Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1437

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 5 1944

5 JANUARI 1944

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch~Statistische

Beric
,
hten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG
5
JANUARI 1944

No. 1437

COMMISSIE VAN REDACTIE:

• J. P. ten’ Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Vaik; F. de Vries;

M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lambers – AdjunctSecretaris.

Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is op-

genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

P. p. in Nederland f 20,85* per jaar (,,Prijsvaststeiling

No. 052. IM. 312″). Buitenland en koloniën / 23,— per

jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per ultimo Qan elk kalenderjaar..

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden van het Ne-

derlandsch Economisch Instituut ontvangen het blad gral.is

en genieten een reductie op de verdere publicaties. Adres-‘

wijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).

Telefoon 38340.

.Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor
,
Mi.seum-

park, Rotterdam (C.).

Advertenties voorpagina /0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

1HOUD:

B1z

Vöör vijf en twintig jaar ……………………

De ontwikkeling op de internationale effectenbeurzen

in 1943 door B. H. A. Meijerink …………….2

Eigen vervoer – beroepsvervoer door
H. C. Kuiler. .
De ontwikkeling van het Zwitsersche bankwezen ir,

1942 door Dr. F. H. Repelius ………………6

Zuid-Afrika in oorlogstijd door
J. F. C. Schotel . . …

8

Loonen en salarissën in de Belgische nijverheid door

Mej. Mr. A. H. Pott ……………………..11

M a a n d c ij f e r s

Emissies in November
1943 ………………11

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……
12

S t a t
i S
t i e k e n

Stand van ‘s Rijks kas – Bankstaten ……….
13

GELD- EN KAPITAALMARKT.

• De laatste weken van het jaar hebben op de
geldmarkt

geen enkele wijziging gebracht. Bij de huidige situatie
van aanbodsovervloed kon ook niet worden verwacht,

dat de jaarwisseling eenig effect zou hebben. ,,Window

dressing” is niet noodig, omdat de ,,etalages” boordevol
kasmiddelen zijn, meer dan men wel zou wenschen.

Nu men het geheele jaar
1943
kan overzien, springt

duidelijk in het oog, hoezeer de geldmarkt dit jaar van

twee zijden tot den toestand van overvloed werd gebracht.

Eenerzijds stegen de posten, die den buitenlandschen wissel-

voorraad omvatten, uitzonderlijk sterk, t.w. met rond

f
1,4
milliard, hetgeen meer dan het dubbele van het

accres van het vorige jaar is, en niet ver van de som van

de toeneming van deze posten in de drie voorafgaande

oorlogsjaren. Anderzijds was de stijging van den biljetten-
omloop, als gevolg van de i1trekkipg der groote coupures,

uitzonderlijk gering, t.w. nog geen f
500
millioen, of wei

ongeveer de helft van het accres van het vorige jaar.

Als gevolg van deze beide factoren is de geidmarkt

sedert maanden in een situatie gekomen, waarin wijzi-

gingen van vraag en aanbod voor het verloop van den

rentevoet vrijwel irrelevant zijn, tenzij dan werkelijk

zeer omvangrijke mutaties optreden. De rente op de

tweedehands-discontomarkt is nu wel ongeveer op gen

peil aangeland, dat ten volle met die situatie rekening

houdt, zoodat men een dieper inzinken van eenige betee-

kenis piet waarschijnlijk kan achten. En daarmee heeft
eigenlijk de geldmarkt nauwelijks meer belangstelling,

omdat een dood punt is bereikt, waarop het weinig relevant

is, of het onbelegbare aanbod met eenige tientallen mil-

lioenen toe- of afneemt.

De
obligatiemarkt
is in de laatste weken niet bijzonder

geanimeerd geweest. Het koerspeil bleef vrijwel onver-

anderd, het aanbod werd vlot opgenomen, maar de om-
zetten waren niet groot. Ook van deze markt wordt een

steeds grooteI wordend deel betrokken in een toestand

van verstarring door het bereiken van d stopkoersen.

Meer en meer gemeenteleeningen bereiken dat peil. En

de markt heeft derhalve de tendens zich meer en meer

toe te spitsen op den handel in staatsfondsen. Vlak tegen

den parikoers aan komter in den laatsten tijd voor de

3%
leeningen steeds aanbod los, niet alleen in de nieuwe

leeiiing, niaar. recentelijk was het opvallend, hoezeer op

dat peil er aanbod was in de leening
1942.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1944
VÔÔR VIJF EN TWINTIG JAAR.

UIT ,,ECONOMJSCH-STATISTISCHE BERICHTEN” VAN 1 JANU-
ARI 1919.

,,Daarbij kwam, dat er, voor wie maar betalen wilde,
wel vleesch te krijgen was en er met name op het platte-
land maar raak geslacht werd – frauduleus of als z.g.
noodslachting, die met een werkelijke noodsiachting niets te doen had. Voor de arme bevolking was het rundvieesch bovendien te duur, zoodat zich een georganiseerde handel
in vleeschbons ontwikkeld heeft. En terwijl de kranten
overstroomd werden met ingezonden stukken van klagers,

en de distributiebedrijven wel dagwerk hadden met aan
de gedupeerden mede te deelen, dat de minister geen runderen voor slachting zond, begingen tot overmaat
van ramp in vak- en dagbladpers landbouwkundigen de
onvoorzichtigheid van te theoriseeren over den
uiwoer

van vee, teneinde den veestapel in oorlogvoerende landen
weer op peil te brengen! Indien één ding de stemming
tot in den grond kon bederven, dan was het wel dit uit-
voervraagstuk: voor the man in the street was het zoo
duidelijk ajs iets, dat de boeren hun vee vasthielden met
het oog op lateren uitvoer.”
Uit een artikel: De vleeschvoorziening.

DE ONTWIKKELING OP DE INTERNA-

TIONALE EFFECTENBEURZEN IN 1943.

In dit en een tweetal volgende artikelen zullen wij een
overzicht geven van den gang van zaken op de inter-
nationale effectenbeurzen in 1943. Daarbij zullen achter-
eenvolgens de beurs van Amsterdam, Berlijn, Brussel,
Londen, New-York en Parijs afzonderlijk worden behandeld.

Amsterdam.

Van alle maatregelen, die tot nu toe t. a. v. den effecten-
handel op de Amsterdamsche beurs zijn genomen
1),

heeft de invoering der stopkoersen resp. op 9 November
1942 voor Indische aandeelen, op 2 Maart 1943 voor de
overige aandeelen en op 11 Maart voor pandbrieven en
obligaties (met uitzondering van Ned. Staatsfondsen)
den sterjesten invloed gehad. Daar de vraag naar de lei-dende fondsen het aanbod vele malen bleef overtreffen,
was het niet meer mogelijk om op de stopkoersen tot no-
teering te komen. Zooals steeds, eischten de genomen
maatregelen dan ook weer verder ingrijpen, Lang werd
het geduld van de beurs op de proef gesteld, totdat, begin
Mei een toewijzingssysteem werd ingevoerd. De schaars
aangeboden aandeelen – alleen in de minder courante
binnenlandsche aandeelen kwam later eenige opluchting
– worden toegewezen naar volgorde van de binnen-
gekomen kooporders
2).
1-loewel dit systeem tot veel
meten en passen aanleiding geeft, wordt het door de beurs
toch opgevat als een welkome poging om er van te maken,
wat er van te maken was. Het is thans ten minste mogelijk
het aanbod te plaatsen.
Niettegenstaande de invoering van een .zgn. opdrachts-
provisie van gelijk bedrag als de aankoopprovisie, welke
bij het opgeven van de order moet worden betaald, on-
geacht of dorder wordt uitgevoerd of niet, kon niet
worden voorkomen, dat er in verschillende fondsen een
groote achterstand ontstond – en nog bestaat – in de
uitvoering der orders. In fondsen als Kon. Olie, H.V.A.
en Amsterdam Rubber wachten thans ,,beleggingsorders”
van een jaar geleden en alle sedertdien opgegeven orders
nog op uitvoering. Dit schijnt des te merkwaardiger,
omdat het hier aandeelen betreft, die den geheelen oorlog

1)
In de ,,E.-S. B.” van 10 Maart 1943 werd een volledige op-somming gegeven van cle tot dien datum genomen maatregelen.
‘) Op 24 Mei werd het systeem uitgebreid tot rubberS en tabakken en op 2 Juni tot schepen, suikers, thee en diverse
cultures, terwijl verder eenige maatregelen worden genomen om
den gebeden handel inelfccten over de beurs te leiden

geen dividend hebben gegeven, terwijl men over het toe-
komstige rendement in volkomen onzekerheid verkeert.
Het is echter niet zoo, dat er een ongebreidelde kooplust
in Nederland zou bestaan voor deze fondsen, doch veeleer
moet men de situatie zôö kwalificeeren, dat het aanbod,
dat tegen de stopkoersen loskomt, minimaal is. Bij ,,nor-
maal” aanbod zou een vraag naar, zeg 2.000 Olies, resp.
500 H.V.A.’s of Amsterdam Rubbers in eenige dagen
te bevredigen zijn! Anderzijds weet men natuurlijk niet,
hoeveel latente vraag thans niet actueel wordt.
Doch laat ons bij de feiten blijven. En dan zien wij,
dat de effectenhandel het tegenwoordig niet breed heeft.
Dit blijkt wel uit de, vergeleken met het vorige jaar,
uitermate geringe omzetten, die in 1943 plaats vonden in
de voornaamste fondsen uit die groepen, waarvoor de
stopkoersen , reeds sedert November 1942 gelden.
Deze bedroegen nl. volgens ,,Het Financieele Dagblad”

Jan. t/m. Nov.

Geheele jaar

1943

1942
(in duizenden guldens)
Kon. Olie (11.000. norn.) . . . ‘

136

116.463
Kon. Olie (onderaand.)

….

41

5.970
A’dam Rubber

56

19.670
Deli Rubber

…………..
40

1.318
Ned. Scheepv. Unie
……..

246

23.061
H.V.A . ………………..

38

24.490
N.I.S.0
…………………
103

2.246
Dell Mij .

………………

339

5.211

Doch ook de omzetten in de leidende industrieele aan-
deelen, waarvoor het systeem der maximumkoersen op
3 Maart 1943 werd ingevoerd, liepen sterk terug, zooals,
een vergelijking van de eerste twee maanden van 1943
met de latere maanden leert:

Omzetten in
1943
in / 1.000.
Jan/Febr. MaartfApr.

Mei/Nov.
Unilever
…………….
24.484

4.723

747
Aku

……………….
11.526

2.791

2.433
v. Berkel
…………..
7.194

1.209

2.067
Philips

…………..
5.486

1.078

224
Calvé
……………….
3.800

9801

306

De achterstand in de uitvoering der orders is in deze
groep over het algemeen echter niet zoo groot als in
eerstgenoemde groep. In Aku en v. Berkel was geruimen
tijd zelfs heelemaalgeen achterstand, omdat hier voldoende
aanbod tegenover de vraag stond. In Philips en Unilever
daaren,tegen mag nog een achterstand van verschillende honderden stuks aanwezig worden geacht. Bij een omzet
van meestal nauwelijks enkele aandeelen per dag is men
hier nog aan de uitvoering der in Mei opgegeven orders
bezig!
In de minder courante industrieele aandeelen is het
beeld veel onregelmatiger. Als men bijv. de Officieele
Prijscourant van 10 Dec. 1943 tot uitgangspunt neemt,
dan blijken er van de 190 daarin voorkomende minder
courante industrieele soorten 34 beneden den stopkoers te noteeren. In de meeste gevallen blijft deze lagere no-
teering echter tot één of hoogstens enkele punten beperkt.
Wij noemen enkele voorbeelden: Allan -, Dikkers
—41,
Fokker —7, 1-bil. Kattenburg —3, pref. Beijnes -,
Edelmetaalbedrijven -, Cert. Hoogovens
—4k,
pref.
Kon. Ver. Tapijtf. —2k, Lijm Delft —2, Reineveld
—4k,
Schelde Nat. Bez. —7e, R. S. Stokvis

4,
prof. Tabak
Philips —21, gew. idem —6, Utr. AsphaltB..-1, gew.
Ver. Touw -, pref. Wilton Fijenoord —3.
In de overige soorten in deze rubriek heerschte op dien
datum een kleine en in sommige gevallen een wat grootere
achterstand. Het heeft echter geen zin om hier data
te noemen, omdat een opgegeven achterstand van eenige
maanden door toevallig aanbod van een aantal stuks
soms in enkele dagen weer is ingehaald. Het omgekeerde
ziet men ook wel gebeuren, zoodat het aantal aandeelen,
dat onder de stopkoersen noteert, thans geringer is dan een paar manden geleden.
Toekomstverwachtingeri spelen naast toevallige fac-
toren bij de waardeering een grootei-e rol dan het dividend-
verleden, zooals uit onderstaande vergelijking, opgemaakt

5 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

aan de hand van gegevens vals het Centraal Bureau voor
de Statistiek, blijkt
3
):

Gemiddeld dividend

113 industrieele
Banken
ondernemingen over

1939

………………
6,5 %
4,1 %
1941

………………
5,5 %
5,0 %
1941

………………
3,9 % 5,5 %
1942

………………
2,9 %
3,2 %

Algemeen indexeijfer van koersen van binnenlandsche
aandeelen
1930

100
Industrie
Banken
Maart

1940

…………….
88,3
64,1
Maart

1941

…………….
128,5
82,1
Maart

1942

…………….
160,5
104,9
Maart

1943

…………….
200,5
105,1
Nov.

1943

………..
…..

