niet
direct bij het W.V.V. aangesloten, echter wel bij de Inter-
nâtionale
Fdèratie
van Transportarbeiders, die wel deel
uitmaakt van het W.V.V.
Ondanks verschil in nationale omstandigheden en ver-
scheidenheid in Icarakter, in levens- en wereldbeschou-
wing in de diverse vakcentrales was deze eerste conferentie
een demonstratie van &cnsgezindheid inzake het aanvaar-
den van de beginselen,die aan het E.H.P. ten grondslag
liggen. Er werd in de eerste plaats waardering geuit aan
het adres van het Amerilcaanse volk, dat in het kader van
cle U.N.R.R.A. reeds zoveel had gedaan ter leniging van
de eerste nood. Nog groter was de waardering, nu het 1-Ier-
stel Programma wordt uitgevoerd, waardering niet alleen
jegens de Regering der Verenigde Staten, doch ook voor
de grote stimulerende kracht, die ten gunste van het Mar-
shall-plan van de ‘Amerikaanse vakbeweging uitgaat. Dit
was een bewijs van internationale activiteit en solidariteit
als nog nooit tevoren door de Amerikaanse vakbeweging
in vredestijd betoond. Er mogen nationale belangen in
het geding zijn, deze internationale solïdariteitsdaad gaat daar ver bovenuit en zal stellig als onvergetelijk geboek-
staafd worden.
De Conferéntie in haar geheel gaf tevens blijk te beseffen,
hoezeer de vakbeweging internationaal nog nociit tevoren
voor een zo concreet. economisch probleem van zo vèr-
strekkende betekenis is geplaatst.
De praktijk van het vakverenigingswerk leert van elke
medaille beide kanten te beoordelen. Het zou daarom fout
zijn de ogen te sluiten voor de moeilijkheden en slechts
dé kbestening van de zonzijde te zoeken. De politieke en
economische verdeeldheid in Europa, de moeilijkheden in
het betalingsverkeer, de internationale coördinatie in het
handelsverkeer en de economische binding leveren evenzo-
vele weerstanden. Wij sluiten de ogen niet voor deze
staketsels. Möar dit alles geplaatst tegen de achter-
grond van een Europa, geteisterd door twee wereldoorlo-
gen, die het economisch gesproken verloor, tegen de ach-
tergrond van twee economische crises, waarvan v,ij de
tweede in 1940 nog niet te boven waren, en tegen de ach-
tergrond van een economische ontwikkeling, die zich reeds
sedert 1900 voltreict, waarbij in het bijzonder West-
Europa van de eerste industriële w’erkplaats ter wereld
naar een derderangs plaats wordt teruggedrongen
1),
dit
alles zegt de vakbeweging: doorzetten, nu of nooit! Want
alle schone vertogen over sociale rechtvaardigheid, over een sociale zekerheid gevende sociale verzekering, over
een loon-, prijs- en fiscale politiek, die een zo rechtvaardig
mogelijke verdeling van het maatschappelij le inkomen
waarborgt, worden beheerst door deze ene vraag: kunnen
w’ij met elkaar de krachten opbrengen om deze crisis in
Europa te overwinnen? Kunnen wij de Europese volken
met hun (gelukkig) vooral in het Westen steeds verder-
strekkende verlangen naar hoger sociaal on cultureel
levensplan het perspectief openen naar wat meer stabiel
levensgeluk? In ,,Vrij Nederland” van 14 Augustus wijdt
de econoom Dr Frïtz Sternberg aandacht aan het rapport
van de Economische Commissie voor Europa, een commis-
sie ingesteld door de Economische en Sociale Raad van
de Verenigde Naties: Ik heb het rapport niet gelezen en moet afgaan op hetgeen Sternherg eruit citeert. liet zijn feiten en cijfers, die verontrusten, maar bovenal de Re-
geringen in geheel Europa moeten inspireren om, met
terzijdestelling van de heilige huisjes van autonomie en
souvereiniteit, het maximum aan economischè samenwer-
king op te brengen. In dit vrband verwijs ik ook naar
,Economisch-Statistische Berichten” van Woensdag 18
Augustus, naar de aantekening ,,Flet ER.P. in actie”.
Zeer terecht wijst de redactie, in aansluiting op een
‘)
Bij de behandeling in de Eerste Kamer van het Parijse Verdrag
inzake Europese Economische Samenwerking heb ik aan deze in-dustriele ontwikkeling en aan de ontwikkeling van het wereldhah-
delsverkeer sedert 1900 een meer uitvoerige beschouwing gewijd.
Ik beboet, als niet-geschoolde, de geoefende en geschoolde lezer’s,
die dit artikel lezen, geen betoog te leveren omtrent de enst van
deze ontwikkeling. –
708
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
artikel in het Engelse blad ,,The Banker”, op het
gevaar, dat ontstaat indien de E.H.P.-landen niet tot
,economische integratie” weten te komen. Zij waarschuwt
o.a. en zegt: ,,Blijven op dit gebied resultaten uit, dan zal
de E.R.P.-hulp geen tweede termijn beleven”. Dat zou
betekenen een rampzalig terugvallen tot een lager econo-
misch en sociaal niveau in West-Europa met alle spannin-
gen en dreigingen daaraan verbori’den!
Ik herhaal: voorzover de vakbeweging krachtens haar
verantwoordelijkheid geroepen is en ook gevraagd wordt
om – en hier citeer ik Mr Averell I-Iarrïman – ,,krachtens
haar traditie de internationale samen’erking ten behoeve
van de welvaart der volken te stim’uleren en door haar
activiteit aan de ‘Europese volken nieuwe hoop te
geven”, dan verstaan wij dit, omdat, zoals de heer Harri-
man het in de tweede conferentie van 29 en 80 Juli stelde,
,,de economische toestand van Europa verontrustend is
en het kort dag is”. Dit was de achtergrond, die in beide
conferenties de geest der discussies beheerste. Men kan
omtrent de politieke en economische onafhankelijkheid in
het kader der Amerikaanse hulp bedenkingen hebben; wij
miskennen die niet, zij het met volstrekte verwerping van
de groteske vertogen der ,,volksdernocraten”. Maar het
lijkt allemaal drikte om een stukje koude pannekoek, als
wij ons dit maar in diepste wezen willen realiseren, dat het
eigenlijk gaat om de brandende vraag: ,,I-Ioe redden wij
Europa?” Dit zijn geen grote woorden! Eenstemmig was
de conferentie dan ook van oordeel, dat de Amerikaanse
hulpverlening geen onaannemelijke voorw’aarden bevat
inzake inmenging in binnenlandse, aangelegenheden. Ik
wil zelfs verder gaan en het toejuichen, dat de 16 E.H.P.-landen door de bilaterale verdragen formeel verplicht zijn
volgens de regels van ‘cle multilaterale overeenkomsten
economische samenwerking wezenlijk te bedrijven. 1-let is
een Europees Herstel-Plan! En ik hoor de oude Ameri-
kaanse socialistenleider Norman Thomas een avond bij
hem ,thuis nog zeggen: ,,Spaar de arbeiders van Europa
de figuur, dat hun Regeringen stuk voor stuk naar Wall-
street komen om, voorzover hun landen nog credietwaardig
zijn, wat credieten los te peuteren, daarbij volstrekt af-‘
hankelijk worden o.a. terzake van de sociale politiek, om
‘tenslotte met het crediet geen economische samenwerking,
doch de ,,gezegende” autarkie te betrachten”. 1-let is
juist de Europese samenwerking, en dit is een ander
aspect, dat de conferelitie bezighield, die de mogelijkheid
opent, dat andere landen in het Flerstel Programma wor-
den betrokken. Want zeer positief werd door beide confe-
renties stelling genomen tegen elke poging om de jammer-
lijke en deels door de ,,volksdemocraten” gewilde tegen-stelling Oost-West, die ook Europa treft, te ‘vergroten.
Deze vakbew’egingsconferentie toonde in menig opzicht
nog eens, dat vakverenigingsarbeid toch nog meer is dan
velen nog altijd menen, namelijk acties opzetten en be-
sprekingen voeren om een paar centen uurloonsverhoging
etc.
Wanneer bijv. de conferentie in een resolutie o.a. uit-
spreekt, dat het Europese Flerstel Programma de volle
medewerking van de vakbeweging vereist, tefneinde mede
daardoor de economische, sociale en politieke voorwaarden
te scheppen, die onontbeerlijk zijn voor de bescherming
en handhaing van de democratische beginselen en instel-
lin’gen der Europese volken, blijkt toch wel ondubbelzinnig
de brede doelstelling, die de vakbeweging kiest, en het
grote verantwoordelijkheidsbesef, dat zij toont. Trouw&ns,
de bonn fide vakbeweging in Nederland heeft dit; vooral
na de bevrijding, inzake de loon- en prijspolitiek,metter-
daad getoond. Ook de vijfdaagse conferentie in April ji.
van de Belgische, Luxemburgse vakbeweging en van het
N.V.V. inzake Benelux-problemen toonde naast veel in-
zicht een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Zij vraagt
daarvoor geen dank. 1-let was haar plicht. Wel vraagt zij erkenning overal, •vaar brede volksbelangen op het spel
staan. Dit implicçert ook, dat de vakbeweging bij de uit-
voering van het EuropeseHerstel Programma en de daar-
aan ten grondslag liggende Europese economische samen-
werking zo verstrekkend mogelijk dient te worden erkend
en, ingeschakeld. In ons land is dit tot dusver door de
Regering verstaan en in toepassing gebracht. In meerdere
landen is aan deze erkenning vorm en inhoud gegeven..
De Regering der Verenigde Staten gaat zover, dat het niet
alleen te Washington vertegenwoordigers der vakbeweging
bij haar dagelijkse werk in de Economic Co-operation
Administration heeft ingeschakeld, doch ook twee ver-
tegenwoordigers
van
de A.F. of L. en de C.I.O. als adviseur
aan het Parijse Bureau, dat onder leiding staat van de
heer Harriman, heeft toegevoegd. Om nu de activiteit der
vakbeweging ten gunste van het E.H.P. zo groot mogelijk
te doen zijn, besloot de conferentie, uit de vakbeweging
des zestien landen een comité te vormen. De voorzitter
van dit comité werd de voorzitter van het N.V.V., E.
Kupers. 1-let comité bestaat verder uit een vertegenwoor-
diger voor Engèland en Ierland, twee vqor Frankrijk,
namelijk een voor de Force Ouvriére en een voor het
Christelijk Vakverbond, een voor Italië, een voor de
Skandinavische landen, een voor de Duitse Westelijke
zônes, een voor Zwitserland en Oostenrijk en twee voor de
.Verenigde Staten. Het secretariaat van het comité is op-
gedragen aan Vincent Tewson, secretaris van ‘het Britse
Vakverbond. 1-lij heeft de beschikking over terzake des-
kundige medewerkers. Het’ comité heeft tot taak de ont-
wikkeling en de uitvoering van het Europese Herstel
Programma op de voet te volgen en aan de organisaties
van de deelnemende landen de vereiste inlichtingen te
verstrekken. Het comité zal verder, waar nodig, nieu’e
conferenties voorbereiden, en tussen de conferenties het
nodige contact te onderhouden, o.a. met het Parijse Bureau
van Economic Co-operation Administration en andere
instanties.
De tweede Londense conferentie.
De tweede conferentie vaq de vakbeweging der E.1-I.P.-
landen, wederom te Londen gehouden, vond plaats op
29 en 30 Juli jl. Op deze’ conferentie was ook de Griekse
vakbeweging vertegenwoordigd.
Belangrijke gebeurtenissen hadden zich sedert de eerste
bijeenkomst voltrokken, namelijk het overleg met het Parijse Bureau, met name met de heren 1-larriman en Marjolin, en het volledig begrip, dat daarbij aanwezig
bleek te zijn, voor een nauwe samenwerking met de vak-
beweging.’ Belangrijk ‘was ook de afkondiging van de
Amerikaanse ,,Foreign Assistance Act 1948″ van 3 April,
het tot stand komen van de bilaterale verdragen tussen
de Regering der Verenigde Staten enerzijds en de 16 E.FI.P.-
landen anderzijds, alsmede de ratificatie van het multi-
laterale verdrag inzake de Europese economische samen-
werking. Van belang was ook de conferentie van de mi-
nisters der 16 landen onder •leiding van de heer Paul
Hoffman en de grote ernst en het diepe inzicht, waarmede
het vraagstuk van het economische herstel van Europa
te Parijs andermaal werd beoordeeld.
De taak van deze tweede vakverenigingsconferentib was
dieper door te dringen in het vraagstuk der hulpverlening
en de vele moeilijkheden openhartig te bespreken.
Vastgesteld kan worden, dat dit inderdaad is geschied.
Met grote ernst en zin voor realiteit werd o.a. de weder-
opbouw van Duitsland besproken. Eén ding werd duidelijk
en eensgezind uitgesproken nl. dat het weer tot macht komen
van grote concerns als Krupp, de I.G. Farben etc. verder-
felijk is. Voorts werd afgekeurd, dat het Europese handels-
verkeer nog altijd op hindernissen stuit, die nog teveel
van vooroorlogse politiek blijk geven, dan dat zij van
wezenlijke internationale econoiische samenwerking ge-
tuigén.
