Ga direct naar de content

Jrg. 32, editie 1547

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 1 1947

TMW

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econbmi±hStatistische

Berl”C’
hten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEI., NIjYERHEJD:.FINANcIËN’EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1
32E
JAARGANG

WOENSDAG 1’JANUARI 1947

No. 1547

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N: J. Polak; J. Tinbergen;

H. M. H., A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur:
A.
de.’ Wit.

Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is op-
genomen’ het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26 per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jâar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar. ‘Losse nummers 75 cent.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam ( W.). Telefoon. Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Westzee-

dijk, Rotterdam (W.).

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelauts, Lange Haven 141,
Schiedain (Tel. 69300. toestel 6).

1NROUI):

I
Blz.

Monetair of industrieel beleid? door
Dr. Ir. B.
Bölger………………………………
3

De Nedcrlandsche koopvaardij in
1946
door
Mr.

J. J.

Oyevaar

………………………….
4

De Nederlandsche handelspelitiek sinds de bevrij-

ding

door

S.

Korteweg………………….
6

De publieke kapitaalmarkt in
1946
door
D. C.
Renooy………………………………
9

Dc agrarische prijspolitiek na de bevrijding door

J
.
H. van Szuyvenberg

………………….
11

Het goud in het betalingsverkeer voor, in en na

den oorlog door
Dr. J. P. Snoep…………
14

Ontvangen

boeken

………………………
17

Geld-

en

kapitaalmarkt

………………….
17

Statistieken:
ilankstaten

………………………………….
17
Orootliandel.sprtjzeii in de Vereeiiigde Staten

…………
18
Nederlainleche leeningen en credieten in liet buitenland.
19
Stand

van

‘s Rijks

Kas

…………………………
19
Maandcijfers van iie grooto banken in Nederland
………
19

DEZER DAGEN

vloeit de Stroom van feiten vertraagd. De beide gedenk.
dgen, waartusschen ‘Wij ons bevinden, beheerschen in
hun uitingen het gebeuren: toespraken eeherzijds, slui-
ting .voor bflansopmaken ënderzijds. Veel woorden
zijn gevlogen door den aether, veelal in den geest van
het Kerstfeest, als bpden van göeden wille. Een all-
round prestatie op het gebied van de verzoening van
tegendeelen leverde Perén, de huidige leider van Ar-

gentinië. Hij stond geheel ter beschikking van de ,,good
néighbour” politiek der Vereenigde Staten, Rusland

en hij begrepen elkaar thans volkomen en Spanje bleef

hij, bij voortduring, beschouwen als het moederland
van Argentinië. Hierbij verschralen alle eenvoudige,

partieele, âmnestieën.
Een’ andere gedachtengang komt van pas bij het ‘ba-
lansopmaken: eerlijkheid. ,,Honesty is the best policy”,
dat inzicht brak in Engeland deze week te dien opzichte
baan. Aangenomen werd de ,,Companies Act”, voor-

bereid door het zgn. ,,Cohen Committee”, welke den
aandeelhouders van openbare naamlooze vennootschap-
pen bij de balanslegging een sterke mate van openheid

garandeert. Tegelijkertijd zullen de maandbalansen der
groote banken hun opsmuk afleggen. De ,,window
dressing”, de oude gewoonte om op b’èpaalde data de
kassaldi geforceerd op te voeren, teneinde een indruk
van bijzondere liquiditeit te wekken,.is per
31
Decem-
ber
1946
afgeloopen. Soberheid, een expressie van
eerlijkheid prevaleert..
Balansopmaken beteekent achteromzien, een ge-
vaarlijk werk. Moeten wij het lot van de vrouw van
Lot vreezen, als wij dit doen ten aanzien van Nederland

sinds de bevrijding? In dit nummer der ,,E.-S.B.”
wordt deze vraag beantwoord voor eenige belangrijke
sectoren van de nationale en internationale economi-
sche politiek. Het beeld maakt stil, doch doet niet ver-
stijven. Integendeel, het toont beweging én zet ‘zoodoen-
de daartoe aan.
De budgetvergeljkingen kloppen echter nog niet,
macro- noch micro-economisch. De groote Nederland-
sche huishouding – het Koninkrijk der Nederlanden, nieuwe stijl – zal
500
millioen dollar trachten te leenen
bij de Internationale Bank te Washington en zoekt
tevens steun bij het Amerikaansche bedrijfsleven. En de kleine Nederlandsche huishoudingen teren in, ook
de meestal als boven den norm beschouwde gezinnen,
die rapporteeren aan het Centraal Bureau voor de
Statistiek. Kan men op dit peil de tering naar de nering
zetten, daarin cumuleert het vraagstuk der economi-
sche politiek.

,,Never look backwards after a war”, waarschuwde
Lord Beveridge onlangs in Rotterdam. Een advies,
waarmee men geen vrede heeft, want ook het verschil
in blikwijdte, tusschen degenen, die, naar gezindheid,
slechts vöôruit willen ziën, levert dubieuze posten voor
den wereldvrede. China en Griekenland bleven het be-
wijzen, Vietnam kwam er als derde bij.
Niet achterom zien, niet stilstaan, niet ongelijk-
matig vooruitzien; er blijft één mogelijkheid: synchroon
vooruitzien. Dat, volgens dit recept, althans Staten
heel vlug kunnen worden gevormd, bewijst de Confe-
renuie van Denpasar en haar prestissimo-schepping,
Oost-Indonesië. Hier is een tusschenphase bereikt. Het
stadium van toespraken is voorbij, voor balansopmaken
is het nog te vroeg. De wensch voor
1947
wordt uitge-
bracht op een stille reserve: geestkracht.

4.

Vermogensheffiij gen

Objectieve

en deskundige’
voorlichting aan bedrijven en particulieren die een deel van
‘hun vermogen moeten vrij.
maken voor betaling der ko-
mende heffingen, verstrekt de

Naami. Venn.

Hou
andsche

Belegging- en

Beheer- Mij.

Anno 1930

Heerengraclst 320

Amsterdam
C
.

Commissarissen:
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. 1. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. P. Ptt. Groeneveld;
A. C. Leeuwenborgh.

ROTftRDÂMSCHE

BANK VE 1? EEN IGING

210 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

REISCH ÈQUES

VOOR

BELGIË

A. Oro &
ZOORCH

anno 1720

Voor de Afdeeling Bedrijfsadministratie te Utrecht
worden gevraagd
EEN ERVAREN ADMINISTRATEUR

grondig bekend mei de budget.bedrijlsadminist,atie
en

EENIGE

ASSISTENTEN -ADMINISTRATEUR

met eenige kennis van moderne bedrljtsedministrate

D!ploma H BS. 5 j. c.
t
verwscht voor dieenen. die niet n het bezit zijn van het dipioma M.O.
Boeknouden; Staatsprektijkdiploma ei diploma
Mode,ne Bedrljisedministratie gewenscht;
leeftIjd 24.35 jaar.

Brieven met volledige inlichtingen omtrent leeltijd,
opleiding, praktljkerva!rg, hu,dig salaris, enz. te
richten aan de 2e Afdeel.ng va.. den ‘Algemeenen Dienst der Nederland,che Spoorwegen te Utrecht

3ankier & Onwantie=Makelaaro

3otterbam

‘-rabenbae,
JeLft,
&Cbiebam, 7Laarbinen

mterbam (alleen 5urantie)

r

Doctorandus
in de Verecnigdc Faculteiten der Rechten, Letteren en Wijs-
bcgcerte (Leiden), met I2jarige praktijk als bestuursambtenaar
in Ned. Indië, oud 38 jaar, kerngezond, zoekt vasten werkkring
in Nederland in particulier bedrijf. Brieven onder no. 790 bureau
van dit blad, postbus 42, Schicdam.

Mondelinge examens

Nederlandsche Broederschap

van Accountants

De mondelinge examens zullen, zoowel voor het
voor-

bereidend gedeelte als voor het vakexamen, worden

afgenomen
op
Donderdag
16
Januari
1947
van
9-18
uur

in Hotel Krasnapolsky te Amsterdam. De examens

worden in het openbaar afgenomen.

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelanis

Schiedam

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Indien de

VERMOGENSAANWASBELASTING

of de

VERMOGENSHEFFING

U voor

de

vraag

stelt

el

en

zoo ja welke
effecten

moeten

worden

gerealiseerd,

laat

U dan deskundig ‘voorlichten door de

NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

Uw ‘Raadsman en Bankier

CONFECTIEBEDRIJF MET FILIALEN

zoekt v. haar hoofdkant. te A’dam eet,

ADVISEUR
VId
DIRECTIE

Bij voorkeur Dr. economie Vereist:
goed organisator, commercieel onder-
legd, administratief ontwikkeld en veel
prctische ervaring in handelszaken.
Candidaat moet in staat zijn de Directie
alzijdig te adviseren liet contact te
onderhouden met officiele instantils,
de personeelszorg te coördineren. Ruim
salaris met winstaandeel. Leeftijd ca, –
30-35 jaar
.
Event, candidaten zullen
worden onderzocht op 4 F e b r door de
Nederlandsche Stichting voor Psycio-
techniek
.
Wittevrouwenkade 6, Utrecht.

Eigenh, gesch.r.br
m voil.
ml,
en twee nieuwe’ pas-
foto’s
(van voren en opzij) aan Adv. Bur. ALTA te Utrecht v66r 11 Jan. In linkerh. van brief, op foto’s
o,n envelop: ESB 4990 met naam, adres en leeftijd.

‘S

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

MONETAIR OF INDUSTRIEEL BELEID?

Tien jaar gelden werd ons land door een hevige

werkloosheid geteisterd en de Regering Colijn meende

de verbetering te moeten vinden in een politiek yan

bezuiniging en aanpassing. Er waren velen, vooral

ook onder hen, die thans het roer in handen hebben,

– die daar tegen opkwamen. Thans staan we voor een

nog heel wat moeilijker taak dan voor tien jaar. Wel-

iswaar i er geen werkloosheidsvraagstuk, maar de

ontwrichting is op schier elk gebied zo groot, dat het
onmogelijk is een uitweg te vinden zonder diep in

grijpende maatregelen.

Over één punt zijn echter allen het eens: we moeten

er voor zorgen, dat. binnen de kortst mogelijke tijd

,onze productie groter is dan onze consumptie. Dit is

nu eenmaal het axioma van elk economisch leven en
men kan er hoogstens over twisten, op welke wijze

men dat het beste en het vlugste moet bereiken.

• De uiterst precaire financiële toestand van ons land
leidt er toe, dat men ‘naar middelen zoekt om deze

te verbeteren en h,et is begrijpelijk, dat men daarbij in de eerste ,plaats alles in,het werk stelt om een
in-
flatie van ons betaalmiddel te voorkomen. Daarvoor
dienen ook de pogingen tot beheersing van het peil
der lonen en. der prijzen, en aangezien men een be-
• langrijk deel der prijzen, zoals die van de import-
goederen, niet in de hand heeft, moet men wel naar

een daling der prijzen van de binnenlandse artikelen
blijven streven. Lukt dat niet, dan zou een gelijk-
blijven van het geldloon op de duur een daling van
het goederenloon betekenen, waardoor de grondslag
van deze politiek zou zijn veroordeeld.

Men moet dus een allesomvattende prijsbeheersing
invoeren, waarbij feieljk niets ongeregeld mag blijven
en wat uiteraard een uiterst rigoureuze contrôle met
zich brengt. Daarnaast moet men echter ook, zoals

dit thans in vele bedrijfstakken reeds geschiedt, de
.winstmarges gaan aantasten. Met deze uit monetair

oogpunt noodzakelijke consequenties maakt men ech-
ter juist de oplossing, die er zou kunnen zijn als men
de zaak industrieel zou willen aanpâkken, onmogelijk.
Iedereen i§ het er over eens, dat er meer geprodu-
ceerd moet worden. Daarvoor is uitbreiding van de

bestaande en oprichting van’ nieuwe productiemoge-
lijkheden nodig. Dit is alleen te bereiken door initiatief
van industriëlen en door investering in kapitaalgoede-
ren. Er, moet bereidheid zijn om risico’s te nemen,
om verantwoordelijkheid te dragen, om harde pioniers.
arbeid te verrichten.

Het heeft ons in het verleden niet ontbroken aan

ondernemers, die er in slaagden belangrijke onder-
nemingen op te bouwen, waardoor zij, naast eigen
,profijt, welvaart en voorspoe’d in ons land brachten.

Men mag gerust aannemen, dat deze er. thans ook nog
zijn en dat zij als iedere werkelijke industrieel er naar ,hunkeren om hun ondernemingen tot grotere produc-
tiviteit te. brengen. / • –

En.als men dan’iedereen hoort beweren, dat onze
productie moet worden verhoogd, ja, zelfs verwijten hoort van hoge ambtenaren, als de heer Kohnstamm,

aan het adres van de industrie, dat men niet durft
en geen voldoende initiatief heeft, dan vraagt men
zich wel eens af, ôf het monetair beleid van onze Re-
gering, hoe belangrijk dit ook is, niet te veel overheerst
en onze industriële belangen niet te veel worden ver-
onachtzaamd.

Zo zal bijv. de vermogensheffing monetair wel ver-
antwoord zijn, maar uit een oogpunt van industrieel
beleid is ze, zoals de heren van Sandick en Prof. Ver-
aart onlangs in dit tijdschrift betoogdén
1),
niet minder
dan funest. Behalve, dat grote bedragen ten bate van
de fiscus aan het bedrijfsleven worden onttrokken,

wordt een beroep op de kapitaalmarkt practisch on-
mogelijk gemaakt. /

De geldblokkering – al mag ze dan ook monetair

noodzakelijk zijn – heeft, industrieel gezien, eenzelfde
noodlottig effect. En precies hetzelfde geldt voor de

beperking van ‘de credietverlening. Er is, dat weet

een ieder, kapitaalschaarste, maar men kan niet aan

de ene kant de noodzakelijkheid van industrialisering
en verhoging yan productie predikcn en tegelijkertijd
aan hen, die dit ook inderdaad willen bewerkstelligen,

de middelen onthouden, die zij als bloed in de aderen
nodig hebben:

In ditzelfde licht zou ik ook de loont en prijspolitiek
van heden willen beschouwen. Het ‘gaat heus niet en

zelfs niet in de eerste plaats om den ondernemer, den

kapitalist of hoe men hen wil noemen. Veel belangrijker

is het voor de grote groep van arbeiders, die eeh -loon-

stop moeten ondergaan met als enige compensatie de

vage toezeggingen en de krampachtige pogingen om
met alle middelen, die men kan aanwenden en ten
koste van veel protesten en tegenwerking, een aantal
prijzen te verlagen.

Er wordt beweerd, dat de arbeidsprestatie van den
arbeider nog belangrijk lager is dan v66r de oorlog.
Zo simplistisch mag men dit zeker niet stellen. Want,
om maar één punt te noemen: kan deze worden opge-
voerd, als men als werkgever, na met de personeels-

organisaties tot overeenstemming te zijn gekomen
omtrent de lonen en salarissen, bij de. Rijksbemid-
delaars moet bidden en smeken om een loon te mogen
geven, dat uit een oogpunt vais behoeftebevrediging
nog vrijwel geen speling laat? Kan men den arbeider
aan het verstand brengen, dat dit alles monetair nood-
zakelijk is en hem met. een wiisel op de toekomst
enthousiast maken voor zijn werk?
En wat den industieel betreft, kan men van dezen
veel’ enthousiasme en ondernemingslust verwachten,
wanneer hij voor de 4 pOt. beloning voor het
kapitaal en de 2 pCt. ondernemerswinst, die hij van-
wege de prjsbeheersching in zijn kostprijs mag cal-
culeren, alle risico’s en verantwoordelijkheden moet

dragen en nimmer de kans krijgt om uit de winst zijn
bedrijf verder op te bouwen?

Wil men onze jroductiviieit opvoeren, dan moet men
in de eerste’ plaats de mogelijkheid openen om te ver-
dienen.
Men kan dit materialistisch, laag bij de grond,
of misschien zelfs kortzichtig noemen, maar men zal
er naar mijn mening toch rekening mee moeten houden.
Zelfs al zou men in een verder stadium een groot ge-
deelte weer door belastingheffing afnemen, dan nog

moet men uit psychologische overweingen eerst laten
verdienen. Hier ontstaat het conflict tussen het mone-
taire en. het industriële beleid. Zonder echter tekort
te willen doen aan de betekenis van de monetaire
moeilijkheden, waarmede wij hebben te worstelen,
meen ik daadwerkelijke belangstelling te mogen vra-
gen voor het .vraagstuk der arbeidsprodu’ctiviteit en de fundamentele factoren, die dit beheersen.
Men behoeft de spiraal: prijzen – lonen – prijzen,
niet te vrezen, wanneer, de productie in dezelfde mate
stijgt en men de prijzen blijft beheetsen, niet door
het drukken van de lonen en van de winsten, doch
door de verhoging van de productie. Dan zal er ook
geen inflatie zijn, want tegenover de vermeerdering
van betaalmiddelen staat een evenredige vermeer-

1)
Zie ,,Economische nood’ en fiiancieele voorziening” door
Prof. Dr. J. A. Veraart in ,,E.-S.B.” van
13
November 1946, blz.
744 (vgl. ook het ingezonden stuk van den heer’J. Bartels onder
dezelfde titel met naschrift van Prof. Dr. J. A. Teraart in
,,E.S.B.” van 11 December 1946) en ,,De vermogensheffing ineens
en het herstel onzer welvaart” door A. A. van Sandick in ,,E.-S.B.’
van 27 November 1946, blz. 788. • –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

i”Jahuari 1947

dering van goederen, zodat de onderlinge verhoudin-

gen gelijk blijven.

Het grote voordeel zit echter in het psychologisch
effect. Tegen de tegenwoordige politiek gelden naar

mijn mening dezelfde bezwaren al’s tegen de aanpas-

singspolitiek van de Regering Colijn: ze houdt geèn

rekening met de elementaire gevoelens van de mensen ;
ze drukt in plaats van dat ze verheft; ze zoekt het

evenwicht ergens omlaag in plaats van omhoog; ze

maakt de mensen chagrjnig in plaats van dat ze de
arbeidsvreugde bevordert.

In alle bescheidenheid vraag ik mij dan ook af,

of het voor het bereiken van de door allen gewenste

verhoging der productie niet nodig is het accent meer

op het industriële en minder op het monetaire beleid

te leggen.
B. BÖLGER.

DE NEDERLANDSCHE KOOPVAARDIJ

IN 1946,

Omvang der vloot.