203,0
103,4

Hoewel deze cijfers geen conclûsie toelaten, zooals
Prof. van Berkum er uit meent te kunnen trekken, om-
trent de absolute hoogte van het huidige rendementspeil
op de aandeelenmarkt, daar de koersen slechts index-
cijfers zijn en geen reëele koersen, kan men toch wel con-
stateeren, dat het rendement relatief zéér belangrijk is
achteruit gegaan.
Voor de diverse soorten obligaties is dit in zeer veel
mindere mate het geval. Nog steeds echter blijven pand-
brieven en idustrieele obligaties en gi’ootendeels ook de’
gemeenteleeningen boven staatsfondsen van het dvereen-
korristige rentetype noteereri. Een verklaring hiervoor is
o.a., dat in de eerstgenoemde drie rubrieken practisch
geen nieuw beleggingsmateriaal aan de markt komt,
terwijl er in den oorlog ieder jaar een staatsleening van
f 1 millird werd uitgegeven. De aflosbaar gestelde pandbrieven – dikwijls nog als
gevolg van extra-lotingen worden daarentegen zelfs
niet door andere vervangen. Op het oogenblik wacht, naar
raming, dan ook een vraag van ongeveer f 6 millioen
pandbrieven op afdoening. De 55 soorten, die in de Prijs-
courant voorkomen, ook de 3%, noteeren thans alle
zonder uitzondering op den stopkoers van 102
;
1
1
-. De 22
industrieelp obligaties noteeren eveneens alle op de stop-
koersen, doch achterstand bestaat hier, op enkele uit-
zonderingen na, niet.
Gemeenteleeningen blijven meerendeels beneden de
stopkoersen, hoewel ook hier een zeer lichte tendenz in de
richting van het waarschuwingssignaal merkbaar is, zooals blijkt uit het koersverloop van een drietal der
voornaamste leeningen:

‘) Men zie ook: Prof. Dr. P. P. van Berkum: ,,Dividend, renta-
biliteit en oorlogseconomie” in ,,E.-S. 13.” van 22 Dec. 1943.

Koersverloop
3 %
gemneenteleen in gen

eind

eind

eind

eind

stop-
1940

1941

4942

1943

koers
Amsterdam 1936

. . 86
1
1,

94’/,9
7
/,

1011
9

102’1
4

‘s-Gravenhage 1936 . 95

993,

1001/, , 102’1
4

102’1,
Rotterdam 1937

. . 831,

943
18

99’1,

100
7
/,

102
1
1
4

De staatsfondenmarkt beweegt zich op een rende-
mentspeil, dat het door de Overheid daarvoor als norm
gestelde vrij nauwkeurig benadert. Nemen wij als voor-beeld de oorlogsieeningen. Geleidelijk is het rendement
hiervan van 4 tot 3% gedaald.

Koersverloop der oorlogsleeningen.

emissie-

eind

eind

sind
koers

1941

1942

1943
4 % 1941

……..
100

100
7
1,

101’1
4

103
3

% 1941

……..
971/,

957/,

99
5
114

100
1
1
5
3 % 1942
………
99′!,

99
3
114

100
3 % 1943

99
3
14

100

De handel in staatsfondsen vormt tegenwoordig verre-
weg de hoofdschotel van den beurshandel, daar dit de
eenige afdeeling is, waar men nog vrij kan koopen. In de
maand van uitgifte der 33.% leening 1942 (November
1942) werd een omzet geregistreerd van niet minder dan
f 60.717.000 in de 3% 1941 en van f 53.015.000 in de 3%
1942, waartegènover bovengenoemde omzetten in de
leidende aandeelen wel een zeer poover figuur maken.

De maand van emissie der 3.% 1943 en de daarop
vo]gende maand gaven volgens de binnenkort verschij-
nende Tabel van Hoogste en Laagste koersen van ,,De
Nederlandsche Financier” de volgende omzetcijfers te zien:

Juli 1943

Aug. 1943
3

% 1941

…………….
t 23.034.000

t

4.788.000
3

% 1942

….. ………..

t 46.013.000

t

5.460.000
3

% 1943

…………….
t 16.679.000

t
72.585.000′

3 leeningen ……….
t
8.726.000

t
82.833.000

‘) In de maanden September, October en November bedroeg de
omzet in de 3 % 1943 resp.
t
34.049.000, f36.956.000 en t 43.274.000.

Dit komt overeen met gemiddeld ongeveer’ f 4 millioen
per beursdag, zijnde ongeveer het bedrag, dat tegenwoordig
per maand
in alle aandeelen gezamenlijk wordt verhan-
deld. Een juist omgekeerde verhouding was vroeger
geen zeldzaamheid.

Berlijn.

De oorlogsontwikkeling heeft zich in 1943 op de Duit-
sche beurzen verder voortgezet:

le. de omzetten zijn tot een minimum ingekrompen;
2e. het koersniveau ondergaat steeds minder fluctuaties;
3e. het principe der beurs-totaliteit wordt streng ge-
handhaafd, d.w.z. de geheele effectenomzet gaat over de

Koersverloop in den oorlog van enkele belangrijke fondsen ter beurze van Amsterdam

1940
1941
1942
1943
Stop-
Laagste
Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
Hoogste
koers
3

%

Nederland

1937

…………….
69′!,
86
76’1,
92’/,
88’1
2

96
1
1,
92
97
8
1,

3

(3k)

%

Ned.

1938

…………….
76’/, 90’/,
74’1,
95515
92
1
1,
99’14
96
99’/
5


2

%

N.W.S
…………………….
56’/, 70′!,
62
1
1,
76
1
1,
73
1
1,
81
78
1
1,
86’15

3

%

Fr.

Gr.

Hyp.

………………
80’/, 95’/,
94
1
1,
10011, 101
5
1,
103
7
1,
102
1
1,
10211.
A’damsche

Bank

………………..
70
125
107 142 128
159
132
1
1,
157
141
R’damsche Bankver ……………….
73
124
113
153 135 166
139
159
151
Ned.

Hand.

Mij …………………..
69
134
108
‘179
100 139
131
181
173
Kon.

Olie

……………………..
150
336
201
350
177
402
360
8
1,
360
5
1,
FI.V.A.

……………………….
290
493
303
510
152 397
350
3
14
350
3
1,
A’dam

Rubber

………………….
147 300
203
340
87
239
202′
202
Holl.-Am.-Lijn

………………..
65
128
96
160
102
175 150 150
Ned.

Sch.

Unie

………………….
89
187
142
239
101
210
172’/,
172
1
1,
Aku

…………………………..
34
128

,
87
165
139
171
155
3
1,
199 187
v.

Berkel………………………..
12
57
44
136
117 147
134
173 165
Calvé

…………………………
47′
93
58
134
83
143
175
190 190
Centr.

Suiker……………………
110
202
183 250 220 280
285
312
295
Fokker

………………………..
156
279
170 240
141
289
235
344 323
v.

Gelder……………………….
84
148
131
178 130
169
146 189
180
Lever

Bros……………………..
57
148
93
191
116
222
216
315
296
Ned.

Ford

……………………..
291
345
256 355
240
365 307
380 380
Ned. Gist

1
)
247
430 339
547
266 610 430
528 485
Ned.

Kabel

‘)

………………….
341
435
342
515
206 ‘
625 273
347
327
Meelfabrieken
3
)
185
270
252
402
226
385 280
339
310
Philips

……………………….
102
225
180
303
190
364
288
390
369
Vilton-Fijen.

4)
…………………..
96
172
155 259 150

.
260
170’1
238
238
Wijers

………………………….
102
180 150
198
162
201
182
225
202
5)
Herkapitalisatie met 100% in Mei 1942.

‘) Herkapitalisatie

met 100% in Maart
1942.

3)

Herkapitalisatie met 50% in
Maart
1943.

‘) Herkapitalisatie met 33
1
/,
% in April 1942.

al

4

ECONOMISCH-STATISTISCHE – BERICHTEN

5 Januari 1944

beurs tegen een voor alle soortgelijke transacties eens-
luidenden koers.

In Duitschiand is deze situatie aanleiding geworden
tot de theoretische vraag, of de beurs nog wel de benaming
,,markt” verdient, omdat zoowel de vrije prijsvorming
als de vrijheid van koopen zooal niet ver,dwenen, dan toch
uiterst beperkt zijn. Evenals overige afdeelingen in de
Duitsche oorlogseconomie zijn ook deze beurskoersen
practisch ,,bewirtschaftete” prijzen geworden. Het daar-
voor gebruikte systeem wordt steeds perfecter en ge-
leidelijk meer geschikt voor een geleide economie. Een liuitsche schrijver
4)
drukt de ingetreden verandering
aldus uit:

,,Richtcte sich die Investitionsthtigkeit in der liberalen
Wirtschaf t nach den Ertragserwartungen, so richtet sie sich
in der autorithren Lenkungswirtschatt nach staatlichen
Weisungen. Dieses Weisungsrecht über Investitionen ist
eines der Wesensmerkmale ieder Lenkungswirtsehaft, die
ohne ein soiches Recht nicht gedacht werden kano. Der so
vorgeschriebene Investitionsverlauf dart nun kcinerlei
Abweichungen und Abirrungen dureh Spekulation auf
Ertrags8nderungen erfahren. Der Kapitaistrom, der diese
Investierungen speist, dart daher keinerici Reizwirkungen
durch Bôrsenströmungen alter Art ausgesetzt werden.
Eine Bôrse des Kursspiels ist daher in einer konsequenten
Lenkungswirtsehaf t ein Widersinn. Diese Wandlung der die
Wirtschaf t regeinden Factoren iit der tiefste Grund fOr die
Strukturânderung der dtutschen Bôrsen. In Wirklichkeit
representieren diese Börson etwas Neues, das man in kluger
Wahrung von Traditionswerten ebenfalis Bôrse nennt. Die
heutige Bôrse ist ein staatlich heaufsichtigter Ausgleichs-
platz der an die Banken gelangenden Wertpapierauftriige,
hei dem die Geschitftsregeln nicht durch das freie Spiel der
Kaufreize, sonderu dürch staatliche Veisungen gebildet
werden.
Sie ermöglicht es, die Umsâtze in Wertpapieren zu staatlich
gelenkten Preisen abzuwickeln. Die Bôrse ist also heute kein
Spielplatz, sondern ein Regulator. Sie ist nicht mehr die
zentrale Steile, die das Mass der Investitions-Bereitschaft
angibt, sondern lediglich ein Umsatzpiatz fOr den mobilen
Teil des Wertpapierbesitzes, der sich überwiegend in testen
Hânden befindet.”

De groote moeilijkheid bleef om bij de heerschende
geldruimte deze algemeene beginselen practisch toe te
passen, daar de vraag naar aandeelen en later zelfs naar
pandbrieven en dit jaar ook naar industrieele obligaties
het aanbod ver blijft overtreffen.
Op de herhaalde waarschuwingen van. Dr. Funk –
nadat reeds eerder de dividendstop en herkapitalisatie-
mogelijkheid waren ingevoerd – tegen de dreigende
wanverhouding tuisschen koerspeil en rendement, resp. rentabiliteit is tenslotte het vorige jaar reeds de aanmel-
dingsplicht voor aandeelenaankoopen boven R.M. 100.000.
(in Februari 1943 verlaagd tot R.M. 50.000) gevolgd, gepaard gaande met de bevoegdheid van de ,,Reichs-
bank” om de betreffende aandeelen tegen lagere dan de
geldende koersen op te vorderen. Hierdoor kreeg zij een
,,masse de manoeuvre” in de hand.
Op 25 Januari werd dé koersstop voor officieel geno-
teerde aandeelen ingevoerd, waardoor de omvang van
den handel verder sterk inkromp. Spoedig bleek echter,
dat buiten de beurs om aandeelen tegen veel hoogere
koersen werden verhandeld dan den stopkoers. Daarom
werd met ingang van 30 Maart 1943 bepaald, dat geen
affaires meer buiten de beurs mogen plaats vinden boven
de stopkoersen.
Tevens kreeg de ,,Reichswirtschaftsminister” op dien
datum bij de ,,Zweite Verordnung über Masznahmen
auf dem Gebiete des Börsenwesens wâhrend des Krieges”
een ,,Rahmenermachtigung” om den handel in niet tot
den officieelen handel toegelaten fondsen te regelen en
verder o.a. om naar goeddunken maatregelen voor de
officieele transacties te treffen. Als uitvloeisel van deze
machtiging is op 29 September jl. een belangrijke ,,Anord-.
nung” afgekondigd, die den handel thans beheerscht.
Het euvel der ,,Kursstreichungen” maakte verdere
,,Bewirtschaftungseingriffe” noodzakelijk. Alle aan een

) Artikel van ,,Europapress” van 19 November 1943.

Duitsche beurs toegelatesf aandeelen, Kuxe, koloniale waarden, preferente aandeelen, claims,
alsmede pand-
brieoen, gemeenteleeningen en industrieele obligaties,
mogen
voortaan buiten de beurzen niet worden verhandeld
tegen hoogere koersen dan de laatste in een officieele prijs-
courant gepubliceerde koersen, terwijl ook op de beurzen
zaken in al deze fondsen niet tegen hoogere koersen
mogen worden gedaan dan tegen de door de officieele
makelaars, resp. het beursbestuur, vastgestelde koersen.
Volgens de ,,Deutsche Volkswirtschaft” (Nr. van 2 Oct.)
betreft het hier een formeelen voorzorgsmaatregel om het
oitstaan van een zwarte markt â priori onmogelijk te
maken. Voor de ,,Freiverkehrswerte” en de zgn. ,,Tele-
fonwerte” is deze maatregel om technische redenen niet
toepasselijk verklaard.
Midden November echter heeft de Minister ook tegen
de ,,Ueberbewertung der Tinnotierten” een ernstige waar-
schuwing.gepubliceerd in een schrijven aan de ,,Stindige
Kommission für amtlich nicht notierte Werte”. Het
deelnemen van credietinstellingen aan den handel in
deze waarden tegen de geldende opgeschroefde koersen
acht hij niet gewenscht. Als deze waarschuwing niet helpt,
zullen scherpe maatregelen genomen worden. Koopers
staan bloot aan het gevaar van opvordering tegen lagere
koersen.