Mr W. Avereli 1-larriman, die op de tweede conferentie
aanwezig was, bracht huldë aan de vakbeweging voor de
verantwoordelijkheid, die zij toont. Dit was geen beleefd-
8 September 1948
ECONOMISCHTSTATISTISCHE BERICHTEN
709
heidsphrase. Hij roemde het feit, dat de Amerikaanse vak-
beweging, van alle groeperingen en organisaties in Amerika
voor het welslagen van het Europese 1-lerstel Programma,
de grootste stuwkracht is. ,,De economische toestand, van
Europa is verontrustend. De vakbeweging heeft het in de
handen, meer dan enige andere organisatie, door haar acti-
viteit de economische samenwerking te stuwen en arn de
Europese volken nieuwe hoop te geven. 1’Vi.j in Amerika
voelen ons deel van de Europese beschaving. De onze is eraan
otsproten. Er kan geen duurzame vrede en geen welvaart
zijn zondçr deze samencvei’k,ing op de breedst mogelijke basis”.
Aldus Mr Harriman.
**
*
Het behoeft uiteraard geen betoog, dat de vakbeweging
in deze economische hulpverlening meer ziet dan een
tijdelijke maatregel. De hulpbesteding in Europa aan ieder
land zelf overlaten (de Molotof-gedachte) zou betekenen
een volkomen negatie van wat juist de meest essentiële
voorwaarde is tot herstel, namelijk de coörainatie van de
economische en handelspolitiek der hulpbehoevende
landen.
Het verzet van de communisten tegen het herstelpro-
grarnmais duidelijk. Zij willen geen herstel. De economische
ontwrichting is een welkome kans om uit de daardoor
ontstane sociale inzioking en geestelijke ontreddering de
West-Europese landen tot satellietstaten van Rusland te
maken. De bona fide vakbeweging plaatst zich vierkant
tçgenover ditdoorzichtige demagogische spel, waarbij met
de belangen van de arbeidersklasse van Europa op de
meest funeste wijze wordt gespeeld. Dit betekent, dat,in
landen als Frankrijk- en Italië het bona fide deel der
vakbeweging met weergaloze moed en doorzettingsver-
mogen zal moeten vechten om, tegen de dikwijls redeloze
agitatie in, de arbeiders tot rede te brengen. Titanenwerk!
Maar het moet. Wanneer de vakbeweging dit doet,- heeft
zij uiteraard naast het behoud van’ onze dèmocratische
beginselen en instellingen ook oogmerken, die ik niet wil
nalaten te noemen. Ik wil in dit verband wijzen op een’
passage uit een rede van Dr H. M. I-Iirschfeld, uitgesproken
in de Jaarvergadering van de Maatschappij voor Nijver-
heid en 1-lande!. Hij zegt o.a.: ,,De Amerikaanse steun is
een essentieel element voor het welslagen van een Europese
samenwerking voor economisch herstel. Zij is echter één van de elementen. 1-let element Europese samenwerking
is echter niet minder essentieel.
Dit wordt van de Ameri-
kaanse zijde ook zo gezien”.
Die samenwerking is o.a. om-
schreven in het Parijse Verdrag inzake Europese Economi
sche Samenwerking. Daarbij gaat het:
om de samenwerking ten b”ehoeve van een zodoelmatig
mogelijke uitvoering van het Europese !-Ierstel Pro-
gramma tot Juli 1952,
om de’duurzame economischesarnenwerking
na Juni 1952.
Een economische samenwerking eöhter, die volgens het
Multilaterale Verdrag moet voeren tot een geordend
hande!sverkeer, tot opvoering ‘van de productie en tot
opheffing van de monetaire moeilijkheden, tot een zekere
conjunctuurbeheersing, vereist
economische ordening
in
Europa. Deze internationale economische ordening blijkt
nog altijd het tere punt te zijn. Beide conferenties lieten echter geen twijfel omtrent de noodzakelijkheid van het
tot stand komen van dit essentiële in de samenwerking.
Wie de kaart van Europa voor zich neemt en de mentali-
teit der arbeiders peilt, wie zich rekenschap geeft van 25
jaar verleden met twee wereldoorlôgen en twee wereld-
crises, wie de structuurcrisis in West-Europa onderkent,
kan bij de arbeiders slechts dan vertrouwen wekken, als
hij oproept tot een internationale economische samenwer-
king, waarvan duurzame bestaanszekerheid het resultaat is.
Amsterdam.
H. OOSTERHUIS.
DE RECENTE ONTWIKKELING DER
BELGISCHE LOONPOLITIEK.”
– Voor een goed begrip van de recente ontwikkeling van
de loonpolitiek in België is het nuttig om in het kort een
overzicht te geven van de tendenties, die zich sinds de
bevrijding hebben doen gelden. In het algemeen is vast
te stellen, dat, terwijl vdér de oorlog de vaststelling der
lonen geheel aan de contraeterende partijen w’erd over-
gelaten, na de bevrijding dit beginsel, hoewel in theorie
gehandhaafd, aan een tweetal beperkingen werd onder-
worpen:
de vaststelling van een minimum loon;
de bevriezing der lonen.
1-let waren deze twee beperkingen, die het aan de Over-
heid mogelijk maakten het loonpeil te fixeren en,-in het
algemeen, een bepaalde loonpolitiek te voeren.
De verschillende Regeringen, die elkaar sinds de bevrij-
ding zijn opgevolgd, bedienden zich van de beschikbare
reglementaire bevoegdheden met het doel de ontwikke-
ling van de. lonen te doen overeenstemmen met de eisen
van de economische politiek in het algemeen.
1-Jet is echter van belang erop te wijzen, dat de ver
schillen de maatregelen inzake de loonpolitiek niet enkel en
alleen door de Regering werden genomen. Zowel de ver-‘
hogingen der loonminirna als de bevriezing der lonen en
de daarop vervolgens toegestane afwijkingen werden tot
stand gebracht door de Nationale Arbeidsconferenties,
waarin behalve de Regering’ook de werkgevers- en werk-
nemersorganisaties waren vertegenwoordigd.
In grote lijnen heeft de loonpolitiek zich als volgt ont-
wikkeld:
in 1945 en 1946 werden binnen bepaalde grenzen
loonsverhogingen toegestaan; de minima werden ver-
schillende malen verhoogd;
in het tweede halfjaar 1946 werden de lonen bevroren,
d.w.z. het was verboden ze bij wederzijds goedvinden te
verhogen;
de wet van 16 Juni 1947 verzachtte het systeem en
stond, op aanvraag van werkgevers- of werknemers-
organisaties, correctie’ toe van die lonen, die sinds April
1946 niet meer w’aren aangepast. Deze aanpassing moest worden goedgekeurd door de Minister van Arbeid.
Op te merken valt, dat met uitzondering van het
laatstvermelde punt (dat op bijzondere gevallen betrek-
king had), deze maatregëlen een algemene strekking
hadden en geen rekening hielden met de tevoren bereikte
hoogte van het loon noch ook met speciale omstandigheden
van de verschillende takken van industrie.
Van het gezichtspunt der loonpolitiek uit werd de ont-wikkeling van de conjunctuur in België omstreeks einde
1947/begin 1948 door de twee volgende elementen geken-
merkt:
1. Het hoge prijspeil en met name de hoge detailhandels-
prijzen.
1-her volgen enkele cijfers:
Officiële index der detailhandels prijzen
(1936-1938
=
100)
1947
Maart
……….
330.
Juli
.’
………..
338
1948
Januari
……….
366
Februari
……..
387
Maart
Toegegeven
‘
dient te worden, dat een deel van deze
stijging voor rekening komt van de afschaffing der subsi-
dies op levensmiddelen, gedeeltelijk opgevangen door
compenserende uitkeringen; het valt echter niet te ont-
kennen, dat ae kosten van levensonderhoud in de ge-
schette periode onmiskenbaar omhoog, zijn gegaan.
Dientengevolge ontstond hij de arbeidersklasse, welker
710
–
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
inkomsten, zoal niet bevroren, toch beteugeld waren, een
groeiend gevoel van ontevredenheid, dat zich uitte in.
eisen tot loonsverhoging;
2. Het einde van
.
de hausseperiode.
Van 1945 tot einde 1947 heeft. België een toestand van
voorspoed en ,,fuIl employment” gekend. De zeer gunstige
situatie in bijna alle takken van bedrijf maakte het moge-
lijk, de loonpolitiek tot algemene lijnen te beperken.
Zodra echter de situatie zich al naar gelang der bedrijfs-
takken begon te differentiëren, ‘as voortzetting van deze
politiek noch mogelijk, noch wenselijk.
Het was onder deze omstandigheden, dat de Nationale
Arbeidsconferentie op 30 Maart jI. bijeen kwam.
De agenda bevatte, behalve enkele punten op sociaal
gebied, een eis tot loonsverhoging met 5 pCt, geformuleerd
door de voornaamste werknemersorganisaties van het land.
Deze eis werd bestreden zowel door de werkgeversorgani-
saties, die op de moeilijke toestand in een steeds groter
aantal bedrijfstakken wezen, als door de Regering. Deze
laats’te motiveerde haar afwijzing met behulp van een
memorandum betreffende de verhouding tussen prijzen
en lonen, waarin werd vastgesteld dat de arbeidersklasse
in feite haar koopkracht van voor de oorlog had herkregen.
De logische gevolgtrekking was, dat het ogenblik, waarop
men een conjuncturele teruggang constateerde, wel
uitermate ongeschikt vas voor een verhoging van het
loonpeil.
De door de Regering vermelde cijfers, met name die
welke betrekking hadden op de lonen, w’erden echter door
de werknemersorganisaties in twijfel getrokken; ht
v9ornaamste resultaat van het rapport was zodoende,
dat naar voren kwam, dat België op dit gebied aan een
tekort aan betrouwbare statistische gegevens lijdt.
De Regering stelde daarom voor om een commissie in-
zake prijzen en lonen te benoemen, bestaande uit ver-
tegenwoordigers van Overheid, werkgevers en werknemers.
Deze werd in’ April ji. geïnstalleerd, met als opdracht liet
bestuderen van de ontwikkeling der koopkracht en de
huidige situatie daarvan. FIet rapport dezer commissie
kwam op 15 Mei ji. gereed.
De voornaamste conclusie ervan is, dat er in België inderdaad geen statistische gegevens bestaan, die vol-
dende nau’keurig en onbetwistbaar zijn om een terzake
gemotiveerde loonpolitiek uit te stippelen. Deze lacune
moet, aldus het rapport, op korte termijn worden gevuld.
Desalniettemin is het, op basis der bestaande cijfers en
na hun onderzoek door de betrokken partijen, mogelijk
geweest de volgende conclusies te trekken er bestaan tussen de cijfers, die op verschillende in-
dustrietakken betrekking hebben, zeer belangrijke af-
w’ijkingen. Deze manifesteren zich zowel in de absolute
cijfers als in de iridices, berekend op basis 1936-1938 =
100. De Ioondivergënties in kwestie vormen een anomalie,
die gecorrigeerd dient te worden, indien men de voor-
waarden voor een stabiel evenwicht tussen lonen en prijzen
tot stand wil brengen.
derhalve moet bedrijfstaksgewijze aanpassing der
lonen de eerste stap zijn op de weg naar regeling van het
loonvraagstuk. Elke
algemene
verandering der lonen dient
‘voorlopig te worden achterwege gelaten, daar zij de be-
staande dispersie slechts kan verscherpen.
Na de indiening van dit rappôrt vonden besprekingen
plaats tussen de betrokken ministers en leidende figuren
der werkgevers- en werknemersorganisaties. Een bijeen-komst op 2 Juni ji., gepresideerd door Minister-president
Spaak, leidde tot een accoord, dat, zonder officieel te zijn
en absolute. gelding te bezitten, de politiek van de Rege-
ring tot op dit moment beheerst. 1-letgeen hierboven is
vermeld, duidt o.i. voldoende aan, welke strekking deze
nieuwe politiek heeft. De belangrij kste ken merken ervan
kunnen als volgt worden samengevat:
Met betrekking tot de loonpolitiek is heLniet meer
wenselijk zijn toevlucht te nemen tot maatregelen van
algemeen karakter; met name de gedachte van een uni-
forme en algemen’e verhoging der lonen moet worden ver-
worpen, daar een dergelijke verhoging de bestaande dis-
pariteiten slechts zou doen groeien en geen rekening zou
houden met de bijzondere omstandigheden van de af zonder-
lijke bedrijfstakken.
Derhalve moet voortaan het loonvraagstuk sector
voor sector worden opgelost, met als eerste doel terugkeer
tot een situatie, die de v6oroorlogse zoveel mogelijk be-
nadert’zowel wat de relatieve positie in de diverse indus-
trietakken als wat de koopkracht van de werknemers
als geheel betreft.
–
In het vervolg zullen dus paritaire commissies de situatie
bespreken, die eigen is aan de industrietakken, waarvoor
deze commissies zijn ingesteld.
Het zou onjuist zijn te concluderen, dat men tot de
vooroorlogse vrijheid van loonvaststelling is teruggekeerd.