Het beeld van de Nederlandsche koopvaardij in

1946, is een beeld van intense activiteit. Dat de in den

oorlog uitgevaren schepeii, zoo goed als dat ging,

weder werden opgeknapt; dat schepén die voor de

bondgenooten troepen hadden gevaren en voor Neder-

land voor dat doel niet meer noodig waren, werden

omgebouwd; dat door de Duitschers gestolen schepen

werden gelicht of opgesp’oord en weder vaarklaar

gemaakt, en dat de schepen die ons land als herstel-
betaling uit Duitschiand ontving in gebruik werden
genomen – voorzoover zij in redelijken staat kondeti

worden gebracht, spreekt wel van zelf. Belangrijker is

het vertrouwen in de toekomst, dat spreekt uit de
aankoopen van bestaande, en de opdrachten voor

• nieuwe schepen, waartoe de reederijen in toeneiende

mate besloten naarmate het jaar voortschreed. Van

dat vertrouwen gaf de Nederlandsche Regeering
reeds tijdens den oorlog blijk door de bestelling of

aankoop van schepen tot meer dan een kwart miljoen

bruto register ton. Op dit oogenblik is weder een
300.000 ton, in binnen- en buitenland, in opdracht
gegeven, en omvat het aaukoopprogramma van ge-
‘reede schepen bijna 400.000 ton. De tot dusver ge-
trof1en beslissingen en maatregelen zullen tot gevolg
hebben, dat de Nederlandsche koopvaardijvloot in de

tweede helft van 1947 op 80 pCt. van zijn voor-oorlogsch
totaal komt te staan
1).

En dan staan wij nog maar aan het begin. Het lang-

zame opleveringstempo en de hooge kosten ‘van nieuw
te bouwen schenen, grootendeels toe te schrijven aan

materiaalschaarschte en een groote vraag naar nieuw

bouw op alle Europeesche werven, vertragen de tot-standkoming, en in ieder geval de tenuitvoerlegging
van grootscher plannen.
Het vertrouwen in de toekomst, dat hieruit spreekt,
is ,beheerscht zelfvertrouwen. Een andere basis is er
trouwens niet. Zeker, eris op het oogenblik een acuut
gebrek aan scheepsruimte, er is in de wereld lading
genoeg te vervoeren om de Nederlandsche vloot als
zij dubbel zoo groot was emplooi te geven, en de vrach-ten zijn hoog. Dit zou den oppervlakkigen toeschouwer,
die geen rekening houdt met groote oponthouden in

de havens, hooge reparatiekosten en andere lasten, en
de noodzaak van afschrijving op de gestegen vervan-
gingswaarde der schepen, voor het tegenwoordige tot

verkeerde conclusies kunnen, leiden.
Voor de toekomst houdt deze toestand van het
oogenblik echter voor leek noch insider ook maar

‘) Op 1 Septeiiber 1939 was de vlootomvang 2.854.000 B.R.T.
Op 1 September
1945
was devlootoinvang 1.600.000 B.R.T.
In de tweede helft 1947 zal de vlootomvang ca. 2.300.000 B ItT. zijn.

eenige indicatie iii. Reederjen moeten werkeir met

objecten, die een twintig- tot dertigjarigen leeftijds-

duur hebben, en waarin op dit oogenblik enorme

bedragen moeten worden geïnvesteerd. De garantie, of

1fs de redeljke zekerheid, dat déze investeeringen op

den langen duur rendement zullen afwerpen, kan

niemand geven. De prijs van de diensten van den ver-

voerder ter zee, de vrachtprjs, komt – ,,iï’en déplaise”

de oppervlakkiglijk wel veroordeelde vrachten-,,con-

ferenties” en ,,rate-agreements” – voor een goed

deel tot stand op de markt, door het spel van aanbod

en vraag. Men zou voor een verantwoorde ,,planning”

als grondslag voor koopvaardijvlootprogramma’s der-
halve moeten beschikken over gegevens betreffende de

sterkte en samenstelling van de koopvaardijvloten

der wereld en hun relatieve invloeden in de verschil-

lende trafieken, wat het aanbod betreft; en wat de

vraag betreft, over gegevens aangaande den omvang
van het totaalvervoer en het volume van elk der ver-

keersstroomen – en dat alles over een periode van
jaren, van nu af te rekenen. Dit is voorloopig uite-
sloten.

De aanbod- en vraagzijde.

De toestand wordt getypeerd door twee gegevens.
Het eerste is, dat de wereldvloot van vandaag een

kwart grooter is dan in 1939, en dat door denwonderbaa-

lijken aanbouw ii de Vereenigde Staten en de groote

verliezen der. traditioneele koopvaar dijlanden het

surplus zich in handen der Vereenigde Staten bevindt.
Het tweede is, dat de koopvaardijlandeii zich – gelijk
voor Nederland reeds bleek, doch in s;erkere mate aan

den dag treedt bij Engeland en Noorwegen – met

groote energie toeleggen op den nieuwen aanbouw

van schepen. Het onvermijdelijke gevolg zal zijn, dat

de wereldkoopvaardijvloot over eenige jaren in abso-

luten zin zeer veel grooter zal zijn dan in 1939.
Maar er is geen redelijk mensch – en thans komen

wij op de vraagzijde -, die kan aantoonen, dat over
eenige jaren het wereldverkeer zal blijken daarmede

gelijken tred te houden. Menkan daarover pessimis-
tisch of optimistisch zijn. De pessimisten zullen wijzen
op de kunstmatigheid van de UNRRA-vervoeren’ en
van de ongewone kolentransporten van de Vereenigde
Staten naar Europa, en met vrees het momènt tege-
moet. zien, dat deze ,,steun aan de markt” komt te
-erval1en. De optimisten koesteren verwachtingen van
de wegnemiug van handelsbelémmeringen, o.a. als ge-
volg van de ,,International Trade-Orgunization”, en
van een steeds toenemende internationale uitwisieing

van goederen.
Onder deze omstandigheden is het uitgangspunt,
dat het wereidvet-keer spoedig den omvang van 1939
zal evenaren, •zoo goed, of zoo slecht, als ieder ander.
Wanneer wij hiervan dan’ een oogenblik uitgaan, doemt•
onmiddellijk de moeilijkheid op, dat en dit staat in
ieder geval vast – althans aanvankelijk de goederen-
stroomen in dc’- wereld, geheel anders en in geheel_
andere volumes door lkaar zullen loopen als voorheen,
als gevolg van de in en door den oorlog sterk gewijzigde
politieke en economische wereldstructuur. Voor tramp-
schepen, welker arbeidsterrein de wereld is, telt deze
omstandigheid niet zoo sterk. Het karakteristieke van
de Nederlandsche koopvaardij is echter de lijndienst;
•zij had zich in toenemende mate in bepaalde trafieken
vastgezet, zij dreef op goederenstrbomen, die thans
soms niet of nauwelijks meer, bestaan. Drastisch
zijn de verhoudingen verstoord. Het inkomende bulk-
vervoér van grondstoffen, steunde op het zooveel

minder volumineuze maar dikwijls beter betalende
uitgaande vervôer van fabrikaten en halffabrikaten,

dat het geheele Europeesche achterland aan de Neder-
landsche koopvaardij toevoerde; voor Nederland dik-

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

wijls en voor Engeland steeds aangevuld met uitgaande
kolenladingen. Thans is er een dubbele druk op het
inkomend vervoer, nu de Vereenigde Staten met een

vervoer van circa 2 millioen ton per maand als kolen.

exporteurs naar Europa optreden, en voor Nederland

het uitgaande vervoer, voorzoover dat steunde op

Duitschiand, is weggevallen.
1-loewel dit een ruw beeld is van de situatie, is het

duidelijk dat, waneer straks verruiming vaii de

vrachtenmarkt en vrachtdaling optreedt door ver-
mindering van vervoer of grootere toeneming van

tonnage dan van vervoer, het land dat de minste
tonu age in ballast behoeft uit te zenden, bij overigens

niet te veel uiteenloopënde omstandigheden (kosten-
factoren e.d.), den langsten adem heeft.
En het is daarom, dat de Nederlandsche koopvaardij

een redeljken heropbouw van Rijn- en Roergebied
als industriecentra, evenals onze groote havens en
zooveel meer bewerkers van ‘elvaart voor Nederland,

als levensvoorwaarde vereischt. Dat dan ook de Duit-

sche scheepvaart weer op de wereidzee zou verschijnen,
zou ons persoonlijk, veiligheidso’verwegingen buiten

beschoiïwing gelaten, geen vrees inboezemen, zoolang
de – gecontroleerde zekerheid bestaat, dat alle
vlaggen onder gelijke voorwaarden gelegenheid hebben

een aandeel in het Duitsche zeevervoer te erlangen.

Sainenstélling van de vloot.

Wij zagen, dat als reeders en Regeering van nu af

aan stil zouden zitten, in den kop van het volgend jaar
dc vloot in ieder geval reeds op 80 pCt van het voor-
oorlogsche cijfer zou komen te staan, en dat wanneer n dit tempo wordt voortgegaan, de tonnage het cijfer

van 1939 spoedig zal overschrijden.
Deze constateering komt eerst in het juiste licht,

wanneer men in het oog houdt, dat over eenige jaren
de helft van de Nederlandsche vloet zal zijn vernieuwd,
hetgeen beteekent sneller in voortstuwing dus grooter
in prestatie, en wanneer men voorts rekening houdt
met het feit, dat het nieuwe tonnagecijfer tot stand
komt practisch zonder passagiersschepen. Trekt men
de in en na den oorlog verloren passagierstonnage af
van de totale voor-oorlogsche scheepsruimte, dan
wordt het 1947-percentage 97, i.p.v. 80 pCt Met de
vrachtvarende vloot Staan wij dus reeds op den drempel
van de uitbreiding boven vooroorlogsch niveau.

Of de 24 passagiersschepen, die in den oorlog ver-gingen, alle zullen worden vervangen (de 21.000 ton

groote ,,Willem Ruys” is gelijk bekend in V1issingen
nog in afbouw), is nog niet te zeggen. Afgezien van de
vraag, welke toekomst aan het passagiersvervoer ter
zee kan worden toegedacht, zijn de kosten van den bouw
van groote mailschepen op het oogenblik prohibitief.

Scheepvaart-luchtvaart.

Het is hier misschien de plaats, aan de verhouding
tusschen luchtvaart en scheepvaart een enkel woord te
wijden. Het is, meenen wij, een populair misverstand
om van concurrentie tusschen luchtvaart en scheepvaart
te spreken. Het luchtverkeer is suppiement veeleer dan
concurrent van de scheepvaart. Het is misschien te
vroeg om te constateeren, dat in het vervoer van

massagoederen
het vliegtuig het zeeschip niet kan ver-vangen. Bepalen wij ons tot het citeeren van deskun-
digen, die meenen dat economisch goederenvervoer
per vliegtuig althans voor het oogenblik niet mogelijk

is
2).
Men baseert dee opvatting op het feit, dat de

verhouding tusschen deplacement en weerstand voor
zeegaande vrachtschepen 15 maal gunstiger is dan de
verhouding van lift tot weerstand bij groote vracht-

vliegtuigen.

Zie ook: ,,De wilde luchtvaart in Amerika” in ,,E.-S.B.” van
9 October 1946, b1z.652 e.v.

Maar het is zeker te vroeg om vast te stellen, dat de

vliegmachine het zeeschip in het
passagiersvervoer

overbodig zal makèn. In een tijd van schaarschte aan
transportmiddelen zijn vliegtuig èn zeeschip maanden

van te voren volgeboekt. Maar reeds melden de vak-

bladen, dat in het transatlantisch verkeer de boekingen
‘door de lucht afnemen naarmate er meer passagiers-

schepen in de vaart komen. Men moet onuatuurljke
invloeden van gezonde tendenties onderscheiden,

overigens geen gemakkelijke taak. In ieder geval zal

er altijd wel vrachtgoed door de lucht vervoerd worden,
en zullen er altijd wel passagiers per schip zijn, die
géén haast hebben, en reizen om het genot van het
reizen, het zien van vreemde landen in volle comfort.

Hoofdzaak is hier echter, dat geen onnatuurlijke

bevoorrechthig van de eene bedrijfstak boven de

andere plaatsvindt, m.a.w. bijvoorbeeld, dat de lucht-
vaart niet door middel van overheidssubsidies de

ongesubsidieerde scheepvaart zoubedreigen, ofvice versa.
Moet dus een synthese tusschen luchtvaart en scheep-

vaart mogelijk zijn, dan is daar nog de kwestie van de
verhouding tusscheni luchtvaartmaatschappijen en

scheepvaartmaatschappjen. In Engeland, in de Ver-
eenigde Staten, in Nederland leeft de ,,wings for
ships-“gedachte sterk. De Regeeringen – ook onze
Regeering – staan afkeerig tegen concessies aan

scheepvaartmaatschappijeu in concurrentie met de
bestaande luchtvaartondernemingen, en terecht. Het
zou ons te ver voeren daarop thans dieper in te gaan;
genoeg zij, dat de Nederlandsche Regeering zeker niet

afkeerig – staat tegenover een nauwe samenwerking
tusschen de K.L.M. en de belanghebbende reederijen.

Zijn• luchtvaart en scheepvaart inderdaad suppletoire
elementen, dan zou niets wenschelijker zijn dan een

dergelijke innige samenwerking
3).

Dit artikel bedoelt een terugblik te geven op een
achter ons liggend tijdvak, het eerste volle jaar waarin wij in vrijheid orde op onze economische huishouding

– waarvan scheepvaart een plechtanker is – konden
gaan stellen. Maar deze terugblik, waarin gewaagd kon

worden van groote en geslaagde activiteit, heeft slechts
beteekenis door de ‘isie op de toekomst.
Het vertrouwen, dat die visie kenmerkt, steunt –
ondanks alle in den breede aangevoerde onzekerheden
niet op losse gronden. Het is tenslotte het vertrouwen
in de zekerheid, dat wij een zeevareud volk zijn, en
dat willen blijven. Die zekerheid hebben wij, iiiet

Engeland, met Noorwegen, met Griekenland, v66r op

andere landen,
al
mogen die dan een grootere koop-
vaardijvloot bezitten of een vloot ambieeren. Vloten,
die al te onstuiiig gegroeid zijn, hebben de eigenschap
snel te veröideren en in de ,,kwaliteitsvaart” geen rol
te spelen. Zeelieden, die in den oorlog in een ,,stoom-
cursus” aan den wal het vak hebben geleerd, keeren

. w
weer naar hun fabrieken terug. In. landen, elker

kostenpeil stukken boven dat hunner concurrenten
ligt, kunnen enorme subsidies niet tot in lengte van
dagen worden gegeven: Het is ondenkbaar, dat de
millioenen van Europa permanent verstoken zullen
blijven van de mogelijkheid om te leve’n, èen mogelijk-
heid die slechts geschapen kan worden door toévoe vân
grondstoffen en betaling daarvan door uitvoer van de
producten hunner arbeid, resulteerend in overzeesch transport. En, ten laatste maar niet tenminste, zijn er

volken als het Nederlandsche, waar het reèden en waar
hèt varen een vak is, dat van oudèher-wordt verstaan door reeders en zeelieden, waar gestreefd wordt naar
arbeidsvrede door goede socialevoorziening en redelijk

comfort aan boord, en waar dus’nieuwe wegen zullen
worden gevonden, als de oude minder bevaarbaar:

worden.
.’ Mr. S. J. OYEVAAR.

3)
Vgl. ook Scheepvaart-luchtvaart” door J. E. ‘van Tijefl in
,,E.-S.B” van 18 December 1946, blz. 847 e.v.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Jaiivari 1947

DE -NEDERLANDSCHE HANDELSPOLITIEK


SINDS DE BEVRIJDING.

Het rechtstreeksche karakter van de huidige handéls-
politiek.

Wie over handelspolitiek spreekt, dient zich ervan

bewust te zijn, dat deze term thans een geh’eel anderen

inhoud heeft dan voorheen. In de decennia, die aan den
eersten wereldoorlog voorafgingen, heerschte het prijs-

mechanisme oppermachtig. Dank zij cle groote ‘ver-

breiding van den gouden standaard bleven de schom-

melingen der wisselkoersen in het algemeen binnen

zeer enge grenzen, zorgde de betalingsbalans voor zich-
zelf en vormden alle prijzen in de wereld een samer-

hangend geheel. Dit neemt niet weg, dat de prijsni-

veau’s in de afzonderlijke landen aanmerkelijke ver

schillen konden vertoonen, hoc?fdzakelijk als gevolg

van een ongeljken trapvan economische ontwikkeling.

Ook liëpen de prijzen van’eenzelfde goed in verschil-
lende landen veelal sterk uiteen als gevolg van moei-

lijke verplaatsbaarheid of hooge transportkosten. Deze

oorzaken, die ook binnenlandsche prijsverschillen kun-
nen mogelijk maken, vormden een soort van natuurlijke

bescherming van duur voortbreng’ende landen. Naast
deze natuurlijke bescherming kon dan nog een kunst-

matige komen in den vorm van invoerrechten; deze
maakten voor sommige producten een prijspeil en daar-

bede een productie mogelijk, welke zonder deze hulp

geen stand zouden kunnen houden.

Thans staan de afzonderlijke volkshuishoudingen,

elk met haar overschottn en tekorten aan goederen,
veel losser naast elkaar dan ‘vroeger. In die landen,
welke, zooals Nederland, ernstig hebben geleden onder

den oorlog, hebben de tekorten een abnormaal grooten

omvang aangenomen en zijn zij uitermate dringend
van aard, terwijl omgekeerd de beschikbare overschotten
gering zijn. Deze situatie drukt haar stempel op de han-
/ delspolitiek.

Het scheppen van ,,kunstmatige” prijsverschillen, met

de bedoeling een indirecten invloed uit te oefenen op
liet verloop der goederenstroomen, is op den achter-
grond geraakt. In de zoojuist bedoelde landenis de
handelspolitiek er thans vooral op gericht het ‘even-
wicht op de betalingsbalans, dat vroeger automatisch

tot stand kwam, te handhaven door het bedrag der
sarnenstellende posten onder toezicht te stellen. Met betrekking tot den buitenlandschen handel beteekent
dit, dat ten aanzien van elk land afzonderlijk, hetzij
auto’noôm, hetzij -langs den weg van onderhandeling,
wordt vastgesteld, welke goederen van

daar zullen worden ingevoerd en welke goederen

daarheen zullen
worden uitgevoerd. Aldus is het de handelspolitiek, die – met gedeéltelijke opzijzetting van het prijsme-
chanisme – de samenstelling van den internationalen
handel van bovenaf bepaalt, zelfs indien de afwikkeling
van het handelsverkeer, binnen het’ doot de handels-
politiek gestelde kader, wordt overgelaten aan den
particulieren handel.

De positie van’ Nederland.