Obligaties e. d. ten laste van het Rijk zijn aan geen der
genoemde beperkingen onderworpen, omdat hiervan
steeds voldoende materiaal wordt aangevoerd om den
beleggingshonger te stillen. De stijging van de totale
schuld van het Rijk bedroeg nl. dit jaar in de periode
van 1 Januari tot 31 Augustus R.M. 44,35 milliard tegen
R.M. 38,89 milliard in de overeenkomstige periode van
het voorafgaande jaar. In verband hiermede steeg de
omloop van ,,U-Schbtzen” met R.M. 28,87 (v.j. 21,95)
milliard et’ de gefundeerde schuld met R.M. 14,17 (15,15)
milliard. Bij de gefundeerde schuld viel een groote con-versiebedrijvigheid waar te nemen, daar een bedrag van
R.M. 5,4 milliard ,,Reichsschatzanweisungen 1938″ in
3% stukken werd omgezet. Hieruit, alsmede uit de
geleidelijk iets hooger wordende emissiekoersen der
,,Schâtze” blijkt duidelijk, dat de rentestand in Duitsch-.,
land verder daalt, hetgeen, zooals later blijkt, bij de pand-
brieven en industrieele obligaties nog sterker tot uit-
drukking komt. De emissies der 3% ,,Schatze” vonden
nl. inclusief dé conversies als volgt plaats:

Afzet der 8 % Reichsschatzanweisungen.

Veoop

e
milliarden
koers

k

Bedrag in Emissi –
31/ % ReichsschOtze

van

Serie 1
2. 1-
6.

3
1941,
3
98*
%
Serie II
6. .3-28.
5
1941
3
98*
%
Serie III
28. 5-18.
8
1941
3
98*
%
Serie IV
18. 8-
2.11
1941
3
99

%
Serie V
2.11-14.
1
1942
3
.
99

%
31 %Reichsschiitze
van
1942
Serie 1
14. 1-22.
5
1942
6
991
%
Serie

III

……..
22. 5-29.10
1942
6
991
%
Serie

IV
……..

29.10-25.
2
1943
6
991
%
31 %Reichsschiitze
van 1943
Serie 1
21. 4-14.
7
1963
6
991
%
Serie
II
14. 7-
4.10
1943
6
991
%

In tegenstelling met het rijkspapier namen de parti-
culiere emissies sterk af, met name die van aandeelen, zooals uit onderstaande tabel blijkt:
E,nissies in rnillioenen R.M.

Aandeelen
Indus-
Effect.
Nieuwe
Totaal
trieele
Obligaties verboog.
opricht.
conversies
nieuw
Iste kwart. 1943
50,2
5,7
226,6
26,6
200,0
Iste kvirt. 1942
329,8
21,3 190,3
106,3
83,9
Cde kwart. 1943
309,1
0,5
415,5
45,0
370,0
2de kwart. 1942
146,4
30,0 347,0
0,8
346,1
3de kwart. 1943
47,8 20,0
618,5
90,5
328,0
3de kwart. 1942
508,6
71,1
382,8
188,5
194,2
le. 3 kwart. 1943
607,2 26,2
1060,1
162,1
898,0
le. 3 kwart. 1942
984,8 122,6
920,1
.

295,7 624,3

De ,,B.B.Z.” van 5 November schrijft het geringe bedrag
der aandeelenemissies toe aan de scherpe contrôle op

5 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

deze emissies, resp. de beperking door het staatscontrôle-
orgaan. Afgezien hiervan schijnen sommige ondernemingen
er de voorkeur aan te geven oorlogsuitbreidingen met
leeningen te financieren. Bovendien hebben talrijke
nieuwe oprichtingen vooral met publiekrechtelijk karakter
in de Oostzeegebieden den vorm eener ,,G,M.B.H.” ge-
kozen. Het aanbod van industrieele obligaties was dus
wat ruimer dan van aandeelen. Daar deze laatste echter,
als gevolg van de hiervoor bestaande stopkoersen, vrijwel
niet te koop wkren, – ,,de Reichsbank” was vrijwel de
eenige afgeefster—richtte de vraag zich naar vaste-rente-dragende fondsen, waarvoor weliswaar geen stopkoersen
bestaan, loch volgens ongeschreven wetten wel grens-
koersen, die niet overschreden plegen te worden. Pand-
brieven, die reeds een geruimen tijd een langen wachttijd voor koopers kenden, hebben voor de 4% een grenskoers
van 102k en voor de weinige nog niet geconverteerde 4%
een koers van 103!
In den loop van dit jaar is er ook een abnormaal groote
vraag naar .industrieele obligatieleeningen ontstaan. De
grenskoers ligt hier voor alle rentetypes op niet minder
dan 110. Midden October hadden reeds 47 en op 22 No-
vember reeds 66 van de 121 officieel genoteerde in-
dustrieele obligaties dit koerspeil bereikt, hoewel er ver-
schillende bij zijn, die reeds na enkele jaren pari aflosbaar
zijn, zoodat koopers hier een groot risico loopen.
Hieronder geven wij enkele voorbeelden van de
sterke koersstijging, die Berlijn dit jaar in deze afdeeling
heeft te zien gegeven:

Koers verloop Qan indusfrieele
obligaties.

vroegste
datum
van
5% Obligaties
aflossing
31-12-’42

30-6-’43 15-10-’43
Kali Chemie
1-11-’45
105*
108
7
1
109*
Rh. Braunkohie

. . . .
1-12-’46
106
1
1
110
110
R.W.E.

……….
1-
7-’45
1051
108
110
Schluchseewk

……
2- 5-’45
106 109
110
Wintershall

……..
1-
3-’45
105
1
1e
<
110 110

Deutsch. Erdôl

. . .
1-
3-’44
103*
105’1,
110
I.G. Farben
1-
8-
1
42
105
1
1,
109*
110
Görlitzer Waggon
1-
4-’47
105* 108*
110
Mannesmannröhren
1-
4-’46
105*
106*
110
Mülheimer Bgwk
1-
7
2
45
103
8
1e
108’/
110
4%
B.M.W.

42

……..
1-12-’50
104**)
108
3
1,
110
Feidmühle

43 ……
1-
8-’49

110)
110
Klôcknerwk. 63

. . .
1-
4-’49

109*
110
Metaliges.

43

……
6-’49

107’/,
110
Mittelstabi

41

……
1-’47
104*)
108
1
1
110
Schiuclisee 4

……
1-
9-’47

108
1
1,
110
Stickstoff Ostmk.

40
1-10-’46
102* 106*
110

*) Introductiekoers
in den
loop
van 1943.

Voor een groot deel der industrieele leeningen heeft de
beurskoers zich op 110% – dikwijls echter slechts no-
minaal, zooals ten onzent veelal de stopkoers – vast-
gezet, onafhankelijk van de kwaliteit van den debiteur,
het rentetype en de aflossingskans. Wat dit laatste gevaar
betreft, wordt het argument aangevoerd, dat de aflossing
slechts zeer zelden An contanten geschiedt, doch ge-
woonlijk hij wijze van conversie, zoodat het koersrisico
uiterst gering is, daar de nieuwe stukken direct weer 110
noteeren.
Bij den emissiekoers pleegt men echter nog steeds aan
102 vast te houden. Emissies hebben dan ook niet be-
paald te klagen over gebrek aan belangstelling.
In verband hiermede is men er eind November toe
overgegaai bij de emissie voorkeursrecht te verleenen,
aan die inschrijvers, die er in toestemmen de toegewezen
stukken gedurende zes maanden te blokkeeren. Doch
ook deze rem bleek niet voldoende. De geheele leening
werd aan ,,geblokkeerde inschrijvers” toegewezen! Daar-
om wordt een verdere stap overwogen, nl. verkorting van den termijn, waarbinnen de debiteur niet tot ver-
vroegde aflossing mag overgaan, van vijf tot drie jaar,
welke termijn intusschen nog altijd langer is dan de
gewoonlijk hier te .lande geldende. Men zal er zich wel
geen llusies over maken, dat het aanbod van beleggings-

materiaal door deze maatregelen toen eenit. Rijkspapier
is de eenige uitkomst. De ,,diversificatie” derbeleggings-
portefeuilles wordt zoodoende steeds gerInger.
• Immers, ook het aanbod van aandeelen is
:
practisch
opgedroogd. Dit blijkt wel hieruit, dat de ,,Reichsbank”
eind November heeft besloten nog slechts eenmaal per
week voor de verschillende daarvoor ja aanmerking
komende fondsen materiaal

af te geven
Daar het aanbod in aandeelen gewoonlijk uitsluitend
van de zijde der ,,Reichbank” afkomstig is, houdt de
nieuwe regeling in, dat talrijke koersen nog slechts een-
maal per week zullen kunnen worden vastgesteld.
Het koersbeeld op de aandeelenmarkt is hierdoor
uiteraard nog onbewogener geworden dan het reeds
was. Volgens een berekening van ,,Wirtschaft und Sta-
tistik” bedroeg de aandeelenindex in Januari ji. 158,18
en in Juni 158,12, zoodat het doel der Overheid, vast-
legging van het koerspeil op de stopkoersen van 25 Januari,
volkomen is bereikt
5
). Het indexcijfer der 4% industrieele
obligaties steeg in het eerste halfjaar echter van 103,66
tot 106,73 en dat der 5% van 103,96 tot 107,6, welk
niveau sedertdien nog aanzienlijk hooger is geworden.
De
nominale waarde
der aan de Berlijnsche beurs geno-
teerde aandeelen is in het eerste halfjaar 1943 met 400
miljoen R.M. toegenomen, terwijl de koerswaa.rde met
weinig meer, nl. 458 millioen .M., tot 16,44 milliard R.M.
steeg. De nominale waarde is schijnbaar sinds 1941 aan-
zienlijk gestegen, want zij bedroeg begin 1941 nog slechts
7,65 milliard; de stijging komt echter bijna geheel voor
rekening van de
herhapitalisaties.
De koerswaarde is sinds
1941 met R.M. 2 milliard en sinds 1933 met R.M. 9 milliard
toegenomen. De staatsschuld is gestegen in de eerste vier
oorlogsjaren van R.M. 37 tot 240 milliard.

Berlijn
2 Jan. ’42
4 Jan. ’43
Juli ’43
Dec.
’43
A.E.G.

……….
172j
182
150
152*
Bemberg

………..
161
171* 167*
170
Ben. Handeisges
151
153
150*
153*
Cont.

Gummi

…….
167* 1731 170* 172*
Daimier Mot
……..
200*
197*
154* 157*
Deutsche ErdÖI

.
. . .
1691 178* 179* 180*
D. Reichsbank

.
. . .
135
144* 146* 148*
Feiten

& 0…….
233
158*
160* 157*
Hamb. Packet

. . . .
105
110
113*
114*
1.

G.

Farben

……
107*
175
3
1
179*
175*
Mannesmann ……..
151*
162
161*
163*
Rheinstahi ……….
189* 158*
165
160*
Siemens Haiske

..
341
133
132
1321
Ver. Stahiwerke

.
. . .
146e
167*
166
168*
Wintershail

……..
176* 1671 172*
169*

Voor de dagen, waarop geen noteering tot stand kwam,
is de koers van een der voorafgaande dagen genomen.

B. H. A. MEIJERINK.

‘) Het rendement op de aandeelen bleef eveneens practisch on-
veranderd, fl1. 3,30 % (3,28), tegen 4,36 % in Juni1940 en 5,27 %
in Juni 1939.

EIGEN VERVOER – BEROEPSVERVOER.

In den laatsten tijd bestaat er veel belangstelling voor
de onderlinge verhouding van beide in den titel genoemde
vormen van vervoer, hetgeen zeker niet in de laatste plaats
is to’e te schrijven aan de bedrijfsorganisatie, welke voor
het verkeer is tot stand gekomen, waarbij beroepsvervoer-
ders zich bij een andere organisatie moeten aansluiten dan
de eigenvervoerders, wat het wegverkeer betreft, terwijl
bij het waterverkeer van de eigen vervoerders tot dusverre geen aansluiting bij een organisatie is verlangd.
Het kan derhalve in dit stadium zijn nut hebben na te
gaan, wat onder eigen vervoer moet worden verstaan en
onder welke omstandigheden het verrichten van vervoers-
diensten door het eigen bedrijf als economisch gerecht-
vaardigd is te beschouwen.
In het algemeen kan men zeggen, dat een onderneming
voor het voor haar bedrijfsvoering vereischte transport van
den eigen vervoersvorm gebruik maakt, wanneer die
onderneming ook zelf de technische en financieele verant-

ECONOMISCH-STATIS’flSCHE BERICHTEN

5 Januari 1944

woordelijkheid voor dat vervoer draagt. Dit beteekent,
dat die onderneming zelf de benoodigde transportmiddelen in beheer moet hebben en voor het onderhoud en de exploi-
tatie daarvan moet zorg dragen, térwiji alle kosten en baten,
welke uit dit beheer voortvloeien, ten laste of ten goede
komen van die onderneming. De onderneming draagt
onder die omstandigheden zelf het bedrijfseconomische
risico van het voor haar bedrijf benoodigde transport.
Wenscht een onderneming een dergelijk risico niet te
dragen,dan maakt zij gebruik van de diensten van anderen,
die tegen een vooraf vastgestelde vergoeding bereid zijn
het vervoer te bewerkstelligen en waarbij derhalve die
anderenhettechnische en financieele risico van het vervoer
dragen. In dat geval is er sprake van beroepsvervoer.
Nu kan de verhouding tusschen de onderneming, welke
goederen ten vervoer heef t aan te bieden, en de vervoers-onderneming van zeer verschillenden aard zijn. Het meest
voorkomende geval is wel dat, waarbij er een vervoers-
onderneming bestaat, welke van een ieder, die iets te ver-
voeren heeft, de aangeboden goederen aanneemt. Als
voorbeeld hiervan kunnen de vele lijn- en bodediensten, beurtvaartondernemingen, wilde vaartschippers e.d. die-
nen. Dat in deze gevallen van beroepsvervoer sprake is
zal wel niemand betwijfelen.