De Regering heeft herhaaldelijk doen uitkomen, zich het
recht van contrôle op de beslissingen der paritaire corn- –
missies te willen voorbehouden. Zij is van zins die voor-
stellen der commissies af te wijzen, die zij schadelijk zou
achten voor de algemene economische situatie des lands, en vooral die, welke door hun repercussies het welslagen
van de prijspolitiek in het algemeen in gevaar zouden
kunnen brengen.
Met betrekking tot de vooroorlogse wijze der loonvast-
stelling heeft thans dus een geheel nieuwe factor zijn
intrede gedaan, die in feite een overblijfsel is van de maat-
regelen, welke in de kort geleden geëindigde overgangs-
periode van kracht waren.
Deze overheidsbemoeienis met de loonvaststelling
wordt bevestigd door het nieuwe statuut der paritaire
commissies. Dit statuut houdt o.a. in – evenals dat het
geval is in Nederland -, dat voortaan collectieve arbeids-
overeenkomsten op aanvraag vab een der betrokken
partijen verplicht kunnen worden gesteld voor de gehele
bedrijfstak, op voorwaarde echter dat de Minister van
Arbeid ermede accoord gaat.
lIet is te hopen, dat de overheidsbemoeienis met de
loonvaststelling een heilzame inlvloed zal uitoefenen.
Gecombineerd met een verstandige prijspolitiek kan en
moet de loonpolitiek aldus zowel het belang der werk-
nemers als dat’ van het land als geheel dienen.
Brussel.
I
JEAN LECLERCQ.
DE JONGSTE ONTWIKKELING
IN DÈ EXPORT VAN ONZE KATOENEN
MAN UFACT UREN (1).
Velen onzer zullen zich ongetwijfeld herinneren, hoe
in de eerste jaargangen van de Economisc
1
h-Statistische
Berichten welhaast ieder jaar een plaats werd ijigeruimd
voor een ‘overzicht van de Nederlandse katoenindustrie.
Practisch alle facetten van import, productie en export
werden hierin belicht, zodat deze reeks van publicaties,
mede dank zij de vaardige pen van de overzichtschrijver,
tot een bijzonder waardevolle bijdrage tot de geschied-
schrijving van de textielcentra in Twente en Brabant
uitgi-oeide
1)
Na de crisis in de dertiger jaren werden soms wel eens
meerdere jaren in één overzicht tezamen besproken;
hiaten werden echter steeds vermeden. Eerst gedurende
de tw’eede wereldoorlog moest met deze traditie abrupt
worden gebroken.
Wij mogen öns dus wel gelukkig achten, dat sbortgelijk
werk direct na de bevrijding niet alleen.weer is opgevat,
doch bovendien, nog belangrijk is uitgebreid, doordat
thans op gezette ‘tijden gedetailleerde overzichten in de
‘)
Artikelen van cle liand vaii Joan Geicleiman in cle jaargangen
1916 t/m 1940.
1
17
.
8 September 1948
– –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
711
Médedelingen van de Vakgroepen Katoen-, Kunstzijde-
en Linnenindustrie verschijnen. Worden deze t.z.t. nog
aangevuld door de periodieke verslagen in de statistiek
van voortbrenging en verbruik van het CBS., dan zal
elke vakman te allen tijde in staat zijn
zich
een helder
beeld van de situatie te vormen.
Niet aldus de belangstellende outsider, w’iens naam niet
op de mailinglist van de in beperkte oplage verschijnende
Mededelingen der Vakgroepen voorkohit. Ditzal een van
de overwegingen geweest zijn, die de redactie van dit blad
er toe gebracht hebben, tôch enkele pogingen te w’agen
om de traditionele globale overzichten met betrekking
tot de katoenindustrie in deze kolommen voort te zetten 2).
De enige redeh is dit echter zeker niet.
Sedert
1
1945 is immers het deviezenprobleem tot een
allesoverheersende factor in ons economisch leven ge-
worden. In tegenstelling tot de zo veel eenvoudiger voor-
oorlogse verhoudingen, w’aarbij op de relatief traag binnen-
komende C.B.S.-verslagn kon worden gewacht om in
een rustig betoog op alle phasen van invoër, productie en
uitvoer terug te zien, vraagt de moeilijke monetaire situatie
van het ogenblik om een overzicht op korte termijn,
waarin vooral het accent wordt gelegd op de vraagstukken,
die met ons internationaal handeisverkeer samenhangen.
Naast de behoefte’ aan een samenvattend beeld komt
dus de wens naar voren enig inzicht te verkrijgen in onze
ositie zowel t.o.v. de leveranciers van machines en grond-
stoffen als ten aanzien van de afnemers van onze textiel-.
producten; liefst natuurlijk met een daaraan vastgekoppel-
de toekomstvoorspelling.
Nu is de tijd eerlijk gezegd nauwelijks rijp om tot zulk een overzicht te komen. De katoenindustrie verkeert nog
in het stadium der rehabilitatie, terw’ijl pas tegen het eind
1
van 1947 alle expoi’tbelemmeringen werden opgeheven.
Bij het vergelijken van de jaren 1946 en 1947 met de
vooroorlogse periode dient dit nimmer uit het oog ver-
loren te w’orden.
Toch kunnen straks aan de hand van de laatste jaar-cijfers wel enkele gevolgtrekkingen w’orden gemaakt.
Deze echter nu reeds als zekere basis voor een prognose
te gebruiken, achten wij uit den boze.
Aan een voorpelling omtrent de wijze, waarop Neder-
land zich in de naaste toekomst op de internationale
manu facturenmarkt zal handhaven, behoeven wij niet
te beginnen, indien wij niet de beschikking’ hebben over
gedetailleerde kostprijsgegevens uit de verschillnde met ons concurrerende landen. Daarin ligt immers de sleutel
voor de oplossing van’ het belangrijke vraagstuk der te
vergelij ken arbeidskosten verborgen.
Velnu, zolang het prijspeil vrijw’el nergens ter wereld
geheel tot rust is gekomen, zolang over de waarde van
valuta’s als de Yen en de Mark nog weinig positieve ge-
gevens te verkrijgen zijn, zolang –‘w’t ons land betreft-
de verhouding t.o.v. de Belgische textielindustrie nog
niet tot in details geregeld is, zolang bovenal de na-oorlogse
gegevens over arbeidsloon en arbeidsefficiency nog on-betrouwbaar blijven, is elke poging om uit recente kost-
prijsvergelijkingen conclusies te trekken o.i. bij voorbaat
tot mislukking gedoemd.
Bij het samenstellen van een korte terugblik op het
ontstaan van de huidige stand van de Nederlandse katoen-
industrie zullen wij dus vooral ons oog richten op de.
jongste ontwikkeling in de export van de katoenen manu-
facturen; van het doen van ‘ènigerlei vooi’spelling moeten
wij ons, als gezegd, verre houden. Wel kan binnen het
kader van onze valutareglementering bijzondere aandacht
worden geschonken aan de deviezenopbrengsten, die uit de exporten voortvloeien. Daai’naast zal een opsomming
van de offers in vreemde valuta, die voor het aanschaffen
‘)
Zie Ga. liet artikel ,,De Nederlandse katoenindustrie en de
Benelux” door Joan Gelderman in ,,E.-S.B.” van 4 Augustus ji.,
bi?.. 604. Ook aan de invloed van het )larshall-plan op cle textiel-
industrie zal in dit blad een beschouwing worden gewijd.
van machines en’ grondstoffen moeten worden gebracht
om de uitvoer mogelijk te maken, niet mogen ontbreken,
willen wij althans het valutavraagstuk zo volledig moge-
lijk belichten. Tensltte ztillen wij enkele kanttekeningen
wijden aan de vei’schuivïngen, die zich in de productie-
en afzetmethoden hebben voorgedaan, voorzover deze
althans uit de gewijzigde naoorlogse afzetverhoudingen
zijn voortgevloeid.
De behoefte aan deviezen 000r herstel en
?nderhoud,
oerbete-
ring en uctbreiding oan het machinepark.
In de Meidagen van 1945 maakte Nederland de balans
van de oorlogsschade op. De katoenindustrie kwam daarbij
met relatief gunstige cijfers naar voren, gewend als men in
die dagen was aan de vele gevallen van totaal verlies.
Een globale registratie der verwoeste spinspillen en weef-
getouwen leverde tenminste het hoopgevende resultaat
van een achteruitgang in spincapaciteit met 8 â 10 pCt
– tot rond 1.100.000 sp. – en van een verlies aan looms
met 4 â 5 pCt – tot ca 45.000 w’eefgetouw’en.
Sedertdien heeft de practijk bewezen, dat de gevolgen
van de 5 jaren roofbopw in de oorlog en van de soms nog
nadeliger gedwongen stozetting der bedrijven waren
onderschat. De vooruitzichten voor een snelle doeltref
–
fende rehabilitatie werden er dan ook zeker dooi’ versom-
berd.
Daarenboven is gebleken, dat met een inlopen- op de
grote voorsprong, die de voor de invloeden van de oorlogs-
economie vrijwel gespaard gebleven landen verwierven,
de investering van vele millioenen gepaard zal gaan.
Voegen.wij bij dit alles tenslotte de bedragen, nodig voor
de in sommige sectoren dringend gewenste uitbreidingen,
dan behoeft het geen betoog, dat met de financièring van
herstel en onderhoud, verbetering on uitbreiding grote
bedragen zijn gemoeid. –
Ter illustratie hiervan laten wij enkele cijfers volgen,
die een inzicht geven in de behoefte aan machines van de
bedrijven in de katoen-, linnen- en rayonindustrie.
Deze cijfers geven weer het bedrag aan orders op machines, dat deze bedrijven in 1948 in het buitenland willen plaatsen.
Deoiezenbe hoef ten 000r machines in de katoen-, linnen-
en rayonindustrie (1948)
Spinnerijrnachines
………………
t 16.200.000
Voorberei cli ngsmachines
…………..
4.400.000
Weverijmachines
…………………..
8.600.000
Nabewerkingsmacliines
…………….
7.000.000
Totaal
……………………….
t 36.200.000
Van dit bedrag diende ruim 10 pCt vooi herstel van
molestschade; ça 30 pCt werd aangevraagd voor onder-
houd en vervanging van versleten machines; 60 pCt was
tenslotte begroot voor de verbetering van de kwaliteit
der eindproducten en voor de opvoering van de productie.
Het spreekt vanzelf, dat onder het regiem der schaarste-
economie voor dit verlanglijstje een zekere urgentierang-
orde moest worden, opgesteld. De spinsector, waarin voor
uitbreiding van de productie nog steeds behoorlijk wat
ruimte is, kwam daai’bij op de eerste plaats, gevolgd door
de voorbereidings-, de finish- en tenslotte de weefafde-
lingen. . ..,,
In het kadei’ van dezé op het deviezenprobleem gerichte
beschouwingen dienen wij vervolgens de wensen der
fabrikanten nader te analyseren, teneinde ook enig inzicht
te verkrijgen in de aard der aangevraagde valuta. Hierover
leerde ons een enquête het volgende.
De decezenaanvrogen gerangschikt naar de paluta: Machines uit:
•
Engeland
……
£
1.71
5.566
ca
f 18.300.000 50,5 pCI
Zwitserland
.
. .
Zw.fr.
14.694.281
,,
,,
9.050.000
25
pCt
U.S.A .
……..
S
2.280.131
,,
,,
5.900.000,16,3 pCI
Belgie
……..
B. fr.
22.801.693
1.320.000
3,7 pCI
Tsj.siowakije
. . .
Kr.
16.236.308
,, ,,
860.000
2,4 pCI
Frankrijk
……
Frs.
33.757.541
tiû.00
1,2 pCt
Zweden
Kr.
270.646
,,
200.000
0,5 pCI
Duitsland
…..
M.
221.163
,,
,,
160.000
0,4 pCI
712
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
Hoewel het moeilijk is betrouwbare cijfers uit de jaren
1937/38 te verkrijgen, waardoor geen oordeel kan worden
geveld ovër eventuele verschuivingen, die zich na de
oorlog onder de textielmachineleveranciers hebben voor-
gedaan, zulle”n insiders niet aarzelen d’ëze veranderingen
–
met uitzondering van het wegvallen van Duitsland
–
als van betrekkelijk geringe omvang te kenschetsefi.
Wel kan in bepaalde gevallen een voorspeld tekort in een
bepaalde valuta-soort het plaatsen van bestellingen hebben
uitgesteld.
Het behoeft overigens geen verwondering te baren,
dat ook véér 1940 de textielmachines voor minstens 90 pCt
uit Engeland, Zwitserland, België, de U.S.A. en Duits-
land werden betrokken. Machine-industrieën, die dus-
danig gespecialiseerd zijn, stampt’men niet zo maar uit
de grond; dit in tegenstelling -tot de zgn. ,,lichte” textiel-
nijverheid, die in het proces der zich industrialise-rende
grondstoflanden juiSt in de eerste rijen marcheert en zo-
doende een belangrijke afnemer is geworden van de West-
europese en Noordaiierikaanse textielmachine-industrie.