Ten tijde van de ‘bevrijding kende Nederland prac-
‘.tisch geen buitenlandichen handel meer, noch met
overzeesche lande’n, noch met de over land bereikbare
gebieden vande gewezen Duitsche invloedssfeer. Het
herstel van de buitnlandsche economische betrekkingen
over te laten aan ,,het
vrije
spel der maatschappelijke
krachten” was uitgesloten. De omstandigheid, dat er
op de buitenlandsche markten van Nederlandschen kant
om te beginnen alleen vraag naar en geen aanbod
van• goederen zou zijn, maakte invoer âp crediet en

een straffe deviezen-reglementeering noodzakelijk.
Om’geen tijd te verliezen moest de bu,itenlandsche han-
del gedurende een korten overgangstijd vrijwel geheel

in haden van den Staatwosden gelegd: De Nederland-

sche ‘regeeringsorganen, zooals ‘de’ bekende ,,misèie

Steenberghe” in de Vereenigde Staten, (waaronder
ressorteerden de ,,Netherlands Purchasing Commission”
en het ,,Netherlands Food Purchasing Bureau”), als-

mede de ,,Administration for Relief and Rehabilitation”.

in Londen, die in de oorlogsjaren buitenslands waren

opgezet om de regeeringsaankoopen te bewerkstelligen,

moesten hun werkzaamheden voorshands nog voort-
zetten.

Uiteraard stond van den aanvang af vast, dat d

gecentraliseerde regeeringsaankoopen iets tijdelijks

moesten zijn, en dat zoo spoedig mogelijk de kanalen

van let normale handelsverkeer wederom bevaarbaar

moesten worden gemaakt. Met enkele landen, in het

bijzonder met België ,en Frankrijk, werd het handels-
en betalingsverkeer al vroeg door middel van compen-

satiezaken op gang geholpen. Deze min of meer
mci-
denteele uitwisieling van ‘goederen op compensatie-

basis was echter uiteraard slechts een noodoplossing.
– Achtereenvolgens werden met een groot aantal landen
handels-, betalings- en credietovereenkomsten gesloten,
waarbij: le. een verrekeningskoers wrd vastgesteld;
2e. een betalingsregeling werd overeengekomen; 3e.

voor Nederlandzoo mogelijk een crediet werd verkregen;

4e. gegarandeerde in- ,en uitvoercontingenten werden
aanvaard. Het crediet en de regeling van het handels-

verkeer werden daarbij zoo op elkander afgestemd, dat

de betalingsbalans – alle overige posten in aanmerking genomen – op een zoo bevredigend mogelijke wijze in
evenwicht zou zijn.
Het

en van het geheele handels- en betalingsver

keer
treif

keer omvattende regelingen lag in het bijzonder voor

de hand ten aanzien van die landen, waar, evenals in

Nedèrland, uitgebréide autonome naatregelen- op’ dit

gebied zijn getroffen. Waar dit niet’het geval is, zooals
bijv. in de Vereenigde Staten, in Canada en in Zuid-

Afrika, is het ovér en weer toekennen van verdrags-

contingenten niet goed mogelijk, omdat bij de tegen-
partij de noodzakelijk6 administratieve grondslag ont-
breekt. –

De nieuwe vorm’ der betalingsovereenkomsten.

Het gebonden betalingsverkeer werkte v66r den
oorlog met clearingovereenkomsten. De debiteuren
stortten in eigen land’ in eigen valuta op de clearing.
rekening van het land hunner crediteuren. Deze laatsten

ontvingen betaling, zoodra uit het land der debiteuren
bericht van storting op de clearingrekening was ontvan-
gen, mits op de clearingrekening in het eigen land de
vereischte middeleif’aanwezig waren. Op dit punt nu

deed zich een eigenaardige moeilijkheid voor. Ook
wanneer de clearingrekeiing gemiddeld, in evenwicht was,, vertoonde zij regelmatig in één ‘an beide landen

een ,,spits”, terwijl in het andere land de crediteuren
op

betaling moesten wachten.
De nieuwe, na-oorlogsche vorm van betalingsover-

,eenkomsten voorziet in dit bezwaar, doordat van den
aanvang af over en weer tot een

gelijk bedrag mampu-
latiecredieten worden verleend. Deze credieten worden
in het vakjargon vaak aangeduid als de ,,swing”; in
het Nederlandsch zou men ook kunnen spreken van
‘schommelfondsen, omdat, aan weerszijden als het
ware fondsen in vreemde valuta ter beschikking
stadi, die het’ mogelijk maken de schommelingen

in het betalingsverkeer op te vangen. Dank zij deze
regeling beschikken

beide landen van den aanvang -af over een tegoed, waaruit zij hun schulden kun-

nen voldoen. Het betalingsverkeer kan dientenge-
.volge formeel op dezelfde wijze worden afgewikkeld als
‘bij een gehe,el vrij deviezenverkee. Zoolang het betrok-
ken manipulatiecrediet niet is uitgeput, zullen’de debi-
teuren steeds in staat zijn hun crediteuren op elk door

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

dezen gewensht tijdstip in vreemde valuta te voldoen.
Is het manipulatiecrediet ten volle gebruikt eû is het
credit’eurland niet bereid de credietruimte (tijdelijk)
te vergrooten, daii zal mèn uiteraard, evenals bij de

vooroorlogsche cleâingregelingen, wachttermijnen zien

optreden.

Het is duidelijk, dat de schommelingén in hçt beta;

lingsverkeer binnen de manipulatiçcredieten
.
behooren

te blijven en dat, afgezien van korte overbruggingstijden,

een manipulatiecrediet nit mag worden gebruikt als,

financieringsmiddel ten behoeve van den invoer van het
betrokkenland. Geschiedt dit toch, dan zal te eeniger

tijd het volledig belaste manipulatiecrediet moeten
worden omgezet in eeii langdurig crediet, of zal dek-

king moeten plaatsvinden, hetzij in goud, hetzij in
een voor het crediteurland aanvaardbare ‘ valuta.
Overigens is het de taak der handelspolitiek de handels-

overeenkomsten zoodanig op te zetten, of tijdig zoo-
danig te wijzigen, dat algeheele uitputting van één der

manipulatiecredieten wordt vermeden.
Het is denkbaar, dat men het tegen elkaar wegschrap-

pen van volledig belaste manipulatiecredieten zou
aangrij pen als een middel om driehoeksverrekening
mogelijk te maken. Van deze moge’lijkheid is tot dus-
verre geen gebruik gemaakt ten aanzien van verdragen,
waarin’ Nederland is betrokken, en, voorzoover bekend,
ook niet in andere gevallen. Wel staat Engeland in
‘bepaald’e gevallen toe, dat Nederland ii Londen be-
schikbare pondensaldi gebruikt voor de financiering
en aankoopen in andere landen, bijv. Brazilië. Ook

deze gedragslijn komt uiteraard neer op’ een overschrij-
ding van de beperkingen van den strikt bilaterâlen
opzet der huidige betalingsovereekomsfen. Hetzelfde

kan worden gezegd van betalinen in Engelsche ponden
aan ‘Nederland door landen, die niet tot het Britsche
Imperium behooren. Dit geschiedde tot dusverre alleen
door Noorwegen.
Het behoeft geen betoog, dat de’ overheersching
van ,het bilateralisme in hooge mate het weder op gang

komen van den internatinalen tusschenhandel be-
lemmert. Zooals de zaken thans staan, bestaat groot
gevaar, dat Nederland zijn belangrijke positie- als tus-
schenhandelaar voor een belangrijk’ deel zal verliezen

aan landen zonder of met minder ingrijpende deviezen-
maatregelen,nl. aan de Vereenigde Staten en Engeland

– Betalingsovereenkomsten in den nieuwen vorm
1)
kwa-

men achtereenvolgens tot stand met België (21 October
1943, in werking getreden 10 September 1945) met het
Vereenigd Koninkrijk (7 September 1945) en met tal van•
andere Europeesche 1nden, kort geleden met Italië
(30 Augustus 1946) .en Spanje (21 October 1946). In
de meeste gevallen staat Nederland’debet. Hierin weer
spiegelt zich dus de moeilijke positie van onze betalings-
balans als gevolg van onzen goederenhonger en van het
nog onvoldoende op gang komen van onzen export.
In het verkeer met landen, zooals de Vereenigde

Staten en Canada, welke geen deviezenreglementeering kennen, kan een betalingsregeling worden gemistDoor-
dat deze landen voorts bereid zijn den invoer uit Neder-
– land op strikt commercieelen grondslag toe te laten, is
ook het overeenkomen van verdragscontingenten niet

noodig. Voor welke aankoopen, de door export of door
het opnemen van crediet verkregen dollars zullen wor-

Als voorlooper van het nieuwe type betalingsoverienkomsten
kan men beschouwen het Fransch-Britsche’financieele accoord van
4 December
1939.
Hierin was echter aan de wederzijdsche crediet-
verleening geen grens gesteld, met dien verstande, dat bij overschrij-
ding van een bepaald bedrag (50 millioen £ of 9 milliard francs) af-
dekking in drie procents schatkistbiljetten zou plaatsvinden.
11e Frpnsch-llritsche overeenkomst werd als model gekozen hij
– het sluiten van de Nederlandsch-llritsche financieele overeenkomst
van 14 Juni 1940, welke het betalingsverkeer regelde tussehen
Nederlandsch’Indië en het sterlinggebied en ook steunde op on-
biperkte wederzijdsche credietverleening. De grens, ‘waarboven
drie procents schatkistbiljettenzouden worden verstrekt werd
hierin gesteld op5 inillioen £ of 38 millipen Nederlandsch-lndische
guldens. –

den besteed, kan’ var Nederlandschen kant zelfstan’dig
worden beslist. Vermeldenswâard is nochtans de door
de Vereenigde Staten aan de credieten verbonden
voorwaarde, dat uit de opbrengst uitsluitend aankoopen

en diensten in dit land zullen worden gefinancierd.

De praktijk van de huidige handelsverdragspolitiek.,

In de tegenwoordige handelsovereenkomstenA worden

de totalin van in- en uitvoer op zoodanige bedragen

vastgesteld
e
dat de betalingsbalans met elk land

afzonderlijk, de overige te verrekenen posten ‘i,n aan-

üierking genomen, in evenwicht blijft. Niet alleen
echter is de omvang van het handeisverkeer in het g-
ding, het is juist de sameüstelling van de we&rzijdsche

in- en uitvoeren, die in de huidige handelsverdragen

met veel zorg wordt geregeld. Het opmerkelijke hierbij
is, dat de belangtelling van de onderhandelaars
thans niet meer, zooals iii tijden van overvloed, vooral

uitgaat naar het vinden van uitvoermogelijkheden

voor de eigen voortbrengselen, doch in het bijzonder
naar de vraag, welk ‘deel -van de exportmogelijkheden

van de tegenpartij men voor zich kan reserveeren.

Het ver doorgevoerde bilateralisme, dat de huidige
handelspolitiek kenmerkt, brengt mede, dat op dit
gebied thans veel meer werk moet worden verzet dan
vroeger. Van een overeenkomst, waarbij over en weer
tariefconcessies worden gedaan, verwacht men, dat zij

eenige jaren ongewijzigd van kracht zal zijn. Een over-
eenkomst,echter, die een nauwkeurige opsomming geeft
vn de goederen, die. gedurende een tij dsruimte van
twaalf maanden tegen elkander zullen worden uitge-
wisseld, zal veelalreeds gedurende haar looptijd moeten
worden aangepast aan zich wijzigende vooruitzichten,

en in ieder geval na afloop van den gestelden termijn
opnieuw onderwerp van onderhandélingen moeten uit-
maken in het licht van de dan beschikbare gegevens.
Elk handëlsverdrag van, de hier behandelde soort kan
ni. worden omschreven als een plan voor een samehstel
van koppelverkoopen. Veelal echter verloopt het

handeisverkeer in de praktijk niet geheel volgens de
plannen, zoodat het plan tusschentijds moet worden

gewijzigd.
liet streven is de uitwisseling van goederen zoo gun.-
– stig mogelijk te doen verloopen, hetgeen in het bijzonder
beteekent, dat de in beperkte mate beschikbare expot-
goederen, zooals bijv. de Nederlandsche cokes, in die

landen als .ruilobject worden gebruikt, waar de grootste’
tegenprestatie kan worden bedongen. Wat als grootste
tegenprestatie moet worden beschouwd, kan niet

alleen worden – bepaald door geldbedragen met elkaar
te vergelijken, doch mo’et mede worden beoordeeld
naar de nooden onzer volkshuishouding. Zoo zal- de
voorziening der bevolking met goederen, die min
of

meer als luxe kunnen worden beschouwd, moeten
“worden achtergesteld hij, het verkrijgen van grond-stoffen: voor de exportindustrie. Deze grondstoffen immers maken het mogelijk arbeidskracht te expor-

teeren, hetgeen voor een land met de Nederlandsche
economische structuur – op zeer groote schaal moet
geschieden, wil het in staat zijn aan zijn bevolking een

reçlelijk welvaartspeil te bieden. –
De moeilijkheid is, dat de overwegingen, – die voor
Nederland gelden, ook voo -de meeste andere landen
– van toepassing zijn. Zoo zal hét buitenland ons over het
• algemeen de goederen, die’ voor onzen wederopbouw
noödig zijn, niet willen afstaan-in ruil voor bloembollen.
Wil men deze’laatste kunnen exporteeren, dan zal men in-de meeite gevallen genoegen meten nemen met een

tegenprestatie in goederen, die

hier te lande kunnen

dienen voor de veraangenami.ng
van het leven, doch

zondr welke men he,t ook heel goed kaü stellen; men
denke- bijv. aan Fransche parfums en dergelijke..
Bij het vaststellen van de verdragscontingenten,

8

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Januari 1947

zoowe1 van de ‘uit te voeren als van de
in
te voeren

goederen moet, nog afgezien van de inzichten en be-
langen van de tegenpartij, rekening worden gehouden

‘met een zeer groot aantal factoren. Welke goederen

ku.nxen voor uitvoer beschikbaar worden gesteld?

Mag de voortbrenging van, bepaalde uitvoergoederen worden uitgebreid door hiervoor met voorrang grond.

stoffen 1eschikbaar te stellen, en ten koste van welke

andere te produceeren goederen moet dit dan geschie-

den? Welke goederen moeten •zoo mogelijk worden in-

gevoerd en wat is daarbij de volgorde van urgentie?

Men kan ten aanzien van deze vragen zonder, veel

moeite een algemeene richtlijn aangeven. In de eerste

plaats mdet worden gezorgd voor de primaire behoeften
der bevolking en yoor het herstel der volkshuishouding.

Zoodra men deze algemeene ri,chtlijn ‘wil concretiseeren,

stuit men echter op.een aantal vragen. Bovendien zijn

met betrekking tot die vragen verschillen4e ministeries
competent. Teneinde nu toch de no6dzakelijke coördi-

natie te waarborgen, is op 1 Juli 1945 het ,,Directoraat-

Generaal van de Buitenlandshe ‘Economische Betrek-
kingen” ingesteld, dat weliswaar ressorteert onder ,den
minister van Economische Zaken, doch’ dat in zijn

werking een interdepartementaal .orgaan is. In het

algemeen vinden de handelspolitieke onderhandelingen

met het buitenland plaats onder leiding van den

directeur-generaal of van één der directeuren van de
Buitenlandsche Economische Betrekkingen.

In de coördinatie wordt tot op zekere hçogte ook
Nederlandsch-Indië betrokken. V66r den oorlog ws

het gebruikelijk, dat in de Nederlandsche handeisver-
dragen tevens de belangen van Indië werden behartigd.

Na September 1939, en in het bijzonder na Mei 1940,
leidden de omstandigheden er toe, dat Indië zelfstandig

voor eigen zaken zorgde. Hoewel de regelmatige ver-

bindingen tusschen ‘s Gravenhage en Batavia intus-
schen weer zijn hersteld, zou het toch denkbaar zijn, dat

Nederland en Nederlandsch-Indië er van afzagen ge-
meenschappelijk handelspolitieke verdragen te sluiten

en gemeenschappelijk te onderhandelen. Deze gedrags-

lijn zal echter niet licht worden gevolgd, – aange-
zien voor beide partijen voordeelen verbonden zijn aan

een gemeenschappelijk optreden. Ook de jongstekan-
delsverdragen behartigen zoowel de belangen van Ne-
derland als die van Nederlandsch-Indië.

De invoerrechten in de wereld van na den oorlog.

1

De goedeenhonger, die in de na-oorlogsehe wereld
vrijwel overal heerscht, heeft de invoerrechten tijdelijk

geheel naar den achtergrond gêschoven. In verschil-
lende landen,. o.a. in Nederland, werd de heffing van
invoerrechten tijdelijk gestaakt, ten einde de voorziening
in het binnenland tegen zoo laag mogelijke prijzen te

doen plaatsvinden.
Wat de invoerrechten betreft in landen, waar de
heffing niet werd’ geschorst, kan worden opgemerkt,
dat rechten, die vroeger prohibitief waren, . dit

karakter thans missen, omdat de binnen1ndsche
nijverheid niet in staat is te voorzien in de geheele
behoefte. Invoer tegen hooge prijzen is dientengevolge
môgelijk geworden, tenzij contingenteeringsvoorschrif-
ten den invoer toch onmogelijk maken. In deze situatie
zal verandering komen, zoodra het huidige tijdperk
van schaarschte ten einde loopt. Dan zal het invoerrecht

opnieuw een belangrijke plaats gaan innemen in de
autonome, handelspolitiek der afzonderlijke landen en
in de handelsverdragspolitiek.
Het merkwaardige feit doet zich intusschen voor,

dat de invoerrechten, hoewel zij op het oogeublik slechts
van weinig belang zijn voor het feitelijke verloop van
den buitenlandschen handel, toch in Nederland inds
de bevrijding groote belangstelling genieten. De oor-

zaak van deze tegenstrijdigheid ligt in de eerste plaats

in de omstandigheid, dat Nederland en de Belgisch.

Luxemburgsche douine-unie zich bij overeenkomst van

4 September 1944 verplichtten een gemeenschappelijk
tarief ‘.’an invoerrechten’ in te stellen tegenover derde

landen en deze rechten in het onderlinge verkeer te

doen vervallen. Het gemeenschappelijk, tarief is na

langdurig overleg gereed gekomen en zal binnen afzien-
baren-tijd in werking kunnen treden, ,uiteraard na goed-

keuring door de volksvertegenwoordiging in beide
landen.

Een tweede oorzaak, waardoor de invoerrechten in

de belangstelling worden betrokken, vormen de A,meri-

kaansche voorstellen voor een internationale conferentie

over handel en werkgelegenheid. Deze voorstellen, die

in December 1945 werden gepubliceerd, bevatten twee
hoofdgedachten. In de eerste plaats wil de Amerikaan-

sche Regeering komen tot een ,,charter if the Interna-
tional Trade Organisation of the United Nations”.

Dit handvest zal de normen moeten bevatten, welke

bij de regeling van het internationale economische ver-
keer in acht dienen te worden genomen, alsmede de statuten van de ,,International Trade Organisation”.

De eerste voorloopige besprekingen over dit onderwerp

tussehen 18 landen hebben te Londen plaatsgevonden
van 15 October.tot 26 November 1946
2).