Moeilijker wordt het echter als men te doen heeft met
een vervoersonderneming, die zich verplicht heeft uitslui-
tend voor een bepaalde zaak te vervoeren. lIen heeft wel
eens de neiging dit als een verkapten vorm van eigen ver-voer te beschouwen. Toch is dit zonder meer niet juist. De
bepalingen van het gesloten contract zullen hier de beslis-sing moeten brengen. Is er sprake van een gewone weder-
zijdsche overeenkomst, dan betaalt de onderneming, die
goederen tea vervoer aanbiedt, daarvoor een bepaalde
vrachtsom. De onderneming, die deze goederen vervoert,
moet met die vrachtsom maar uit zien te komen en draagt
dus het risico. Deze vervoersonderneming blijft dus het
karakter van beroepsvervoerder dragen. Dat tusschen
beide ondernemingen financieele of personeele bindingen
(belangengemeenschap, , ,interlocking directorates”) kunnen
bestaafi, verandert niets aan de wijze, waarop het risico
wordt gedragen, tenzij beide ondernemingen in wezen zoo
nauw met elkaar zijn verbonden, dat zij als één onder-
neming zijn te beschouven. Dat kan bijv. het geval zijn,
wanneer een industrieele onderneming alle aandeelen van
een vervoersonderneming bezit. Een ander geval, waar-
door de beroepsvervoerder zijn karakter als zoodanig ver-
liest, doet zich voor, wanneer een huurcontract wordt ge-
sloten. Alle risico’s van het gebruik der gehuurde voer-
tuigen komen ten laste van den huurder en eventueele
aanspraken van derden, wegens handelingen van het per-
soneel dier voertuigen binnen hun bevoegdheid, komen
eveneens voor rekening van den huurder.

Tenslotte komen er vervoersondernemingen voor, welke
wel in hoofdzaak voor een bepaalde onderneming werken,
maar die daarnaast ook nog voor derden vervoeren. Bijv.
vele vaste relatieschippers, die ook wel aan de wilde vaart
deelnemen. Hoewel men hier dus zou kunnen denken aan
verkapt eigen vervoer, waarbij soms wel eens een opdracht
voor een derde wordt uitgevoerd, kan er toch niet aan ge-
twijfeld worden, dat er in deze gevallen sprake is van
beroepsvervoer. De vervoersonderneming moet zijn kosten
goedmaken uit de opbrengst van het vervoer ten behoeve
van zijn hoofdopdrachtgever en uit die van het vervoer
voor derdefl, op welk vervoer de hoofdopdrachtgever geenerlei invloed lan uitoefenen. Dat zou deze slechts
kunnen doen, als hij het financieele risico voor het geheele
vervoer droeg. Dat valt echter buiten zijn competentie; de.
bedrijfsvoering van de vervoersonderneming gaat hem
niets aan.

Nadat aldus de grens tusschen eigen vervoer en beroeps-
vervoer scherper is getrokken, dan wanneer men min of
meer uitgebreide definities tracht te construeeren, waarbij
al of niet de nadruk ligt op het vervoer van goederen,

welke men al of niet in eigendom bezit enz.
i),
rest nog
de vraag, wanneer een onderneming de vorm van het eigen
vervoer zal verkiezen boven dien van het beroepsvervoer.
In het algemeen kan men zeggen, dat eigen vérvoer alleen
door een onderneming ter hand wordt genomen, wanneer
dit economisch verantwoord is of technisch gewenscht. Dit
kan het geval zijn, wanneer:

er gedurende liet geheele jaar voldoende emplooi
voor een eigen voertuig is om de eigen vervoersbehoefte
geheel of ten deele te dekken.
het gebruik van een eigen voertuig ten behoeve van de eigen vervoersbehoefte rendabeler is/dan wanneer een beroepsvervoerder het transport moet verzorgen;
aan de voertuigen bepaalde eischen worden gesteld,
aan welke het beroepsvervoer niet kan voldoen;
de bedrijfsvoering niet afhankelijk kan zijn van de
al of niet beschikbaarheid van beroepsvervoerders. Nu kan het zijn, dat een onderneming met een beroeps-
vervoerder een contract sluit om uitsluitend voor haar
zelf te werken, opdat toch nog aan de eischên genoemd
onder 3 en 4 is voldaan. Do betreffende beroepsvervoerder
gaat dan in zekeren zin enkele kenmerken van het eigen
vervoer dragen, zonder nochtans in wezen tot het
eigen vervoer te moeten worden gerekend. Zoodra het ge-
sloten contract echter als een huurcontract is te beschoi-
wen, verliest – zooals reeds werd uiteengezet de be-
roepsvervoerder zijn zelfstandigheid, doordat de economi-
sche en technische risico’s van het vervoer voor rekening
van den huurder en niet van den verhuurder zijn.

Het komt mij voor, dat in de juridische verhouding
van vervoerder en verlader het wezenlijke verschil tusschen
den eigen vervoexder en den beroepsvervoerder gezocht
moet worden.
In een volgend artikel zullen wij enkele economische
problemen, welke zich tusschen beide vormen van vervoer
kunnen voordoen, onder de loupe nemen.
IT. C. KUILER.
1)
Zie ook H. G. II(albertsnia), ,,Wat is eigen vervocrl” in Bin-
nenscheepvaarV’ X (1943), no. 25, blz. 431.

DE ONTWIKKELING VAN HET ZWITSER-

SCHE BANKWEZEN IN 1942.

De centrale bank.

Het verslag van de centrale bank is ditmaal bijzonder
sober. De omzetting van de deviezenportefeuille in goud,
waarmede reeds in het voorafgaande jaar een aanvang
was gemaakt en die in 1942 zeer krachtig werd Voortgezet
(de goudvoorraad steeg van frs. 2.878,5 millioen tot
frs. 3.565,2 millioen, terwijl de deviezenvoorraad daalde
van frs. 679,0 millioen tot frs. 61,8 millioen), wordt niet
nader toegelicht. Ten aanzien van de valutapolitiek wordt
medegedeeld, dat terughoudendheid bij don aankoop
van dollars moest worden betracht, aangezien hiervoor
bij de importeurs van goederen uit de Vereenigde Staten
slechts tot geringe hoogte emplooi kon worden gevonden
en gebruik voor betalingen aan andere landen onmogelijk
was. Drievierden van den Zwitserschen buitenlandschen
handel worden over de clearingen afgewikkeld; voor-
zoover verrekening van de saldi van de betalingsbalansen
met de afzonderlijke landen plaats vindt, geschiedt deze
grootendeels in goud, terwijl sommige importen en vrach-
ten geheel in goud voldaan moesten worden; de goud-
transacties tusschen de Nationale Bank en de overige
centrale banken waren dan ook van tijd tot tijd zeer
omvangrijk.
De geldmarkt werd gekenmerkt door groote ruimte;
het beroep op de credietfaciliteiten der centrale bank
bleef dan ook als regel beperkt, slechts de financiering
van den opslag van goederen door crisisorganisaties nam
af en toe een omvang van eenige beteekenis aan. Het
rechtstreeksche beroep van den Staat op de centrale

S Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

bank was gering: maximaal beliep het bedrag aan direct
geplaatst schatkistpapier frs. 172 millioen; het gemid-delde bedroeg slechts frs. 25 millioen, terwijl de Staat
gemiddeld voor frs. 87 millioen credit stond.
De uitbreiding der biljettencirculaltie ten koste van de
totale creditsaldi wordt toegeschreven aan de toege-
nomen behoeften van het betalingsverkeer door de hoogere
prijzen, de stijging der bonen en den gunstigen gang
van zaken in het bedrijfsleven.

Het passief bed’ijf der particuliere banken.

Tabel 1, evenals de volgende samengesteld aan de hand
van de jaarverslagen der Nationale Bank, met betrekking tot haar toezicht op het bankwezen
1),
geeft een overzicht
van den stand per 31 December 1942 en de ontwikkeling
in de laatste jaren van de voornaamste balansposten der
bij de jaarlijksche enquête betrokken credietinstellingen.
De toeneming der vreemde gelden bedroeg frs. 533
millioen, tegen frs. 332 millioen in het voorafgaande jaar.
In deze toeneming weerspiegelt zich de geldruimte, die
voornamelijk toe te schrijven is aan de staatsuitgaven
voor defensie en verzorging met levensmiddelen en grond-
stoffen, aan de overneming, door de centrale bank, van
het provenu van den Zwitserschen export in den vorm
van goud en deviezen en in de liquidatie van goederen-
voorraden. De prijsstijgingen en de levendige bedrijvig-
heid in het economisch leven leidden bovendien niet
slechts tot stijging der inkomens, doch stimuleerden ook
het sparen. De toeneming der vreemde gelden zou nog
grooter zijn geweest, wanneer niet verschillende crediet-
instellingen, bij gebreke aan emplooi voor de opgenomen
gelden, terughoudendheid bij het accepteeren dezer gelden
hadden betracht.
Het accres der lorosaldi van banken komt waarschijnlijk
in hoofdzaak voor rekening van buitenlandsche banken.
De toeneming der crediteuren, die vooral bij de op termijn
toevertrouwde gelden relatief sterk- was, houdt voor-
namelijk verband met de liquideering van voorraden.
Was de toeneming der spaargelden in 1941 nagenoeg
beperkt gebleven tot het bedrag der rentebijschrijvingen,
in 1942 was zij voor meer dati de helft aan vermeerdering der inlagen toe.te schrijven. Door een aantal banken werd
getracht den toevloed van onechte spaargelden, zooveel
mogelijk, te remmen, voorts werd de rentevergoeding in
beperkte mate verlaagd.
1-let bedrag der uitstaande kasobligaties onderging
een vermindering. Zulks was het gevolg eenerzijds van het streven der banken om door renteverlaging en ver-
lenging van den looptijd de toevloeiing van vreemde
middelen in dezen vorm te verminderen, terwijl anderzijds
de houders der stukken op vrij groote schaal tot aflossing
overgingen.

Het actie/bedrijf der particuliere banken.

In het voorafgaande jaar werd de kasvoorraad der
credietinstellingen met frs. 224 millioen gereduceerd, in
het verslagjaar nam hij weer met een ongeveer even-
groot bedrag toe. In deze ontwikkeling komt het ont
breken van liquide beleggingsmateriaal bij slechts be-
perkte expansiemogelijkheid voor de credietverleening
tot uitdrukking. Doordat de Staat nagenoeg geen schat-kistpapier uitgaf, kon de wisselportefeuille, die in 1941
nog met frs. 214 millioeq, werd vergroot, ditmaal niet
worden uitgebreid. Van den kasvoorraad der banken
bestond 17% uit bankbiljetten; van de totale circulatie
maaktè deze kasvoorraad 7% uit.
De nostrosaldi bij banken daalden, doordat de vrij
sterke verdere liquideering harer buitenlandsche saldi
door de groote banken slechts ten deele werd gecompen-
seerd door de toeneming van de tegoeden bij binnenland-
sche correspondenten der overige banken.

‘) Het laatste daarvau: ,,Das Schweizerische Bankwesen im Jahre
1942″,
Oreli
Füssli
Verlag
1943,
is kortgeleden verschenen.

Bij de wisselportefeuille valt een soortgelijk verloop
als bij de nostrosaldi te corstateeren: daling bij de groote

banken door reductie harer buitenlandsche portefeuille,
tegenover stijging bij de overige banken (voornamelijk
door aankoop van bij de Nationale Bank onder zekere con-
dities herdiscontabele wissels ter financiering der ont-
ginning van woeste gronden). Dat de Schatkist slechts bij
uitzondering afgaf, is reeds gememoreerd.
De debiteuren wpren in 1941 per saldo ongewijzigd
gebleven; in 1942 legden zij een vermeerdering met
frs. 134 millioen aan den dag. Dit is, gezien de klachten
in de jaarverslagen der banken, dat de credietbehoefte
van het bedrijfsleven gering was, uit hoofde van de moei-
lijkheden, die industrie en handel bij het betrekken van
grondstoffen ondervonden, en dat de ciënten door de
heerschende geidruimte allerwege tot aflossing hunner credieten overgingen, een verrassend verschijnsel. Het is te verklaren uit de levendige bedrijvigheid in tal van
takken van het economisch, leven, dat meer en meer
werd overgeschakeld op zelfvoorziening.
De, afzonderlijk verantwoorde, voorschotten aan pu-
bliekrechtelijke lichamen bleven vrijwel onveranderd,
hetgeen een gunstig licht werpt op de financieele positie
van kantons en gemeenten.
Evenals in het voorafgaande jaar werd de verleening
van hypotheken door een groote mate van stabiliteit
gekenmerkt. Weliswaar is de bedrijvigheid in den vonin-
bouw eerder toegenomen, ook de concurrentie, den banken
door de overige geldgevers aangedaan, heeft echter groo-
teren omvang aangenomen, terwijl tal van debiteuren
tot vervroegde aflossing zijn overgegaan.

1. Voornaamste balansposten
(millioenen francs).

Omschrijving
Ontwikkeling in de jaren
Stand
eind
1942
1939
1940
1941
1942

Kas

………..

859
+
252

225
+
210
1.071
Banken nostro.
+
165

230

20

28
717
Wissels
+ 214
+
163
+
214

18
1.206
Debiteuren

in
rek-courant .

45

213
+

42

+

90
1.989
Debiteuren

op
termijn

. . .

112

25
-.

42
+

44
1.216
Voorschotten
OverhEid

.
..
.
19

10
+

13

4
625
Hypotheken

.
+

90
+

26
+

8
+

7
8.943
Effecten
+

18

+

37

+ 437
+ 303
2.411
Banken loro

.

33

36
+

34
+

47 646
Crediteuren

in
rek-courant .
+

14
+
198
+
133

+ 175
3.134
Crediteuren op
termijn

. . .

35
+

78

+

22
+

61
868
Spaargelden
. . .

53

208
+
107
+
324
6.267
Kasobligaties

.

396

17
+

36

65
3.910
Obligaties

. . .

