10
NOVEMBER 1943
AU7’EURSRECHT VOORBEHOUDÈN
c
Berichte n
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID,. FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
28E
JAARANG – –
WOENSDAG 10 NOVEMBER
1943
No.
1429
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. F. ten Doesschate; P. Lieftincic (tijdel. a/wzig);
J. Tinbergen; H. M. H. A. Pan der Valk; F. de Vries;
M. F. J. Cool (Redacteur-Secretaris).
H. W. Lainbers – Adjunct-Secretaris.
Abonnementsprijs oan het blad, naarin tijdelijk is op-
genomen het Eco,tomisch-Statistisch Maandbericht, ‘franco
p. p. in Nederland f 20,85* per jaar. Buitenland en ho-
loniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nu’nmer ingaan en sechts WOr(iefl beëindigd per ultino pan
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donatecrs en
leden pan het Nederlandsch Economiich Instituut ontQangen
het blad gratis en genieten een reductie op de oerdere, pu-
blicaties. Adrewijzigingen op te geoen aan de administratie.
Administratie: Nieucoe Binneniveg 175a, Rotterdam (C.).
Telefoon 38340.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor, Museum-
park, Rotte,rdain (C
;
).
Adoertenties 000rpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s
/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement oolgens tarief.
INHOUD:
Blz.
De kinderbijsiagwet door
Dr. TV. F. de Gaay Foriman 322
De indeeling van het rijk in ambtsgbieden door
Mr. A. Koelma …………………………324
De Fransche oorlogsschaderegeling voor onroerende
goederen door
Mr. W. H. Dekker
.
…………..327
A a n t e e k e n i n g e n.
Statistiek der rijksfinanciën door
H. D. P.
d. Hoeoen 330
De gezinssamens telling en de loonsamenstelling
der bevo1kng in Zeeland, ontleend aan gegevens
ingevolge de kinderbijslagwet door.
I. C. Pluyniers 331
I1aandcïjfers.
Maancijfers en weekcijfers betreffende den econo-
mischen toestand van Nederland ………….
382
Gecombineerde maandstaat van de vier Neder-
landsche groote banken en van het Nederland-sche bedrijf der Nederlandsche Hancfel-Maat-
schappij …………………………….
333
S t a t i s t i e k e n.
Stand van ‘s Rijks kas – Bankstaten ……….
333
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geldmarkt
blijft de situatie in groote trekken
onveranderd. De Agent van de Schatkist gef t mondjes-
maat papier af, en dat zal nog wel eenigen tijd zoo blijven.
Alleen medio November en begin December zal
de behoefte wat grooter zijn in -verband met de alslan
vervallende coupon- en lossingstermijnen. Maar alles bij
elkaar blijft toch de geldvraag van de zijde van de Schatkist
een druppel op-de gloeiende plaat van het aanbod, 4t
zich nog steeds op om en nabij de
f500
millioen laat be-cijferen. Sedert eenige maanden geleden dit niveau werd
bereikt, hebben aanwas van den biljeftenomloop en
aanwas van den buitenlandschen wisselvoorraad elkaar
min of meer in evenwicht gehouden, zoodat het surplus-
aanbod op de geldmarkt ongewijiigd blijft gehandhaafd.
De crediteurencijfej-s van de groote banken vertoonen
in de laatste maanden – nadat de storting op de staats-
leening vèer een tijdelijken terugslag had veroorzaakt
een voortdurende stijging, die deels is te verklaren- door
de onophoudelijk voortgaande geldschepping, die ook
voorheen een ononderbroken stijging der creditsaldi
veroorzaakte, anderdeels is toe te schrijven aan het feit,
dat vele houders-van-schatkistpapier-niet-banken hun
vervallend papier niet doQr nieuw kunnen ver
y
angen en
dus het lossingsprovenu â deposito plaatsen. Aangezien
de banken echter zelve met zeer omvangrijke onbelegbare
middelen zitten, zijn zij over dien aanwas der creditgelden weinig enthousiast. De kasmiddelen .der banken (inclusief
cailgeld), die onder normale omstandigheden
4
tot
8%
van de vreemdé gelden op korten termijn uitmaken,
beloopen thans tusschen de
25
en ruim 30%.
De
obligatiemarkt is
sedert eenigen tijd vrijwel bij
voortduring vast gestemd. De nieuwe leening noteert
thans boven de .99-. De omzetten blijven vrij omvang-rijk en het aanbod, dat op dit koerspeil van vele kanten
loskomt, wordt vlot opgenomen. Herbeleggingsvraag
voor lossingen zal daarbij .ongetwijfeld een rol spelen,
terwijl ook het ontbreken van absorptievermogen op de
geldma’kt gelden naar de kapitaalmarkt drijft, die men
bij voorkeur anders op korten termijn zou hebben uitgezet.
In ons vorige overzicht wezen wij er reeds op, dat de
tendens op de obligatiemarkt, die thans valt waar te
nemen, geheel parallel loopt met die, welke na vorige
.consolidatie-uitgiften teconstateeren was. Alleen is het
–
herstel van de markt dit keer door erschillende omstan-
digheden wat later gekomen. De noteering ligt trouwens
nog altijd ruim een halve punt beneden den koers van
uitgifte, terwijl bij vorige leeningen twee en een halve
maand na den stortingsdatum de emissiekoers reeds was
overschreden.
De overige leeningen waren eveneens vast gestemd en
nog steeds is de situatie gehandhaafd, dat de nieuwe
leening de hoogst rendeerende obligatie is (behoudens de
4% leening Nederland
1940
zonder belastingfaciliteit,
op het koerspeil waarvan echter de eventueele conversie-
kans nog drukkend werkt), hetgeen des te opvaflender is, bmdat de leening een relatief korten 1oopt$d heeft. Voor
vele beleggérs is deze verhouding dan ook aanleiding om
landere lager rendeerende en langer loopende fondsen
om te zetten in nieuwe leening, welke transacties onge-
twijfeld voor dit fonds een belangrijken steun beteekenen.