De tweede hoofdgedachte,naar de verwezenljking waar-

van de Amerikaansche Regeering streeft, is een multilate-

rale overeenkdmst tot verlaging van invoerrechten en ver-

mindering van andere handelsbelemmeringen. Deze over-

eenkomst zou in eersten aanleg tot stand moeten komen
tusschen de negentien landen, die zijn uitgenoodigd voor
de voorbereidende besprekingen, doch vervolgens moe-
ten worden uitgebreid tot alle landen. Zooals de plannen

thans staan, zullen de onderhandelingen over de mul-
tilaterale tariefovereenkomst in het voorjaar van 1947,

aanvaigen. Met de voorbereidingen is men in de be-

trokken landen reeds geruimen tijd bezig. Hier te lande
werd ten behoeve van de verzameling van tariefdesi-
derata o.a. een beroep gedaan op de organisatiesvan
het bedrijfsleven.

.M’ultilaterale regelingen.

De’ Amerikaansche voorstellen ‘tot instelling van een
,,International Trade Organisation” betreffen de in-
ternationale samenwerking op economisch gebied in

de toekomst. Tot op zekere hoogte vallen hiertoe ook
te rekenen de overeenkomsten, van .Bretton Woods,
welke zich ten doel itellen aan de wereld weer een vrij
internationaal betalingsverkeer te geven. Voor de prak-tijk van het betalingsverkeer hebben deze overeenkom-
sten, waartoe ook Nederland is toegetreden, tot dusverre
nog geen beteekenis. Ook in het heden echter bestaat
er reeds velerlei internationale samenwerking, waaraan
ook door Nederland wordt deelgenomen. Het zou te
ver voeren hier uitvoerig op in te gaan. Er moge worden
volstaan met een korte vermelding van de grondvraag-

stukken, twee in getal, die op dit’ gebied de aandacht
vragen, en met een opsomming van de organen, wâarin
de handelspolitieke samenwerking op multilateralen
grondslag haar belichaming vindt.
Het eerste algemeene vraagstuk, dat op elk afzonder-
lijk terrein telkens iveer ter tafel komt, is dat van de

tegenstelling tusschen nationale autonomie en inter-
nationaal gezag. Het wezen van elke internationale
regeling is gelegen in de beperking van de autonomie.
De vraag is echtr, met welke mate van beperking de
afzonderlijke staten zich in een bepaald geval accoord

verklaren. Gebrek aan vertrouwen in de ,onpartijdigheid
der internationale organen en het verlangen iich de
mogelijkheid voor te behouden op te komen voor de
onmiddellijke belangen van de eigen volkshuishouding,

‘) Zie ook: ,,Goederenovereenkomsten” door Prof. Dr. E. de Vries
in ,,E.-S.13.” van 27 November 1946.

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

zijn nog steeds ernstige hindernissen op den weg naar

een doeltreffende internationale samenwerking tot

oplossing van 6oncrete vraagstukken.
In de tweede plaats moet worden opgemerkt, dat de

huidige internationale samenwerking vooral betrekking

heeft op de overwinning van de moeilijkheden, welke
verband houden met den overgang van ‘oorlogs- naar

vredeseconomie. De vraag, hoe de opbouw van de inter-

nationale economische samenleving op den duur zal
moeten zijn, blijft hierbij meestal op den achtergrond.

Thans overgande tot een opsomming van de organen

der internationale samenwerking zij in de eerste plaats
herinnerd aan het bestaan van internationale regelingen
voor schaarsche producten. In den oorlog ontstonden

de zgn. ,,combined boards”, waarin de Vereenigde

Staten en het Vereenigd Koninkrijk, en soms ook Ca-
nada samenwerkten om de voor de geallieerden be’
schikbare vo’orraden graan, tin rubber, hout, huiden
enz. in het belang van de oorlogvoering te verdeelen.

De ,,combined boards” zijn verdwenen’, maar hun taak wordt voortgezet door internationale organen, bijv. het
,,Tin Committee”, waarin een betrekkelijk groot aantal
leden gezamenlijk de toewijzing4n voor de verbruiks-

landen, vaststellen. Bij de meeste van deze regelingen zit ook Nederland aan de onderhandelaarstafel.
In de tweede plaats kan worden genoemd het ,,Emer-

gency Economie Committee for Europe” (E:E.C.E.),
een lichaam met eeb adviseerende taak, dat aanbevelin-
gen richt tot, de betrokken regeeringen ‘omtrent de
productie en de verdeeling van schaarsche goederen.
Verwant aan de E.E.C.E. zijn de E.C.O. en de
E.C.I.T.O., beide met een beperkter werkterrein, dat

voldoende wordt aangeduid door den volledigen naam
van deze lichamen: ,,European Coal Organisation” en ,,European Central Inland Transport Organisation”.

Volledigheidshalve zij in dit verband ook de Neder-
landsche medewerking aan de U.N.R.R.A., de ,,United
Nations Relief and Rehabilitation Administration”,

vermeld.
•Een zeer bijzondere vorm van internatioale samen-
werking tenslotte •is de op 20 Maart 1945 te Parijs
gesloten economische overeenkomst tot onderling over-
leg tusschen de Fransçhe Republiek, het Koninkrijk
België, het Koninkrijk der Nederlanden en’het Groot-

Hertogdom Luxemb,urg. De op grond van 4eze overeei-
komst ingestelde ,,Conseil Tripartite de Coopération Economique” is tot dusver tien maal bijeengekomen
en heeft met haar vele commissies en sub-commissies
zeer veel bijgedragen tot de goede onderlinge verstand-
hoüding en het wederzijdsche begrip van de betrokken

landen.

De
beoordeeling van het handelspolitieke werk.’

In vro’ger tijd kende men den beginseistrijd over het
vraagstuk van vrijhandel of bescherming. Deze
,
strijd

past niet meer in de huidige omstandigheden. De moei-
lijkheden, welke moeten worden overwonnen om de
betalingsbalans op een bevredigende wijze sluitend te
maken, n,00dzaken tot regeling van bovenaf. De han-
delspolitiek is thans, in de eefste plaats een zaak ge-
worden van techniek en doelmatigheid. Er moet naar
worden gestreefd de deviezenopbrengsten zoo hoog
mogelijk op te voeren door de exporten in de juiste
richting te leiden, en verder moet wordèn gezorgd
voor een doelmatige verdeeling van de ,uit verschillende
bronnen ter besèhikkiiig komende deviezen over de
verschillende ‘bestedingsmogelijkheden.
Of deze taak naar behooren wordt verricht, onttrekt
zich veelal aan de algemeene beoordeeling. Men ziet
ten hoogste de uitkomsten van dc onderhandelingen
zooals deze in de verdragscontingenten worden neerge-

.legd, maar men weet niet welke andere mogelijkheden
terwille, van de bereikte uitko nsten werden opzij gezet.

Wel echter kan aan de hand van de lijst der tot stand

gekomen verdragen worden vastgesteld, dat op dit’
gebied sinds de bevrijding een zeer groote hoeveelheid
werk is verzet. Voorts is het van belang, dat dank zij
de getroffen ‘regelingen, het çentrale aankoopen’ van

regeeringswege’ vrijwel geheel tot het verleden behoort,

zoodât practisch het geheele buitenlandsche handels-

verkeer door particuliere handelaren wordt afgewikkeld.

Drs. S. KORTEWEG.

DE PUBLIEKE KAPITAALMARKT IN 1946.

Op7 Januari 1946 werd de Amsterdamsche Beurs
weer geopend. Daardoor kon de bonafide effectenhandel,

zij het aanvankelijk alleen in binnenlandsche obligaties

en pandbrieven, worden hervat en werd tevens de
basis gelegd voor het wederopnemen ‘van het emissie-

bedrijf. Immers, voor een behoorlijke functionneering
der kapitaalvoorziening van groote lichamen door

middel van de publieke uitgifte van fondsen kunnen de

effectenhaudel en het centrale orgaan ddarvan, de
Beurs, niet worden gemist, aangezien deze door ,ver-

zekering van de mobiliteit der in effecten belegde

kapitalen de plaatsingsmogelijkheid van effecten sterk
vergrooten.

De beperkingen, waaraan de beurshandel e’chter in
het begin van dit jaar onderworpen bleef, waren van
dien aard, dat nog niet aan normale uitgifte van fond-
sen kon worden gedacht.

De met ingang van 10.Mei ingevoerde’ Beschikking
Beursverkeer 1946 schiep echter de mogelijkheid van
een verlevendiging van den effectenomzet en nam de
laatste beletselen voor emissies, van andere voor no-

teering in aanmerking komende fondsen dan staats-
obligaties, weg.
Op
17 Mei wer&de eerste. emissie vaji
dien aard, tw. die van f. 1.000.000 4 pCt. cumulatief
• preferente converteerbare – aandeelen en f. 800.000
aandeelen B (Waarvan de helft reeds was geplaatst)
der N.V. Schokbeton, aangekondigd ‘).
Voordien was reeds een beroep op de publieke kapi-
taalmarkt gedaan door den Staat, in het kader van
zijn monetaire saneeringspolitiek. Dit geschiedde in

Januari door het openstellen van ‘de inschrijving op
pCt. 5-jarige spaarcertificaten en 3 pCt. 50-jarige

inschrijvingen Grootboek 1946. Bij de spaarcertificaten kon tot een bedrag van f. 300
worden ingeschreven met geblokkeerd geld, hètgeen, gezien de gewildheid van dit kortloopend papier, een
gemakkelijk middel vormde om geblokkeerd gel4 vrij
te maken door verkoop der verkregen stulken (waarbij

het provenu niet wordt geblokkeerd). Voor een bedrag
van f. 117.285.000 werden deze certificaten toegewezen.
Bij de gootboekinschrjvingen kon tot een onbeperkt
bedrag met geblokkeerd geld worden ingeschreven,
doch de niet-overdraagbaarheid tot 1 Maart 1949 maakte directe omzetting van geblokkeerd in vrij geld oniogeljk, zoodat de attractie alleen bestond
in de mogelijkheid om voor geblokkeerd geld een beter
rendeerende belegging te verkrijgen. De animo was
dientengevolge en mede door de beperking van de aan
de inschrijvingen verbonden belastingfaciliteit tot de
bijzondere heffingen, niet bijzonder groot, zoodat de
eerste maal van het aangeboden bedrag ad f. 2 milliard
slechts f. 1.007.289.000 kon worden geplaatst. Bij de
ten tweede male (van74 t/m 16 Juni) opengestelde in-
schrijving kam f. 823.335.000 binnen, zoodat een to-
taal van f. 1.830.624.000 werd bereikt.
Hie’rnaast kan als belangrijke emissie, eveneens met
min of meer bijzonder karakter, nog worden genoemd

‘) In Februari had reeds plaats gehad de uitgifte van T. 700.000
aandeelen van de N.V. Verzekeringsmaatschappij De Nationale
Unie waarvoor geen noteering ter beurze is aangevraagd.

* 10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Januari 1947

1
die van
f.
100 millioen preferente aandeelen B der

Hrstelbank, waarvan reeds f. 75 miffioen was geplaatst.

In vergelijking met de door den Staat en de Herstel-
bank geplaatste bedragen zijn de overige emissies nog

van geringe beteekenis geweest. Dit blijkt uit onder-

staande tabel.

Emissies van obligaties en aandeelen in
1946.
(reëele bedragen in duizenden guldens)
Nieuw geld.
Obligaties: Staat der Nederlanden
…………….
.947.909
Andere overheidslicharncn
……….
3.750
Particuliere lichamen
…………..
3.850

.

1.955.509
waarvan reeds
geplaatst
Aandeelen: Hel’stelhank

……….
10OI88

75.000
Particuliere lichamen

.32.728

2.275

132.916

77.275
Conversies. Overheidslichmen

5.199′

Wanneer men ziet, dat in 1944 tot aan de sluiting

der Beurs, door particuliere lichamen voor ruim f. 19

miljoen aan nieuwe obligatieleeningen en een even

groot bedrag aan aandeelen op de publieke kapitaal-
markt werd ondergebracht, zoodat het totaal der

nieuwe emissies van het bedrijfsleven zelfs nog grooter

was dan in 1946, dan komt men wel tot de conclusie,
dat’ de emissiebedrijvigheid in dit jaar van wederop-

bouw nog wel heel gering is geweest.

Vergelijkt men de cijfers voor 1946 met die van een

jaar als 1919 (eveneens het eerste volledige vredesjaar)
dan ziet.men een sprekend verschil. In 1919 bedroegen

de overheidsemissies rond f. 665 iiillioen, die van
particuliere lichamen rond f. 545 miljoen, waarvan
f. 475 millioen aandeelen enf. 70 millioen obligaties,
alle zuiver binnenlandsche uitgiften.

De oorzaken van het verschil liggen voor de hand.

In 1919 was de economische positie van ons land,

dordat het buiten den oorlog was gebleven, relatief
gunstig,’ terwijl de kapitaalmarkt bijna geheel vrij was

(het overheidsingrijpen beperkte zich tot den stok
achter de deur bij de staatsleeningen). Thans is de
situatie geheel, anders. Onze economische positie is

zorgwekkend en de kapitaalmarkt is direct of indirect

aan beperkingen onderworpen.

De indirecte beperkingen zijn gelegen in het complex
van reguleerepde maatregelen betreffende vestiging
van bedrijven en den invoer van goederen. Wordt de
v’estiging of uitbreiding van een bedrijf niet toegestaan
of wordt geen vergunning verleend voor den invoer van
bepaalde kapitaalgoederen, dan heeft het aantrekken

van kapitaal voor de financiering daarvan geen zin.
Dit heeft in de practijk het merkwaardige gevolg,
dat men zich zoozeer beijvert om bedrijfs- en invoer-
vergunningen te verkrijgen, dat aan de regeling van de

financiering’ pas in laatste instantiè wordt gedacht.
Zoodoende is men reeds niet zelden tot de teleurstellende
ontdekking gekomen, dat de, toestand op de kapitaal-
markt zeker niet zoo is, dat voor ieder project, dat
goede kansen biedt, geld is te krijgen.
Tot de indirecte belemmeringen ,kunnen ook worden
gerek’end de monetaire blokkade, de reeds ingevoerde vermogensaanwasbelasting en de aanhangig gemaakte
vermogensieffing ineens.
Door de blokkade is de beschikking over belangrijke
bedrsigen, die voor belegging in nieuwe effecten zouden
kunnen dienen, zeer beperkt. Geblokkeerd geld kan
nI. slechts, voor inschrijving op emissies worden ge-
bruikt, nadat de in Maart vn dit ‘jaar .ingestelde
investeeringscommissie daartoe een vergunning heeft

verleend en de inschrijvers bovendien individueèl
deblokkeering hebben gekregen, welke overigens alleen
op fiscale gronden wordt geweigerd. ,

Hierbij valt nog te vermelden, dat vooralsnog het
provenu der met geblokkeerd geld verkregen stukken hij, verkoop daarvan eveneens wordt geblokkeerd.

De bijzondere heffingen zullen alle kapitaalbezitter’s,

die niet voldoende staatsobligaties of vrij en geblok-

keerd geld bezitten om die,te voldoen,’voor de nood-
zakelijkheid plaatsen een deél van.hun bezit te reali-

seeren. Hierbij geeft men om verschillende redenen de

voorkeu aan effecten en het is begrijpelijk, dat men in

deze omstandigheden veelal niet aan uitbreiding van

het effectenbezit denkt.

Op dé grens van de indirecte en de directe belemme-

ringen staat de door de Overheid gevolgde politiek der

lage rente. in den sector der obliga’tieleeningen snijdt

deze voor leeningen met langen looptijd alle emissies

boven 3J pCt. af
, terwijl men voor de staats- en andere

overheidsleening’en naar 3 pCt. wil. De Conversie-

leeningwet 1946 zal daartoe, wat de staatsleeningen.

betreft, de mogelijkheid openen.

Men kan over deze lage rentepolitiek verschillend
oordeelen, maar niemand zal kunnen ontkennen, dat

zij economisch tegen den draad ingaat en zoolang de

belegger niet op ‘een of andere wijze gedwongen wordt

om op leeningen met lage rente in te schrijven, zal hij
er zich onder de huidige omstandigheden zoo lang

mogelijk tegen verzetten. Irttusschen heeft het recente
uittreden van’de overheidsfondsen uit het beleggers.

front de kracht der oppositie van de institutioneele

beleggers tegen lage rente wel verzwakt. –

Officieele directe restricties ten aanzien van de uit-

gifte van obligaties en aandeelen. bestaan in Nederland

nog niet, doh zij zijn begin November wel aangekon-

digd in de Memorie van Antwoor’d op het Voorloopig
Verslag van de Tweede Kamer betreffende het alge-
meen regeeringsbeleid. Inmiddels heeft echter De

Nederlancische Bank aan de zich met het verleenen van
bemiddeling bij emissiés bezig houdende instellingen

via de Hoofdgroep Banken doen verzoeken niet tot het

verleenen van die bemiddeling over te gaan, alvorens
van haar mededeeling te hebben verkregen, dat tegen

de emissie geen bezwaren bestaan. Sancties tegen het

niet voldoèn aan dit verzoek zijn er niet, maar er be-staat geen twijfel, of alle banken en commissionnairs

zullen zich, evenzeer als in de dertiger jaren met het

officieuze embargo voor buitenlandsche emissies, dat
ook van De Nederlandsche Bank uitging, naar dit
verzoek gedragen.

Gezien de. hierboven geschetste ,omstandigheden is
de gang van zaken op de’emissiemarkt alleszins ver-
klaarbaar. Uit de gepubliceerde resultaten blijkt,

dat men nog zeer gereserveerd staat tegenover de
‘laag rentende obligatie. De 3 pCt. 32-jarige leenrng
Zuid-Holland werd weliswaar ruim overteekend, doch
de 3 pCt. cosiversieleeningen van Arnhem (39 jaar) en
Haarlem (26 jaar) slaagden niet.
Bij de aandeelen valt in de eerste plaats te vermelden,
dat de uitgifte van de preferente aandeelén B der Her-
stelbank, welke een door den Staat gegarasideerd mini-
mum- (tevens maximum-) dividend van 3J pCt. geven

en die dus te vergelijken zijn met niet-aflosbare obli-
gaties, geheel met vrij geld volteekend was, zoodat
het geblokkeerde geld niet aan de beurt kwam. Dit
was vooral aan de belangstelling voor deze eniissie van

de zijde der institutioneele beleggers te danken.
Twee emissies van nieuwe ondernemingen werden

een doorslaand succes,’t.w. die van Schokbeton en die
van de Autobandenfabriek Vredestein. Bij deze laatste
emissie had zeker een gunstigen invloed, dat het hier
ging om een onderneming, die met Amerikaansche
samenwerking (Goodrich) tot stand was gekomen.
Minder succesvol was de emissie van de Noordelijke

Industrie voor Vezelverwerking en die van de Neder-
landsche Mtschappij voor de Walvischvaart.
Hoewel het aantal emissies van nieuwe ondernemin-
gen nog gering was en de resultaten daarvan niet vol-
doende representatief kunnen worden geacht, krijgt

t aa

41

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

men toch wel dn indruk, dat men ten aanzièn van

nieuwe fondsen tamélijk gereser.’eerd staat. Het
mislukken van de emissie van aandeelen der Maat-

schappij tot Vervaardiging van Stafmateriaal, een

bestaande onderneming met een goed dividendverleden,

is daarvoor mede een indicatie.