45
+

51

45

11
584
Pandbrieven

..

+

68
+

33

4
+

2
735
Vreemde

gelden

526
+

83
+
332
+
533
16.144
(totaal)

…….
Eigen middelen

13

5
+

40
+

30
2.183

Aan de effectenportefeuille werd een belangrijke uit-
breiding gegeven; dat deze uitbreiding bij die in 1941
ten achter bleef, wordt toegeschreven aan de overweging
der banken, dat zij, met het oog op de toeneming van de
op korten termijn ter beschikking gekregen gelden ten
koste van de op langeren termijn toevertrouwde middelen,
zich bij de belegging in effecten eenige beperking moesten
opleggen. Het voornaamste bestanddeel der portefeuille
wordt gevormd door staatsobligaties (inclusief staatsspoor-
wegen); van de totale staatsschuld, ten bedrage van-
frs. 6,1 milliard, hadden de banken frs. 1,1 milliard in
haar bezit. In beteekeris volgt het bezit aan bankobligaties,
dat vooral bij de kantonale banken en bij de locale banken
een voorname rol speelt. Tezamen hadden de crediet-
instellingen eind 1942 voor frs. 485 millioen kasobligaties
en gewone obligaties van banken in haar portefeuille,
zijnde 10% van het in totaal geëmitteerde bedrag. Het
aandeelenbezit bedroeg frs. 181 millioen. Merkwaardiger-
wijze is het bezit aan buitenlandsche fondsen, die zich
in hoofdzaak in handen der groote banken bevinden,
gestegen (van frs. 137 millioen ‘tot frs. 179 millioen)

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

5 Januari 1944

II.
J’Vinst- en Qerliesrekenin gen.

Kapt-
1
Reser-
Bruto
Netto

1
Rente
Pro-

1
Dis-
Fond-
1
0fl-

1

Belas-
taal

ves
winst winst
visie

1
conto
sen
kosten

tingen
Bankoepen
in procenten
In procenten van de totaaltellingen
millioenen francs
der
eigen middelen

der winst- en verliesrekeningen

634,0
1

251,4
18,90 5,02
51,34
1

8,98
1

6,31
1

29,75
1

37,21

1

5,72
Groote banken
………………..
1

520,3
137,1
9,74
3,40 27,84
J

27,57
1

22,32
1

14,07
1

84,29 6,98
Hypotheekbanken

…………….
1

174,2
1

83,6
13,31
4,14
65,80
1

6,49 1,48
1

23,62
37,19 16,00

Kantonale banken

……………..

156,2
1

44,9
15,41
3,60
32,32
1

17,87 14,09 26,34 52,86
1

11,61
Andere locale banken
……………
Boerenleenbanken
1

6,3
19,1
13,16 6,69 90,68
1


1

0,03
1

6,34
1

42,14
1

11,31
Spaarbanken
J

8,3
105,2
10,99
4,30
43,65
1

1,39

1

2,78

1

46,41

1

29,25

1

23,07
Totaal

…………..
…….
11.499,3 641,3
13,65
4,26
40,98
1

16,97

1

13,15

1

22,78

1

49,88

t

8,64

zulks is voornamelijk toe te schrijven aan de vermeer-
dering van de beleggingen der in het buitenland gevestig-

de filialen der genoemde banken.
Bij de jaarlijksche enquête zijn ditmaal gegevens ver-
zameld met betrekking tot de kleine credieten (tot en met
frs. 5.000). Het verzamelde materiaal doet zien, welke
voorname rol deze credieten in het bedrijf der Zwitsersche
banken spelen. Alleen van de debiteuren bedraagt het
aandeel dezer credieten naar het aantal 69,7%; naar het
bedrag is het uit den aard der zaak veel geringer, niettemin
maakt het toch nog 12,3% van het totaal uit. Bij de
groote banken zijn de kleine credieten van de minste be-
teekenis (40,1% van het totale aantal, 2,9% van het totale bedrag); de boerenleenbanken blijken zich in
sterke mate bezig te houden met het verleenen van kleine
credieten (91,5% van het totale aantal, 48,0% van het
totale bedrag). 1-let blijkt voorts, dat onder de kleine
credieten de kleinste credieten nog weer domineeren. Met
inbegrip van de promessecredieten, waarvan het aandeel in de totale credietverleening niet bekend is, was van het
aantal van de kleine credieten 56,5% slechts frs. 1.000
of minder groot; 9,6% beliep slechts frs. 100 of minder.
Vooral bij de promessen zijn de laatstgenoemde credietjes
van beteekenis: het percentage was hier 20,5%.

De afzonderlijke bankgroepen.

De in de ,,Economisch-Statistische Berichten” van 27
Januari1943 nopens de structuur van het Zwitsersche bank-
wezen medegedeelde cijfers hebben in 1942 in het algemeen
slech.ts geringe wijzigingen ondergaan. Het aandeel in
het totaal der vreemde middelen van de kantonale banken
en, in minder sterke mate, van de hypotheekbanken is
gedaald; deze verschuiving kwam in de eerste plaats aan de groote banken ten goede.
In aansluiting op de te aangehaalder plaatse afgedrukte
tabellen
1
en II zijn ditmaal eenige, eveneens naar de
verschillende bankgroepen gespecificeerde, cijfers met
betrekking tot de bedrijfsresultaten in een tabel (II)
samengevat. Deze cijfers geven een duidelijk inzicht in
den aard der werkzaamheden der verschillende groepen,
die gekenmerkt wordt door het overheerschen van het
gemengde bedrijf. Voorts doen zij zien, dat de belangrijk
uiteenloopende brutowinsten door de eveneens aanmerke-
lijk uiteenloopende onkosten grootendeels worden ge-
nivelleerd. Niettemin steken de groote banken en de,
functioneel daarmede het meest overeenkomende, andere
locale banken, als gevolg van haar zware salarislasten,
met respectievelijk 3,4% en 3,6% der eigen middelen,
ongunstig bij de overige credietinstellingen af. Eerst-
genoemde banken hebben een zeer evenwichtige inkomens-
verdeeling. Bij de overige banken spelen provisie en
disconto een ondergeschikte rol, niettemin leveren zij
zelfs bij de spaarbanken en de hypotheekbanken een niet
onbelangrijke bate op. Opmerkelijk is, dat het aandeel
der belastingen bij de spaarbanken verreweg het grootst is.

Samenvatting.

Daar Zwitserland buiten den oorlog bleef, heeft het in
mindere mate de repercussies van den strijd ondergaan,
die de belligerenten in zoo sterke mate hebben onder-
vonden. Naar de hoeveelheid daalde de Zwitsersche
invoer slechts tot 60% van het niveau van 1939, terwijl

de uitvoer zich op 65% handhaafde, hetgeen van de
grootste beteekenis was voor de ontwikkeling van het
van den buitenlandschen handel zoo afhankelijke econo-
mische leven. Dank zij de getroffen aanpassingsmaat-
regelen op velerlei gebied kon de bedrijvigheid in het algemeen gehandhaafd blijven en kon er zelfs hier en
daar van eenige expansie sprake zijn.
Ter voorziening in de aan de Schatkist gestelde eischen
werden de belastingen verzwaard; in den loop van het
jaar, waarover verslag wordt uitgebracht, werden voorts
leeningen van verschillenden looptijd tot een totaal van
frs. 1 milliard geëmitteerd, een voor Zwitsersche ver-houdingen zeer belangrijk bedrag. Aan het uitstaande
schatkistpapier werd nauwelijks uitbreiding gegeven.
Een en ander weerspiegelde zich in de cijfers der banken
de ontwikkeling werd gekenmerkt door een opmerkelijke
gelijkmatigheid, waarbij in het algemeen de tendenties,
die zich elders manifesteerden, in sterk gemitigeerde mate
waarneembaar waren. Zoo bleef de aanzwelling der
vreemde middelen binnen betrekkelijk enge grenzen,
terwijl zij voor een vrij aanzienlijk gedeelte kon worden
gebezigd voor vermeerdering der debiteurenuitzettingen.
Zoo bleef het aandeel der banken in de financiering van de behoeften der Schatkist beperkt tot den aankoop van
obligaties en vond uitbreiding van het bezit aan schatkist-
papier niet plaats. De bijzondere toeneming van de liqui-
diteit der banken is echter een verschijnsel, dat ten nauw-
ste met de oorlogsomstandigheden samenhangt.

Dr. F. H. REPELIUS.

ZUID-AFRIKA IN OORLOGSTIJD.

Indien wij, aan de hand van berichten in dagbladen en
tijdschriften, trachten te overzien, welke de gevolgen zijn
van den tegenwoordigen oorlog voor het economisch
leven van Zuid-Afrika, dan blijkt, dat deze in drie groepen
kunnen worden samengevat: –
le. De Unie is ingeschakeld in de oorlogsinspanning
van de ,,Geallieerden”;
2e. De vroegere leveranciers van de Unie kunnen ôf
in het geheel niet meer leveren (namelijk in zooverre zij
met het land in oorlog zijn of bezet zijn door een land,
dat met de Unie in ocrlog is), af, in verband met hun eigen
behoeften, dit niet meer doen in den omvang van voor-heen; aan den anderen kant is er een eind gekomen aan
den uitvoer van Zuid-Afrika naar die landen, waarmee
het in oorlog is, of die bezet zijn door een land, waarmee
de Unie in oorlog is.
3e. De beperkte scheepsruimte belemmert de Zuid-
Afrikaansche aankoopen overzee en de verkoopen naar
overzeesche landen.
Deze drie’ factorerf leiden er
%
o.a. toe, dat Zuid-Afrika
de productie heeft moeten ter hand nemen, c.q. uitbreiden,
van goederen, bestemd voor de oorlogvoering, en van die
goederen, welke het vroeger importeerde, terwijl aan den
anderen kant de productie van goederen, die niet van
direct belang zijn voor de oorlogvoering, werd beperkt.
Deze omschakeling in het economisch leven treedt in de
eerste plaats aan den dag bij de minerale productie en bij
de inlustrie. Ook de structuur van den buitenlandschen
handel onderging zekere wijzigingen.

5 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Minerale productie.

Reed§ in 1940 werden er, in de Unie, naast goud en
diamanten, 36 verschillende delfstoffen gewonnen. Sinds
dat jaar is de productie van deze miner1en in de meeste
gevallen aanmerkelijk uitgebreid. De productie van
steenkool steeg van 16 millioen ton in 1938 tot 21 millioen
ton in 1941 en gaat nog steeds vooruit. Ook de koper-
productie gaat snel omhoog en wel van 14.700 ton in 1939
tot 33.800 ton in 1942. De winning van ijzererts breidt
zich aânmerkelijk uit; een nieuwe mangaanmijn werd in
exploitatie genomen, de grtfietwinning werd verhoogd,
de tinmijnen in Zuid-West-Afrika worden thans intenief
geëxploiteerd, terwijl ook de winning van nikkel en wol-
fram hand over hand toeneemt. In 1940 werd 30 % van
de wereldproductie van vanadiu,m en 13 % van de wereld-
productie van chroom in de Unie voortgebracht. Zeer
merkwaardig is ook, zoo niet de productie, dan toch de
afzet van diamanten. Na een langen tijd van depressie
heeft zich op de diamantmarkt thans een,,boom” ontwik-
keld, welke een gevolg is van de toegenomen vraag, niet
alleen naar industriediamant, maar ook naar sierdiamant,
o.a. voor beleggingsdoeleinden. De omzetten van het
diamantsyndicaat stegen van £ 4,5 millioen in 1938 tot
£ 10,5 millioen in 1942 en zullen over 1943 waarschijnlijk
niet ver beneden de £ 20 millioen liggen. Deze ontwikke-
ling heeft’ er toe geleid, dat de ,,Dutoitspanmijn”, toebe-
hoorende aan de ,,De Beers”-groep, op 1 September jl.
opnieuw in exploitatie werd genomen, terwijl men voor-
nemens is na den oorlog nog eenige andere mijnen te her-
openen. Met betrekking tot de bewerking van diamant,
doet zich voor de ,,Geallieerden” de moeilijkheid voor, dat
Nederland en België, de groote centra van de diamant-
slijperij, op het oogenblik niet voor hen werkzaam kunnen
zijn. Men tracht hieraan tegemoet te komen door elders,
o.a. in Zuid-Afrika, slijperijen op te richten of uit te brei-
den, doch voorzoover valt na te gaan, hebben deze nog
geen grooten omvang bereikt. In Zuid-Afrika zelf is men
van oordeel, dat, in verband met het hooge loonpeil daar
te lande, de binnenlandsche slijperijefi zich ook na den
oorlog zullen moeten beperken tot het slijpen van de
groote steenen, terwijl de bewerking van het klinere
materiaal aan Nederland en België zal moeten worden
overgelaten. –
De ontwikkeling van de
goudproductie
verloopt geheel
tegengesteld aan die van de meeste andere in het land
aanwezige delfstoffen. Met betrekking tot dit metaal is
trouwens over de geheele wereld een vermindering van de
productie waar te nemen en wel van 40,5 millioen ons in
1940 tot 36,0 millioen ons in 1942, terwijl men voor
1943 een productie verwacht van slechts 30 millioen ons. In verschillende landen heeft de schaarschte aan productiemiddelen reeds geleid tot een vermindering
en zelfs een stopzetting van de productie. Wat Zuid-
Afrika betreft is een vermindering en a fortiori een stop-
zetting van de goudproductie zeer bezwaarlijk te verwe-
zenlijken, aangezien het geheele economisch leven van de
Unie en de staatsfinanciën in hooge mate afhankelijk zijn
van het goudmijnbedrijf. De Zuid-Afrikaansche Regee-
ring wenscht de goudproductie dan ook zoolang mogelijk
in dien omvang gehandhaafd te zien, als de behoéfte aan
productiemiddelen voor oorlogsdoeleinden toestaat. Daar-
naast is men in de Unie zeer wel doordrongen van de ge-
varen, verbonden aan een, eenzijdige oriënteering van het
economisch leven van Zuid-Afrika opde goudproductie.
De Regeering bevordert, daartoe in staat gesteld door de
groote revenuën uit de goudproductie, dan ook, en dit
was reeds vör den oorlog het geval, het ontstaan van
andere bedrijven. Het spreekt vanzelf, dat nu ook de
oorlogsbehoeften een flinken stoot in die richting hebben
gegeven.