822
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 November 1943
DE KINDERBIJSLAGWET,
De inQoering’der wet met ingang Qan 1 Januari
1941.
Toen Nederland in den oorlog werd betrokken, was
de ‘voorbereiding van de invoring der op 12 Januari
1940 in het Staatsblad verschenen Kinderbijsiagwet in
vollen gang. Na een korte onderbreking zijn de daarmede
samenhangende werkzaamheden: voortgezet, zoodat de
wet op 1 Januari 1941 volledig’ in werking kon treden.
Het is wellicht dienstig de hoofdtrekken der wet, zooals
zij op 22 December 1939 door de Eerste Kamer is aan-
genomen, kort te vermlden. Zij waarborgt den arbeiders,
die hier te lande hun woonplaats hebben en wier gezin
meer dan twee wettige of gewettigde kinderen van hzelf
of iar hun echtgenoote benéden den leeftijd van 15 jaar
telt, voor elk kind, te rekenen van het derde kind be-
neden dien leeftijd, kinderbij1ag. Naar gelang van het
door hen verdiende loon worden de arbeiders in een viertal
klassen ingedeeld. Overeenkomstig de loonklasse van den
arbeider bedraagt de -kinderbijslag per arbeidsdag en
pèr kind f 0,10, f 0,15, f 0,20 of f 0,25.
Onder arbeider vertaat de wet ten eerste den ar-
beider in dienst eener onderneming. Voorts werd in
de toenmaals ‘geldende redactie mede als arbeider be-
schouwd hij, die in dienst is van een publiekrechtelijk
lichaam, en die, indien hij in dienst -van een onder-
neming wad, als arbeider zou worden aangemerkt.
‘Tensotte zijn bij algemeenen maatregel van bestuur een
aantal groepen van in loondienst zijnde personen aan-
gewezen, die, hoewel zij niet in dienst van een onder-
neming zijn, niettemin als arbeider in den zin der Kinder-
bijslagwet, ‘worden aangemerkt. Uitdrukkelijk is echter
bepaald, dat voor de toepassing der wet niet als arbeider
vorden beschouwd personen, die uitsluitend of in hoofd-
zaak
–
belast zijn met het verrichten in de huishouding
van private personen van huiselijke Qf persoonlijke diensten.
Uit deze weergave van dawettelijke bepalingen be-
treffende.den kring der verzekerdenblijkt’reeds, dat bij
het ontwerpen van de Kinderbijslagwet nauwe aansluiting
is gezocht’ bij de Ziektewet. De kring der verzekerden in-
gevolge de Kinderbijslagwet is iets ruimer, aangezien
déze wet, anders dan de Zieltêwet, geen loongrens kent
en omdat het de bedoeling van den wetgever was, dat
ook de zeelieden, die van de verplichte ziekteverzekering
zijn uitgesloten, onder de wettelijke kinderbijslagverzeke-
ring zouden vallen.
1 #
–
Nauwe aansluiting bij de Ziektewet is ook gezocht met
betrekking tot de uitvoeringsorganen. Als voornaamste
– uitvoeringsorgaan had minister Romme in zijn ontwerp
• vooropgesteld den bedrikfsraad. Daartegen. rees in de
Tweede Kamer verzet. Nog niet zoo zeer tegen den bedrijfs-
raad als zoodanig, als wel hiertegen, dat bij de kinder-
bijslagverzekering weer een nieuw uitvoeringsorgaan in de organisatie der sociale verzekering zou worden inge-
schakeld, dat niet tegelijk ook ten aanzien van •andere
takken van de sociale vêrzekering een taak zou krijgen. Met groote meerderheid aanvaardde de Kamer 4anook
een amendement-Smeenk-Van den Heuvel, waardoor aan
artikel 100 der wet de bepaling werd toegevoegd, dat de
artikelen 30 tot en met,37 – waarin voora’ de uitvoering
der wet dobr bedrijfsraden was geregeld – niet in werking
zouden treden vöör het tijdstip, waarop bij de Ziektewet
de bedrijÎsraden als uitvoeriiigsorganen ,van de in die wet
bedoelde verzekering zouden zijn erkend.
Een wijziging van de Ziektewet, als bedoeld in het
amendement-Smeenk-Yan den Heuvel, heeft niet plaats
gehad. Als uitvoeringsorganen voor de kinderbij slag-verzekering fungeeren thans de beide andere door mi-
nister Romm*è voorgestelde organen: bedrij fsvereenigingen
en het Rijkskinderbijslagfonds. Het laatstgenoemde fondij
staat onder beheer van het bestuur der Rijksverzekerings.
bank. Voorts zijn bij de uitvoering der wet door hel
Rijkskinderbijslagfonds
g
de Raden van Arbeid in ruimE
mate ingeschakeld. Als berijfsvereenigingen kunnen in-
gevolge de Kinderbijslagwet slechts worden erkend inge-
volge de Ziektewet erkende bedrijfsvreenigingen. Ook
hier dus weer een sterke coördinatie met de Ziektewet
1),
Bij de voorbereiding van de invoering der Kinder-
bijslagwet bleken enkele technische Wijzigingen•’gewenscht.
Zij zijn aangebracht bij besluit van den secretaris-generaal
van het Departement van Sociale Zaken van 2 Novem-
ber 1940
2).