De claimemissies, afkomstig van enkele bekende

ondernemingn, zodals Kbninkljke Zwavelzutirfabrieken

-v/h Ketjen en Nederlandsche Kabelfabriek, gingen ert

bevredigend in, terwijl ook andere soortgelijke emissies
geen moeilijkheden opleverden. Van een groote belang-

stelling voor deze emissies was echter zeker geen sprake,
getuige de claimnoteeringen.
De plaatsing van 3 pCt. pandbrieven, waarmede de

-hypotheekbanken zijn begonnen, loopt niet zoo erg

vlot, om dezelfde redenen als bij 3 pCt. gemeentelijke
conversieleeningen. De weerstand der beleggers tegen
lagere rente brengt de hypothekbanken hij haar rente-
politiek in een vrij moeilijke positie.

Over het geheel genomen, kan dus niet worden ge-

zegd, dat de publieke kapitaalmarkt een .opwekkend
beeld vertoont. Voor een vlot herstel en een bevredi-
gende nieuwe ontwikkeling van ons bedrijfsleven,

waarbij inzonderheid valt te denken aan verdere indus-
trialisatie, zal het van groote beteekenis zijn, indien
de publieke kapitaalmarkt ontlast kan worden van de
belemmeringen, we1k beletten, dat, zij haar functie,

bij de kapitaalverschaffing op langen termijn naar
behooren- kan vervullen.
Een gunstige invloed op dekapitaalmarkt zal zeker
‘.’orden uitgeoefend door de realisatie van buiten-
landsche beleggingen, welke in dit jaar is begonnen;
maar pas wanneer de heffingen achter den rug zijn,
zal deze zich beter kunnen manifesteeren.

D. C. RENOOY.

DE AGRARISCHE PRIJSPOLITIEK NA

DE BEVRIJDING.

In dit artikel zal getracht wordn te komen ;ot een
zoo ibjectief mogelijke analyse van de factoren, die
richting hebben gegeven aan het prijspolitieke beleid, ‘dat,na de bevrijding op agrarisch gebied is gevoerd ‘).
Dit brengt mee, dat zoowel de argumenten, die vöôr,
als die, welke tégen, de gevolgde politiek pleiten, om
behandeling vrâgen, ‘want het geheele complex argu’
mdnten lag ten grondslag aan het uiteindelijke beleid.
Het beteekent echter niet, dat onderstaande beschou-

wingen •hetzij een rechtvaardiging, hetzij een ‘veroor-
deeling van de gevolgde prijspolitiek bedoelen in te
houden.
Hel veranderde milieu.

De doelstelling van de agrarische prjspolitiek tijdens
de be’zetting onderging na de bevrijding geen wijziging. Zij bleef: de benadering van een zoo evenwichtig moge-

lijke behartiging van de belangen van alle daarbij
betrokkeaen, waartoe vereischt werd, ‘dat de prijzen zoo laag mogelijk werden vastgesteld, echter op een
niveau, dat een rendabele pr’oductie -warborgde.’
Verder bleef cïe noodzaak aanwezig, de teelt van be-
paalde pioducten uit ‘ overwegingen ‘van voedselvoor-
‘ziening te stimuleeren. Als nieuw element voegden zich
daarbij: exportoverwegingen (karwijzaad).

In verschillende opzichten braTcht de bevrijding echter
wijzigingen met ziéh in de factoren, die d&methode van

de prijspolitiek bepaalden. Ontwikkelde,n deze factoren
zich gedurende de bezettingsjaren. met toenemende in-,
tensiteit in een richting,. die tot een steeds sterker
ingrijpen noopte, na de bevrijding kon een verandering

‘)
Flierbij zal w&Ucn aangesloten aan de beschouwing over ,De
agrarische prijspolitiek tijdens de bezetting”, in ,,E.-S.B,” van
18 December
1946,
blz. 849.

daarin wo;den tegemoet gezien. De aangekondigde
en op korten termijn uitgevoerde – geidsaneering
zou de overtollige koopkracht voor een groot deel

wegnemen, terwijl een, ruimere goederenvoorziening
kon worden verwacht. Als gevolg hieran zou de

zwarte markt voor voedingsmiddelen belangrijk aan
beteekenis inboeten, zoodat een grootere mate van

vrijheid op het gebied van ,de agrarische prijsvorming
niet ongemotiveerd s’cheen. Daar kwam bij, psycholo-

gisch zeer goed verklaarbaar, dat’ door’ het bedrijfs-

leven werd gehaakt naar het oogenblik, waarop de
boeien zouden worden geslaakt, die tijdens de bezetting
waren aangelegd en sterken aandrang in deze richting
‘op de Overheid werd uitgeoefend.

Nog in èen tweede opzicht trad na de bevrijding een

tgewijzigde situatie in op het gebied van de agrarische
-prijspolitiek. Gedurende de bezettingsjaren ûam

Duitscliland vlot alle agrarische producten – vooral
tuinbouwproducten – af, die door de Duitsclers

geacht werden, voor export in aanmerking te koinen

Na de bevrijding viel dit afzetgebied weg, zoodat de’
export van tuinbouwproducten moest worden georiën-

teerd op andere landen, die voorheen belangrijke
quanta afnamen. Omtrent de opnemingscapaciteit
dezer markten tastte men, na zes jaren oorlog, aanvanke-
lijk bijna volledig in het duister.
Het is echter duidelijk, .dat een relatief gering op-
nemingsvermogen van de buitenlandsche markten niet
zonder invloed kon blijven op de methode van de in
het bixienland te volgen prijspolitiek. In dat geval
kon hier een relatief groot aanbod van de betreffende
tuinbouwproducten worden verwaqht, zoodât het
wellicht niet noodig zon, zijn, voor dezé producten het
bestaande maximumprij zensysteem nog ‘langer te hind-
haven. Onder omstandigheden kon zelfs de vraag naar de noodzaak van een eventueele minimumprjsregeling
aan de,orde komen.

De economische factoren, welke de methodiek van
,de agrarische prijsvorming bepaalden, hadden dus na
de bevrijding een meer dynamisch en gecompliceerd
karakter gekregen. Tijdens de bezetting stond de nood:
zaak’ van maximumprijsregelingen buiten discussie,
ten hoogste was verschil van opvatting mogelijk over,,
het niveau van de vast te stellen prijzen. Na de bevrij-
ding kwamen de beslissingen op het gebied van de

agrarische prijsvorming nieermalen in een ander, vlak
te liggen. Zij waren van anderen aard en kregen een
grootere draag.’ijdte dan die, welke gedurende de be-zettingsj aren aan de orde waren. Thans moest in vtle
gevallen worden beslist omtrent de noodzaak van een
maimumprjsregeling als zoodanig, ja zelfs omtrent
de noodzaak van een minimumprijsregeling (groenten,
bloembollen).

Têgen dezen achtergrond wordt duidelijk,, dat het
agrarisch-prjspolitieke beleid na de bevrijding tot op
zekere ‘hoogte het karakter van een experiment

kreeg.

De factoren, die hij het nemen van een beslissing in
* aanmerking moesten worden genomen, kregen in deze
meer dynamische omstandigheden een werking, waar-van de intensiteit soms moeilijk vooraf Aauwkeurig te
bepalen was. De marge van onzekerheid omtrent het
• effect yan de te nemen beslissingen, werd dientengevolge
rooter dan tijdens de bezetting. Een decisie kon
gemotiveerd zijn op grond van de gegevens, waaro’ver
werd beschikt op het moment, waarop zij werd geno-
men, doch achteraf onjuist blijken, omdat een rede-
lijkerwijze te verwachten prijsontwikkeling zich in
‘werkelijkheid niet vordeed, zoodat op de genomen
‘beslissing moest worden teruggekomen. –
Het’ zal wel geen betoog behoeven, dat verschil van
meening omtrent de juistheid der te volgen prjspoli-
tiek in de geschetste situatie in veel sterker mate moge-
lijk was dan in de daaraan -vôorafgaande bezettiugs

12

EÇONOMISCHSTAT1STISCHE BERICHTEN

1 Januari 1947

jaren. De nadeelige gevolgen van eçn onjuiste beslis-

sing waren voor de betrokkenen bovendien ernstiger

van aard geworden.

Deprijspolitiektefl aanzien van de’akkerbouwproducten
2).

In de
a
kkerbouwsector vertoonde de gevolgde

prijspolitiek na de bevrijding de minste wijziging,

vergeleken met die, welke in de bezettingsjaren was
gevoerd. Uitgangspunt bleven de kostprijzen, berekend door het Landbouw-Economisch Instituut. Deze onder-

gingen een sterke stijging, vooral omdat de Regeering
na de bevrjding een loonpolitiek voerde, welke er in

principe op gericht was, de bonen voor agrarischen

arbeid op te trekken aan de bonen vôor indust,rieëlen
arbeid ten plattelande (bouwvakarbeiders), die tot dat

tijdstip op een niet onbelangrijk hooger niveau hadden

gelegn.
Dèiiédrijfseconomische normen, die aan de kostprijs-

berekeningen ten grondslag lagen, bleven eveneens

dezlfde als tijdens de bezetting.

TABEL’ I.


Prijsindices van enkele representatieve alrkerbouwpro-

,

ducten tijdens en na de bezetting

pi1ucten
Prjjs
1
p. 100kg

Index
j941
Basis
1940=10011940=100

t’

Index
1946

Basis

Index
1946
Basis
1944=100

Granen:
115
177
155
121
193
159
Tale

………20,50

124
212
171
Peulvruehten:
Grognp erwten
23,—
140
184
131
Câpucijners

.
Vrij
113

Haver
………18,—

(blauwpeulen)

. 45,—

Bruine boonen
(Noord-HOu.)
Vrij
104
– –

Rogge
………20,25

Witte boonefi
(Noord-HOlI.)
Vrij
10
1



ilandelsgewaSScfl:
K
oolzaad
#.
.
212
273
129 Lijzaad
30,—
178
215
120
Gerep. stroovlas
17,—
113
142
126
Knôl-‘ en wortel-
gewassen:

Cons.-aard. ‘)
Kleiaard
6,40
131
188
144
Zandaard
5,90
144
214
148
Fabrieksaard
1

4,75
109
173

158.
32Jik6rbij et en
(ton)
1

38,50
186
275
148

1)
De indices voor de zand- en klei-aardappelen zijn gebaseerd op
den zoo go,d mogelijk benaderden gemidde]den prijs van de prijsgroe-
pen, waarin de zand- en kleiaardappelen zijn Verdeeld. De prijzen-
4946
zijn exclusief de leveringskosten, die tot
1946
in de V.B.N.A.-
marge waren opgenomen (de prijzen golden voordien duslaf boerderij),
zoodat de aardappelprijzen in de verschillende jaren onderling ver-gelijkbaar rijn geworden.

Vergelijken wij, aan de hand van bovenstaande
tabel, de indices van de prijzdn der akkerbouwproduc-

ten,zooals deze voor 1946 zijn vastgesteld, met de
indices, welke voor 1944 golden (basis in beide gevallen:
1940 = 100), dan blijkt, dat van 1944 op 1946 een ‘vrij
algemeene sterke prijsverhooging heeft pl,aatsgevouden.
De Srjsindices voor de suikerbieten en het koolzaad

liggen ook in 1946 het hoogst, zij zijn dus de meest gestimuleerde gewassen gebleven. In de onderlinge
prijsverhouding der gewassen in 1946 kan echter een
wijziging worden waargenomen, vergeleken hij 1944.
Dit blijkt, wanneer wij de indices berekenen van de
prijzen 1946 op basis van de ,prijzen 1944 = 100.
Duidelijk komt dan tot uiting, dat vooral de graan-

prijzen na de bevrijding relatief veel sterker verhoogd
zijn, vergeleken bij de prijsontwikkeling tijdens de be-zetting, dan de prijzen van de gestimuleerde gewassen

(koolzaad en suikerbieten). De verhooging van de aard-
appelprijzen blijkt na de bevrijding iets miiider sterk
te zijn geweest, dan die van de granen; Gedurende de

‘)
Terloops zij erop ‘gewezen, dat bij de Prijzenverordening ara-
nen, Zaden en Peulvruchten
1944-11,
dd.
28
September
1945,
een
regeling werd getroffen, waarbij de prijzen dezer producten, oogst
1944,
op hetzelfde peil werden gebracht, als in het eerder
.
bevrijde
Zuiden inmiddels was vastgesteld.

bezettingsjaren werd ten aanzien van ‘de granen en de

aardappelen een daaraan tegehgestelde prjspolitiek

gevolgd. Uit de prijzen van groene erwten blijkt het
stimuleeringselement evene’ens te zijn verdwenen.

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid, dat de

prijspolitiek na de bevrijding zich heeft bewogen in

de richting van, een herstel van de onderlingeprijs-

verhoudingen tusschen de ge’assen, zooals die v66r
1940 voorkwamen.

Ten aânzien van de prijspolitiek, die bij enkele pro-

ducten of groepen van producten is gevolgd, kan het

volgende worden opgemerkt.

De grönen.

Tijdens de bezetting waren de boeren verplicht, de

granen tegen in feite vaste prijzen te leveren aan het

Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten

(AVA). Na de bevrijding iverd besloten, de afleverings-

verplichting aan het AVA op te heffen en den handel,
hoewel niet geheel vrij in zijn gesties, weder in te

schakelen. Dit leidde ertoe, dat de vastgestelde prijzen
liet karakter kregen van zgu. richtprjzen
3),
d.w.z.
prijzen, die de Overheid met alle middelen waarover

zij beschikte, trachtte te handhaven: De werkelijke

prijzen konden er, zoowel naar boven als naar beneden,

eenigszins van afwijken. Het bleek al spoedig, dat de prijzen voor den oogst 1945(mede als gevolg van het

bestaande veevoedertekort) permanent – niet onbe-

langrijk boven de richtprijzen kwamen te liggen. Dit
leidde ertoe, dat de Regeering zich in het voorjaar van

1946 genoodzaakt zag, tot wederinschakeling van het
AVA over te gaan, waardoor de prijzen beter in de
hand konden worden gehouden.

Voor den oogst 1946 is de handel opnieuw ingescha-

keld, doch aan vrij vèrgaande voorschriften gebonden, waardoor de Regeering in staat ‘is, scherper dan direct

na de Ievrjding, contrôle uit te oefenen op de uiteinde-

lijke bestemming van het product en- op de prijzen;
Het AVA treedt thans slechts in uitzonderingsgevallen
op. Het Zoute ver voeren, daar in details op in te gaan.

Tot dusver bewegen de graanprijzen iich ongeveer
op het niveau van de richtprjzen. Het aanbod van
binnenlandsch graan is groot, omdat de Regeering tot
toekenning vân dorschpremies is overgegaan, ten-
einde de boeren tot snel afdorschen van den oogst te
bewegen
4).
Zij deed dit, omdat zij ten aanzien van het

waarborgen van de broodgraan’oorziening van ons
volk geen risico wilde loopen.

De peulvruchten.

Werd de productie van groene erwten tijdens de be-
zetting gestimuleerd ten opzichte van , die van edel-
peulvruchten (bruine en Witte

boonen, capucijners), na de bevrijding is een daaraan tegengestelde politiek

gevolgd. Zooals uit tabel 1 blijkt, zijn de prijzen voor
groene erwten sinds 1944 relatief slechts weinig ver-

hoogd, de prijzen voor de edel-peulvruchten werden in
1946 echter vrijgelaten.

Mede als gevolg van de gevoerde prijspölitiek was
het areaal edel-peuhrruchten teruggeloopen van 13.000 ha in 1940 tot 3.400 .ha in 1946. De gezamenlijke hoe-veelheid bruine en ‘witte boonen en capucijners, die uit

den oogst 1946 beschikbaar is, bedraagt slechts onge-
veer kg per hoofd def bevolking. Tegen vastgestelde

maximumprijzen is thans ‘-een voldoende hoeveelheid
groene erwten verkrijgbaar. De prijsregeling en -hand-
having van de edel-peulvruchten had in .1945 tot groote
moeilijkheden geleid. Neemt men verder in aanmerking,
dat voor exportdoeleinden een uitbreiding van het

areaal dezer peulvruchten wenschelijk werd geacht,

‘)
Ook de tijdens de bezetting geldende prijzen worden wel met
dezen term aangeduid. Hiertegen is geen bezwaar, mits men voor
oogen hdudt, dat het toen in werkelijkheid vaste prijzen varen.
) Per
24
November
1946
zijn de d.orschpremies opgeheven.

S

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13

dan zijn daarmede de motieven weergegeven, die hebben
geleid tot het besluit, de maximumprijsregeling voöi

deze peulvruchten op te heffen. –
Over de juistheid van deze beslissing kan van in-

zicht worden verschild. Daar het een sc
(
haarsch product
betrof, dt bovendien’ door velen als een volksvoedsel

wordt beschouwd, had het uit prijspolitieke overwe-

gingen eerder voor de hand gelegen, de maximumprijs-

regeling voor deze peulvruchten, desnoods op een ver-

hoogd niveau, te handhaven. Pioductie-politieke fac-

toren hebben echter den doorslag gegeven. Diarvoor
heeft het – vooral uit psychologisch oogpunt
ernstige bezwaar van de hooge edel-peulvruchtenprijzen,
die daarvan het gevolg zouden zijn, moeten wijken.

Het koolzaad

De koolzaadprijs is van 1945 op 1946 niet verhoogd.
Een verdere verhooging zou weinig zin hebben gehad,

omdat verwacht kan worden, dat de koo1zadteelt’ in

ons land, tengevolge van het optreden van verschil-
lende parasieten (o;a. de glanskêver) in de toekomst

slechts weinig meer zal beteeknen.

De aar’dappelen.