Gegeven het standpunt van de Regeering, behoeft het geen verbazing te wekken, dat de goudproductie van de Unie in 1942 slechts weinig ten achter bleef hij die over

1941., Over 1943 was de achteruitgang grooter, maar
deze is naar verhouding veel kleiner dan die van de
wereldproductie.

Het aantal inheemsche werkkrachten, werkzaam in de
goudmijnen aan den Witwatersrand, verminderde van
346.000 in Juli 1942 tot 297.000 in Juli 1943. Ook het aan-
tal blanke werkkrachten onderging een daling, zoodat de
noodzaak ontstond om een gedeelte van het werk, dat vroeger door blanken werd verricht, aan niet-blanken
toe te vertrouwen.

De aanschaffing van de noodige materialen ging even-
eens met moeilijkheden gepaard. In verband hiermede
werd in 1941 door de maatschappijen een ,,pool” voor
materiaalvoorziening gevormd, welke in 1942 werd uit-gebreid. Het verbruik van materialen is intusschen dras-
tisch ingekrompen en wel in hoofdzaak door de beperking
van de exploratie.

De toekomst van de Zuid-Afrikaansche goudnijverheid
is uiteraard in de eerste plaats afhankelijk van de plaats,
die het goud zal innemen in het geldweaen van na den
oorlog. Hieromtrent valt thans nog niets met zekerheid
te zeggen. Wel kunnen wij vermelden, dat de koersen van
de Zuid-Alrikaansche goudmijnaandeelen een stijging
hebben ondergaan na de publicatie van de valutaplannen
van Keynes en White, op grond van het feit, dat deze
beide aan het goud een zekere functie toekennen.

Industrie.

Evenals in den vorigen wereldoorlog, maakt de industria-
lisatie van de Unie thans groote vorderingen. De Overheid
heeft aan deze ontwikkeling een zekere leiding gegeven
door de stichting, eind 1942, van de ,,National Supplies Council”, welke tot taak heeft de industrialisatie van de
Unie te bevorderen en wel zoodanig, dat de industrie niet
alleen zal kunnen voorzien in de behoeften van het land
zelf, maar tevens in die van de andere landen van het
Afrikaansche continent. Deze organisatie zal samenwerken
met de reeds eerder opgerichte ,,Industrial Development
Corporation”, die behulpzaam is bij de financiering van
ondernemingen, welke worden beschouwd als van belang
voor het Zuid- Afrikaansche economische. Ten slotte zal
de ,,Social and Economic Council” weer met de twee
eerder genoemde organisaties samenwerken. Laatstge-
noemde Ra’ad zal rapporten samenstellen over de wensche-
lijkheid van bepaalde nieuwe industrieën. Dit college heeft
zich reeds uitgesproken ten gunste van de stichting van
een visscherïjbedrijf en van een textielindustrie, welke
haar afzet zou moeten vinden over het geheele Afrikaan-
sche continent.
In het kader van de industrialisatie van de Unie dient
melding te worden gemaakt van het uitbreidingsprogram-
ma van de ,,Iscor”, het semi-staatsijzer- en staalbedrijf.
Dit is thans doende met den bouw van een nieuw ijzer- en
staalcentrum bij Vereeniging, dat na voltooiing een capa-
citeit van 1 millioen ton staal per jaar zal bezitten. Het
reeds eerder gestichte bedrijf bij Pretoria vervaardigt
thans om. producten, die vroeger werden ingevoerd. Zoo
heeft het een draadfabriek ingericht, die, naar men hoopt, zal kunnen voorzien in de behoeften van het land. Verder
maakt het thans op groote schaal militaire benoodigdheden.
Tot de bestaande bedrijven, ‘ die zich snel uitbreiden,
behoort de papiernijverheid. Vôör den oorlog had er in
de Unie een zeer belangrijke invoer van papier plaats,
die, tezamen met dien van boeken en tijdschriften, in 1938
een waarde bereikte van £. 2 millioen. Nederland leverde
hiervan in dat jaar voor meer dan een millioen gulden.
In verband met de aanzienlijke vermindering van de
leveranties van overzee, is de Zuid-Afrikaansche papier-
en cartonnage-industrie aanmerkelijk uitgebreid. Op het
oogenblik bestaan er in de Unie drie papierfabrieken,
waarvan de grootste, die in de buurt van Johannesburg
is gevestigd, de helft van de Zuid-Afrikaansche behoefte
kan dekken.

10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1944

Buitenlandsche handel.

In den aanhef hebben wij reeds vermeld, dat de oorlog
heeft geleid tot structuurwijzigingen in den buitenland-
schen handel van de Unie. Uit de gegevens, waarover wij beschikken, blijkt, dat de invoer van de Unie in 1942 £ 84
millioen bedroeg, een niet onbelangrijke achteruitgang

t.o.v. het voorafgaande jaar, toen de invoerwaarde £ 101
millioen beliep. De waarde van den uitvoer is ons niet
bekend en evenmin valt na te gaan, voor welk bedrag de
Unie uit de verschillende landen heeft geïmporteerd resp.

daarheen heeft geëxporteerd.
Ten aanzien van de wol, die vÔÔr den oorlog het belang-

rijkste uitvoerartikel w’as na goud, kan worden meege-
deeld, dat de Britsche aankoopen hiervan in 1942/’43
£ 13 millioen hebben bedragen, tegen £ 11 millioen in
1941L’42. Aangezien de totale Zuid-Afrikaansche wol-
uitvoer vô6r den oorlog gemiddeld £ 10 millioen bedroeg,
is er reden om aan te nemen, dat zoo niet de geheele, dan
toch het overgroote deel van de uid-Afrikaansche wol-
export op het oogeablik voor Groot-Brittannië is bestemd en dat de toeneming van de verkoopen aan genoemd land een compensatie vormen voor de afzetgebieden, die door

den oorlog zijn verloren gegaan.
Uit verschillende berichten valt op te maken, dat de
handelsbetrekkingen van de Unie met de andere landen
van het Afrikaansche continent en met die van het Amen-
kaansche continent levendiger zijn geworden. Zoo ver-richt de Unie thans belangrijke houtaankoopen in West-
Afrika. De handelsbetrekkingen met de Ver. Staten hpbben
zich eveneens snel uitgebreid. Uit sommige gegevens zou
men mogen opmaken, dat in 1941 bijna de helft van den invoer van de Unie uit de Ver. Staten afkomstig zou zijn
geweest, waarmee laatstgenoemd land Groot-Brittannië
zou hebben verdrongen als grootste leverancier van de
Unie. Nadat de Ver. Staten zelf in den oorlog werden be-
trokken, verminderden blijkbaar de mogelijkheden voor
leveranties aan de Unie, maar, met inbegrip van de zen-dingen op grond van -de- leen- en prachtwet, was ook in
1942 de uitvoer uit de Ver. Staten naar Zuid-Afrika met
$ 100 millioen toch nog grooter dan vÔôr den oorlog.
Omgekeerd is de uitvoer van de Unie naar de Ver. Staten
tengevolge van den oorlog aanmerkelijk gestegen en wel
van $ 16 millioen in 1938 tot $ 96 millioen in 1942, zoodat
het handelsverkeer tusschen beide landen in laatgenoemd
jaar vrijwel in evenwicht was. Laat men de leveranties
uit hoofde van de leen- en pachtwet buiten beschouwing,
dan was er zelfs een aanmei’kelijk actiefsaldo ten gunste
van de Unie, een merkwaardig verschijnsel, indien men
in aanmerking neemt, dat vÔÔr den oorlog er steeds een
belangrijk actiefsaldo ten gunste van de Ver. Staten be-
stond. Ook de handel met de Zuid-Amerikaansche landen
is aanmerkelijk toegenomen, speciaal die met Argentinië.
De Unie tracht thans uit dat land porcelein en glaswerk,
alsmede textiel te betrekken. Het intensievere handels-
verkeer met Argentinië heeft reeds geleid tot de oprichting
van een scheepvaartmaatschappij, die een lijn tusschen dat land en de Urde exploiteert. De schepen vervoeren
stukgoederen naar uid-Afrika en nemen kolen als retour-

vracht mee.

Verkeersn’ezen.

In Kaapstad is men thans bezig met den bouw van een
nieuw droogdok, dat met een lengte van 400 meter en
een breedte van 50 meter het grootste zal zijn van het
Zuidelijk Halfrond. Zeêr belangrijk zijn ook de uitbreidin-
gen van de havens van East-London en Durban. Men
heeft de bedoeling van laatstgenoemde stad in de toekomst
het centrum van de Zuid-Afnikaansche scheepsbouwnijver-

held te maken.

Financiën.

Hetspreekt van zelf, dat de oorlog vèrstrekkende ge-
volgen heeft gehad voor de staatsfinanciën van de Unie.

De oonlogsuitgaven vertoonen een snelle stijging: zij be-
droegen in 1939/’40 £ 2 millioen, in 1940/’41 £ 60 millioen,,
in 1941/’42 £ 72 millioen, in 1942/’43 £ 80 millioen, ter-
wijl zij voor het fjnancieele jaar 1943/’44 zijn begroot op
£ 96 millioen. Het eindcijfer van de begrooting voor
laatstgenoemd jaar bedraagt £ 146 millioen, waarvan
£45,5 millioen wordt gedekt door leeningen. Om het restee-
rende bedrag van £ 100,5 millioen bijeen te krijgen, waren
verschillende belastingverhoogingen noodzakelijk. De spe-
ciale belasting op goudmij nwinsten werd verhoogd van 20
tot 22 %, die op de winsten van diamantmijnen van
1 tot 15 %, naast een verhooging van de belasting op de nettowinsten van deze maatschappijen van 20 tot 22 %.
De inkomstenbelasting werd verhoogd met 15 %, de be-
lasting op dividenduitkeeii

ingen aan buitenlanders werd

van 5 op 7 % gebracht, de Excess Profits Tax van 67
op 75 %, terwijl ook de posttarieven en sommige ver-

teringsbelastingen werden verhoogd.

hierboven vermeldden wij, dat de Unie in het thans
loopende jaar voor een bedrag van £ 45,5 millioen heeft
moeten leenen. Uit de beschikbare gegevens blijkt, dat de
staatsschuld van de Unie sinds het uitbreken van den
oorlog is gestegen van £ 279 millioen tot £ 415 millioen aan het begin van het loopende financieele jaar.
iIet betrekking tot de staatsschuld van de Unie valt
nog te wijzen op de grootscheepsche aflossing van dat ge-
deelte, dat in het buitenland – d.i. Londen – werd op-
genomen. Deze aflossingen werden mogelijk gemaakt door de groote saldi, die de Unie, dank zij de activiteit
van haar betalingsbalans in Londen, wist te kweeken.
Bij het uitbreken van den oorlog was het totale bedrag
van de in het buitenland uitstaande leeningen £ 103 mii-
lioen. Hiervan staat thans nog slechts £ 7 millioen uit.
Nu de saldi van de Unie in Londen niet langer kunnen worden gebruikt voor de aflossing van buitenlandsche
leeningen, worden zij gebezigd voor den aankoop van Zuid-
Afrikaansche aandeelen, die zich in Britsch bezit bevinden.
De financieele verhouding tusschen de Unie en Groot-
Brittannië wordt hiermede volkomen gewijzigd.

Ter financiering van de aflossing van buitenlandsche
staatsleeningen werden in de Unie binnenlandsche leenin-
gen uitgegeven; hetgeen te gemakkelijker ging door de,
ook in de Unie bestaande, groote geldruimte. In verband
met laatstgenoemde heeft de President van de Zuid-Afri-
kaansche Reserve Bank, Postmus, de Zuid-Afnikaansche
maatschappijen erop gewezen, dat het beter is, dat zij
thans de benoodigde kapitalen in Zuid-Afrika zelf op-
nemen, dan dat zij daarmee wachten totdat zij weer

terecht kunnen in,Londen.
De groote geldruimte komt uiteraard tot uiting op de
geld- en kapitaalmarkt. De deposito’s van de handelsban-
ken stegen in den loop van 1942 met £ 51 millioen tot
£ 198 millioen. Het was voor deze instellingen blijkbaar
niet mogelijk de toevertrouwde gelden ten volle uit te
zetten. Haar tegoed bij de Reserve Bank verdubbelde in
den loop van het jaar en bereikte het tot dusver ongekende cijfer van £ 98 millioen. In totaal stegen haar kasmiddelen
van £ 55 millioen tot £ 104 millioen. De Reserve Bank
zag haar goudvoornaad in den loop van het jaar toenemen
van £ 44,4 millioen tot £ 77 milhioen, waarbij het goul
nog steeds wordt berekend tegen den standaardprijs van
77/10k per ons, terwijl de marktprijs 168/— per ons, dus

ruim het dubbele bedraagt.

De groote ge1drimte leidde in 1941 tot de instelling van een adviescommissie ter voorkoming van inflatie.
Omstreeks het midden van 1941 waren in de 9 grootste
steden van de Unie de kosten van levensonderhoud sinds
1938 gestegen met 10,4 %, de huren met 8,3 %, brand-
stoffen, licht en diversen met 1,1 %. Men achtte toen het
moment gekomen voor de benoeming van een prijzen-
controleur. Typisch voor Zuid-Afrika was, dat er geen
,,loonstop” werd ingevoerd. Eenigen tijd daarna werden
er ook speciale inspecteurs aangesteld, die toezicht moeten

5 Januari 1944

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

11

houden op de prijzen en maatregelen nemen tegen den
woeker. De winstopslag is thans gebonden aan zekere be perkingen. In den loop van 1942 steeg het indexcijfer van
de groothandeisprijzen op basis 1929-100 van 107 tot
120, dat van de kosten van levensonderhoud van 102
tot 110. Voorzoover wij kunnen nagaan is er in de Unie
nog geen rantsoeneering ingevoerd, behalve van benzine,
papier, banden, olie en rubber, en deze is nog min of
meer vrijwillig.
J. F. C. SCHOTEL.