Dat ruim 45 pCt van de door Twente en Brabant be
nodigde valuta tot de ,,hard-currency”-categorie behoort,
bemoeilijkt de aankoop van de juiste machines en onder-
delen natuurlijk ten zeerste. Daar komt nog bij, dat de
katoenindustrie bij het indienen van aanvragen voor
deviezen zeer individualistisch te werk gaat, hetgeen de
Overheid het opmaken van een sluitend overzicht over de
urgentie der investeringswensen niet bepaald vergemakke-
lijkt.
.Dat door het gedecentraliseerd optreden de aandrang
van de industrie aan kracht inboet, valt licht te begrijpen
en dit is des te-meer te betreuren, omdat er meer kapers
op de kust zijn. In dit licht bezien is het niet te verwonde-
ren, dat de tijd, waarin slechts 7′ pCt van de aanvragen
kon worden gehonoreerd, nog niet zo ver, achter ons ligt.
Dit feit deed zich nl. nog voor in het eerste halfjaar 1947.
Gelukkig behoort echter de vrees, dat een dergelijk
gering toewijzingspercentage niet uitsluitend aan een
algemeen gebrek aan deviezen te wijten was, tot het
verleden. ,,Den Haag” heeft de laatste maanden ten-
minste voldöende blijk gegeven te beseffen, welke,grote
belangen hier voor de textielindustrie
–
een deviezen-
bron bij uitnemendheid
–
op het spel staan.
Toiliis het voor Brabant en Twentezaak waakzaam te
blijven. Door de versnippering van de verzoeken om be-
talingsvergunningen voor textielmachines kan men nimmer
het effect bereiken, dat en bloc agerende rivalen wel
behalen. Het ware daarom te wensen, dat het constellatie-
rapport voor de textielindustrie, dat’ thans in bewerking
is, zeer binnenkort, en dan lefst in de vorm van een
heldere dissertatie het licht zal zien. Vermoedelijk zal het complex van aanvragen tegen die achtergrond meer reliëf
verkrijgen.
Bij het indienen van de aanvragen voor het aankopen
van grondstoffen spelen de zo juist geschetste moeilijk-
heden niet zo’n grote rol; te zeer toch spreekt tot ieder de
noodzaak, aan de invoer van katoen en garens de hoogste
prioriteit te verlenen. En toch zullen wij zien, dat ook dit terrein niet zonder voetangels en klemmen is.
Valutaspreiding bij de grondstof fenaanooer.
In tegenstelling tot de machine-invoer is het bij. de
aanvoer van grondstoffen mestal wèl mogelijk aan de
hand der statistiekcijfers vergelijkingen met vooroorlogse
jaren te treffen. In ieder geval gèldt dit voor de twee
belangrijkste posten, nl. ruwe katoen, katoenafval, linters
en katoenen garens.
Direct valt uit deze cijfers te lezen, hoe traag het herstel
van de garenimporten verloopt; één van de grootste
zorgen yan de Nederlandse single-weavers. Verder heeft
de handel in katoenafvallen en linters zich klaarblijkelijk nog niet tot het oude, historische peil kun nep verheffen.
Tenslotte is het meest in het oog vallende, hoe sterk de
Ingoersaldi katoen, katoenafval, linters en katoenen garens
(1.000 leg)
–
Jaar:
‘1937
1938
.1946
1947
Katoen:
‘
–
pOt
pOt
PCt
‘
pOt
Noord-Amerika
.
3147 50 23.214 44 11.731 41 19.501 38
Engels-Indië
. . .
12.001 19
9.188 18
3.795 13
7.726 15
Egypte
……..17
–
I0 3
1.595 3
738 3
1.830 4
Exoten
……..17.43
–
1 28 18.517 35 12.033 43 22.381 43
Katoenafvat en
linters
199
190
2,572
–
2.702
Katoenen garens
..
19.555
11.254
1.328
.
5.366
Totaal ……….82.143
.
63.958
.
32.197
59.506
vcrschuivirgen in de katoenimporten geriht zijn op een
groter verbruik aan exoten vnl. ten ko
p
te vandé consump-
tie van Noord-Amerikaanse katoen. De percentages, welke, uitgaarid van de totale katoenimort, berekend
zijn, illustreren dit nog het beste.
1-let is niet eenvoudig uit hetcomplex van oorzaken,-
die tot, deze heroriëntering geleid hebben, de zwaarst
wegende factor te onderkennen. Het-beeld wordt immers
vertroebeld door incidentele exportbelemmeringen (India),
anticipaties op..deviezentekorten (dollars), schaarste aan
bepaalde stapelleugten (U.S.A.), eihörbitante prsstij-
gingen (Eg,’pte) en andere storende factoen. Toch is er een vaste lijn in deze verschuiving te constateren.
Voor een deel wordt deze heroriëntering cl. veroorzaakt
door het streven het totale te besteden quantum dollars
omlaag te drukken, door, goedkoper buiten de U.S.A. te
kopen (o.a. in Brazilië, Argentinië en Mexico); voor een
ander deel’ zijn het bepaalde qualiteitseisen, die de katoen-
fabrikant tot de aankoop’ van, grotere partijen in Peru,
Pakistan en Egypte brachten.
–
1-let beste is dit af te leiden uit. de invoersaldi in, geld
uitgedrukt;, waarbij een splitsing van de yerzamelpost
exoten niet âchterwege kan blijven.
Inyoersaldi ruwe katoen (f 1.000)
1937
‘-
1938
1946
‘
1947
Noord-Amerika …..
-17.304
9.982
20.205
38.260
Engels-Indië ……..
5.014
2.890
‘
3.308
8.829
Egypte ………….
1.114
883
1.573
4.131
Exoten:
Belgische Congo
. .
4.474
3.626
1.758
5.325
Brazilië
……..1.577
.2.600
10.316
15.797
Mexico ……….60
–
1.047
8.030
Argentinië
508
48
949
2.952
Peru …………1.507
1.003
4.466
7.446
Diverse landen
..
2.042
687
461
2.006′
Door de schommelingen van de katoehprijzen is het
treffen van ,yergelijkingen natuurlijk minder eenvoudig.
‘Daarbij komt, dat voor bepaalde exoten, zoals bijv.
Braziliaanse soorten, dan weer ponden,- dan weer
–
zoals
de laatste tijd helaas
–
dollars werden gevraagd. Toch
zal in menig geval het kleine dollar;uotun’i, dat ter, ho.
schikking stond, doorslaggevend geweest zijn voor de
aankoop van ,,andere” katoensoorten, al was het alleen
maar omdat deze in prijs
–
en kwaliteit
-.
lager waren.
Met dat al blijft katoen bij’ uitstek een ,dollcërgrondstof.
Op zijn allergunstigst bedroeg het percentage, dat voor
katoenaankopen in guldens omgerekend aan deze harde
valuta moest worden gespendeerd, ‘minstens 60
pCt
van
het totaal ter beschikking gestelde bedrag.
Wat
de tweede belangrijke post betreft, nI. de’katoenen
garens, leerde het overzicht in gewichtshoeveelheden ons
reeds, hoe zeer de aanvoer van gai’ens onder de na-oorlogse
moeilijkheden te lijden -had. Beschouwen ,wij de invoer-
Ingoersaldi katoenen garens
(t
1.000)
1937
1938
1946
1947
Engeland
……….
11.353
5.486
271
1.976
België
………….
6.923
,
5.003 3.610 10.914
Tsjechoslowakije
.
573
1.580
77
153
Frankrijk
……….
523
1.292
384
1.191
EsilancI
…………
386
170
–
–
Duitsland
286
191
–
–
N.-O.I.
…………
-573
-622
–
–
Argentinië
……..
–
605
–
460
–
–
U.S.A.
…………
–
–
–
128
5.622
Italië
…………
–
–
526
3.840
Oostenrijk
–
– –
453
Zwitserland
…. . …
– –
–
287
Mexico
………….
–
–
–
230
Zweden
……….
–
-.
–
‘
–
322
I ~
r
4,
8 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
713
saldi in geld uitgedrukt, dan zien wij. hoe hier de garen-
nood zelfs tot een relatief vergroten der dollaaankopen
aanspooide.
Beklaagden de single-spinners zich vôôr 1940 al wel eens
over de ,,catch-as-catch-can”-politiek, die t.o.v. de garen-
importen werd gehuldigd, op het ogenblik Qverheerst dit
systeem volkomen. 1-let kwaad, dat indertijd door de
s tootsgewij ze Belgische, Tsjechische en Franse importen
op een overvoerde.markt gesticht werd, telt echter in de
huidige schaarsteperiode minder zwaar.
Ditmaal zijn het juist de single-w’eavers, die lnder de
ahnorma,le omstandigheden te lijden . hebben. Het uit-
vallen van Enge1nd als historische leverancier dwingt
hen immers alle perikelen van de herexportverlich1ingen,
die op de in het buitenland gekochte garens rusten, op de
koop toe te nemen, teneinde tenminste een enigszins
dragelijke bezetting der bedrijven te verkrijgen.
En dan nog hebben zij te kampen mt een tekort aan
garens in de fijnere nummers, die juist bij het vervaardigen
van weefsels voor de historische markten als Java en
Sumatra niet kunnen worden gemist.
Onze deviezenpositie wordt door dit alles extra in het
nauw gebracht. De richting van onze manufacturenexpor-ten is nu eenmaal niet precies tegeng’esteld aan die van de
aanvoer van katoenen garens, zoals dit trquwens ook niet
hij de katoenimport het geval is. Wij zullen trachten dit
in een volgend artikel door een analyse van de opbrengsten
der manufacturenuitvoeren aan te tonen.
Almelo.
Dr W. T. KROESE.
AANTEKENINGEN.
EUROPA: OOST EN WEST.
In Maart jl. verscheen te Genève een belangwekkende
studie van de ,,Economic Commission for Europe”, ge-
titeld ,,A survey of the çconomic situation and prospects
of Europe”, waarin de na-oorlogse economische ontwikke-
ling van Europa aan een diepgaand onderzoek werd
onderworpen. In vervolg daarop heeft de E.C.E. het vraag-
stuk van het inter-Europese handeisveikeer in studie
genomen; over dit nieuwe onderzoek zijn inmiddels de
volgende gegevens bekend geworden.,
Oost-Europa.
Onder ,,Oost-Europa” moeten worden verstaan alle
Oost-Europese landen van Finland tot de Bosporus, met
uitzondering van Griekenland, Turkije en de Sovjet-Unie.
Voor dit Oost-Europa geldt, dat de betrokken landen in
verband met hun agrarische overbevolking en de sterke
bevolkingsdruk de levensstandaard slechts kunnen ver-
hogen met behulp
van
industrialisatië.
In het verleden werd
de behoefte aan industi-ieproducten gedekt door import uit West-Europa, met name uit Duitsland; in dit opzicht
zijn thans grote tekortkomingen te signaleren. In 1938
beliepen de totale leveranties van het Vlïesten aan het
Oosten $ 673 mln; 92 pCt hiervan betrof industriële pro-
ducten, alleen al 51 pCt betrof producten der zware in
dustrie. In 1947 leverde het Westen $ 298 mln, d.i. 44
pCt van 1938; 85 pCt hiervan betrof industriële producten,
én alleen al 56 pCt producten der zware industrie, zodat
naar karakter dit handelsverkeer geen verandering heeft
ondergaan. 1-let Oosten leverde als tegenprestatie arari-
sche producten en grondstoffen. Dit beliep in 1938 $ 840
mln, in 1947
S
281 mln, d.i.’33 pCt van 1938. In 1938
betrof 57 pCt der Oostelijke leveranties agrarische pro-
ducten, in- 1947 nog slechts 9 pCt. In verband met deze
daling is de afhankelijkheid van -West-Europa van het
westelijk halfrond aanzienlijk groter geworden.
1-Vest-Europa.
1-her is de economische situatie gecomp1iceerIer dan iii
het Oosten. Het voornaamste probleem is de dekking van
het deficit op de betalingsbalans t.o.v. de overzeele
leveranciers. Slagen de West-Europese landen er niet in
de dollar-export voldoende op te voeren, dan is het be-reikte productieniveau niet te handhaven; werkloosheid
e.d. zullen het gevolg zijn. Tot 1951 is hulp van de Ver-enigde Staten te verwachten; daarna moet men op eigen
benen staan. Daarbij komt dan, dat op grond van het
grotere bevolkingsaantal de behoefte van V,TestEuropa aan
voedingsmiddelen en grondstoffen in 1951 ca 23 pCt groter
zal zijn dan in 1938. ,,Onzichtbare” inkomsten zijn in
enigszins belangrijke mate niet meer beschikbaar. Berekend
is, dat West-Europa in 1951 een invoerbehoefte, op
basis 1938, zal hebben van $ 11.650 mln; opbasis,van
zijn normale behoeften zal deze behoefte zelfs S 14.358
mln belopen. Daartegenover wordt een prestatiecapaciteit
verwacht van 5 5.000 mln. De conclusie is, dat West-
Europa zijn voedingsmiddelen en grondstoffen voor
S 6.000 resp. S 9.000 mln uit gebieden, die
niet
tot het
westelijk halfrond behoren, zal moeten betrekken. Op te
merken valt, dat de totale West-Europese behoefte aan
deze producten in
–
1938 voor 40 pCt uit Oost-Europa
(mcl.
Sovjet-Rusland) werd gedekt.