In tabel 1 zijn de prijzen opgenonen, die aanvanke-
lijk voor den oogst 1946 waren vastgesteld Gedurende
de bezettingsjaren was de prjspolitiek gericht op stimu-

leering van de rassen, die een groote hoeveelheid pro-
duct per oppervlakte-eenheid geven. Voor den oogst
1946 is een tegengestelde politiek gevolgd (dit komt op
de tabel uiteraard niet tot uiting). Ook hier was dus,
evenals voor de akkerbouwproducten als geheel, een
tendens in de richting van ,herstel van meer normale
prijsverhoudingen te constateeren.
Het areaal consumptie. aardappelen, hoewel vermin-
derd sinds 1943, bedroeg in 1946 bijna 140.000 ha
(tegen 96.000 ha in 1939). De oogst was zeer gunstig,
zoodat, een productie kon worden verwacht van on-
geveer 3 miljoen ton. (In 1945, bijeen areaal van bijna 135.000 ha, ongeveer 2 miljoen ton). Bij dit overvloe-
dige aanbod was de verwachting van een prjsdding,

waarvan de eerste symptomen reeds merkbaar waren,,
behoorlijk gemotiveerd, zelfs al werd in aanmerking
genomen, dat een grooter’ hoeveelheid aardappelen
dan voorheen voor veevoederdoeleinden zou worden
bestemd. Op grond van deze overwegingen werd de
maximumprjsregeling voor cènsumptie-aardappelen
begin October 1946 opgeheven en de handel in dit
product vrij gegeven.
Aanvankelijk trad de verwachte prijsdaling in. Na
enkele weken ving echter een sterke prijsstijging aan,
vooral van de klei-aardappelen, waarvoor de consu-menten, een zeer geprQnonceerde voorkeur aan den
dag bleken te leggen. Dez’é ontwikkeling werd bevor-
derd, doordat vele consumenten (bij, wie de ervaring,
opgedaan tijdens de bezettingsjaren,, kennelijk na-
werkte en die kennelijk bevreesd waren voor een
opniçuw optredende schaarschte) er toe overgingen,
voorraden klei-aardappelen voor winterprovisie aan
te leggen. De prijzen der zandaardappelen stegen daar-
èntegen itiet of nauweljki.
Het gevolg van deze ontwikkeling is geweest, dat
enkele weken geleden opnieuw een maximumprjs-
regeling voor de consumptie.aardappelen is afgekondigd
en de vrijheid -van den handel is beperkt.
Omtrent de juistheid van de prjspolitiek ten aanzien
van de aardappelen was eveneens verschil van opvatting,
mogelijk. Het betrof hier een belangrijk volksvoedsel,
waarvan een niet-noodzakelijke prjsstijgin’g
oncter
alle
omstandigheden voorkomen moest worden. rezien den
grooten oogst was opheffing van de V.B.N.A. waar-

schijnlijk gemotiveerd, doch in ieder geval onder hand-
having van maximumconumentenprjzen. De moge

lijkheid was niet uitgesloten, dat daarmede excessen

in de prijsontwikkeling voorkomen zouden zijn.
De prijspolitiek ten aanzien van de 6verige akker-

bouwproducten geeft gn aanleiding tot

bijzondere
opmerkingen. Slechts zij, erop gewezen, dat het suiker-

bietenareaal, in 1945 teruggeloopen tot 18.000 ha

(onder invloed van verschillende omstandigheden), in

1946 weer normaal was (44.000 ha).

De prijzen der akkerbouwproducten, oogst
1947.

In een persbeiicht zijn enkele aanwijzingen gegeven
omtrent de prjspolitiek, die op het gebied van de
akkerbouwproducten in 1947 zal worden gevolgd. De

algemeene gedragslijn is als volgt geformuleerd

,,Het algemeene streven om te komen tot prjsver’
laging kan…. ook bij de vaststelling der prijzen van
de akkerbouwproducten van den oogst 1947 van invlöed

zijn. Vooris zaF er .bij de prjsstelling rekeniii’g mee

gehouden dienen te worden, dat het in het belang van
de voedselvoorziening en ter bevordering van den export

dringend noodzakelijk blijft de productie ‘zo& hö’og
mogelijk op te voeren”.
Hieruit kan wellicht’ worden afgeleid, dat de Regee-
ring naar een zekere prijsverlaging ‘zal streven, – die
iiede gemotiveerd kan worden door de vermindering
van de oogstdegressie – zonder de rentabiliteit
van het boerenbedrijf in gevaar te brengen. –
In ‘de prjsverhoudingen zullen eiikele correciis
worden aangebracht, betrekking hebbende op:

Een relatieve verlaging der suikerbietenprijzen.
Een kleine verhooging van den prijs, der groene
erwten en
Een’ aanmerkelijke verhooging van den prijs
râii
het ljnzaad.

De verhooging van den prijs der groene erwten moet waarschijnlijk mede worden verklaard uit het fein,
1
dat
de ‘oogstopbrengsten van dit product een afneménde
trend vertoonen als gevolg’ van het optreden vah
‘een ziekte, waartegen nog geen afdoend bestrijdings-
iiiddel is gevonden.
De verhöoging van de lijnzaadprjzen hangt wellicht

samen met de prijsregeling voor het gerepeld.stroo.’la,
waarvan het ljnzaad een nevenproduct is. Vöor het stroo-
vlas zullen geen richtprjzen worden vastgesteld. De
ervaring van dit jaar hêeft geleerd, dat dit oök niet
noodig is; de stroovlasprijzen kunnen voldoende in
bedwang worden gehouden door middel van de maxi-
mumprijsregeling van het bewerkte product, het vlas-
lint. Uit de tabel blijkt, dat de prijs van het stroovlas
sinds 1940 relatief het ninst gestegen is. Mede als ge-
volg van het arbeiderstekort is het vlasareaal ver-
minderd van 25.000 ha in 1939 tot 12.000 ha in 1946.
Daar het vooralom sociale redenen – de bewerking
van het stroovlas geschiedt grootendeels in den winter
en is zeër arbeidsintensief – gewenscht is, de teelt
van het’ stroovlas in stand, te houden, moet de voor-
/ genomen verhooging van de Ijnzaadprijzen waar-
schijnlijk worden gezien als een compensatie’ voor de relatief lage stroovlasprjzen.
Als geheel geeft deze aanwijzing voor de prijsregeling
der akkerbouwproducten, oogst’1947, den indruk,.dat

de doelstelling van de prjspolitiek geen verandering
ondergaat, terwijl het na de bevrjding bestaande

,streven naar herstel van de v66r 1940 geldende prijs-,
verhoudingen blijkt te worden gecontinueerd, gepaard
met een zekere verlaging van het algemeene prijspeil
dezer producten.

In een volgend nummer zal op de prjspolitiek ten
aanzien van de tuinbouwproducten, die na de be-
vrijding is gevoerd, worden ingegaar.

J. II, VAN STUYVENBERG.

14

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

1 Januari 1947

HET GOUD IN HET BETALINGSVERKEER

VOOR, IN EN NA DEN OORLOG.

Inleiding.

Terwijl de internationale depressie der dertiger jaren

en de oorlog de monetaire positie van het goud zwaar

geschokt hadden en’ velen herhaaldelijk de volledige

onttroning en demonetiseerïiig van het gele metaal

aankondigden – men roepe zich de vele. Nazi-rede-

voeringen in de herinnering terug -‘ heeft het goud

in de komende valuta- en betalingsregeling van Bretton

Woods een belangrijke plaats behouden. Over de rol,

die het daarin zal spelen, loopen de meeningen, zelfs

van de deskundigen, sterk uiteen. Zoo zien sommigen

in Bretton Woods den terugkeer naar den traditioneelen

gouden standaard, terwijl anderen, zooals Keynes, het

tegendeel hebben beweerd
1
). De inschakeling van het

goud in het internationale betalingsverkeeris een be-

langrijk theoretisch en practisch probleem, zoodat

hieronder getracht wordt in korte trekken de taak van

het goud in het geldwe’zen en de positie, die het in het

systeem van Bretton Woods is toebedacht, te schetsen.

Hierbij moet tevens aaidacht worden besteed .aan de
gedragingen van de Vereenigde Stateii als het belangrijk-

ste crediteurenland en aan de ontwikkeling van hun
financieele positie tegenover het buitenland, aan de

goudproductie, aan de min of meer eenzijdige goud-

ophooping en voorts aan de strïictureele wijzigingen,

die in de internationale vorderingen- en schuldenpositie
zijn ingetreden. Het is niet mogelijk de-positie van het

goul geïsoleerd te behandelen en het te abstraheeren
van het economisch en financieel wereldgebeuren,
zoodat men zich tot het doen van grepen hier en daar

in de uitgebreide materie zal dienen te beperken, wil

het onderstaande in het kader van een tijdschriftartikel
passen
2).

Het vertrouwen in het goud is in den oorlog onge-

schokt gebleven, hoewel het practisch geen monetaire

rol meer vervulde en het economische verkeer tusschen
de geallieerde landen zich geheel emancipeerde van

‘iedere overweging ten aanzien van de ontwikkeling

der betalingsbalansen. Goud bleef uiteindéljk de eenige
wardebewaarder en de laatste ,,Sachwert”, waarvan
particulieren slechts afstand deden onder overheids-
dwang of om zich voor verhongering te vrijwaren. Het

loslaten van den gouden standaard heeft merkwaaiaiger-
wijze een stijging van de goudwaardeering tot gevolg, gehad. Aan de hoogte van dé illegale goudpremie kan
men vaâk de ziekte van het geldwezen aflezen. Het
beste middel tegen den goudhonger is het’ wegnemen
van de valuta-onzekerheid.

Dë situatie van; het goud v56r den tweeden wereldoorlog’

Aan de denaturatie van den goudn standaard kan men de verwarring en ontreddering qp monetair en
financieel gebied toetsen. Na 1914 verdween de klassieke
goudbarenvaluta met omloop en vrije aanmunting van
gouden munt. Na den eersten wereldoorlôg ôntstond de
goudkernvaluta, waarbij al het goud bij de centrale

banken werd gecentraliseerd. Spoedig daarop, wanneer
we het tijdelijk herstel van dei gouden standaard in 1925—’31 . buiten beschouwing late, verscheen de
goudwisselstandaard ter besparing van goud, waarbij een
rente-afwerpende deviezenreserve als aanvullende dek-
king van bankpapier de saldeeringsfunctie, van het
goud in gevallen van kleine wisselkoersfluctuaties over-
neemt (,,moderne” of ,,semi-automatische” gouden stan-
daard). Hierop volgde weer de gemanipuleerde gouden
standaard met een actieve politiek der egalisatiefond-

1)
Zie:
,,Die Rolle ‘des Goldes im Geldwesen”, bulletin van de
,,Schweizer.Kreditanstalt” van Tuni
1946,
‘) Een meer uitgebreide behandeling verscheen van schrijver
dezes bij J. 1

1. de Bussy, Amsterdam 1940: ,,Het einde van de
goud-dynastie?’.

sen, waardoor het klassieke automatische verband tus-

schen valutapositie en intern credietsysteem door
tegenoperaties van de fondsen werd verbroken. Ten-, slotte volgde de quasie-gouden standaard, waarbij de

valuta slechts wordt afgestemd op een goudvaluta en
waarbij van het zelfwerkzaam, automatisch reguleerend

en evenwichtherstellend’ mechanismb van den gouden

standaard nog slechts het feit der goudbeweging was
overgebleven.

De ongezonde internationale kortloopende crediet-
verleening, zooals deze na den eersten wereldoorlog

torenhoog werd opgetrokken, was het drijfzand, waarop

sommige debiteurenlanden hun valutasysteem bouwden.
Het
4
voornaamste crediteurenland, de Vereenigde Sta-
ten, verhoogde zijn invoerrechten. De groote politieke

schuidvorming en haar financiering met Amerikaansch

crediet, zoomede de vagebondeerende vluchtkapitalen

en de politieke onrust bij de vestiging van het Hitler-

regiem, waren er de oorzaak van, dat het internationale
credietgebouw in de ‘dertiger jaren is ineengestort. De

wereldhandelsomzetten schrompelden ineen en de
Amerikaansche credietverleening kwam in de groote

depressie tot stilstand. De kapitaalvlucht naar de Ver-

eenigde Staten beroofde andere landen van bedrijfs-‘

kapitaal. Goud werd in de Vereenigde Staten tot motor van de goederenprjzeh ,,verheven”, waardoor de dollar

deprecieerde en de goudprjs van $ 20,67 tot uiteindelijk

$ 35 per ons fijn, of met 69 pCt. steeg, waarop hij in

Februari 1934 officieel werd gefixeerd. In de financieele

crisis van 1931 gaf Engeland den gouden standaard
op en het pond werd als conjunctuurpolitiek wapen
,,ingezet”, waardoor ook de goudprjs in ponden steeg,
de goudproductie werd aangewakkerd en de Oostersche

schatkamers aanvankelijk hun poorten openden. Na

1931 is het internationale kapitaal- en credietverkeer
in een staat van voortdurende verstarring gebleven
door het autarkisch streven, de autonome en diserimi-

neerende valuta- en handelspolitiek, de restricties, de

invoerquota, de bilaterale en autonome clearing, etc.

De nationale en onelastische gebondenheid van prijzen-en kostensystemen en de nieuwe geld- en valutapolitiek

ten aanzien van ,,managed currency” van goedkoop
geld etc., verbraken den internen en externen samen-
hang tusschen kapitaalbeweging, wisselkoersen, prijzen
en credietsituatie, waarbij” de gouden standaard zijn

zelfwerkzamh’ejd niet meer kon laten gelden en bewust
werd opgeheven. Overal waren zulke maatregelen
noodoplossingen, die onder den dwang van verstoorde

betalingsbalansen of van het verloren gegane financieele
evenwicht moesten worden aanvaard.
Het goud dobberde in deze jaren op de woelige baren
van de valutazee. De abnormale vraag naar goud vond
haar oorzaak in d6 valutaruïne en in de overspanning
van het credietwezen in dien ‘tijd. Als gevolg van de
politiek der wederzijdsche economische en’ financieele
afsluiting der landen, waardoor een rationeele mter-
nationale arbeidsverdeeling en goederenruil werd ver-
hinderd, kon het goud als crediet- en conjunctuur-

regulator niet meer functionneeren, ook niet in’ zijn
valutapolitieke functie. In de landen daarentegen,
waarin de vrije traiisfereering bleef gehandhaafd, speel-
de, het metaal als nationale liquiditeitsresérve voor de
vereffening van betalingsbalanssaldi, als definitief
betalingsmiddel in den vorm van een prima liquide,
overal gemakkelijk realiseerbaar, goed transporteer-
baar en door geen douanes belemmerd artikel nog een
belangrijke rol. .
Er is sinds 1936 geen centrale bank ‘meer, die ver-
plicht is haar piipier tegen goud in te wisselen, ook met in ‘de Yere’enigde Staten, want daar is geen vrije goud-
markt daar het metaal door de Schatkist slechts voor
beperkte doeleinden wordt verkocht..De dollar is slechts
inwisselbaar in goud vâor betalingen aan het buiten-

T

1 Januari 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

is

land. De aankoopprjs van goud van de ,,Treasury” is
de minimumprijs van dit metaal in de wereld. Amerika
heeft dus een vaste, op den goudprjs georiënteerde,

gedirigeerde valuta. Deze, in goud stabiele vMuta heeft

hij de verduistering van den politieken horizon in Europa

enorme kapitalen uit alle deelen van de wereld naar
zich toe getrokken, welke kapitalen niet door middel

van goederenexport naar Amerika konden
.
worden

geëffectueerd – en dus in goudzendingen resulteerden.

In grove cijfers had dç stijging van den Amerikaanschen

monetairen goudvoorraad met $ 13,6 milliard in de

– jaren 1934-19 de volgende oorzaken:

in miljarden
dollars

aankoopen van goud v66r de herwaardee-

ring en de herwaardeering

……….
3,0

eigen goudproductie
.
0,9

……………
actief saldo der loopende posten van de

betalingsbalans

………………..
2,2

aanvoer van kortloopende buitenlndsche

saldi……………………….
2,6

buitenlandsche aankoopen van Amen-

kaansche effecten

…………….
1,2

repatnieering van Amerikaansche kapi-
talen………………………..
1,7

met te rubriceeren kapitaalbeweginge.n ..
2,0

In de jaren, die aan den oorlog voorafgingen, absor-
beerden de Vereenigde Staten soms eenige malen de
goudproductie, zooals in 1939 2′ maal de productie
van dat jaar, terwijl in de periode 1931—’37 in totaal
$ 2,2 miljard goud ,,verdween” door oppotting en
door overdracht van goud door centrale banken aan
de egalisatiefondsen tot, onbekende bedragen. Dit
is de oorzaak van het feit, dit de aanwijsbare mone-
taire goudvoorrand in de wereld, ondanks de vermeer-
dering van het goudtotaal ‘door productie, in sommige
jaren geringer was dan in daaraan voorafgaande jaren’
(zie hieronder).

De goudsituatie in den oorlog.

De structureele verschuivingen tusschen debiteu-
ren- en crediteurenlanden zijn door den oorlog aanmer-
kelijk grooter geworden
3).
De grondstoffenlanden heb-

ben als leveranciers van voedsel, oorlogsmateniaal etc.
aan de Vereenigde Staten en Engeland hun exporteü
geweldig uitgebreid en hun betalingsbalansen sterk ge-
activerd. Deze vroegere debiteurenlanden hebben hun buitenlandsche schuld teruggekocht en aanmerkelijke
valutareserves en saldi in het buitenland gekweekt. Zoo-
doende is de financieele situatie van Britsch-Indië, Zuid-
Amerika, Zuid-Afrika en Canada zeer versterkt. Zwit-serland en Zweden hebben hun dollarsaldi gedeeltelijk
in goud omgezet. Zoodoende is de goudverdeeling
minder eenzijdig geworden, nadat in de, eerste oorlogs-
jaren de goudvoorraad van de Vereenigde Staten, ,die
in het begin van 1935 nog slechts $ 8,2 miljard bedroeg
(in 1920 $ 4 milliard) tot’ $ 23 milliard in den herfst
van 1942 was aangegroèid. Dit was een gevolg van de
Amerikaansche neutraliteitswet, waardoor de bellige-
renten volgens de bepalingen van de ,,Cash and Carry”-
clausule slechts tegen contant geld in de Vereenigde
staten hun behoeften konden dekken. Hierdoor verloor
Engeland zijn valutareserves en moest het een groot
deel van zijn Amerikaansche activa liquideeren. Toen
de Vereenigde Staten in den oorlog geraakten en groote
aankoopen in het buitenland verrichtten, daalde daar
de monetaire goudvoorraad tot $ 20 milliard per uit.
1945. Dit was tevens een gevolg van de gedaalde Ame-,
nikaansche goudproductie. Overigens werd de beteekenis
van het goud voor ket geldwezen nok meer terugge-

Nader door schr•ver dezes uitgewerkt in ,,Amsterdam als
internationaal financieel centrum”, gepubliceerd door de , ,Vereeni-
ging voor den Effectenhandel”,. 1946.

drongen. Zelfs daar, waar de formeele handhaving van
de dekkingsvoorschniften een zekere ‘rerhouding tus-schen het goud en de valuta liet voortbestaan, voltrok
zich de geldcreatie onder den druk van de financieele

behoeften van den Staat in de belligerente en bezette

landen onafhankelijk vais de grootte van het goud-
bezit. Zelfs in de Vereenigde Staten met hun groote

goudbezit daalde hierdoor de gouddekking van de
passiva der ,,Fedéral Reserve Banks” tot 45 pCt., tegen

95 pCt. per uit. 1941. De goudvoorraad is in verhouding

tot de credietbasis lang zoo groot.niet meer als hij vroe-
ger was. Voorts verloor het goud zijn vereffeningsfunc-
tie, doordat ‘de voor den oorlog belangrijke’wederzijd-
sche goederenleveranties op ‘,,lend and lease”-basis

geheel onafhankelijk van de ontwikkeling van de be-
talingsbalansen tôt stand kwamen.

Verdeeline van het ‘goud.