Deze wijzigingen betroffen voornamelijk de
berekening, van den kinderbijslag en de aansluiting der
werkgevers bij de uitvoeringsorganen:
Voor arbeiders met een loon perdag van f 4,— ôf
minder bedraagt de kinderbijslag f 0,10 per dag en per
kind; voor arbeiders met een loon per dag van meer dan
f 4,—, doch niet meer dan f 6,—, f 0,15; voor, arbeiders
met een loon per dag van meer dan f 6,—, doch niet meer
dan f 8,—, f 0,20 en voor arbeiders met een loon per
dag van meer dan f 8,—, f 0,25. De kinderbijslag wordt
uitgekeerd over ‘lederen dag, waarop de arbeider heeft
gewerkt, of waarvoor hij, zonder te hebben gearbeid,
in geld vastgesteld loon heeft ontvangen. Over een ka-
lenderkwartaal wordt echter over ten hoogste zooveel
dagen kinderbijslag uitgekeerd als het bedrag van f 1,50
tea volle begrepen is in het door den arbeider in plat.
kwartaal aan loon
onwangen
bedrag en nooit meer dan
over 78 dagen. Tevens is bij de wijziging van 2 November
1940 het recht op kinderbijslag van de gehuwde vrouwe-lijke arbeider geregeld.
Ten aanzien vn -de aansluiting der, werkgevers bij de
uitvoeringsorganerv bepaalde de wet oorspronkelijk, dat
de wer,kgever, die zich niet had aangesloten bij een erkende
bedrijfsveree’niging, van rechtswege .aangesloten was bij
het Rijkskinderbijslagfonds. Wederom in het belang vn
•een nauwe aânsluiting bij de Ziektewet voègde het wijzi-
ginsbesluit in kwestie aan ‘de wet een bepaling toe,
krachtens welke de werkgevers voor de uitvoering der
Kinderbijlagwet ‘van rechtswege zijn aangesloten bij
hetzelfde orgaan, waarbij zij voor de uitvoering der
Ziektewet zijn aangesloten
3),
De wijzigingen çan
-1941.
In de Memorie van Toelichting op het ontwerp-Kinder-
–
bijsiagwet .had de Regeering er reeds op gewezen, dat de
voorgestelde regeling een leemte bevalte, in zooverre zij
niet voorzag in de uitkeering van kinderbijslag gedurende
verhindering omte werken, bijv. wegens ziekte of ongeval.
Zij deelde mede; dat het in de, bedoeling lag daarvoor een
aanvullende regeling te treffen in de desbetreffénde so-
ciale ‘erzekeringswetten. Itt overeenstemming ‘met dit voornemen behelsde
–
het
bij Koninklijke boodschap van 19 Maart 1940, bij de
Tweede Kamer ingediende ontwerp van wet tot .wijziging
van de Ziektewet om. een bepaling, dat de uitkeering.
bij ziekte van een verzekerden arbeider zou worden ver- –
hoogd met den kinderbijslag, waarop hij aanspraak had,
toen de ziekte intrad. Dit wetsontwerp is evenwel nimmer
wet geworden en in verband met de gewijzigde omstan-
digheden heeft men het voornemen, de verschillende
So-
ciale verzekeringswetten met een regeling op dit punt
aan te vullen, laten varen. Bij besluit van den secretaris-generaal van 27 Februari 1941 is in de Kinderbijslagwet
‘zelf een regeling te dezen aanzien opgenomen
4).
Zij, die:
10.
krachtens de Ongevallenwet 1921 of de Land- en
Tuinbouwongevallenwet 1922 ‘een tijdelijke uitkeering
of een rente, berekend naar. en verlies aan arbeidsge-
‘schiktheid van 70 ten honderd of meer, ontvangen;
1)
Vgl. C. W. de ‘Vries, De uitvoerende organen in het ‘voor-
ontwerp kinderbijsiagverzekering”, in ,,E.-S.B.” van 23 Maart
1938; C. P. M, Romme,.,,Naar de verwezenlijking van bedrijfsrecht
in Nederland”, ,,Economie”, Mei 1940.
–
S
‘) Ned. Stct. 1940, no. 224.
–
) Voor een overzicht van de organisatie van de uitvoering der
wettelijke kinderbijsiagverzekering zie men G. Snoeck Henkemaits ,,Kinderbijslagwet”, ,,De Sociale Verzekeringsgids”, Januari 9941.
4)
Ned. Stct.
1941,
no. 41.
10November 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
323
2°. krachtens de Zeeongevallenwet 1919 in het genot
zijn van, een uitkeering, berekend naar een verlies aan
arbeidsgesdiikthaid va 70 ten honderd of meer;
3
°
. krachtens de Ziektewet ziekengeld. ontvangen,
en die overigens aan de daartoe gestelde vettelijke ver-
eischten voldoen, ontvangen sedert 1 April 1941 eveneens
kinderbijs1g. Voor de berekening daarvan worden de
boi’enbedoelde uitkeeringen als loon beschouwd. Tegenover d& uitkeeringen aan. deze personen staan
geen ontvangsten aan premie. De hieraan verbonden
kosten moeten dus worden betaald tiit de prerniën, welke
dè werkgevers van normale arbeiders opbrengen.
Een tweede wijziging van de Kinderbijsiagwet vonft in
1941” plaats bij besluit van den secretaris-generaal van 28 Juli
5).
‘Deze wijziging droeg geheel een technisch ka-
rakter en strekte tot oplossing van enkele bij de uitvoering
der wet gerezen moeilijkheden.