1-let is voor West-Europa daarom van groot belang
om naar leveranciers, die niet onder het westelijk halfrond
ressorteren, uit te zien. De E.C.E. raamt, dat uit Oost-
Europa op basis van de prijzen van 1947 voor $ 3.000
mln aan voedingsmiddelen en grondstoffen kan worden
betrokken. Om deze bron aan te boren, dient West-Europa
echter over een grote hoëveelheid exporteerbare industriële
artikelen te beschikken.
Economisch gesproken kunnen de Oost-Europese landen
hun functie van leveranciels aan het Westen zeer zeker
h’ervatten. Volgens hun economische plannen zullen zij
in 1950/1951 in staat zijn
2/3
van hun vooroorlogse graan-
exporten weer te leveren; vlees zal zelfs 100 pCt halen,
andere agrarische producten nog hogere cijfers. Voor
industriële grondstoffen als kolen en bauxiet wordt een
cijfer van 150 pCt verwacht. In zoverre de Oost-Europese
landen in staat zullen zijn, landbouw en industrie op har-
monische wijze tot ontwikkeling te brengen, zal de koop-
kracht van de bevolkingen stijgen, en daarmede de vraag
naar buitenlandse producten; ook verhoging van de
agrarische opbrengsten per ha is dan te verwâchten. De
inter-Europese handel biedt aldus zeer goede perspectieven.
**
*
Een economische samenwerking tussen Oost- en West-
Europa is geenszins uitgesloten. Aldus is wederzijdse
economische bijstand mogelijk, waardoor de economische
onafhankelijkheid van Europa zou worden vergroot.
Daarvoor is het echter van belang, dat het Westen een
voorbeeld geeft, en dat veronderstelt
oertrouwen.
De
arbeidskrachten zijn in de West-Europese landen momen-
teel volledig bezet. Zouden zij ,voor een gedeelte moeten
werken aan de productie van bijv. tractoren voor Oost-Europa, dan zou een bepaald gedeelte van de productie
voor export naar de dollarzône moeten worden opgeofferd.
Hier ligt, gezien de politieke onzekerheid, de voornaam-
ste hinderpaal voor samenwerking. De Oost-Europese
regeringen moeten, wil het Westen de stap doen, duide-
lijk laten blijken, wat ze eigenlijk willen: Ioyale economi-
sche samenwerking of een politiek van in boofdzaak
ideologische aggressiviteit.
HET POND EN DE DOLLAR.
,,The Bankers’ Magazine” van Juli ji. bevat een artikel
van R. G. I-hawtrey, waarin deze adviseert de koers van
het pond, welke sedert het uitbreken van de oorlog in
1939 $4,03 bedraagt, te herzien. l-Iawtrey is ni. van mening,
dat handhaving van de huidige koers tot gevolg zal hebben,
dat Engeland door de Verenigde Staten in de inflatie zal
worden meegesleept. De opheffing der prijscontrôle in de
7
.
714
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
Verenigde Staten in Juli 1946 maakte de weg Vrij voor
inflatie, daar op dat tijdstip nog allerwegen een neiging
bestond de uitgaven te vergroten, terwijl daartoe ten-
gevolge van de ‘grote geldruimte en de lage rentevoet
voor kort en lang crediet ruimschoots gelegenheid werd
geboden. Deze Amerikaanse inflatie, welke tot uiting
komt in een stijgend prijsniveau, hetgeen onder de huidige
omstandigheden een stijgend wereldprijsniveau betekent,
oefent door de vaste koers tussen pond en dollar invloed
uit op de prijzen van de Engelse import- en exportgoederen.
Weliswaar tracht de Engelse Regering d.m.v. prijsbe-
heersing de doorwerking van de Amerikaanse inflatie op
het Engelse prijsniveau te voorkomen en de koopkracl1t
van het pond op peil te houden, maar het effect hiervan
wordt ten dele tegengewerkt, doordat de vaste koers de
koopkracht van het pond nu eenmaal afhankelijk maakt
van de koopkracht van de, dollai. Een ineenstorting van
de dollar en daarmede van het pond is, aldus Hawtrey
op korte termijn niet te verwachten, gezien het opmerke-
lijk langzame verloop• van de Amerikaanse inflatie.
Dit lage tempo schrijft I-Iawtrey echter toe aan zuiver
psychologische factoren. 1-let Amerikaaiise publiek ver-
wachtte ni: steeds, dat aan de prijsstijging een einde zou
komen; hierdoor werd een renmende invloed op de vraag
en daarmee op de prijsstijging uitgeoefend. 1-Jet index-
cijfer van groothandelsprijzen steeg gedurende de periode
Juni 1946—April 1948 van 112,9 tot 163,6 (basis 1926 =
100, d.i. 1939 = 77,1) waarbij. moet worden bedacht,
dat het Junicijfer nog door de prijscontrôle werd gedrukt.
De uurlonen in de industrie stegen van 108,4 dollarcent
in Juni 1946 tot 129,0 dollarcent in Februari 1948, of met
ongeveer 10 pCt per jaar.
Deze langzame stijging zal evenwel, aldus Hawtrey,
niet eeuwig duren, want wanneer duidelijk wordt, dat de
prijsstijging doorzet, zullen dezelfde psychologische
factoren, die tot nu toe’ het prijs- en loonniveau drukten/
een tegengestelde werkini gaan uitoefenen, ‘welke zal
leiden tot versnelde stijging van lonen en prijzen. Van de
tegennaatregelen, welke dan zullen moeten worden
genomen, zullen volgens I-Iawtrey alleen deflatiemaatrege-
len in de credietsfeer succes hebben. 1-let verloren terrein
zal moeten worden herwonnen, zo nôdig ten koste van
ernstige dpressie en werkloalhald. –
De Engelse Regering zal daarom, w’anneer zij wil voor-komen, dat Engeland dezelfde deflatie, depressie en werk-
loosheid zal -doormaken als in de Verenigde Staten – te
verwachten is;
de:
vaste relatie tussen pond en dollar
moeten verbreken. Flawtrey vraagt zich af, waarom
daarmee wordt gewacht totdat zich een ontoelaatare
degradatie van het pond heeft voorgedaan .,,Why not
sever the link
now?”
–
Hawtrey adviseert derhalve de dollarwaarde van het
pond te verhogen. Dit advies mo’ge verwondering wekken,
gezien de grote vraag nar dollars, waardoor vorig jaar de
converteerbaarheid van het pond zelfs bij een koers van
$ 4,03 mislukte. Voorts zou, zo wordt vaak betoogd,
de Engelse uitvoer hierdoor afnemen, hetgeen dé toch
reeds passieve handelsbalans niet ten goede zou komen.
Volgens I-Iawtrey bestaat er t.a.v. deze punten echter veel misverstand. De huidige vraag naar, dollars reflec-
teert de dringende behoefte aan goederen, die
spoedig
leverbaar zijn en slechts verkrijgbaar met behulp van het
onbeschadigde Amerikaanse productie-apparaat. Een hoge
dollarwaarde, overeenstemmend met dit type van vraag,
zalniet kunnen bijdragen tot een soepele werking van het
internationale ruilverkeer of tot benadering van het
betalingsbalansevenwicht.
Wat het mogelijke, afnemen van de export’ betreft,
meikt Hawtrey op, dat. een eventuele onderwaardering
van het pond slechts binnen zekere grenzen tot export-
toeneming kanleiden. De exporteurs zullen nl. hun ver-kopen slechts kunnen uitbreidenten koste van. prijscon-
cessies, waardoor weliswaar de uitgèvoerde hoeveelheden
zullen toenemen; het ontvangen bedrag aan buiten-
landse valuta, waar het uiteindelijk om gaat, zal echter
slechts weinig toenemen, of misschien zelfs verminderen.
Ongetwijfeld zal dus verhoging van de dollarwaarde van
het pond vermindering der export naar hoeveelheid ten-
gevolge hebben, doch dat wil nog niet zeggen, dat de totale
ontvangsten in dollars zullen verminderen. 1-let is zeer
wel mogelijkdat de verbeterde ruilvoet het verlies aan
uitvoer ruimchoots zal compenseren. Verhoging van
de dollarwaarde van het pond zal voorts voor de Schat-
kist het voordeel hebben, dat de subsidies op geïmporteerde
levensmiddelen kunnen worden verlaagd.
-Bovenstaande voordélen van verhoging der ponden-
koers zijn’ evenwel slechts bijkomstig: ,,the primary
purpose of upvaluing the pound would be the preservation
of the pound from being dragged in the train .of the dollar
into inflation”.
Voor een verandering van de wisselkoers met meer dan
10 pCt is toestemming vereist van het ,,International
Monetary Fund”. Het is noodzakelijk, wanneer aan het
Fund toestemming wordt gevraagd ‘de goudwaarde van
het pond te mogen veranderen, om te wijzen op het feit,
dat de Amerikaanse inflatie, welke de koopkracht van het
goud vermindert, een ,,fundameotal disequilibrium”
teweeg brengt. Bij dit ene verzoek zal het, aldus Hawtey,
vermoedelijk niet kunnen blijven, daar,
– voortgaande
inflatie in de Verenigde Staten een nieuwe evenwichts-
verstoring met zich zou brengen. Wanneer bet ,,Inter national Monetary Fund” dit gezichtspun t aanvaardt,
zal wellicht een heilzame uitwerking op de Amerikaanse
houding ten aanzien van dit probleem worden teweeg-
gebracht. Inmiddels staat Engeland voor het feit, dat het
door de vaste koersverhouding pond-dollar aan een
inflatieproces gekoppeld zit, dat het gevaar loopt gevolgd
te worden door een even desastreus deflatieproces als in
1920/’21 het geval was. –
LONDON LETTER.
‘London August 31.
An American economist now visiting London was
recently seen puzzling over the sarne day’s isue of two
of our popular newspapers. Iie was comparing, or endea-
vouring to compare, their treatment of the official un-
employment returns. 1-1e came to the conelusion that
the papers must be discussing different documents. They
weren’t. The American economist’s experience Was quite
common. It has become almost an enter€ainment to
contrast the treatment in the British Press of such matters
as unemployment, coal output, exports and imports,
savings, and
SO
on. Each paper (of the popular type)
interprets each set of statistics according to its political
creed. The variety of result which can be achieved is quite
astonishïng. It has reached the pint where
cfl3
paper
can headline its story ,,Coal Output Rises”, while its rival
will assure its readers on the same day that the coal out- –
put bas fallen. Within the limits each has set itself, both
will be right.
The fact is that except in a relatively few objective
organs, Britain’s economic recovry has become a highly
political issue. The newspapers of the Left are understand-
ably anxious to present the trend of af fairs in the niost
favourable light, even if that involves lulling their readers
into a sense of false security; the Right-wing Press is
equally anxious to soft-pedal our progress, even if that
involves denigration of their own countrymen. ,,My
country, right or wrong”, is the motto reserved for occasions
of supreme emergency; on all other occasions, ,,party”
gets substituted for country”.
1f the distortion began and ended with the popular
Press, there would, perhaps, be little cause for concern.
The truth is, however, that politicians and, to a limited
8 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
715
extent, economists have joined in the game. That the
politicians should have done so is perhaps understandable. Targets pervade every aspect 6f our economie life. 1f they are not reached, there will be severe loss of face (for one’s
opponents lose
noCopportunity
of recalling the target and
of illustrating how wide of the mark performance ha
been).’it is nevertheless surely regrettable that responsible
Ministers should stoop to distorting oversas trade sta-
tistics to prove that targets have been hit when in f act
they were hit a month too late. •t is irritating to find that
record export figures are annouhced with a flourish of
trumpets well in advance of the official returns, while dis-
appointing returns are allowed to remain secret until their
publication cannot be avoided. Such, however, dre the
habits of politicians.
rfh
e
economists, fortunately, in the main steer dear of
such practices. They do, however, get involved in intricate
arguments, which nobody ever settles to anyone’s .satis-
faction save their own, on issues which are really incapable
of exact solution. Is British
per capita production higher
or lower now that it was before the war? Is the
aerage
standard of living in Britain below or above the pre-war
level? These issues are clearly political dynamite in a
capitalist society governed by Socialists. The argument of one set of economists is hailed with glee by the Left.
But along comes another school of professors convincingly
to refute the first – and, albeit unwittingly, to provide
the Right-wing pessimists (who hope to become optimists
after the next election) with useful ammunition.
This rather long-winded introduction is necessary
because it is proposed to review here Britain’s progress
in industrial production and on oversas trade account,
and that, it will be appreciated, is a process which involves
treading rather cautiously. One initial
capeat
must, be
enteed. The year 1938 is often taken as the base for
comparative purposes. As the last complete, pre-war
year it is an obvious choice. On most other grounds,
however, it is an unfortunate basis for comparison with
times like the present. 1938 was a year of relatively low
industrial activity, w’ith rearmament hardly under w’ay
but w’ith business enterprise considei’ably i’estrained by
the threat of war. A much better basis for comparison
with the present period of full emplbyment and high
prices would be the year 1936, ‘when conditions w’ere
more nearly comparable. But w’e must work with the
materials at hand.