De minder eenzijdige goudverdeeling in dewereld als

gevolg van den oorlog komt tot uitdrukking in het

volgende overzicht van de goudvoorraden van çentral
ç

banken en regeeringen in millioenen dollars van ‘S 35

per ons fijn, ontleend aan de jaarverslagen der Bank
voor Internationale Betalingen te Bazel:

4938

1940

1945

1946
Vereenigde Staten
14.512
21.995 20.065
20.280
(Aug.)
Argentinio
431
353
‘4.351
Zwitserland
701
.
502
1.342
1.362
‘(Mrt)
Frankrijk

……..
2.430 2.000
1.090
796
(.TuLi.
Zuid-Afrika
220
367
914
1.027
(Juli)
België

…………
581
734 746
756
(.Tuli)
Roemenië
133
,
158
485
480
(Maart)
Zweden

……….
321
160
482
474
(Aug.)
BraziliO

……….
32
51
354 357
(Aug.)
Mexico
29
47
294


218
(Aug.)
Nederland

.

……
998
6-17
270,
270
(thanf)
Spanje

…………
525
42
110′
111
(Jüfif)’ Engeland

………,

2.690
1 1

Totaal met 14 andere
landen

……….’
25.700
22.900
30.100
Niet gepubi., geschat
.
6.100. 7.600

Totaal

29.000 37.700

De daling van het cijfer van 22.900 in 1940 tegenover

dat van 25.700 in 1938 is een gevolg van de overheve-
ling in sommige gevallen van den goudvo.orraad vande

centrale bank naar het valuta-egalisatiefonds, zoo’als’ in
Engeland en Canada, waarna het goudbezit van dezè
fondsen niei meer werd gepubliceérd. Ook dient rekening
te worden gehouden met de goudoppotting.
Terwijl de Vereenigde Staten in ‘1941 bijna 70 pCt.

van den monetairen wereldgoudvoorraad bezaten, had-
den zij daarvan in Maart 1946 slechts 54 ‘pCt., t.w.
S 20,3 miljard van $ 38 milliard. Dit laatste cijfer
is slechts een grove rarning, daar vele monetaire reserves
,,onzichtbaar” ,zijn. De ,,zichtbare” monetaire goud-
voorraden zouden in 1945 met $ 1,4 miljard zijn ge-
daald
4).
De Engelsche goudvoorraad is onbekend. De
Engelsche goud- en dollarreserves beliepen medio 1945 £ 595 miljoen en medio 1946 £ 545 miffioen, terwijl. op
dien datum van het totaal der Amenikaansche en

Canadeesche credieten van £ 1.250 millioen een bedrag
van slechts £ 185 millioen was opgenomen.

Goudproductie.

De goudproductie beliep in 1945 ca. 27 millioen onzen
fijn met inbegrip van een geschatte Russische productie
van 3,5 millioen onzen, welke laatste in 1936—’39 ca.
5 miljoen onzen per jaâr en in 1928—’29 ca. 1 millioen
onzen beliep. De hoogste goudproductie der wereld
beliep in 1940 41 millioen onzen, tegen gemiddeld 19
millioen onzen per jaar, in de twintiger jaren.’ De pro-
ductie zal
in
1946 vermoedelijk wederom lager zijn. De
wereldgoudproductie beliep volgens de jaarverslagen,
van de Bank voor Internationale Betalingen in 1.000
onzen fijn (zie volgende bladzijde): –

‘) Zie: ,,The Times’ van 8 November 1946.

16

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Januari 1947

1929
1940 1945
Zuid-Afrika

…………………….
10.412
14.038
12.214
Canada
…………………………
1.928
5.311
2.651
Vereenigde Staten

………………
2.208
6.003
997
AustraliO

……………………..
426
1.644
648
Rhodesia

……………………..
562
833
570
Britsch

west-Afrika

…………..
208
939
565
Columbia

………………………
137
632
507
Mexico

……………………….
652
883
499
Belgische

Congo

………………..
173 555
343
Britsch-Indië

………………….
364
289
170

Totaal met andere landen

……….
1.9.200
41.000
27.000
Waarde in milliocnen
$
035 per ons)
.

672
1.435
945

De rentabiliteit vaii de Zuidafrikaansche goudmijnen

werd in de dertiger jaren door de depreciatie van het

pond aanmerkelijk vergroot, terwijl natuurlijk ook de

goudproductie zich sterk uitbreidde, doordat men min-
der ertsrjke reserves in exploitatie kon nemen. De koer- –

sen der mijnwaarden in Lönden zijn thans lager dan v66r

deu.orlog. In sommige gevallen is hiervan de inkrim-

ping der ertsreserves de oorzaak, doch bovenal is dit

een gevolg van de groote stijging der exploitatiekosten

en belastingen. De gemiddelde productiekosten beloo-
pen tegenwoordig 126 s. 6 d. per ons fijn tegen 91 s. 8 cl.

in

1939, een stijging derhalve met 38 pCt., terwijl de

goudprjs in die periode van 150 s. tot 172 s. 3 d. of met

15 pCt. steeg
5).

Het is in dit verband te verklaren, dat de mijnbe-

langen den goudprjs te laag achten. In deze kringen

wordt dan ook gewezen op de groote stijging van de
chartale en girale circulatie in alle landen, doch hier-

mede wordt een noodzakeljk, evenredige stijging van

den goudprijs geenszins gemotiveerd. Een depreciatie
van het pond tegenover den dollar, en dus in goud, is
in geenen’ deele te motiveeren. De prijzen en de kosten

van levensondhoud in de Vereenigde Staten en in En-

geland in goud zijutegenover 1939 op merkwaardig gelijke
wijze gestegen, totdat het Amerikaansche prijspeil de

laatste maanden wegens de afschaffing van de prj scontrôle

sterk steeg, zoodat het pond thans eerder ondergewaar-
deerd is. Een stabiele pond-dollarverhouding dient

het fundament te zijn van iedere nieuwe valuta-ordening

in de wereld.

Het potenhieele dollaraanbod.

Iedere dollar, waar hij ‘zich ter wereld ook be-
vindt, kan in laatste instantie slechts in de Vereenigde.
Staten worden uitgegeven, wegens het simpele feit,
dat dollars elders geen wettig betaalmiddel zijn. Iedere
dollar, waar ook ter wereld, is uiteindelijk een vordering
op Amerikaansche goederen en diensten

en op goud.
Daar het beschikken over dollars of over goud en
ceteris paribus over Amerikaansche goederen van
essentieel belang is voor den wederopbouw der wereld,
is de minder eenzijdige goudverdeeling in de wereld
een zeer waardevol activum, zulks des te meer, indien
men de dollarreserves in de monetaire goudreserves der
wereld betrekt. Het blijkt nu, dat de officieele goud- en
dollarreserves tezamen van alle landen behalve de Ver-eenigde Staten per uit. 1945 ca. $ 20 miljard bedroegen,
tegen $ 7 â 8 snilliard aan het einde der twintiger
jaren. Deze landen kunnen dus ingeval van deficitaire
bétalingsbalansen op deze reserves trekken en zij be-
duiden een potentieele vraag naar Amerikaansche

goederen° en diensten. De reserves zijn evenwel niet
over de landen evenredig aan hun behoeften verdeeld.
Hier ligt een taak voor het internationale valutafonds
en voor de ,,International Bank for Reconstruction and
Development” van Bretton Woods. –
Het moge zonderling lijken, doch de Vereenigde
Staten waren per uit. 1945 nog met een kleine marge

debiteurennatie, tegen crediteuren.natie met een- kleine
marge per uit. 1939. In 1946 is dit beeld door de groote
Amerikaansche leeningen aan het buitenland gewijzigd.

‘J.Ontleend aan het ,,Financieel Dagblad” van 11 November 1946.

De positie van de Vereenigde Staten tegenover het

buitenland blijkt uit onderstaande globale cijfers:


1919
1930
1939
1945
Amerik. belangen in
het
buitenland:
(in
milliarden
dollars)
directe investeeringen

……….
3,9
8,0
7,0 7,0
buitenlandsche dollarbonds
3,8 a)
1,9 b)
div. particuliere leeningen

. . .

2,6
7,2
1,0
Amerikaansche Regeering
2,7
Op

langeh

termijn

…………
6,5
15,2
10,8
12,6
Op

korten

tei’mijn

…………
0,5
2,0
0,6
0,4

Totaal

…….

.

…………….
7,O
17,2
11,4
130

Buitent. bel,
in
de
7’ereenigde
Staten:
directe investeeringen

………-
2,0
2,2
Anserikaansche effecten
4,6
4,3
diversen
0,7

Op langen termijn

…………
2,5
5,7
6,3

7,5
Op

korten

termijn

…………
0,8
2,7
3,3
7,6

Totaal

……………………
3,3

8,4

9,6

15,1

Netto-positie der ‘Vereenigcle
Staten:
Op langen termijn

…………
+ 4,0 + 9,5 + 4,5 ± 5,1
Op korten termijn

…………
– 0,3 -0,7 – 2,7 -7,2

Totaal

…………………….
+ 3,7 + 8,8 + 1,8 -2,1
a) Nominale waarde. b) Marktwaarde.

Uit bovenstaande cijfers, die geen oorlogsschulden van

den eersten wereldoorlog en geen ,,lend-lease”-transacties

inhouden, blijkt o.a., dat het buitenland uit. 1945 in

de Vereenigde Staten $ 4,6 milliard Amerikaansche
effecten en $ 7,6 miljard dollarsaldi (incL baukpapier

en kortloopende staatsschuld) had, tezamen $ 12,2
miljard aan eventueel realiseerbare activa
6).
Boven-
dien beschikt de wereld buiten de Vereenigde Staten
over ca. $ 17 milliard monetair goud. Voegt men hier-

bij de Amerikaansche leeningen, toegestaan of in voor-
bereiding (de leening aan Engeland, de leeningen van

de Export-Importbank, ,,relief”-leéningen, uitgaven

van het Amerikaansche leger in ‘het buitenland, de
Amerikaansche deeliseming in de beide instituten van Bretton Woods, etc.) tot een potentieel bedrag van ca.

$ 20 milliard in de komende jaren en tenslotte de
goudproductie buiten de Vereenigde Staten, dan is het
duidelijk, dat er een dik potentieel stootkussen bestaat
tegen een eventueele dollarschaarschte, met welke
schaarschte, evenals met die van andere valuta’s, Bret-
ton Woods rekening houdt
7).
Terwijl na den eersten

wereldoorlog de verarmde wereld goederen in de Veree-

nigde Staten kocht met behulp van particulier, kort-loopend Amerikaansch crediet, van Amerikaansche

schuldrepatrieering en van Amerikaansche aankoopen
van buitenlandsche effecten,, zijn het ditmaal de geaccu-
muleerde koud- en dollarreserves.en de Amerikaansche
leeningen, die de buitenlan’dsche goederenvraag moeten

financieren.
De wereld heeft zoowel Amerikaansch kapitaal als
Amerikaansche goederen noodig. De synthese van deze beide belangen blijft voorloopig onopgelost, zoolang de

Vereenigde Staten niet op gi-oote schaal gaan impor-
teeren. Immers, hiervan hangt het in laatste instantie
af, ‘of de Vereenigde Staten hun credieten later terugbe-
taald krijgen of gedwongen zullen moeten zijn deze te
schenken. De Vereenigde Staten ontvangen liever niet de
exporten van debiteurenlanden, doch er zijn niet veil
landen, die met een voor de Vereenigde Staten accep-
tabele valuta kunnen betalen. Hieruit blijkt ook,, hoe
dringend de wereld een herstel van het multilaterale
betalingsverkeer noodig heeft.
Een aan bovenstaande tendenties teengesteld, doch

) Vermoedelijk zullen de bevroren activa van de niet-vijande-
lijke landen in de Vereenigde Staten zeer spoedig worden vrij-
gegeven. Ook Zwitserland zal na certificatie over zijn oude dollar-
saldi kunnen beschikken.
‘) Men zie ook het posthuum artikel van Lord’ J. M. Keynes in , The
Economie Journal”, als ,,Aanteekening” verwerkt in ,,E.-S.B.”
van 18 September 1946, blz. 604 onder den titel ,,Keynes over
de Amerikaansche betalingsbalans”.

Wissels, pro-
Hoofdbank

f
messen en
schuldbrieven

., Bijbank
Agentsch.,,

5.000,—
in disconto
5.000,—
‘)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art.
II,
le lid, sub
3
van de
Bankwet
1937 j’
art.
4
van het Koninklijk
besluit van
1

October
1945,
Staatsbiad No.
.F 204)
Beleeningen:

(Hootdbank t

143.978.476 ’24
t)

(mci. voor-
schotten In re-

Bijban

2.345.941,-
kening-courant tAgentsch.
op onderpand)

,,

9.227.375,98

155.551.793,22
Op
effecten, enz.

……..
t
154.686.425,11
t)

Op
goederen en ceelen

. .
,,
865.368,11
1 55.551.793,22
t)

Voorschotten aan het Rijk (art.
16
van de Bank-
wet

1937)

………………………….

Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterlaal

……
t
699.729.158,58
.-‘

‘1

‘t
Zilveren munt, enz……
1.146.292,27
700.875.450,85
Papier op het buitenland

t
4.434.785.830,03
Tegoed bij correspondenten In
het buitenland

……….
68.517.789,58
.

1
Buitenlandsche

betaalmld-
delen

………………..
15.585.532,06

iie –

j Januari j947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17

1

deze zeker niet compenseerend, verschijnsel is de acti-
veering van de posten uit dienstverleening èp de Amen-

kaansche betalingsbalans en de uitbreiding van den

cômmercieelen Amenikaanschen goederenexport, die
tegenover de oorlogsjaren verdubbeld is, zoodat door

eeii en ander een verminderd bedrag aan dollars

ter beschikking. komt. De goüdvoorraad van de
Vereenigde Staten is dit jaar dan ook weer met ca.
$ 0,3 miljard tot $ 20,3milliard gestegen, doch een

duideljke stijgingstendens is niet zichtbaar.

Over de rol van het goud in de komende valuta-

ordening in een volgend artikel.

u.
S. P. SNOEP

(SNTVAI4GN BOEKEN.
De zeezisscherij van’Holland in den tijd der Republiek.
Priefschrift door H. A. H. Kranenburg. Uitg.

H. J. Paris, Amsterdam 1946, 230 blz.
Inleiding tot de geldtheorie
door Prof. Mr. P. Lieftinck.

Capita Selecta der Economie III onder redactie
van Prof. S. Posthuma. Uitg. H. E. Stenfert

Kroese, Leiden 1946, 295 blz., gebonden f. 14.—.
In terra paz.
Wetenschappelijke proeve over de nood-
zakelijkheid eener Nederlandsche vredespolitiek,
door Dr. J. M. E. M. A. Zonnenberg. N.V. Elec-
trische Drukkerij ,,Luctor et Emergo”, ‘s-Graven-.
hage 1946, 64 blz., f. 1,50. –
Waarheen met onze groenten?
Eenigebeschouwingen
over de toekomst van de tuinbouw, in ‘t bijzonder
wat betreft de teelt van groeiten en fruit onder
glas, door Ir. J M. Riemens. Kon. Nederl. Boek-
drukkerij H. A. M. Roelants, Schiedam 1946,

72 Hz. –

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Gedurende de afgeloopen week, in welke tengevolge
van de feestdagen slechts weinig beursdagen’ vielen,
gaven.de noteeningen van de gelduiarkt’ weinig veran-
deringen te zien, terwijl de omzettn eveneens zeer
gering bleven.
1

Slechts het disconto van kort papier onderging een
lichte stijging: driemaandspromesseu werden tqgen

1/
16
pOt. aangeboden, tegenover
13/
pCt. de vorige
week. De overige noteeningen bleven onveranderd:
viermaandspapier werd tegen 14 pCt., vijf- en zes-
maandspromessen wenden tegen ]/ en September-
promessen tegen 1
11
/
16
pCt. aangeboden.
De saldi van banken bij De Nedenlandsche Bank
stegen in de week van 16-23 December jl. met een be-
drag van f11 millioen tot f127 millioen. Het tegoed
van het Rijk bij De Nedenlandsche Bank daarentegen
daalde met niet minder dan f89 millioen.
Op de effectenbeurs handhaafde zich ôok deze week
een vaste stemming. De vergunning tot herbelegging van geblokkeerde opbrengsten van in het ‘buitenjan’d verkochte buitenlandsche effecten in binnenlandsche.
fondsen, ‘waarop wij de vorige week’ wezen, bleef hier’
van invloed. Overigens waren en uit het bedrijfsleven weer tal van berichten, welke tot optimisme aanliding
konden geven. Bij Philips werd’de vooroonlogsche pro-
ductie weer bereikt. De, scheepvaartmaatschappij ,,De
Maas” publiceerde als eerste s cheepvaartonderneming
winstcijfers over de oorlogsperiode, welke vrij gunstig waren en tengevolge’ waarvan de meeste scheepvaart-
aandeelen aanzienlijk in koers stegen.
Een voor de obligatiemarkt belangrijke ontwikkeling
voltrekt zich intusschen bij het beleggersfront. Het laat-
ste sijeuws van dit front is, ‘dat de Rijkspostspaarbank
thans met de Gemeente Rötterdam een 40-jarige ge-
staffelde 3-34 pCt. leening heeft aangegaan. Dit be-
teekent, dat de Rijksfondsen zich niet meer houden aan
hetminimumtanief van 34 pCt. voor langloopeüde lee-

ningen, en dat zij dus zullen medewerken aan het’ door-

voeren van de goedkoop-geldpolitiek van het Ministeni.

Op de staatsfondsenmarkt bereikte de 3-3k pCt.

staatsleening gedurende de afgeloopen week inmiddØs

wederom den paristand.

Onderstaand koerslijstje geeft een indruk van het

koersverloop in de afgeloopen week.

20 Dec.
27

Dec.

1946 1946

A.K.U:

………………..
132
136

van Brkel’s Patent

………
101k 1071
Kon. Ned. Hoogovens ……..
113
114

Lever Bros Unilever C. v. A.
235 246

Philips G. b. v. A.

……….
307k
320

Koninklijke Olie

………….
326
350

H.A.L
.

………………..
144
149

N.S.0……………………
135
136

H.V.A…………………..
.
195
!194
Deli Mij.

C. v. A………..
114
118

Amsterdam Rubber

……..
140 138
1
nn

STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op
23
December
1946.

Activa.

4.518.889.151,67
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds

……………………….. …….
70.285.693,46
Gebouwen en Inventaris ……… . ……….
..
3.000.000,—.
Diverse rekeningen
……………………..