Zoo was dé wenschelijkheid gebleken den verzekerings-
plicht van personen in dienst van publiekrechtelijke licha-
– men nauwkeuriger te omschrijven. Op het voetspoor
van de Ziektewet verklaarde de Kinderbijsiagwet hen,
gelijk boven gezegd, verzekerd, wanneer zij, in dienst
van een onderneming zijnde, als arbeidr in den zin der
wet werden aangemerkt. Bij de toepassing van de Ziekte-
wet heeft deze bepaling aanleiding gegeven tot een uiterst
subtiele jurisprudentie van den Centralen Raad van Beroep,
tengevolge van welke tal van personen, in dienst van
publiekrechtelijke lichamen, niet als arbeider werden
• ‘aangemerkt, wijl zij werkzaamheden verrichtten, welke
niet vatbaar waren om’ in een onderneming te worden
verricht. ,Bij het ‘besluit van 28 Juli 1941 is de Kinder-
bijsiagwet, zoodanig gewijzigd, dat alle personen in dienst
van pubfiekrechtelijke “lichamen, arbeider in den zin
dier wet zijn
6).
Voorts is de bedoeling van den wetgever, de zeelieden
onder bepaalde voorwaarden onder de wet te doen vallen,’
thans tot uiting gekomen in een uitdrukkelijke wets-
bepaling. Tenslotte is een tweede afwijking vah het
territorialiteitsbeginsel in de wet opgenomen, waardoor
ook niet-zeelieden onder bepaalde voorwaarden in geval
van verblijf in het buitenland nog gedurende ten’hoogste
zes maanden arbeider in ‘den zi’n der wet blijven.
De verevening.
•
I)e – in de Kinderbijsiagwet vervatte regeling inzake,
uitkeering van kinderbijslag aan arbeiders is gegoten in
den vorm eener verzekering. De werkgever moet zich
aansluiten bij een kinderbijslagfonds en betaalt aan dat
fonds een bepaalde premie van het loon van al zijn arbei-
ders. De arbeider, die recht op kinderbijslag heeft, ont-
vangt dezè van een kinderbijslagfonds. De werkgever
heeft er dus geen enkel belang bij arbeiders met weinig’
kinderen in dienst te ‘hebben. Het bezwaar, dat bij de
invoering eener algemeen geldende kinderbijslagregeling
de arbeiders mët groote gezinnen moeilijker werk zouden
kunnen behouden of vinden, is op deze wij ze ondervangen.
D6 Kinderbijslagwet gaat echter nog een stap verder. In haar stelsel maakt het ook voor het individueele ver-
zekeringsorgaan nagenoeg geen verschil, of de – daarbij
verzekerde arbeiders weinig of geen kinderen hebben.
De door de werkgevcs op te breigen premie is nl. in
twee deelen gesplitst: in een bijdiage, ‘tot ‘dekking der
kinderbijsiagen, en een opslag, bestemd tot dekking der
administratiekosten. Teneinde te voorkomen, dat een kinderbijslagfonds, waarbij veel arbeiders met groote
gezinnen verzekerd zijn, •in een ongunstiger positie, zou
‘) Ned. Stct. ‘1941, no. 175.
) Een overeenkomstige wijziging is bij besluit van denzeliden
datum in de Ziektewet aangébracht. Vgl. Magda te Winkel, ,,Over
den verzekeringsplicht van publiekrechtelijke lichamen”, ,,De
Sociale Verzekeringsgids”, Januari 1942. Overigens is den laatsten..
tijd twijfel gerezen, of met de bij hét besluit van 28 Juli 1941 vast-
gestelde redactie het doel, alle personen in dieiÇst van publiek-
rechtelijke lichamen onder de wet te doen vallen, metterdaad wordt
bereikt.
komen te verkeeren dan een fonds, dat slechts weinig
aibeiders metgroote ‘gezinnèn onder zijn verzekerden
telt, is een kihderbijslagvereveningsfonds in het leven
geroepen. In dit vereveningsfonds moet elk kinderbijslag-
fonds na afloop van een boekjaar storten het batigsaldo
tusschen bijdragen en kinderbijslagen over dat jaar of
het ontvangt uit dit fonds het nadeelig versèhil tuss’chen
kinderbijslageni en bijdragen.
De
4
.renevening beperkt zich tot de kinderbijslagen en
de bijdragen. Zij strekt zich niet uit tot de administratie-
kosten der kinderbijslagfondsen. Op deze wijzis ‘een
–
.rikkel tot zuinig beheer voor die fondsen behoden.
Bij besluit van .23 December 1941 heeft de secretaris-
generaal aan het bestuur van het kinderbijslagvereve-
ningsfonds de bevoegdheid gegeven, in afwachting van
de definitieve vereveriing, voorloopige vreveningen te
doen plaats hebben
7).
Per 1 Mei 1942 heeft een voorloopige
verevening over 1941 plaats gevonden.’ Verder heeft het
bestuur van het kinderbijslagvereveningsfonds bepaald,
dat in den vervolge jaarlijks twee voorloopige verev’eningen
.zullen plaats vinden en wel één, per 1 November, over het
eerste halfjaar van het loopende kalenderjaai en één,
per 1 MèI, over het tweede halfjaar van het vobrafgegane
kalenderjaar. –
De invoering van de voorloopige verevening heeft ‘be-
langrijke administratieve vereenvoudiging gebracht. Kin-
derbijslagfondsen, die een tekort hebben, ontvangen dit
spoediger terug; kinderbijslagfondsen, die een overschot
• hebben, kunnen dit eerder afdragen. 1-let over en weer
betalen van rente, zooals oorspronkelijk was voorgescifre-
ven, is hierdo or overbodig geworden
8)
Gijfers over
1941.,
Zooals bij de bespreking van de verevening reeds is
uitbengezet, bestaat de premie voor de Kinderbijslagwet
uit een bijdrage, bestemd tot dekking der kderbijslagen,
eit een opslag, bestèmd tot dekking der administratie-
kosten. De secretaris-generaal stelt elk jaar opnieuw
vdor alle kinderbijslagfondsen de bijdrage vast en voor het
Rijkskinderbijslagfonds. (Raden van Arbeid) ook den
opslag. Voor de jaren 1941, 1942 en 1943 is de bijdrage
vastgésteld op 0,94 % van het ‘voor premiebetahing in
aanmerking komende loonen de opslag voor het Rijks-
kinderbijslagfonds op 0,06 % ). De erkende bedrijfs.
vereeriigingen h’ebben voor de bij hen aangesloten werk-‘
gevel’s, den opslag evenéens op 0,06 % bepaald. In de
genoemde jaren heeft de premie voor de Kinderbijslagwet
dus,1 % bedragen. ‘
1.