The Governmen’f has coinpiled its own Interim Index
of Industrial Production, in this case with the 1946 average
as base. It covers 22 individual industries. The performance
to date in 1947 and 1948 is as follows:
1947
1948
January
………………………
106 119
February
……………………..
84
124
March
.
……….
………………
99
119
April
………………………..
105
124
May
……………………….
110
118
June
…………………………
116
124
July
…
.
……………………..
108
August
……………………….
105
September
…………………….
116
October
……………………..
121
November
……………………
124
December
……………………
116
The picture is in many ways an encouraging one. The
recovery in 1947 from the blow which the fuel crisis dealt
to British industry in ‘February of that year was impres-
sive. And the overall increase over the 1940verage is
cheering. Reservations must, however, be made. First
it w’ill be noted that since the end of 1947 no progress has
been recorded. It would seem that the level for the last six months represents the most which our economy, as
at present constituted, can manage. This was conceded
by Sir Stafford Cripps in a recent speech. ,,There is practi-
cally no room to increase our production further by
adding more to the numbers at work”, he said. And he
went on to make this significant pronouncement:,,Our
increase in production since 1938 (the increase on this
basis is put at something betw’een 10 per cent and 25
per cent) is due in the main to an increase in our labour
force rather than to an increas
l
e in productivity of that
labour force”.
In fin, our increased production reflects merely the
fact that unemployment is today but a fifth of what it
w’as pre-war. All the mechanisation and new labour
methods ntroduced during and after the war, all the
highly praisewoi’thy improvements in social services, a1l
the propaganda of the Government, all the urgency of
our economie plight have done nothing to raise the produc-
tivity of the average individual worker. Unless that indivi-
dual productivity is raised; then bur recovery, good though
it has been, will not match our needs.
The story is somewhat sirbilar with the balance of pay-
ments position. Here, however, we appear to be condemned
to a Sisyphean task, for even when we achieve the export
task set for us by Sir Stafford, the goal of a balance on
overseas trade account seems likely to •be as distant as
ever. British exporters were given the task of selling.by
the end of 1948 150 per cent (by volume) of the 1938
level of exports. 13y the end of July, the export level was
only about 4 per cent. short of the target for the end of
the year, nnd on this showing the target should be achieved.
Now, however, it will not be enougli to hit the export
target. Largely because of the contïnued rise in prices,
we must do still better. In the Economie Survey for 1948
it was estimated that imports
1
for the first half of 1948
would be £ 792 millions (f.o.b.), or at an annual rate of
£ 1,740 millions. Yet in practice in the first seven months
of 1948 we have been importing at an annual rate of
£ 2,074 millions. As a result, the annual rate of the adverse
ba]ance of visible trade is running well ahead of the
estimate and, what matters more, well ahead of the amount of Marshall aid.
So it is with the dollar gap”. Thanks mainly to a sharp
reduction in our rate of imports from the dollar area
(although exports to dollar countries have shown an
encouraging increase) we have reduced our deficit wïth –
that area from £ 478 millions in 1947 to £ 157 millions
in the first half of 1948. But this inprovement has only
been achieved at the expense of a big increase in the rate
of our adverse balance with non-dollar, non-Marshall
aid countries, which amounted in the first half of 1948 to £ 141 millions, cornpared with £ 184 millions in the
whole of 1947. It is a great achievement to have cut our
dollar deficit in this fashion. But we shall be making a
grave mistake if we think the alternative suppliers are
willing to go on piling up sterling against their goods and
raw materials. Al the indications point to another review
of our import programme before many months
1
have
elapsed.
The dispassionate verdict on British recovery to date
must therefore be that it is good, but not as goo’d as it
could be and not good enough to sustain our present
standards of living, let alone to improve them. With no
more v,’orkers available we can only maintain our standards
when Marshall aid runs out by increasing productivity.
And the record to date so far as the benefits of mechanisa-
tion and redeployment of labour are concerned sugget
that longer hours of vork are inevitable. 1f, in addition
to paying in full for our imports, we are to devote any
worthwhile proportion of our national income to capital
formation, then almost certainly we face longer working
hours’
and
a lowei’ standard of living. To convince the
,,British working man and woman of these facts is, apparent-
ly, beyond the pow’er of any politician,Labour, Conser-vative, Liberal or Communist. Yet somehow convinced
716
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
they must be if they are to avoid the alternative Sir
Stafford has given them: ,,Starvation on the dele and
mass unemployment”.
1-IAROLD WINC0TT
INTERNATIONALE NOTITIES.
lIET BELGISCHE WONINGBOUWPROGRAMMA.
Het woningtekort behoort in België, aldus de- ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 2 September jl., tot de meest drin-
gende sociale problemen. Volgens een opgave van ,,l’Insti-
tut de Recherches Economiques et Sociales” werden
sedert 1945 slechts 23.000 woningen gebouwd, tegen een
vooroorlogse toeneming.van 15.000 per jaar. Naar schatting
is er behoefte aan 125.000 nieuwe woningen.
Teneinde het woningprobleem tot een oplossing te
brengen heeft de Belgische Regering een grootscheeps
woningbouwprogramma bekend gemaakt, waarvan de
eerste verordeningen reeds een dezer dagen in het staats-
blad zijn verschenen. Het programma behelst het verlenen
f fonds perdu .van bouwpremiën voor 50.000 één-gezins-
woningen en van aankooppremiën voor huizen, welke
door met staatskapitaal werkende bouwmaatschappijen
zijn of worden gebouwd. Voorts zal staatsgarantie op hypo-
thecaire credieten, welke het object met meei’ dan 70 pCt,
doth met een maximum van 90 pCt belasten, worden
gegeven. Voorlopig beschikt de Regering nog niet over de
omvangrijke middelen, die nodig zullen zijn om dit pro-
gramma ten uitvoer te brengen, en het Parlement moet
deze credieten nog goedkeuren.
Het bouwprogramma van de Regering wördt in econo-
mische kringen in België met een zeker wantrouwen
tegemoet gezien. Men wijst er nL op, dat uitbreiding van
het hypothecaire crediet evenals in de Verenigde Staten
inflationaire tendenties in het leven zou kunnen roepen. Bovendien zou forceren van de bouwbedrijvigheid geen
gunstige uitwerking hebben op de toch al hoge bouwkosten.
De Regering hoopt evenwel d.m.v. vèrgaande normali-
sering de bouwkosten te kunnen drukken. Voorts schijnt
zij,, aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” een grootscheeps
bouwprogramma als een effectief middel ter bestrijding
van de stijging van de kosten van levensonderhoud te
.beschouwen, daar de ,,zwarte” markt, die vrijwel in alle
sectoren van het economisch leven is verdwenen, in de
woningsector is blijven bestaan. Door ook hier de
beproefde ,,overvloedpolitiek” toe te passeii hoopt de
Regering de lonen te kunnen stabiliseren; daar de hoge
huur het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud,
en daardoor de lonen, hoog houdt. Het zal van de be-
kwaamheid der Regering afhangen, aldus de ,,Neue Zür-
cher Zeitung”, of het woningbouwprogramma inderdad
zijn egaliserende functie zal vervullen.
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
BOEKEN.
L’Organisation des Marchés Pinanciers,
par Frans-FI.
Terlinck. Actualités Sociales, Nouvelle Série. Office
de Publicité, Anc. Etabl. J. Lebègue & Cie, S. C.
Bruxelles 1948, 130 pages.
Consumentenonderzoek voor Nederland, Winter 194711948.
De resultaten van een onderzoek betreffende de alge-
mene consumentenmarkt, ingesteld bij ruim 6.000
gezinnen. ed. Stichting voor Statistiek, ‘s-Graven-
hage, Mei 1948, 154 blz.
Ministerie van Economische Zaken,
Commissariaat Generaal
voor de Nederl. Econ. Belangen in Duitsland:
Verslag over het jaar 1947. Amsterdam, Juni 1948,
46 blz., ing.
Jaarboek voor Scheepvaart en Scheepsbouw 1948.
Moorman’s
Periodieke Pers, Den Haag, 352 blz., geb.
De Zeeongevallenwet 1919 na de herziening van 1946
door
Mr A. Schilthuis. Uitg. N. Samsom N.V., Alphen aan
den Rijn, 426 blz., geb. f9—; voor leden der Vereniging
,,Zee-risico” f4,50.
Qverzicht der handelsovereenkomsten met het buitenland, April
1948. Ecdnomische Voorlichtinïg. Uitg. C. Blommen-
daal NV., ‘s-Gravenhage 1948, 188 blz., ing.
Ceographie en Verkeerseconomie,
door Dr M. de Roeck.
Uitg. Mij. N.V. Standaard Boekhandel, Tilburg 1946,
34 blz., ing. f 0,95.
De FVereldconferentie over Handel en J’Verkgelegenheid
door
S. Korteweg. Ned. Genootschap voor Internationale
Zaken. Noord-Holi. Uitg. Mij, A’dam 1948, 146
bli:,
ingen. f 2,90.
Verslag van de werkzaamheden der Kamer en van de toestand
van handel, nijverheid en verkeer, 1946.
Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Noord-Holland.
Drukkerijen Ellerman Harms, A’dam, 426 blz., ing.
BROCHURES.
Statistiek voor het kruideniersbedrijf XIII (1946147).
Stich-
ting Economisch Instituut voor den Middenstand.
‘s-Gravenhage 1948, 49 blz., ing.
Maatschappelijk werk en personeelszorg
door L. M. H.
Sternfeld. Nederlandsche Uitgeversmaatschappij N.V.,
Leiden 1948, 52 blz., ing. fl.90.
Rapport van de Commissie-Ondernemingsraden van het
Nederlands Verbond van Vakverenigingen.
Uitgave:
Nederlands Verbond van Vakverenigingen, Amster-
dam 1948, 20 blz.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De maandultimo is zonder enige merkhare invloed aan
de geldmarkt voorbijgegaan. Tengevolge van het ruim
vervallen van schatkistpromessen kon aan de chartale
opvragingen en de gebruikelijke ultimoverschuivingen
gemakkelijk worden voldaan, terw’ijl het vooruitzicht van
verder ter beschikking komende bedragen uit vervallen
schatkistpapier in de komende maanden het treffen van
bijzondere voorzieningen onnodig maakte. Door de be-
trekkelijke geldruimte trad een verdere verlaging van de
marktdisconto’s in. Driemaandspromessn werden aan
het einde der week tegen 1J pCt verhandeld, Maartpapier
werd tegen
1!16
pCt aangeboden, terwijl Juni en Juli-
promessen hij kleine omzetten practisch tegen
1/8
pCt
werden verhandeld.
De Nederlandsclie Bank heeft weder een gedeelte van
haar goudschat moeten afstaan, zij het naar bedoeling
slechts tijdelijk, daar f 26,9 millioen aan goud bij de
Federal Reserve Bank of New York werd beleend om
dollars te verkrijgen. De oörzaak van deze scherpe dollar-
schaarste schijnt voornamelijk te zijn, dat goederen zijn
aangekocht, welke aan Nederland onder het Marshall
;
plan zijn toegewezen, doch dat de betaling door de E.C.A.
nog niet kon plaatsvinden om formele redenen. De
Nederlandsche Bank moet dan deze aankopen voorfinan-
cieren. -Een van de moeilijkste zaken bij de uitvoering,
van het Marshallplan schijnt wel te zijn de uitoefening
van de geëite contrôle, dat ,,bulk goods” niet zijn aange-
kocht tegen prijzen, welke hoger liggen dan de normale
Amerikaanse noteringen. De vorm van deze contrôle
schijnt nog niet geheel vast te staan, zodat dikwijls be-
taling door de E.C.A. van toegewezen en aangekochte
goederen voorlopig achterwege blijft. Dit schept voor de
hulpontvangende landen dan uiteraard liquiditeits-
moeilijkheden, zoals ook voor ons land het geval blijkt te
zijn.
De Staatsfondsenmarkt gaf in de afgelopen week
weinig veranderingen te zien. 1-let is moeilijk te begrijpen
waarom van de huidige koersen door de heffingplichtigen
op zo onvoldoende wijze wordt geprofiteerd. Nog steeds
/
8 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
/ 77
wordt een relaUef belangrijk gedeelte der betalingen voor
vermogensaanwasbelastirig en heffing ineens met vrij geld
verricht, terwijl aankoop en in betaling geving van bijv.
3-31 pCt Nederland 1947 tegen de huidige koers van
97
7
/
8
pCt een belangrijk voordeel biedt.
Het koerspeil voor binnenlandse aandelen gaf in de
afgelopen week geen grote veranderingen te zien, al was
wel een lichte tendens tot stijging merkbaar. Indische
fondsen daarentegen boden zeer goede koersverbeteringen.
Blijkbaar hebben de gunstige exportcijfers van eder
lands-Indië thans’ hun invloed ter beurze doen gevoelen.
Het ziet er naar uit, indien althans de verhoogde uitvoer
niet- aan toevallige omstandigheden, zoals hët expediëren van aangetroffen voorraden, moet worden toegeschreven,
dat het Indische bedrijfsleven inderdaad het grote regene-
ratievermogen bezit, dat er altijd aan werd toegeschreven.