.35.797.415,88

t 5.484.404.505,08

Passiva.
Kapitaal …………………………….
t –

20.000.000,-
Reservetonds …………………………..
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad per
2 Juli 1945)
……………….
209.277.096,67
Andere bijzondere reserves ………………. …
76.798,079,95
Pensioenfonds
…… . …………………..
15.509.11,8,10
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte) ……
237.014.590,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
.
…..
2.711.418.435,—.
Bankassignaties in omloop ………………
130.516,86
Rekening-courant saldo’s: ‘s Rijks Schatkist

……
t 1.099.241.207,31
‘s Rijks Schatkist:
speciale rekenipg
……
.110.548.500,-
Geblokkeerde saldo’s van
banken
,

11
127.052.990,57
Geblokkeerde saldo’s van
anderen

…………..
43.165.046,67
Vrije saldo’s
.
…………
585.155.828,50 1.965.163.582,05
Diverse rekeningen

……………………..
236.715.6
1
i4,17

t
5.484.404.505,08
‘)
Vaarvaii scbatkistpapler
rechtstreeks door de Bank in disconto ge-


nomen

…………….. …………..t


t)
Waarvan aan Nederlandsch-Indlë
(Wet van
15
Maart
1933,
Staatsbiad no.
99),,

42.165.200,-
Circulatle der door de Bank namens den Staal
In het verkeer gebrachte muntblljetten ‘

..
153.354.034,-

01

18

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

•.

t

1 Januari 1947

t

S


-,
.

DE NEDERLMDSORE
]ANK.

.
.

BtK VÂI’ ENGELAJD.
,


(Voornaamste posten in duizenden guldens).

. •
(Voornaamste postén in millioenen ponden).

1
.

p2.
o
*
*•

t

S’
•*

.*s

ø

t.


.-
t)
C)
•-:
G)
.
.,

Id
Q
1.*

.
*
0)

1

4j M
Q
o
.
*5

>.

0



o
1
4’Nov ’46
ii

,,

.
’46
700.224
700311
4.430.806
1*430.806
91.16
73.842
1
t
162.357 153.097
30Aug. ’39!
14 Juni ‘451
263,0
O,Z
295,8
1.299,3
300
t.300
529,5
1.276,0
1
33,5
1

24,2
18

,,

’46
700.316

.4.430.806
113.732
1
153.188
11 Dec.


461
0,2

1.449,
1
1.450
L39S,2
1

52,0
25

,,

.’46 700.6t2
4.430.806
76.680
6
,157.931. 18 Dec.. ’46j
0,2
1
.449,2
1.450
1.4 17,0
33,3
2 Dec. ’46
700.013
4.430.806 76.973
6
171.72,4
Otliersecurities
Deposits
9

t,

’46
1

700.841
4.430.806
81.770
6
.
153.819
’46
16

,,
700.863
4.430.806
88.615
6
152.5711
.
23

,,

’40
700875
4.434.786 84.103
,.

5
155.552
,

o

TT

S

Saldi
in

rekening-courant
tol
1


°
0)

.
0 o
.-
)
o*0
)0)

.

*5
IS
lo
*d
Q
*5

1-t
Pl )4
,.
*s
30
Aug. ’39
0,7
1

113,1
6,4
24,6
t60,2
31,1
90,1
0) t..

*0
.n
0)
.:
.
14 Juni ’45
1,2
1

235,5
4,5
1

13,9
261,6
8,4
201,4
0)

11
Dec. •46
18 Dec. ’46
1,2
1,3
258,0
t

286;1
27,2
25,0
1

16,4
t

17,0
336,9
344,6 14,9,
12,0
265,6
276,2
4 Nov ’46
2.628.055
1.136.757
70.017 52.278
688.827
11

’46
,,
2.608.074 1.117.126
-99.498
52.891
665.959
18

,,

’46
2.605.899 1.191.163
81.602o
50.776
654.750
BANK VAN
FRANKRIJK.
25,,

’46
2.614.533 1.141.425
59.859
49.833,
687.370e
(Voornaamste posten in millioenen francs).

t
578.003

2Dec. ’46
2.668.391
1.233.458
50.655
46.352

Vöorschotten aan den Staat
9

,,

’46
2.655.096
1.216.671
89.883
43.798
558.023
16

’46
,,
2.646.081
1.188.32.0
105.593
44.449
569.540
.

.

0)

_
0

..-‘
Qo
w

23

,,

1
46
2.711.418
1.099.241 127.053 43.165
Data
S.

.t

585.156

‘.

0)0
c.0

.0
co
NATIONALE BANK VAN DELOIË.
.
0
(Voornaamste
p
o
sten in mliiioenenfrnnos)

.
.

31 Aug.

1939
97.893
1

27.080
1

30.577
5.466

t

0.’

‘.5)
,


31 Mei

1945 75.151
1

26:443 54.508
19.750
426.000
0*5
5)QN
s

)
5)
+0)
0)

05.n

28 Nov.

1949
94.817
1102.161
59.449
“55.500
426.000
Data

t-
*0
°
E
_
5 Dec.

1946
94.817
1
111
.
037

j

59.449
57.100 426.000
_V
*500)
os
.
Bankbil-

Depositè’s
O
S
.
Data
jettenin
circulatie
I
Totaal
‘Staat

1

Diversen

19

Dec,.

1946 31.980
5.199,
4.823
206
719
49.597
31 Aug.

139
142.359
21.341

1
1.252

1
18.038
12

,.

1946
34.969
4.976
‘4.851
223
790
49.797
31 Mei

1945
549.855
51.093

1
‘773

1
50.320
5

,,

1946
31.953
5.212.
5.131
216
807
49.872
28 Nov.

1946
704.796
58.571

1
824
57.747
28

Nov.
1946
31.809
4.894 4.854 ‘199
852
49.882
5 Dec.

1946
715.498
58.314
814

1
57.500
21

,

1946
31.809
3.934
4.177
227
1.310
49.66
2

13

,,

1946
31.809
3.981
4.235
246
1.234
50.147
7

,,

1946
31.833
3.800
4
7
630 246
1.193
50.362
NATIONALE
BANK VAN
ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Hekening-

0)

.
courant saldi


-1
Data
.0
o 0

g
0
Data
*5
1
1
t-,
1

-‘

co
C
1
0

1
0)
1

0
*5
0

.

vt-s1Çt-
5.)

00
5))
31 Aug. 1939

2.419,5
287,7
96,8
2.024,2
828,1
19 Dec.

1946

641

158.6171 71.769

3′

4.376

616
15 Juni

1945

1
4.773,8
1.121,1
1
373.3

*

63,7
t

3.450,5
1.610,0
12

1946

641

158.6431
72.052

2

1

4.111
,,

.623
7Dec. 1946

1
4.950,5
1,
146,4

t
107,1

1

54,9
1

3.857,4 1.107,7
5

,,

1966

.

641

159.114

72.502

3

1

4.131

626
14 Dec.

1966

1

4.949,1
.
1
t
140,6

1
1
94,2

1

54,9
1

3.862,0
1.093,9
28 Nov.. 1946

641

158.4751 71.703

5

4.286

632
1
1
21,,

1946

641

157.2701
71.602

1

1

4.092

634
13

1946

641

157.6781 72.154

2′.’.

1

3.946

637
OROOTRANDELSPRIJZEN IN DE VEREENIODE STATEN
1).
*

7

t
1946

641

158.0941 72.382

0,3-.

1

4.133

638
.

4913-1946.
1)
Waarvan

10.493

millioen

frcs.

onbeschikhaar

goudsaldo ‘na

Jan.

t

.Jan.
Jan.
Nov.
herwaardeerig van den goudvoorraad

(Besluitwet no.
5
van
Producten
Prijseenheid
1913

t
1920
1939 1946
1-5-1 944).

,
1

‘)
Waaronder begrepen de post ,,Emlsslebankte Brussel”, ten
.
bedrage van 64.597 millioen frcs.

,
Metalen:

‘)
Deze post omvat: oude biljetten over te boeken
op
tijdelijk

ijzer (ruw)

$
per gross ton

16,35

37,00

20,50

28,00
onbeschikbare of gebiokkeerde rekeningen
en
niet aaügegeven
lood (ruw)

$cts per

lb.

4,35

8,75

4,85

’10;50
oude

biljetten.

/

.
tin

$cts.

,,

1h.

50,45

63,00

46
t
-50

70,00
zink

.

$cts.,,

1h.

7,10

9,10

4,50

10,50
FEDERAL RESERVE BA.NKS.

.
koper (electro-

(Voornaamste

in millioenen’dollars).
lytisch)
.

$cts.,,

1h.

17,00

19,25

11,13

17,38
1
)
posten
Petroleum
t
(ruwe)

Iets
…..bbl.

2,05

5,00

1,68

3,41
Metaalvoorraad

Data

1
Other

U.S.
Govt.
Dierlijke pro

ducton:
.
___________ ___________
Totaal
Goudcer-
cash
securities
runderen

$
per
100
Ib.

‘7,85

‘14,05

10,50

25,00
1
tificaten

varkens

$
per
100
Ib.

7,40

14,70

7,35

24,00
huiden(runder-)

Iets

per
1h.

18,75

40,00

11,50.

32,00
*
3 Dec.

1941

}
20.805
20.553

1
236

[
2.184 wol

S’

,,

1h.

0,72

2,30

0,73

1,14
7 Juni

1945
1

18.357

1

17.412

1
247

1
:
2
0.896
Plantaardige 5 Dec.

4946
f

18.308

r

17.521
256

1

23.888
producten: 12 Dec.

1946

1
18.296

17.504
258

1

24.128
tarwe

$
per bushel

0,89

2,93

0,76

2,238)
maïs-

$

,,

bushel

0,50

1,49

0,52

1,40
suiker

$cts. per
1h.

3,48

13,04

2,75

5,58
F.R.bil-
1

_
Dito’
epo

s
________ ________
Data
jetten in
rubber
(plantage-)

$

per 1h.

.

1,12

0:16

0,23
.0,55
Member-

.
circulatie
Totaal
Govt.
hanks katoen

Sets. per Ib.

12,50

40,25

8,62

29,55
‘koffie

Iets, per
1h.

15,50

2
5,50

7,50

‘26,50
.

1
3 Dec.

1941
.7.730
1,5.108
r

320
.13.178
7 Juni

1945
22.860
17.350

1
352

.
15.432
*

‘)
Bron: Guaranty Survey” van de ,,Guaranty Trust Company”
5 Dec.

1946
24.844
17.818

1
679
16.222
27 November 1946,
blz.
18.


12 Dec.

1946
24.896
17.979
626


16
2
479
9
nominaal.


door de Regeering vastgestelde maximumprijs.

.

.—

,
.

.

.

.

.

.

/

S.

-,

T

1- Januari 1947

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

19

NEDERLANDSCHE LEENINOENEN CREDETEN IN HET BUITENLAND
‘).

Leeningen en
Leeningen en. Leeningen en
Leeningen en credieten op
credieten op
,
credieten op credieten op
Land
Datum
korten termijn
langen termijn
Koers
korten termijn
langen termijn

In miltioenen der betreffende valuta
In duizenden guldens

België
19

Oct.

1944
Belg. frcs 400
0,06053

.
241212
29 Maart 1946
,,

300
18.159
24 Mei

1946
500
,,
30.265
Canada

………..1
Mei

1945
Cand.doll.

25
.

2,65285 66.321,3
5 Febr.

1946
,,

100
,,
.265.285
Frankrijk
5 Dec.

1944

.

3 April

1944

Fr. frcs

50
0,02227 1.113,5
9 April

1945
,,

150
,,

.
3.340,5
Groot-Brittannië
£

90

.
10,691
106.910
46 Oct.

1944
£

2,5
,, 26.727,5
Verecnigdc Staten
30 April

1945
$
37,6
2,65285
99.843,6
22 Sept.

1945
$
49,2 ,,
.
130.431,8
31

Oct.

1945
$

50
1

,,
132642,5
1 Mei

1946
$

200.
11
530.570
Oct.

1944-
Zw. kr.

50
0,7381
36.905
19

Jan.

1945
,,

25


18.452,5
23 Aug.

1945
.
,

25
,,
18.452,5
Zweden

………..D

23 Nov.

1944
Zw
,
. frcs

25
0,6162
15.405
Zwitserland

………

25 Oct.

1945
,,

50
,,
30.810
27 Nov.

1945
,,

15
,,
9.243

Totaal

…………..
1
1

741.297,5

823.792,2

‘) Bewerkt naar de gegevens in de MemOrie van
Toelichting bij-de
Vermogenshcffing ineens, zitting 1946-1947, 346 no. 3; de.eijfers
zijn exclusief de reeds afgeloste bedragen.

STAND
TAN ‘s
RUKS
KAS.
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
Vorderingen
14 Dec. 1946
7 Dec. 1946
LANDSCHE GROOTE DANKEN EN
VAN
HET NEDER-
LANDSCHE BEOEI.IF VAN DE NEDERLANDSCHE
Saldo van
‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandsehe Bank
fl186.279.094,03
fl196.207.632,77
HANJ)EL.MAA’FSCHAPPIJ.

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
Nèderl.
bij

de

Bank voor Neder-
..
376.137,43
,,

267.769,46
.

.
Nederi.
Banken Kasvorderingen

wegens

ere-
Banken
en Ned.
dietverstrekking

aan

liet
Handel-Mij.
buitenland

…………..
Daggeldieening tegen

onder-
16.012.028,—
,,

16012.028,
(In millioenen gulclene)

landsche Gemeenten ……………

Saic

Ier

rIir

i

31
Oct.
20
Nov.
31
Oct.
30
Nov.

…..

310.854.755.39
7,

305.769.735,50
S
t

-.6
1946
19
4
6
1946

Voorschotten op ultimo Nov.


resp. Oct. 1946 aan de ge-
.
Ativa:

Rijkscomptabeleri

…………

meenten wegens aan haar
uit te keeren belastingen
. .
.I(a& kassiers en daggeldiceningen
72
86
93
102


2147
2178
2550
2597
Vordering in rek-courant op:
Nederlandsch-Indië

……
563.862.877,68
561.115.599,29
2699
2219
2264
2643
4.184.185,29
3.477.466,26
Curaçao

……………..
7.410.419,47
,,

7.360.419,47

Ned. schatkistpapier

…………

18
18
31
33
Suriname

………… …..

Het Algemeen Burgerlijk Pen-


Vissels

………………….
..
s
5 6
7
sioenfoncls

……………


Ander overheidspapier

……….

Bankiers in binnen- en buitenland
123 115
192
195
Het staatsbedrijf der

P.

T.
Prolong. en voorsch. tegen effecten
44
44 58 58

– –
:
293
190
182
287
Aiei

st

iin

j ,
……..
……….
stellingen


41 2.106.221,83
405.613.132,50

en
321
10
324
10
399
16
404
15

er
pi
cli t in gen
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
30
31
40
40

459
Voorschot

door

De

Neder-
361
365
455
landsche Bank verstrekt

.


Voorschot

door

De, Necler-
13
13 16
17
landsche Bank in rekening-
.
.
.




courant verstrekt


Belegde bestemmingsreserven.
– .
1
1
t
1
Schuld

aan

de

Bank

voor

Debitêurcn

………………….
Effecten en syndieat

…………

3469
2784
2825
3402
Nederlandsche Gemeenten

Schatleistbiljetten

in

omloop
f

510.174.800,—
f

507.374.800,-

Gebouwen

………………….

Passivie:
Schatkistproincssen

in

om-
loop

(rechtstreeks

bij

D
e

Diverse rekeningen

…………..

2341
2367 2859 2915
Nederlandsche

Bank

is

ge-
1
t
1
I

1
plaatst nihifl

…………
5508.320.000,—.
,,5502.770.000,—
Wissels

…………………….
Deposto’s op termijn

……….
113
113 138
137
Daggelcileeningen


Kassiers

en genom.

daggelclleen.
4
2
4
2
Muntbiljetten in omloop

. . . . ‘

,,

151.214.732,50
,,

152.335.041 50

Crediteuren

——————–

Diverse rekeningen

…………
94
100 114
Schuld

op ultimo Nov. resp.
Bestemmingsreserven

77
1
1
1

2537
ij
Oct. 1946 aan de geincenten


keeren

…..
,,

9.363.602,08
,,

6.003.399,65
Aancieclenkapitaal
210


170
170
210
aan

ese ve
77
77 89 89
Nederlandsch- Indië
S

…………..

2784
2825
3402

……………………

3459
Suriname

———————


Curaçao

……………..
Het Algemeen Burgerlijk Pen-

,,

16.236.570,39

3.494.456,91
sioenfoncis

……………….
1-let

staatsbedrijf

der

P..

T.

en

T.

………

.

……..
Andere staatsbedrijven
…381.452.617,59
3.492,516,99
345.037.298,32
,,

3.492.516,99
Dr. T. KOOPMANS

iniekening

..CL
Schuld aan diveise instellingen

Linear regression unalysis of economic
3168.404.945,57
3151.520.969,t3
time series

Publicatie No. 20 van het Ned. Econ. Instituut

Prijs f 2,10*

Annonces voor het volgend
nummer
(Prijs voor.docitec

s en
led:n
van het N. E. 1.’f1,50;

te

dienen, uiterlijk. Maandag

6 Januari

a.s.
in het bezit

te zijn van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedam

.

S

Uitgave: De Erven F. Bohn N.V.

Haarlem

,,kOLLANDIA”

Cursusse

oderne

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELk-

bedrijfsadministratie

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

POTTERD

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

Opleiding voor practijk efl examens

In Januari aanvang van nieuwe cursussen

Vraagt prospecti bij het Secretariaat:

Beursgebouw

Kamer 321

Rotterdam

Persoônlijk bezoek alleen na schriftelijke afspraak

N.V. Louis Dobbelmann

Waddinxveen

KOFFIE

S

THEE

Werkverruiming

en haar gevolgen voor volkshuishouding
en overheidsfinanciën

door

HENRI REUCHLIN m.a.

Publicatie No. 12 van het Nederl. Economisch Instituut

Prijs f 1,05*

(Prijs voor donateurs en leden van het Nederlindsch

Economisch Instituut f0,75; te bestellen bij het N. E. 1.)

Uitgave:.De Erven F. Bohn N.V.

Haarlem

N.V. KONINKLIJKE

•N E D ER 1 A N 0 S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengdo

ZOUTZIEDERU

Fabriek van:

zo.ritzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

1
..

STORY,


HENGELO

*

M ODERNE

t
LAND- EN

SCHEEPS- –

INSTALLATIES

N.V. LANKHORST

T0UWFABR1EKEN

SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUINSLAGERIJ SEDERT 1803

1. B. M.
electrische administratie-machines
(Hollerith Systeem)
ELECTROMATIC
volledig electrische schrijfmachine

INTERNATIONAL
registrerende werk- en personeel-

contrôle-apparaten

International Business Machines Corporation, New York

– In Holland vertegenwoordigd door de:

Internationale Bedrijfsmachine Mij N.V.

Frederiksplein 34, Amsterdam.C., Tel. nrs. 33406, 33656, 31356

HIygen & Wessel c.v.

VERWARMING
I!JL

VENTILATIE.

LUCHTBEHANDELING

Amersfoort

Amsterdam.
LEVENSVERZEKERING..:

Apeldoorn

Rotterdam

Leeuwarden

BOVENBERGSTRAAT 7

A R N H E M

.411e correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkeiij H. A. M. Roelants,

Lange Hâven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)

Druk Roelants, Schiedam

Auteur