LOONEN EN SALARISSEN IN DE

BELGISCHE NIJVERHEID.

Als onderdeel
1)
van de publicaties van den Belgischen
Centralen Dienst voor de Statistiek over de Econbmische en Sociale Telling van 27 Februari 1987 is een boekwerk
verschenen, bevattende de resultaten van het sociale
gedeelte dezer telling, voorzoover betreft het bezoldigd
personeel in de nijverheid. Men vindt hierin vele gedetail-
leerde gegevens over de personeelssamenstelling, de
bonen en salarissen en de arbeidstijden, gegevens, welke
hij onzen zuidelijken nabuur tot dusver- ontbraken.
Ietwat eigenaardig doet 11et aan, dat men in de Bel-
gische statistiek ook de visscherij en het transportbedrijf
(lucht, water, straatwegen) tot de nijverheid rekent.
Overigens zijn dit naar verhouding geen omvangrijke
personeelsgroepen; tezamen tellen zij 2% van alle be-
zoldigden. De door den Staat geconcesionneerde en ge-controleerde spoorwegen, de posterijen, telegrafie, tele-
fonie, het zeewezen en de dokwerkers zijn buiten be-
schouwing gebleven.
De bezoldigden in de nijverheid zijn in deze statistiek
ingedeeld in bedienden en werklieden. De eerste groep
omvat 6% van alle bezoldigden, de tweede 94 %, namelijk
3% leidende arbeiders, waaronder bazen, meesterk’nechts,
opzichters e. d. worden verstaan, en 91% overige werk-
lieden. Wanneer men de cijfers der Nederlandsche Bedrijfs-
telling van 31 December 1930 voor de nijverheid op over-
eri’komstige wijze groepeert, dan verkrijgt men verrassend
gelijke uitkomsten, nI. eveneens 6% bedienden en 94% werklieden; over leidende arbeiders zijn geen gegevens
beschikbaar. Voor deze indeeling der Nederlandsche
cijfers hebbdn wij tot de groep ,,bedienden” gerekend het
administratief en het zgn. technisch personeel, waaronder
in de publicaties der Bedrijfstelling het laboratorium- en
teekenkamerpersoneel
2
) e.d. wordt verstaan, en tot de
groep ,,werklieden” het overige personeel in algemeenen
dienst (onderhouds-, magazijn-, expeditiepersoneel e.d.)
en het personeel in het eigenlijke bedrijf. De groep ,,mede-
werkende echtgenooten” is buiten beschouwing gelaten,
daar hiervan niet is aangegeven in welke functie zij mede-
werkten.
Over den leeftijdsopbouw van het personeel in de nij-
verheid bevat de Belgische statistiek zeer uitvoerige cijfers.
liet is interessant een vergelijking te treffen met de Ne-derlandsche gegevens. Deze laatste, welke wij eveneens
ontleenen aan de uitkomsten van de Bedrijfstelling van

‘)
Economische en Sociale Telling van 27 Februari 1937, Boek-
deel IV, De Nijverlieidsinrichtingen (Sociaal gedeelte), Brussel.
‘) Wellicht zou men dit gedeeltelijk tot de werklieden” kunnen
rekenen. De beschikbare cijfers laten een splitsing echter niet toe.

1930, veroorloven echter slechts een indeeling in drie
groepen, t.w. beneden 21 jaar, 21-49 jaar, en 50 jaar en
ouder. Bij een samenvatting ook van de Belgische cijfers
in deze drie groepen krijgt men het volgende beeld.

België
Nederland,
27 Febr. 1937
31

Dec. 1930
Mannen
1
Vrouwen
Mannen
1
Vrouwen
Abso-
in
Abso-
In
Abso-
In
Abso-
In
lute
%
1

lute
%
lute
%
lute
%
cijfers
cijfers
cijfers cijfers
Beneden 21 jaar
103.609
12
68.618
31
162.234
23
78.595
49
631.694
72
142.564
64
456.135
66
75.245
47
21–49 jaar
…….
50 jaar en ouder

. .
135.653
16
10.400
5
78.838
11
6.562
4
Totaal

……
1
870
.
956
1
100
1
221
.
582
1
100
1
697
.
2
0
7
1l0
0
1
1
60.
4
0
2
1
1
00

Blijkens deze cijfers waren dus bij de laatste in ons land
gehouden telling meer jeugdigen in de nijverheid werkzaam
dan in België. De verhouding van het totaal aantal man-
nen tot dat der vrouwen is in beide landen nagenoeg
dezelfde (in Nederland 81% mannen, in België 80%).
Komen wij thans tot de loongegevens der Belgische statistiek. Deze hebben betrekking voor de werklieden
op het loon per uur, voor de bedienden op maandwedden.
Daar voor de wes’klieden de wijze van loonberekening in de ondernemingen zeer verschillend is (18% der werk-
lieden werkte in stukloon, 48% in uurloon, 14% in dag-
loon en 20% tegen loon per 14 dagen of per week, enz.),
heeft men, teneinde toch gelijksoortige statistische een-
heden te kunnen vergelijken, bij de telling aan de bedrijfs-
hoofden gevraagd op de telkaarten het rutoloon van de
laatste betaling te vermelden en daartegenover het aantal
arbeidsuren, waarop dit loon betrekking had, waarna
men door een eenvoudige deeling het uurloon kon bepalen.
De statistiek deelt hierbij nog mede, dat de gevonden
uurloonen inkomens vertegenw’oordigen, die overeen-
stemmen met een normaben arbeidsduur voor iederen
loontrekkende. Hieruit zou men afleiden, dat bij de telling
dus gevraagd is naar het
normale
aantal arbeidsuren. Het gemiddeld uurloon dan van de werklieden bedroeg
in Februari 1937 4,46 francs; 8% der werklieden ontving
minder dan 2 francs, 28% van 2 tot minder dan 4 francs,
47% van 4 tot minder dan 6 francs, 14% van 6 tot minder
dan 8 francs en tenslotte 3% van 8 tot minder dan 10 francs.
De gemiddelde maandwedde der bedienden, berekend
uit de wedden lager dan 4.200 francs, bedroeg 1.495 francs;
6% der bedienden ontving minder dan 500 francs; 21%
SOOtot minderdin 1.000 francs, 51% 1.000tot minderdan
2.000 francs, 17% 2.000 tot minder dan 3.000 francs en
5% 3.000 frands of meer.
Omgerekend in Nederlandsch geld (1 Belg. franc =
6,17 cent in Februari 1937) zouden de gemiddelden neer-
komen op een uurloon van 27,5 cent voor de werklieden
en een maandwedde van f 92,24 voor de bedienden.
Als wij deze bedragen nu willen vergelijken met Neder-landsche gegevens, dient daarbij te worden vooropgesteld,
dat voor een juiste vergelijking van de bonen men mede
rekening zou moeten houden met het verschil in koop-
kracht van het loon in beide landen. De op dit gebied
beschikbare gegevens zijn echter schaarsch, zoodat slechts
een gebrekkige vergelijking mogelijk zou zijn. Hier zal
dan ook verder volstaan worden met de nominale bonen
te beschouwen.

MAANDCIJFERS

EMISSIES IN NOVEMBER 1943. (CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK.)

aand.
obl.
conv.
Naam
&roep
Emittent

Rente
Koers
Noin. bedrag
Reëel bedral

conv.
Hellingman’s Bouw-Mij.
diversen
Ned. md. Handelsbank
34
100
f

1.300.000
61.300.000
conv.
Par. v. d. 11. Augustinus, A’dam
diversen
Ned. Landbouwbank
34
400
315.000
,,
315.000
,,
aand.
App. fabr. Overijssel
industrie
Robaver,

.

125
50.000
,,

62.500
aand.
Bolte en Gorter N.V.
handel
HolI. Bank-Unie

130
280.000
,,

364.000
conv.
Ver. Eudokia
diversen
Rott. Boac Bank
34
100
92.000
,,

92.000
conv.
Par. v. d. Ii. Joseph, Hillegom
diversen
Haagsche Bankvereen.
34
100
210.000
,,

210.000
aand.
Houth. v/h. G. Alberts
handel
Robaver

110
420.000
,,
462.000
,,
aand.
Induslricele Mij.
diversen
Theodoor Gilissen

135
,,

115.000
,,

155.250

12

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

5 Januari 1944

Een zoo algemeen loongemiddelde als hierboven voor
dus belangrijk lager dan het Nederlandsche gemiddelde
België genoemd, dat zoowel mannen, vrouwen als jeugdi-
van 41,5 cent
3).

gen omvat, is voor Nederland te vinden in de Ongevallen-
In het navolgende staatje zijn de bedrijfstakken gerang-
statistiek, volgens welke het gemiddelde verzekerd dagloon
schikt naar de hoogte, van het gemiddeld uurloon. De
in 1937 voor de nijverheid

(handel, verkeer, enz. buiten
Nederlandsche cijfers zijn berekend uit de Ongevallen- beschouwing gelaten) f 3,32 bedroeg. Stelt men het ge- statistiek (gemiddeld dagloon gedeeld door
8) en

om-
middeld aantal arbeidsuren per dag op 8, dan zou het
vatten dus

in tegenstelling tot de Belgische

ook de
gemiddeld uurloon in dat jaar in ons land 41,5 cent heb-
______
ben bedragen. Aangezien het Nederlandsche cijfer alle
‘)
Door de berekening van het gemiddeld loon der bedienden in
in loondienst zijnden

dus

ook de bedienden

omvat,
)3elgie te beperken tot de maandwedden lager dan
4.200 Trancs, is

trachtten wij

voor

Belgie

eveneens

een

uurloon

voor
het Belgische cijfer uiteraard eenigszins gedrukt.
voor Nederland t.a.v. de voor het gemiddelde in
Echter geldt ook
aanmerking ge-
werklieden

en

bedienden

tezamen

te

berekenen.

Dit
nornen dagloonen een maximumgrens; de dagloonen hooger dan

zou men dan kunnen stellen op rond 29 cent, nog steeds
f 8 worden namelijk

volgens

de

bepalingen

der
1921 tot dit bedrag verlaagd.
Ongevallenwet

MAANDCIJFERS

.
INDEXCIJFEES VAN NEDERLANDSCIIE AANDEELEN (Centraal Bureau voor do Statistiek)

(Mèn zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, ‘blz. 355 e.v en 30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).
De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer is berekend.

.c2
c


.
.
.
.,

1930=100
ij


(29) (22) (51)
(6)
(6)
(1)
(5) (5) (7)
(4)
(5)
(29)
(100)
(15)

100 100
100
100 100 100
100
100
100 100
100
100
100
100
1931
72 76
74
86
55 57
51
63 51
68
65
66
70
59
1932
44
55 49 64
30 37 32 36 29
39,
46
41
46 39
1938
51
59 54
72
26
44
34 35
45
38
59 49
52
36
1934
50 66
57
68
21
42
34 28 73
41
69
58
55
34 1935 46
67 55 75
21
47
38
34
.
80
48
65
60 55
37
1936 52
76
64
80
38

.
79
44 42
109
70
73
79
66
62 1937
85
108
95
103 113 108
70
64
209
92
107 120
104
76

1930

……..

1938
84
105
93 99
98
90 57 56
145
81
94
98
96
54
1939
86
100
92
80
94 79 45
63
132 53
84
86
90
56
140
154
146
91
139
72
74
75
192 75
101 .
110 129

1942

…..
164 174
168 102
131
81 93
50
122
48
72
71
132

Jan. 1942
160,4
174,5
166,4
103,6
127,2
65,8
89,5
.

53,7
127,1
49,0
78,0
76,2
i31,6

1941
4
).

……

Febr.

,,
157,5
170,5
163,1 107,1
118,5
60,9
85,4
46,2
101,5
41,4
.70,3
63,1
125,5

Maart

,,
154,4
168,5
160,5
104,9
112,7
62,3
84,2 43,9
106,1
41,8
61,3
62,3
123,1

April

,,
167,1
176,9
171,4
107,9
133,2 79,0
93,5
50,5
126,3
49,7 73,7 73,6 134,6

Mei
159,0
169,3
163,4 101,4
.183,3
79,5
90,3
48.0
122,6
47,8 72,0
70,7 128,3

Juni
164,6 175,5 169,3
99,5
138,9
88,4
94,4
51,4
130,6
50,6
75,2
75,1
133,4

Juli
167,6 178,5 172,3
99,9
136,0
90,6 95,8
49,6
125,2
47,7 71,7 71,7
134,1

Aug.

,,
176,6
187,8
181,5
102,1
146,5 103,0 103,3
52,5
131,8
51,4 73,5
75,8
141,4

Sept.

,,
170,8 178,0 173,9
98,6
136,0 88,7
95,9
52,3
130,8
52,1
75,4
75,9 136,0

Oct.

,,
158,7
161,7
160,0 95,5
126,9
80,9
89,2
47,8
118,0
46,6
69,6
68,7
125,3

Nov.

,,
163,2
166,1
164,5
98,1
128,9
95,1
94,8
51,3
123,1
47,6
70,5 70,8 128,8

Dec.

,,
170,9
177,7 173,9 103,0 132,9
_5)
99,3
_5)
.__5)
_5)
_5)
_5)
135,9

Jan.

1943
195,6
202,4
198,4 198,2
__5)
_.5)
194,2
___5)
_5)
._5)
_5) _5)
141,3

Febr.