Over 1941 is in totaal aan premie ontvangen
f 16.056.744,—, waarvan f 15.093:339,38 aan bijdragen
en f 963.404,62 aan opslag.
De ‘Verhouding tusschen de ontvangen bijdragen en de
uitgekeerde kinderbijslagen blijkt uit het.volgende staâtje. – –
Ontvangen
Uitgekeerde
–
bijdragen
kinderbijslagen
Bedrijfsvereenigingen f12.995.581,66
f 10.822.063,88
Rijkskinderbijslagfonds-f 2.097.757,72
f 2.025.465,52.
Totaal .. . . f 15.093.339,38
f12.848.029,40
– Nade verevening over 1941 had het kinderbijsiagvef-
veningsfonds derhalve een overschot aan ontvangen.
bijdragen van f2.245.309,98. De kosten van het.kinder-
bijslagvereveningsfonds hebben over dat jaar f 4.591,80
Ned. Stct. 1942, no. 16.
Vgl. A. C. M. van de Ven, ,,llet stelsel der verevening in de.
kinderbijslagverzekering”,,, De Sociale Verzekeringsids”, Maart
1942.
–
– ‘) Voor instellingen van weldadigheid, voorkomende op de lijst,
bedoeld in artikel 3 der Armenwet, bedraagt de bijdrage sinds
1 Januari 1942 0,44
%.-
Voor premiebetaling komt slechts in aanmerking het loon tot
acht gulden per dag. Bedraagt het loon van een arbeider meer dan
acht gulden per dag, dan behoeft over dat meerdere geen premie
te worden betaald.
324
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 November 1943
bedragen, zoodat dit fonds over 1941 een batig saldo
had van f 2.240.718,18. Gelet op deze cijfers kan men zeggen, dat de vôôr de
invoering der -net geuite, door de Regeering gedeelde,
verwachtingen, dat met een premie ad 1 % van het voor
premiebetaling in aanmerking komende loon zou kun-
nen worden volstaan, zijn vervuld
10
).
Of intusschen de opslag ad 0,06 % voldoende is ge-
weest om voor elk kinderbijslagfonds de administratie-
kosten te dekken, moet worden betwijfeld. Het Rijks-
kinderbijslagfonds had een nadeelig saldo over de admi-
nistratieosten van f 260,26
11),
en Men mag aannemen,
dat ook voor verschillende bedrijfsvereenigingen de op-
slag niet voldoende zal zijn geweest om de administratie-kosten te dekken. Men bedenke evenwel, dat deze kosten
in het jaar van de invoering der Wt hooger zullen zijn
geweest dan zij in de volgende jaren zullen zijn.
In -totaal zijn in 1941 165.249 kinderbijslagboekjes
uitgereikt, welke betrekking hadden op 356.762 kinderen,
voor wie recht op ,kinderbijslag bestond. De uitkeering
van kinderbijslag vangt an bij het derde kind beneden
den leeftija van 15 ja9r. De arbeiders, aan wie voor 1941
een kinderbijsiagboekje is uitgereikt, hadden dus tezamen
687.260 kinderen beneden 15 jaar
12)
De tijdelijke Qerhoogng ‘an de uitkeeringen ingeolge de
Kinderbijsiagwet.
Bij besluit van de secretarissen-generaal van de De-
partementen van Sociale Zaken en van Financiën van
30 November 1942 zijn, te rekenen van 1 October 1942,
de uitkeeringen ingevolge de Kinderbijslagwet tijdelijk
verhoogd
13).
Ingevolge dit besluit ontvangen de arbeiders met een loon per dag van f 4,— of minder in totaal f 0,20
kinderbijslag per dag en per kind, de arbeiders met een
loon per dag van meer dan f 4,— f 0,25 kinderbijslag.
De aanvankelijk naar vier klassen gedifferentieerde
bijslag heeft dus een meer eenvormig karakter gekregen.
De kosten van deze verhooging van den bijslag komen
ten laste van den Staat. De Staat bestrijdt deze kosten
uit de opbrengst der vereveningsheffing. Dit verklaart,
dat de premie op 1 % van het loon kon worden gehand-
haafd. –
Men moet dit besluit zien als een poging den grooteren
arbeidersgezinnen althans eenigermate tegemoet te komen
in de stijging der kosten van het levensonderhoud, nu
een algemeene loonsverhooging uitgesloten is en door de
strengere ohandhaving van de loonstqp ook partieele
loonsverhoogingen steeds minder worden toegestaan
14).
De jongste wij
ziging.
In dit licht moet men ook zien de laatste wijziging,
welke in de Kinderbijslagwet is aangebracht bij besluit
van den secretaris-generaal van 15 Juni 1943
15).