Wellicht, zal deze gunstige ontwikkeling het verkrijgen
van Amerikaanse credieten, die een voorwaarde voor
algeheel economisèh hersteldaar te lande schijnen te zijn,
aanmerkelijk vergemakkelijken. – –
–
27 Aug
3 Sept.
1948
1948
A.K.0
………………….
163
‘
164+
v. Berkel’s Patent
…………..
129
130+
Lever Bros. Unilever C.v.A.
….
295*
295
Philips G.b.v.A.
……………
253+
258
–
Koninklijke Petroleum
. 356*
FI.A.L. ……………………
196
196
N.S.0.
……………………
183*
187
H.V.A . …………………..
257*
272+
Deli Mij. C.v.A.
…………..
158+
163+
Amsterdam Rubber
…………
171
177*
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
4
0
Ec
000
0
0
bO
Co
0
.
D.
0,
i.0
30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
19
Juli ’48
482.238
315.846
145.637
10
173.221
26
,,
’48
482.206
322.384
–
135.778
.
13.510
167.667
2 Aug. ’48
482.250
311.046 144.036
38.810
147.131
9
,,
’48
482.358
323.146 146.175
19.210 143.639
16
’48
482.480
520.800
125.986
1.510 144.989
23
,,
’48
482.546
297.741,
.136.166
.
14
143.703
30
,,
1
48
455.763 304.279
152.372
14
146.677
Saldi
in rekening-courant
–
0
–
.,:4
0
a
c
Cd
00
rn
.0
30 Dec. ’46
2.744.151 1.099.855
90.071
43.706 590.158
19
Juli ’48
2.958.800
794.689 39.506
21.842
513.100
26
,,
’48
2.995.905
765.290
30.441
20.627
.519.884
2 Aug.’48
3.058.972 625.182
66.534
25.243 552.664
9
,,
’48
3.020.518
-684.628
39.041
23.636
546.422
16
,,
’48
3.003.618
656.484
46.203
25.472
543.127
23
’48
3.009.528
636.102
46.416
21.603 549.426
30
;,
’48
3.077.543
523.136
43.112
19.716
600.685
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
-‘
(Voornaamste posten in millioenen francs) –
–
1
–
0
0
Data
o2
00
‘
0
31 Dec1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7 1.113,7
7 Aug. 1948
5.577,4
1
132,2
191,1
47,5
4.165,3
1.277,5
14 Aug.
1968.
5.593,6
1
124,8
167,7
47,5
4.124,2
1.308,1
23 Aug. 1948
5.607,8
130,0
125,7
47,5
4.113,2 1.292,6
DE NEDERLANDSCHFJ BANK.
Verkorte
,
belans op 30 Augustus’ 1948
Ativa.
Wissels, pro-
Hoofdbank,
f-
1)
i
rieen
ç Bijbank
,,
–
:C
Agentsch.,,
13.900,-
in
iscon
0
1′
13.900,-
1
)
Wissels, scliatkistpapier en schulclbrieven, door
de
Bank
gekocht
(art. 15,
sub 4,
van
de
Bankwet
1948)
……………………..
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Neclerlanden ingevolge overeen-
komst van
26
Februari
1947
…………..
.. 1.800.000.000,-
Beleningen:
(
I-Ioofdbank
8
137.703.943,05
1
)
(mcl. voor- schotten in re-
Bijbank
,,
1.589.106,81
kening-corant
1
op
onderpand)
l
Agentsch.
,,
7.383.889,32
146.676.939,18
Op
effecten,
enz..
……….
..145.905.102,56′)
Op goederen en celen
771.836,62
146.676.939,18
Voorschotten aan liet Rijk (art. 20 van de Bank-
wet 1948)
Boekvordering op
de Staat der Nederlanden
ingevolgeovereenkomstvan 26 Februari 1947
1.500.000.000,- Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……..8
454.838.777,62
Zilveren munt, enz……….923.883,41
455.762.661,03
Papier op het buitenland
.
8 304.278.600,-
–
Tegoed bij correspondenten n
i
het buitenland
……….
..
146.589.671,54
]3uitenlandse betaal-
middelen
.
..5.782.021,47
–
456.650.293,01
Be]egging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
………………………………
104.689.988,83
Gebouwen
en inventaris
…….
…………
.
2.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………….. ..,,
250.953.825,17
4.717.247.607,22
Passiva.
Kapitaal
…………………………..
8
20.000.000,-
Reservefonds
………………………….
12.759.703,05
Bijzondere
reserves
……………….
…….
54.447.566,03
Pensioenfonds
………………………..
..20.015.258,75
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
……
117.196.290,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte):…
3.077.543.245,-
Bankassignaties in
omloop
……………….
..705.961,51
–
Rekening-courant saldo’s:
‘s
Rijks Schatkist
1
523.135.887,09
Geblokkeerde
saldo’s
van
,banken
……………
..43.111.661,66
Geblokkeerde
saldo’s
van
–
anderen
…………..
..19.716.130,13
–
Vrije saldo’s
..600.684.619,44
1.186.648.298,32
Diverse
rekeningen
— …………………..
227.93-1.284,56
4.717.247.607,22
Waarvan
schatkistpapier rechtstreks
door
de Bank in disconto genomen
……….
f
–
Waarvan aan Nederlands-Indië (Wet van 15
Maart
1933,
Staatshlad no.
99)
…………
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
….,,
146.884.136,50
ZWEEDSE
RIJKS BANK.
(Voornaamstb posten in millioenen kronen).
Data
Metaal
Staatsfondsen
.0
w
2
.0
P,
u 0
0
0
31-Dec.
1946 839
532
1.544
504
284
94
182
7 Aug. 1948
178
113
2903
223
195
–
182′ 14 Aug. 1948
23 Aug. 1948
178
178
113
113
2.967
3.081
212 212
205 213
– –
182
182
Deposito’s
Data
‘
c
l
—
0
Direct opvraaghaar
bo
.;
0.
E-i
,
a.._____
250
31
Dec.
1946
1
2.877
875
706
94
230
174
7
7 Aug. 1948
1
2.683
833
605
‘
153
142
255
6
14 Aug.
1948
1
2.677
926
682
178
143
254
6
23 Aug. 19118,
L
2.657
–
978
620
288
U9.
251
–
6
.4-
/
718
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 September 1948
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornisamste posten in millioenen francs).
-:–a–
C
, Z
‘c
CI)
Data
–
26 Dec.
1946
32.226
5.648
4.953
214
698
49.158
22 Juli
1948
27.922
11.623
9.370
516 279
52.629
29
1948
27.922
11.336
9.341
939
280
5.625
5 Aug. 1948
27.922
11.335 10.609
811
255
52627
11
1948
27.923
11.274
10.538
447 399
52.624
,,
19
,,
1948
28.223 11.188
9.427 422
408
52.626
26
,,
1948
28.184 11.233
9.260
329
416
52.629
Rekening-
91
courant
saldi
Data
–
,.’
.
.,
1
a
0
0
is
26 Dec.
1946
637
159.377 72.165
1
4.482
614
22 Juli
1948
636
170.158 80.708
3
16.902
481
29
1948
,,
636
170.313
81.112
2
16550
481
5 Aug. 1948
636
171.596
82.275
2
6.636
480
11
1948
,,
636
171.262
81.810
21
4
)
16.773
480
19
,,
1948
636
170.512 81.163
22
1
)
16.588
480
26
,,
1948
647
170.367
81.014
–
25
4
)
6.582
480
i) Waarvan 10.493 millioen frcs onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (I3esluitwet no. 5 van 1-5-4944).
‘) Waaronder begrepen de Post ,,Emissiebank te Brussel, ten
bedrage van 64.597 millioen fres.
Deze post omvat: oude biljetten over te boeken 01) tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
4)
Waarvan 19 millioen fres van de Belgische Regering. Schat-
kist” – Speciale rekening – Artikel IV, Accoord tot Economische
Samenwerking.
VI6RK1,00S11E1l)
IN
NEDERLAN1)’)
3IaInd
Verklozen
2)
iWachtgelders’)
(rarning)
1
Gedeeltelijk
Maand
wk1oos
t
en toevallig
1
werkloos
28.872
16.297
Juni
26.465
19.794
Juli
28.543
26.361
27.891
20.846
September
.
… ………..
29.963
15.513
October
…………….
30.913
16.829
Mei
1947 ……………..
November
…………….
39.984
21.124
Augustus
……………..
December
………. . …..
57.079 40.192
.. ..
68.328
36.962
…
71.854
63.870
Januari
1948 ……………..
Februari
……………..
Maart
64.113 31.338
April
61.562
33.917
‘)
Bron:
,,Statistisch
Bulletin”
van
Set’ Nationaal
Instltuut
voor de Statistiek.
-f
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 13 Sept. as, in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam
STAXI) VAN
‘s
RIJKS I(AS.
VQrderingefl
23Aug. 1948
•
14 Aug. 1948
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederl.
1
Bank N.V.
f
636.101.936,52 t
687.154.475,94
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
J
hij de Bank voor Neder-
.
landselie
Gemeenten
658.343,59
424.855,47
Kasvorderingen
wegens ere-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
–
Daggeldiening
tegen
onder-
pand………………
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
……
–
533.615.440,21
,,
519.558679,11
Voorschotten
op ultimo Juli
………-
–
–
1948
aan
de
gemeenten
wegens
aan
baar
uit
te
…..
37.218.233,36.
,,
37.218.233,36
keren
belastingen
…………..
Vorderingen in rekening-cou-
rant
op
Nederlands-Indië
………
,,1068.444.876,79 ,,1047.609.590,69
Suriname
……..
………
31.309.662,54
,,
31.309.662,54
Curaçao
………. ……..
–
Het Algemeen Bdvgerljk I’en-
sioenfonds
…………..
–
–
1-let staatsbedrijf der
P.,
T.
….
……..
enT
.
………………
–
……..
Andere staatsbedrijven en in-
……..
242.817.883,25 243.406.879,33
stellingen
……………..
,,
Verplichtingen
Voorschot,
door
De Nederl.
Bank N.V. verstrekt
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant verstrekt
–
–
Schuld aun de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
–
Schatkisttmiljetten
in
omloop
–
t 154.633.100,-
t 1532.633.100,
Schatkistpromessen
bij
De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge
overeenkomst
1800.000.000,-
,,1800.000.000,
Schatkistproinessen in ömloop
–
(rechtstreeks hij De Nederl.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
–
/6.067 mini
wo.
garantie
Bretton Woods
/
804 milI
,,5263.000.000,- ,,5310.300.000,-
Daggeldleningen
—
–
145.663.707,-
,, 146.537.204,-
Schuld
op
ultimo
Juli 1948
van 26 F(;bruari 1947
……..
aan de gemeenten
Wegens
aan
haar
uit
te
keren
belastingen
–
–
Schuld
in
rek.-courant
aan:
Nederlands-Indië
Suriname
…………..
–
–
Mumitbiljetten in omloop ……..
Curaçao
….. . ……….
1.872.792,-
,,
1.885.803,16
1-let Algemeen Bui gerlijk Pen-
sioenfond5
…………..
17.656.764,73
,,
16.536.740,33
Het staatsbedrijf der P., T.
………
en
T
………………
……
682.993.535,80
,,
641.839.506,60
Andere staatsbedrijven
– – .
…..
–
–
Schuld aan diverse instellin-
….
gen in rekening met ‘s ltijks
Schatkist
……………..
2491.223.156,08
,,2483.766.67,7,04
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN BELGIË
‘).
1938
—
100
Sept.
1947
Oct.
1947
Nov.
19471947
Dec.
Jan.
1948
Febr.
t9481
‘Mrt jApril
t9481
1948
Aleemene index v. cl.
93
101
103
101
103
102
107 109
Steenkool
……..
84,4
86,9 77,5
83,9
91,0
70,1
93,2 94,0
95,8
106,2 102,9
105,5
106,9
102,8
105,1 108
2
0
Cement
……….
88,8
108,2
105,4
105,1
108,6
102,0 107,9 116,8
96,7
134,6 133,8
146,5
151,2 146,4
60,6
165,4
md.
prod.) ……..
110,1
154,4 136,5
152,4
162,2
150,1
168,9
174,3
Cokes
…………..
Afgewerkt staal
. .
418,3
..
..
159,7
143,1
163,1
165.8
157,8
172,0
186,1
Ruw
ijzer
……….
Ruw staal
………
Afgewerkt ijzer
. . .
70,7
72,1
96,5
71,5
84,6
66,1
137,6 67,3 115,3
125,3
109,8
132,2
121,3
119,1
121,0
99,7
Vlas (weverij)
80,2
84,2
78,1
76,9
66,0
67,9
67,9
80,3
Katoen (spinnerij)
105,8
127,9
I09,2
114,5
117,5
118,0 121,3
130,8
Vlas
(spinnerij) …..
Katoen (weverij)
..
137,8
153,9
133,8
146,2 144,6
133,2
140,4 138,1
Wol (kamwol, spin-
nerij)
……….
161,7
197,2 169,8
171,3
176.5
160,7
164,8
150,9
Wol (weverij)
154,9
150,5 120,3
119,0
126,0
127,9
138,2
133,7
Vlakgias ………..
92,6 90,6
109,8
112,4
105,7
97,6
97,2.
93,8
Hoiglas
……….