,,
196,4 203,5 199,8
100,8
_5) _5)
115,5
_5)
__5)
_5) _5)
__5)
151,4

Maart

,,
196,6
205,7 200,5
101,1
_5)
___6)
115,3
_5)

_5) _5) _5)
150,4

April
198,6
208,0
202,7
102,8
_5)
_5)
118,0
_5)

_&)
_5) _5)
151,8

Mei
199,8 208,7 203,6
103,6
__5)
_5)
118,8 124,3
_5) _5) _5) _5)
152,5

Juni

.
199,2
208,8
203,3 103,7 132,7
97,3
118,9
56,9
126,7
50,1
72,0
74.8
152,4

Juli

,,
198,3
208,2
202,6
103,2 132,7
97,3
117,7
57,0
126,8
49,7
_5)
74,7
151,9

Aug.
197,6
258,0
202,1
103,4
132,7
97,8
117,5
57,0
126,3
49,8
__8)
74,7
151,7

Sept.

,,
198,8 208,0 202,8
103,6
132,7
97,3
118,5
57,0
126,3
49,6
_5)
74,7
152,1

Oct.

,,
199,0 208,0
202,8
103,5
132,7
97,3 118,6
57,0
126,3
49,6
_5)
74,7
152,1

Nov.
199,1
208,3 203,0
103,4
132,7
97,3 118,7
57,0
126,3
49,6
72,0

74,7
152,2

Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar zijn,
als’geacht kunnen worden sterk den invloed van den bui- tenlandschen conj unctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande
kolommen.
Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet
in de voor- afgaande kolommen zijn opgenomen..
Daar over de maanden Mei t.e.m. Augustus 1940 geen indexcijfers werden berekend, is het niet mogelijk een ge-

middelde voor 1940 te geven.
Niet beketid, weinig of geen noteering.

In ets.
Verv. v. gas en electr. ) .. 68
Oer,

steenkolen, turf

..
.
62
Diamant

enz .

……….
61
Chemische nijverheid

. . .
49
Boek-, steendr. enz.

……
46
Metaalnijverheid

……..
45
Bouwbedrijf

…………

42
Papier ene ……………
41
Ber. v. voedings- en genot-
middelen

…………
38
Hout, kurk, stroo enz …..
37
Aardewerk, glas, steen. enz
37
Textielnijverheid

……..
35
Leder

enz ……. … …..
34
Kleeding en reiniging

….
30

cts.

35 34 30 30 29 29 28
26 26 26
24 24
23
21
18

5 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13

Febr. 1937

Nederland, 1937.

frs.
Kunst- en precisiebedr. (o.a. cliamantind.)

..
566
Mijnen

…………
5,48
Metaalnijverheid

….
4,89
Groeven

……….
4,85
Bouwbedrijf

……..
4,75
Boekbedrijf

……..
4,68
Chemische nijverheid
.
4,51
Glasnijverheid

……
4,28
Keramische nijv. enz
4,22
Houtbew. en stoff.
.
4,22
Voedingswarenber. en tabaksbew
.

……..
3,89
Papiernijverheid
3,89
Huiden- en lederind.
.
3,74
Textielnijverheid

. . . .
3,44
Kleedingindustrie

..
2,98

*) Niet afzonderlijk genoemd in de Belgische statistiek.

groep ,,bedienden”. Ook voor de afzonderlijke bedrijfs-
takken blijkt het verschil in loonniveau aanzienlijk te zijn.
Bij de gegevens over de bezoldiging der arbeiders naar
den leeftijd zijn de arbeiders in de Belgische statistiek in
niet minder dan 13 leeftijdsgroepen onderscheiden. Voor
enkele bedrijfstakken volgen de cijfers hier (in francs).


5
.
3

Man-jVrou-
Mannen en vrouwen
____________
nen
J wen
tezamen
Beneden 15 jaar
1.64
1.52
2.23
1.65
4.82
1.61
Van 15 tot beneden 20 jaar
2.60
2.07
3.18
2.52
3.13
2.35
20

,,

25

,,
4.50
2.77
5.01
4.49
4.39
3.33
25

,,

30

,,
5.06
3.03
5.48
5.15
4.72
3.66
30

,,

35

,,
5.36
3.12
5.86
5.51
4.88
3.81
35

,,

,,

40

,,
5.51
3.16
5.96
5.64
4.98
3.96
40

,,

,,

45

,,
5.56
3.23
5.90
5.75
5.05
4.07
45

,,

,,

50

,,
5.49
3.25
5.75
5.71
5.12
4.16
50

,,.,,

55

,,
5.38
3.24
5.55
5.65
5.11
4.25
55

,,

,,

60

,,
5.17
3.23
4.92
5.53
5.06
4.30
60

,,

,,

65

,, 5.01
3.19
4.57
5.31
4.99
4.33
65

,,

,,

70

,,
4.85
3.07
4.33
5.06
4.93
4.32
70 jaar en ouder
4.52 3.12 4.18 4.68 4.72 4.04

Samenvattende cijfers voor volwassen arbeiders eener-
zijds en de minderjarigen (naar leeftijdsjaren onder-
scheiden) anderzijds; waardoor een vergelijking met de
loonoverzichten van het Nederlandsche Centraal Bureau voor de Statistiek mogelijk zou worden, zoekt men in de
Belgische statistiek vergeefs. Ook een indeeling naar
vakbekwaamheid (geschoolden, geoefenden, ongeschool-
den) kent deze laatste niet. Wel bevat zij cijfermateriaal
over het verband tusschen het bedrag der bezoldiging
en de nationaliteit der arbeiders, hun diensttijd, den per-
soneelsomvang der onderneming en de geografische ligging.
Uit de cijfers over den arbeidsduur blijkt tenslotte,
dat deze in de voor dit punt in beschouwing genomen
ondernemingen meerendeels 48 uur per week bedroeg.

Werklieden Bedienden
Minder dan 40 uur

……………..4 %

6 %
40-63 uur

………………….5 %

40 %
44-47 uur

………………….7 %

16 %
48uur

…….. . ………….

83%

67%

49 uur en meer …………….1 %

1 %

Totaal …………..100 %

100 %
A. H. POTT.

STATISTIEKEN

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBAI4K TE BRUSSEL.
(in miii. Francs)

cd
‘5

g
il
In
0 0

22Dec. ’43
76.478
826
16.630
1.967
,
82.885 6.856
5.350
16

’43
76.266
925
16.468
2.020
82.607
6.8

10
5.448
9

,,

’43
75.653
959
16.771
2.113
82.435 6.922
4.918
2

,,

’43
75.358
870
16.447
2.126 82.033
7.028 5.340
25Nov. ’43
75.327
898
16.031
2.142
81.448 6.847
5.297
8 Mei

’40
23.609
5.394
695
1.480
29.806

990

DE NEDERLA.NDSCUE BANK.

(”oornaamsto posten
In
duizenden guldens)

Binneni. v,’issets
Munt,

open marktpapier,

Totaal
Data

muntmate-

beteeningen, voor-

Totaal

opeischb.
riaat en

schotten a/h. Rijk

acliva

schulden
deviezen ‘)

en diverse
rekeningen_’)

3

Jan.4

4.147.220

134.220

4.362.287

4.218.856
27 Dec. ’43

4.145.538

135.198

4.360.008

4.217.827
20

’43

4.101.690

136.106

4.317.792

4.175.745
13

,,

’43

4.050.895

142.211

4.265.450

4.124.821
6

,,

’43

4.011.977

152.957

4.237.278

4.098.791
29 Nov. ’43

4.006.209

143.008

4.221.293

4.083.864
22

,,

’43

3.973.240

147.306

4.192.622

4.055.750
6 Mei

’40

1.173.319

248.256

1.474.306

1.424.016
Banho.ssig-
Bankbil jet-

Saldi

natiën en

Saldo Rijk

papier
Schatkist-

Data

ten in om-
todp

in R/C

diverse

BIG (DfC)

onder-
recht str.
rekeningen

gebracht

3

Jan. ’44

3.511.514

707.131

74.691

C.

182.234


27 Dec. ’43

3.477.5-19

740.019

73.503

C. 106.903


20

,,

’43

3.423.806

751.938

73.082

C. 119.567


13

,,

’43

3.383.718

761.015

71.753

C. 120.239


6

’43

3.360.879

737.861

69.575

C. 135.963


29 Nov. ’43

3.325.768

758.017

68.568

C. 115.527


22

,,

’43

3.270.955

784.734

68.994

C.

95.998


6 Mei

’40

1.158.613

255.174

10.230

C.

22.962

‘) Ingevolge de verordening 5811943 (d.d. 26 luni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenladsche betaal-
middelen (cxcl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Divrse
rekeningen”, .vanaf 5 Juli opgenomen onder de buitenlandsche portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen

1
7Dec.1943

1
15Dec.1943

Saldo van ‘s Rijks Schatkist

in guldens

in guldens

bij De Nederlandsche Bank

31.336.890,22
1

18.173.290,66
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

618.208,85

690.460,54
Voorschotten op uit. Oct./Nov.
1943 aan de gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom

der

pers.

bel.,
aand. in de hoofdsom der
grordbei. en der gem.fonds-
bel., alsmede opa. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting

17.834.060,64

22.030.880,91
Voorschotten aan Ned.-Indië
1
)

324.025.380,19

324.056.038,19
Idem

voor

Suriname ‘)

8.635.977,58

8.658.977,58
Idem voor Curaçao
1)

87.986,55

91.986,55
Kasvord.

wegens

credietver-
strekking a. h. buitenland

16.012.028,-

16.012.028,-
Daggeldleeiiingen tegen onder-
pand

…………………..-


Saldo der postrek. van Rijks
comptabelen

………….228.283.505,34

243.825.247,41
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)


Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen
1)
. . .

180.456.632,05

177.072.808,22
Verplichtingen

1
Voorschot door De Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi verstrekt


Voorschot door De Ned. Bank
in rekg.-crt. verstrekt

. . .


Schuld aan de Bank voor Ned.
gemeenten


Schatkistbiljetten in omloop.

6.736:000.-

6.736.000,-
Schatkistpromessen in omloop

3.041.500.000,-‘)

3.029.700.000,-‘) Daggeldieeningen


Zilverbons in omloop

218.096.305,-

217.549.999,50
Schuld op uIt. Oct./Nov. 1943
aan de gem. wegens a. h. uit
te keeren

hoofds.

d.

pers.
bel.,

aand.

i.

d. hoofds.

d.
grondb. e. d. gein. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
– de vermogensbelasting . . .


Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds ‘) ………..14.149.236,35

14.588.469,43
Id.

aan het

Staatsbedr.

der

Id. aan andere Staatsbedrij-
P.

T.

en

T. ‘)

………..624.612.840,86

561.611.099,93

ven’)

…….
…………..3.571.960,46

3.574.527,60
19
Id. aan div. instellingen
1)

.

9.751.174,31

283.947.176,31

‘) In rekg.-crt. met ‘s Rijks Sebatkist.

‘) Nihil.

‘) Nihil.

14

5JANUARI 1944

Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:

Dr. H. J. FRIETEMA

Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
nialeboter

…………………………………………………………

Dr. Ir. A. BAARS
Openbare

werken

en

conjunctuurbeweging

………………………………..
(f
2,10)*

Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een

analyse

van

de

arbeidsproductiviteit in

Nederland

……………………..
(f
2,60)*

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK

Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen ………………….
(f
2,60)’

J. VAN DER WIJK
Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

……………………………………..
(f
2,60)”.

Dr. T. KOOPMANS
Tanker

freight

rates

and

tankship

building

………………

(/
3,15* geb.,
/
2,10* ingen.)

Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.I.,
onder

leiding

van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

………………………………….
(/
2,10)

Dr. A. WINSEMIUS
Economische

aspecten

der

internationale

migratie

…………………………
(/
2,10)”

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK

Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde

gewijzige

druk)

……………………………………………..
(f
2,10)”

M.
J. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

………………………………………………
(/ 1,55)”

Dr. J. R. A. BUNING
De beleggingen

der bijzondere spaarbanken

in

Nederland

……………………
(f
3,65)’

Dr. P. J. VERDOORN
Verstarring

der

productiekosten

…………………………………………
(/ 5__)*

33a.
Di. P. J. VERDOORN
Ontwikkeling

en

druk

der

constante

kosten ………………………………..
(f2,50)”

R. M. Dr. SOEMITROE DJOJOIIADTKOESOEMO
Het

volkseredietwezen

in

de

depressie

……………………………………
(f 5,50)’

Uitgave:
De Erç’en F. Bohn N. V. Haarlem

Verkrijgbaar in den boekhandel

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M.
ROELANTS

SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidepheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 19300

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies ter Uwer’beschikking.

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

Prijsf 1.55*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.1……+1.10)

Verkrijgbaar i. d. boekhandel
(voor donateurs en leden
bij het
N.E.I.)

UITGAVE:

De Erven F.Bohn N.V.,Haarlem

Een Analyse van de

Arbeidsproducti-

viteit in Nederland

door

Dr. Ir. F. 1. C. VAN DER SCHALK

24s1e
Publica lie van hef
Nederlandsch Econo-
misch lnsfifuut

PRIJS i 2.60*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. fl.75;
bestellen bij het N. E. Q.

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:
De Erven

Fa BOHN N.V.-Haarlem

Productie en prijs-

vorming op de

Engelsche markt

van Nederland-

sche, Deensche

en koloniale boter

door

Dr. H.J. FRIETEMA

22ste PublicatIe van het
Nederi. Economisch Instituut

PrlJsf3
153
(Prijs voor donateurs
en leden v. h. N.E.I. t 2.25)

Verkrijgbaar in den. boekhandel

Uitgave:

De Erven F. Bohn H.Y.

– Haarlem

Hypotheekbanken

en Woningmarkt in

Nederland

door

Ch. GLASZ

lSde publicatie van
het Nederlandsch Econom Instituut

Prijs t
1.55*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. 11.10;
bestellen bij het N. E. 1.)

Verkrijgbaar in den baekhande’

Uitgave:

De Erven F Hohn N.V. – Haarlem

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H.
A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnernentsprijs
f
20.85 per jaar
(,,Prijsvaststelling No. 052. I.M. 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 1299/1. K 2193

Auteur