Daarbij
is met ingang van 1 Januari 1944 de leeftijdsgrens der
kinderen, ten aanzien van wie recht op kinderbijslag be-
staat, verhoogd van 15 op 18 jaar
r
en zijn met kinderen
bneden den leeftijd van 18 jaar gelijkgesteld kinderen
van 18, 19 en 20 jaar, die het dagonderwijs volgen aan een
inrichting voor algemeen vormend- of vakonderwijs,
derhalve kinderen, die nog een volwaardige school- of
vakopleiding ontvangen. Het 1s duidelijk, dat deze maat-
regel een belangrijke uitbreiding van het onder de kinder-
bijslagver.zekering vallende aantal kinderen tengevolge
zal hebben. Voor het jaar 1944 zal premieverhooging
0)
VgI. H. E. B. Schmalhausen, Het verzekerd loonbedrag
en de te verwachten uitgaven inzake het voor-ontwerp Kinder-
bijslagwet”, in ,,E.-S. B.” van 23 Maart 1938.
11)
,,Verslag omtrent den staat der Rijksverzekeringsbank en
hare werkzaamheden in het jaar
1941,”
blz. 61.
“) Vgl. A. Dijksboorn, ,,Merkwaardige cijfers van het eerste
jaar kinderbijslag”, ,,De Sociale Verzekeringsgids”, Januari 1943.
“) Ned. Stct. 1943, no. 19.
“) Vgl. W. F. de Gaay Fortman, ,,Overheidsmaatregelen tot
beheersching van het loonpeil”, Id ,,E.-S. B.” van 20 Januari 1943.
“) Ned. Stct. 1913, no. 167.
dan ook niet achterwege kunnen blijven, al zal deze mis
schien eenigszins getemperd kunnen worden door de in
het kinderbijsiagvereveningsfonds nog aanwezige over-
schotten van vroegere jaren. –
Men kan over de2e wijziging verschillend oordeelen.
Zoo verdienen in arbeidersgezinnen tal van kinderen
beneden 18 jaar reeds zelf, en men kan de vraag stellen,
of de maatregel betreffende de kinderen tusschen 18 èn
21 jaar, die nog een opleiding ontvangen, onder de huidige
omstandigheden veel beteekenis zal hebben. Moeilijk kan
echter worden ontkend, dat de Kinderbijslagwet in haar geheel in het kader van onze sociale wetgeving, juist in
de moeilijke omstandigheden, waarin ons volk thans
-verkeert, een nuttige functie vervult. Het is in dit verband
interessant te herinneren aan een uitlating van prof.
Aalberse bij de-algemeenp beraadslagingen over de Rijks-
begrooting voor 1934 in de Tweede Kamer. Prof. Aalberse
had in eersten termijn aangedrongen op de instelling
van een Rijkskinderfonds, doch de Regeering had dit
afgevezen, daar zij liet onverantwoord achtte aan de
industrie nieuwe lasten op te leggen.
In tweeden termijn herhaalde de heer Aalberse zijn
wensch met een beroep op zijn ervaring als Rijksbemidde-
laar, welke hem geleerd had, dat men niet, alleen bij de
arbeiders, maar ook zelfs bij de werkgevers opzag tegen
loonsverlagingen, omdat men dan kwam tot weekloonen,
waarvan een gezin met een eenigszins groot aantal kin-
deren onmogelijk meer kon bestaan. Prof. Aalberse was
daarom van meening, dat de door de Regeering gewenschte
aanpassing der bonen in veel gevallen gemâkkelijker
zou zijn tot stand gebracht, indien een behoorlijke regeling
van kinderbijslagen in de industrie had bestaan (Han-
delingen Tweede Kamer, zitting’1933/’34, blz.299).
Dit betoog is opnieuw actueel. Nu de bonen niet mogen
worden verhoogd, en door de stijgi
ng der kosten van het
levensonderhoud, relatief zijn gedaald, is er een krachtige
aandrang tot verbeteritig van de bestaande kinderbijslag-
regelingen. Men denke aan de verhooging van den in het
Bezoldigingsbçsluit Burgerlijke ‘Rijksambtenaren 1934
geregelden kinderbijslag tot ten minste f 150,— per kind
en per jaar, ongeacht het salaris van den betreffenden
ambtenaar, en aan de gesc4ietste verhooging en uitbreiding
van den wettelijken kinderbijslag. Voorts hebben tal van
werkgevers getracht naast de wettelijke regeling nog
eigen kinderbijsiagregelingen in te voeren. Zoo biedt,
waar loonsverhooging niet mogelijk is, aan bepaalde
groepen van arbeiders de kinderbijslag eenig soulaas.
W. F. DE GAAY FORTMAN.
DE INDEELING VAN HET RIJK IN
AMBTSGEBIEDEN.
In de Studierubriek van ,,Arbeidsbestel”, 2e Jaargang
no. 5, Mei 1943 (blz. 123) is aandacht geschonken aan een
probleem, dat de algemeene aandacht verdient, -het
vraagstuk ni. van de indeeling van Sons land, ten behoeve
van den openbaren dienst, in ,,districten, gewesten,
inspecties of welke namen men ook aan zekere ambts-
gebieden gegeven mag hebben”. . –
Hoewel de redactie aan het verschijnsel, dat ,,de gren-
zen dier ambtsgebieden kris-kras door elkander loopen en
oogenschijnlijk zonder systeem of hoogstens volgens een
systeem voor iederen tak van dienst afzonderlijk zijn
getrokken”, de algemene vraag verbond, gen beschouwing
te leveren over deze indeeling van ambtsgebieden en de
daaraan ten grondslag liggende methoden in het alge-
meen, legde zij het accent op de indeeling van de ambts-
gebieden der gewestelijke arbeidsbureaux en vroeg zij
bepaalde suggesties met het oog op een eventueele reor-
ganisatie van het Rijksarbeidsbureau, waarbij het aantal
gewestelijke bureauxvermindering zou onderHaan.