107,8
114,7
134,3
143.3
138,8 132,0 144,6
154,4
Papier
……….
138,1
.
151,1
137,8
149,3
143,9
121,5
156,3
155,3
Margarine
……..
111,6
..
117,3
93,0 105,0 93.6 99,3
101,7
109,1
Geraffineerde suiker
76,7
. .
81,8
99,7
76,7 75,4
76,4 86,7
81,8
.
…………
Sigaren
:
49,8
.
61,4
60,9 58,6
59,3
43,1
43,0
42,€
Sigaretten
………
193,1
138,8 97,3 129,8
f
128,3
91,8 156,8
136,2
1
1 Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek. betekent: de gegevens ontbreken. Gecorrigeerde
gegevenszijn cursief gedrukt.
• ‘) 1936-’38 = 100 (Instituut voor Economisch’ en SocIaal
Onderzoek (Leuven)).1
–
30
JunI
1945
…………….
112.622 201.400
29
Juni
1946
…………….
45.953
7.800
31
Aug.
1947
…………….
20.200
1.700 21.600
900
31
Oct.
1947
…………….
22.400
1.000
29
Nov.
1947
…………….
24.600
1.200
31
Dec.
1947
…………….
…
30.6002)
1.400
30
Sept.
1947″
……………..
31
Jan.
1948
…………….
…
36.700′)
2.600
…
…
36.000
3.400
…
26.800
,
1.700
30
April
1948
. -……………
… …
26.400
1.800
28
Febr.
1948
…………….
….
31
Maart 1948
……………….
22.400
1.600
31
Mei
1943
……………….
‘
..
21.200
1.500
30
Juni
1947
……………..
31
Juli
1948
……………..
22.000
–
1.500
‘)
Bron:
,.Statistisch
Bulletin
van
het C.B.S.”.
2)
Gege0ens van de arlseidshiireaux.
‘) Bovendien
600
vorst-
en hoogwaterwerklozeri Uit het vrije
–
bedrijf-
)
,
‘)
Bovendien 4.200 vorst- en boogwaterwerklozen
uit
het vrije
bedrijf.
–
SVEIIKLOOSI{l1II)
IN
BELGIË
Groothondel
Algem. Weekblad, gewijd
aan de belangen van binnen-
en buitenlandse groothan-
del, waarin opgenomen de
mededelingen van’ de’ be-
drijfsgroep Groothandel
Abonnemenlsprijs 115,- per
jaar, buitenland 117,- per
jaar.
–
Giro 5858
Hoofdredacteur: W. G. N. de Keizer, met geregelde mede-
werking van: Prof. Dr. 0.
Bakker, Dr. J. Buter, J. M.
Fentener van Vlissingen, Mr.
G. M. Greup, Mr. G. A. Hun-
gerink, Mr. G. E. Kruseman,
Jhr. Mr. E. van Lennep, Mr.
W. F. Lichtenauer, Drs. C. A.
A. van Luttervelt, E. J. Mul- –
Ier, Dr. H. J. W. van der Poel,
Jhr. Mr. H. A. Quarigs van
Ufford, Mr. Luc Schenderling,
Dr. Mr. J. A. M. van Staay
Uitgave: H. A..M .Roelants
Schiedam – Tel. 69300
,
BEZOEKT
DE
INT E Rt1 Al 10 N ALE
JAARBEURS
TE PRAAG
12-1.9 September ‘4
(
8
INFORMATIES bij: Tijechostowaalca
Gezantichap, Conislaten en de Ge-
delegeerdo voor Holland:
Jan C.W. Onderdenwljngaard,
Den Haag, Plaats 20, Tel. 180578
—
8 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
719
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
1).
1938
=
100
•
00
–
!,
00
>’&D
0!,
N
1
C
1
1
bO”
0Q
‘
00
=
00
“t00
00
0000
00
00
Algern.
iroductle-Index
56
73
92
98
105 106
103
109
Walsproducten
van
ijzer en staal’)
57
73
137
196
185 205
224
Cement
………….
85
88
114
124
132
134
97
134
33
52
69
90
93
80
74
69 38
57
77
81
115
93 130
vando Industrie ……..
Katoen- en linnen-
.
weverijen ……….
21
39 60
67
72
71
65
75
Metselstenen
………
54
78
111
120
’43
155
141
Deuren
……………..
36
53 60
54
60 59
55
Schoenen
………..
65
.
73
124
118
128
132
131
Sigaren
…………..
Sigaretten ………….
Boter …………….
.27
52
52
28
40
65
96
.
99
Kaas
……………
1
52
53
17
37
66
138
130
DE ROLENPOS.ITIE VAN
BELGIË
‘).
(in duizenden tonnen)
Maand
.
Productie
Afzet
Vorraad aan
het einde van
de maand
Totaal
1938….
29.575
28.029
2.222
Totaal
1946. .
. .
22.779
22.767
311
Totaal
1947….
24.390
26.253
448
Gem.
1938….
2.465.
2.336
Gem.
1946….
1.898 1.897
Gem.
1947….
2.033
2.021
Januari
1948….
2.244
2.231 460
Februari 1948….
1.738
1.753 457
Maart
1948….
2.299
2.256
500
April
1948
. . . . .
2.318
2.239
579
0)
Bron: ,,Statlstisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”; . betekent: de ge-
gevens ontbreken; gecorrigeerde cijfers zijn cursief gedrukt.
‘) 1940 = 100.
‘IN. EN UITVOER VAN NEDERLAND
Invoer
Uitvoer
Saldo
M aan
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde Waarde
In dul-
In mil-
in dui-
in mii-
In mii-
zenden
lioenen zenden lioenen lioenen
tonnen
guldens
tonnen
guldens
guldens
Tot.
’39 24.306
1.517 2.708
966
–
551
Tot.
’46
11.764
2.305
3.919
785
-1.520
Tot.
’47
16.547
4.253
5.843
1.859
-2.394
Jan.
’48
1.266
2
)
3820)
308
140
–
242
1
)
Febr. ’48
•
1.242
383
427
186
–
197
Mrt
’48
1.433
361
1
)
485
186
.
–
175′)
April
1
48
1.732
402
704
203
2
)
–
199′)
Mei
’48
1.486
1
)
391
1
)
698
1
)
223
–
168′)
Juni
’48
1.690
436
612
240
–
196
Juli
’48
1.541
411
570
210
–
201
‘) Bron:
,,Centraal Bureau voor de Statistiek”.
‘)
Gecorrigeerde gegeveds.
IN- EN UITVOER VAN BELGIË
1).
Invoer
Uitvoer
Saldo
Maand Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Waarde
in dui-
in mil-
‘in dui-
in mil-
I
In mil- zenden lioenen
zenden lioenen
lioenen
Maandgem.’36/’38
2.868
2.019
1.912
1.859
–
160
Maandgem. ’47
..
2.322
7.130 1.070
5.138
-1.992
Januari
1948..
2.589 7.402
1.230
6.198
-1.204
Februari
1948..
2.327 6.453
1.056
5.163
-1.290
Maart
1948..
2.765
2
)
8.258
2
)
1.162
2
)
5.781
2
)
-2.477
1
)
April
1948..
2.483
7.281
1.405 6.500
–
781
Mei
1948..
2.350 7.159 1.177 5.697
-1.462
1)
Bron: ,,Statistisch
Bulletin”
van
het Nationaal
Instituut
voor
de Statistiek.
‘) Gecorrigeerde,
gegevens.
Maakt gebruik
1
van onze speciale rubrfek
,,Vacatures” voor
het
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies.
INDEXOIJFERS VAN LONEN VOLOENS REGELINGEN IN
NEDERLAND
‘).
Juni 1938/
Nijverheid
Juni1939
Nijverheid ‘)
Landbouw’)
en
= 100
1
1
1
landbouw
Aug.
1939
101
100
101
Mei
1945 116
190
126
Aug.
1947
169,0 243,9
179,5
Sept.
1947
169,5 243,9
179,9
Oct.
1947
170,9
243,9
181,1
Nov.
1947….
172,8
.
243,9
182,8
Dec.
1947
173,8 243,9 183,6
Jan.
1948
174,0
243,9
183,8
Febr.
1948…,
174,7 243,9
184,4
Mrt
1948
174,7
243,9
184,4
April
1948
174,7 243,9
184,4
Mei
1948 . .
.
174,7
1
)
258,6′)
186,4
1
)
Juni
1948.. .
176,7
4
)
258,6
1
)
186,4
4
)
Juli
1948.. .
174,6
4
)
258,6
4
)
186,4′)
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het
C.B.S.”;
in de indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Kinderbijslagwet
niet
begrepen.
‘)
Gemiddelden 24 bedrijfstakken.
‘)
Akkerbouw en veehouderij.
,)
Voorlopige gegevens.
p
r
(
•
47
S.SOUIATIE•O.ASSA.
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHT P4 1806
HEERENGRACI-IT 179
•
AMSTERDAM.0
G
4
Beschikbare kraclite,,
4
BEDRIJFSECONOOM
ervaring met moderne bedr.adm. en var. budgettering
bij grote ondernemingen stelt zich ter beschikking voor
adviezen en/of leiding. Br. onder no.
ESB
1257 bur.
van dit blad, Postbus 42, Schiedam.
Het Nederlands Instituut voor Documentatie
en Registratuur vraagt voor de leiding van
zijn Bureau een
directeur
Gegadigden behoren te beschikken over kennis
van documentatieproblemen en in het bezit te
zijn van een graad van u
–
iiversiteit of hogeschool.
Salaris nader overeen te komen.
Sollicitaties met uitvoerige
mi.
aan: Secretaris
V.
h. N.I.D.E.R.-Bestuur, Willem Witsenplein 6,
‘s-Gravenhage.
Bij diverse (ouvernementsdiensten in Indone-
– sië kunnen worden geplaatst:
adjunct accountants
in het bezit van M.O. boekhouden of S.P.D. Be-
zoldiging volgens Indische bezoldigingsregeling, verhoogd met overbruggingsbezoldiging, duurte-
toeslag, gezinstoelage en event. kindertoelage.
Uitzending voor 3 jaar. Bij afloop contract
Wordt kortverbandtoelage uitgekeerd bedragende
25 pCt. der bezoldiging
(mci.
overbruggings-
bezoldiging). Bovendien wordt dan voor elk jaar
dienst een maand salaris als bonus uitgekeerd.
Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent op-
leiding en praktijkervaring richten aan Hoofd
Afdeling Aanneming Kamer 142, Ministerie van
Overzeese Gebiedsdelen, Binnenhof 7, ‘sGraven-
hage.
/
.’Jeectd a&cnn.é?
Vraag anders
1
proefnummer.
..
Tijdschrift vâo
r
Interne Bedrijfsorgunisutie
bij Bkh. of rechtstr. aan Uitg. SchuytN.V. Postbus 7 Baarn.
Verliesposten Voorkomend Systeem
.. bestaande uit 4 Diensten
–
V.V.S.
-,
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezpndhouden van uitstaande credieten. Aan.
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groote practische waarde blijken
S
te zijn.
Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos
toegezonden
Van der Graaf I Co’s bureaux voor den handel N.V.
Amstelstraat 14-18, AmsterdamC, Telefoon 38631 (5 lijnen)
Abonne’ertU op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hennip-
man, Prof. P. B. Kreukniet, Th. Ligthait, Prof.
N. J. Polak, Prof. J. Tinbergen, Prof. H.
M. H.
A. van der Valk, Prof. C. A. Verrijn Stuart, Prof.
G. M. Verrijn Stuart, Prof. Mr. V. de Vries.
Abonnementsprijs
f
22,50;
franco p. post
f
23,30;
voor studenten
f
19.—; franco per post 119.80.
Abonnementen ‘worden aangenoi1en door den
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN PE HAARLEM
Bij de Gouvernements en Belasting Accoun-
tantsdiensten in Indonesië kunnen wordën ge-
plaatst: –
accountants
Bezoldiging volgens Indische bezoldigingsrege-
ling, verhoogd met overbruggingsbezoldiging,
duurtetoeslag, gezinstoelage, event. kindertoela-
ge en speciale accountantstoelage âd
f
300.— per
maand. :
Uitzending voor 3 jaar. Bij afloop contract
Wordt kortverbandtoelage uitgekeerd bedragende
25 pCt. der bezoldiging
(mcl.
overbruggingsbe-
zoldiging). Bovendien wordt dan voor elk jaar dienst een maand salaris als bonus uitgekeerd.
Brieven met uitvoefige inlichtingen omtrent op-
leiding en praktijkervaring richten aan Hoofd
Afdeling Aanneming Kamer 142, Ministerie
Overzeese Gebiedsdelen, Binnenhof 7, ‘s-Graven-
hage.
Annonces, waarvan de tekst s Maandags in ons bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het numner
van dezelfde week worden opgenomen.
Economisch – Statistische
Berichten
..;
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408
Bankiers: R. Ïiiées en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent. – – –
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)..
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnemenisprijs, franco per post, voor Nederland
/
26 ‘per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in franco bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f26, overige landen /28 per jaar. Abonnemen-
ten
kunnen
ingaan met elk nummer en slechls vorden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADV]IIRTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6).
Losse nummers 75cents, resp. 12 B. francs.