Intusschen, het spreekt vanzelf, dat het vraagstuk ook
10 November 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
325
0
verdient te worden bezien ut het oogpunt van de Organi-
satie van den ojienbaren diel3st in het algemeen. Immers,
meei dan ooit moet iiiet nadruk de vraag worden gesteld,
hoe het bestuursapparaat op de meest doelmatige wfjze
zal worden ingericht, nu deOverheid in toenemende mate
over het welzijn van ons volk te beslissen krijgt en allerlei
bestuursïnstanties op sociaal en economisch terrein. een
overheerschende positie hebben gekregen.
Van deze zebr algemeene vraag is het door ,,Arbeids-
bestel” aangeraakte probleem een onderdeel, dat èn-
voor de Organisatie van den openbaren dienst op zichzelf,
èn voor het publiek belangrijke aspecten heeft. De literatuur heeft voor dit probleem vooral belang-
stelling gehad, wanneer het ging om die inleelingen,die
men op het oog heeft als men spreekt van de territoriale
decentralisatie: de indeeling van het Rijk, de onder-
verdeeling in provinciën en gemeenten, die uiteraaid nog
steeds de basis is, wanneer het gaat om het trekken van
grenzen, om het indeelen van bevolkingsgroepen. Niet
in dezen zin, dat men alleen geheele provincies of geheele
gemeenten hij de te vormen nieuwe arhbtelijke districten
indeelt, doch wel in dezen dat zij de ambtelijke geografie
heheerschen en steunpunten, bieden bij het overwegén
van het grensbeloop.
Het zou verleidelijk zijn een beschouwing als deze te
openen met een betoog over onze provinciale en gemeen-
telijke grenzen. Daaraan is echter, vooral voorzooveel de
gemeenten betreft, reeds in zoo . ruime mate aandacht
geschonken, dat het binnen het raam van dit artikel niet
mogelijk zou zijn, het onderwerp ook maar summier te
behandelen. Wel verdient hier vermelding, dat zich eerst sedert korten tijd het inzicht heeft baan gebroken, dat dit
vraagstuk, dat jarenlang slechts werd )eschouwd als een
punt van zuiver practisch staatsbeleid, beheerscht door
utiliteitsoverwegingen (al werd veel verzet gemotiveerd
met eerbiedwaardige staatkundigg en historische motieven),
object behoort te zijn van economische en sociografische
analyse en studie, alvorens een in allen deele verant-
woorde oplossing kan worden gevonden. Men weet, dat
in Noord-Holland onder voorzitterschap van Prof. Drr
H. M. ter Veen een provinciale commissie dezen omvang-
rijken arbid voor het geheele gebied der provincie heeft
ter hand genomen. In dit verband zij er eveneens aan
herinnerd, dat Prof. W. E. Boerman reeds in 1926 de
aandacht vestigde op de wenschelijkheid, hij het trekken
van grenzen voor provinciën en gemeenten rekening te
houden met economisch-geografische factoren
1)..
Onze Overheid heeft practisch gedurende de geheele
vorige eeuw met de indeeling van het Rijk in provinciën en
gemeenten kunnen volstaan.Alleen voor den arbeid van ver
schillende takken van directe rijkszorg (als rechtspraak, belastingdienst, waterstaat, posterijen en telegrafie, toe-
zicht onderwijs, toezicht volksgezondheid, veterinair
staatstoezicht, ijk en herijk maten en gewihten e. a.)
waren andere indeelingen gemaakt, al sloten die zich
toch ook weer in tal van opzichten
bit
de gebruikelijke territoriale indeelingën aan. M. a. w., ons openbaar bestel
droeg jarenlang als karakteristiek kenmerk de verwezen-
lijking van de territoriale decentralisatiegedachte, waar-
van. de achtergrond uiteraard moet worden gezocht in
onze staatkundige geschiedenis.
Territoriale decentralisatie niet meer poldoende.
Omstreeks het begin der twintigste eeuw begop een
nieuwe ontwikkeling. Het openbaar bestuur werd bij tal
van nieuwe opgaven betrokken. Zijn bemoeiingen namen
toe in allerlei richting. Rijk en gemeenten, later ook de
provincies, ontwikkelden een activiteit als nooit tevorën.
Hiermede ging gepaard het verschijnsel van den grooteren
samenhang der belangen van de verschillende bevolkings-
groepen, gevolg mede van de enorme vergemakkelijking
van het verkeer. En spoedig rijpte het inzicht, dat, zooals
‘)Gemeentebestuur”
19
2
6,
blz. 447 v.v.-
Prof. Struycken het formuleerde in 1912
2),
de differen-
tiatie der belangen te groot bleek, dan dat ze in het
schema van gemeentelijke, provinciale en rijksbemoeiing
een adequate verzorging konden vinden.
De gedachten zijn sedert verschillende richtingei
uitgegaan.
Een uitnemende beschouwing daaromtrent vindt men
in de dissertatie vn Mr. J. in ‘t Ve1d,getiteld ,,Nieuwe vormen van decentralisatie” (Samsom 1929). Ook zij
verwezen naar een studie van Prof. van Poelje (,,Vormen
van, decentralisatie”, ,,Gemeentebestuur” 1926). Er is
gepleit voor vergrooting van het gebied der gemeenten;
voor nieuwe associatievormen van gemeenten (waarvoor het wetsontwerp Cort van der Linden van 1915; Bijlagen
Handelingen Tweede Kamer, zitting 1914/1915, nr. 315,
het eerst de basis had willen leggen); voor een nieuwe
corporatie tusschen gemeente en provincie; zoomede
voor een voor ons staatsrecht vrijwel nieuwe figuur,
de zgn. doelcorporatie, die erkenning vond bij de Grond-wetswijziging van 1922 (art. 194, tilans art. 155)..
Wij komen hier in de kern van het vraagstuk van den
nieuweren tijd: hoe vinden wij de adequate vormen,
waarop Struycken doelde?
Het stond vast, dat de territoriale decentralisatie, die
in het-statische beeld van de 19G- eeuw den hoofdtoon
vormde, niet meei aan de moderne eischen kon voldoen.
Er was tweeërlei eisch: regeeren, voor bepaalde voor-
zieningen, in ander, vaak grooter verband ..dan binnen
het raam der afzonderlijke gemeenten mogelijk was;
regeeren ook op anderen grondslag dan op dien der
door de kiezers’gekozen vertegenwoordiging, tengevolge ni.
van de noodzakelijkheid der specialisatie in het openbaar
bestuur, die met het nauwere verband tusschen Overheid
en maatschappij onvermijdelijk moest samengaan.
De ç’ertïcale decentralisatie.
Zoo verbleekte langzamerhand de beteekenis der terri-
toriale decentralisatie en zag zij zich verdringen, op ver-
schillend jebied, door wat men pleegt te noemen de
verticale decentralisatie. Onder verticale’ decentralisatie
(in tegenstelling tot de horizontaie van de gebiedscorpo-
ratie) verstaat men dan deverdeèling van de Rijks- en
provinciale overheidstaak over de onderscheiden takken van dienst, aan welke men bepaalde onderdeelen van de
ovheidstaak ter verzorging opdraagt over het geheele
ijks- of provinciale gebied,, onder opperleiding van de
Departementen van algemeen bestuur, resp. van het
provinciale bestuur.
• Het is deze verticale decentralisatie, die, met door-
breking hier en daar van de territoriale, hand oer hand
in omvang en beteekenis is toegenomen, ook ongeacht de vlucht, die zij tijdens Oe bezetting nam. Men denke
aan de sociale verzekeringswetgeving, die het grootsche
Rijksverzekeringsapparaat in het leven riep met de
Rijksverzekeringsbank aan den top en een geheel afzon-
derlijk systeem voor de rechtspraak, met als hoogste
orgaan den Centralen Raad van Beroep. Men denke aan
de reorganisatie der Kamers van Koophandel en Fa-
brieken bij de wet op de Kamers van Koophandel (Staats-
blad 1920 nr. 152), waardoor de gemeentelijke Kamers
zijn opgeheven; aan de oprichting, in 1914, van een
Centrâle Rijks-Arbeidsbeurs, sedert 1916 Rijksdienst
voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling,
geconsolideerd door de wettelijke regeling- van 1930
(Arbeidsbemiddelingswet), gevolgd door de oprichting
van het Rijksbure?u met de gewestelijke arbeidsbureaux
in 1940, ingevolge het besluit van den Secretaris-Generaal
van het Departement van Soçiale Zaken van 24 September
1940 (Verordeningenbiad 166/1940) waardoor de gemeen-
telijke bemoeiingen met de arbeidsbemiddeling zijn op-
geheven; aan den overgang der gemeentelijke radio-
distributiecentrales naar het Rijk in 1940, krachtens de
2)
,,De
gemeenten en haar gebied”, blz. 4.
326
-.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 November 1943
1
verordening 2$2/1940; aafi de inrichfing van Rijks- en
provinciale wegenplannen krachtens de wet van 30 De.
1926, S. 464; aan de Rijksbemoeiingen met het autobus-
verkeer krachtens het Reglement Autovervoer personen
van 1937 (thans
•
wet autovervoer personen), en met de
vrachtverdeeling in de binnenscheepvaart,-krachtns ‘de
wet van 5 Mei 1933, S. 251; aan de electriciteitswet ‘van
1938, welke een meer omvangrijke Rijksbemoeiing bracht
-met de electriciteitvoorziening; aan de tbdnemende Rijks-
zorg voor de werkverruiming; de. Rijksbemoeiingen ‘met
de vestiging van bedrijven krachtens de Vestigingswet
kleinbedrijf van 1937; de oprichting van den Rijksdiefrst
voor het ijationale plan. Voegt men daaraan toe, wat in
.verband met de oorlogsomstandigheden tijdens de be
zetting aan geheel of vrijwèl geheel ielfstandige nieuwe
Rijksadministraties is gegroeid op het gebied der voedsel-,
voorziening, der luchtbescherming, van de brandweer,
het politiewezen, de beyolkingsadministratie, enz., dan
ziet men langzamerhand een-geheel ander beeld ontstan.
van den openbaren dienst, in het bijzonder, wanneer men
bovendien let op de nieuwe rechtsfigiiur, die tijdens de
beetting in ôvervloedige mate toepassing heeft gevonden,
t.w. de doelcorporatie, bedoeld in de artt. 152 t/m 154
der Grondwet (publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie).
Deze rechtsfiguur maakt het beeld al weer gecompli-
ceerder, al kunnen deze lichamen in de tegenstelling ver-
– ticale-horizontale decentralisatie gewoonlijk tôt de eerst-‘
genoemde worden gerekend, doordat hun taak zich’ ge-
woonlijk over het geheele Rijksgebied uitstrekt, zulks in
tegenstelling met de van ouds bekende cloelcprporatie.
Ik heb hiermede het oog op debelangrijke reeks groote
‘en kleine openb’are lichamen, die’ vân oudsher een bij zon-
dere plaats in ons land hebben ingenomen en die in de
geschiédenis van het ontst’aan van onzen bodem van
overheerschende beteekenis zijn geweest, t.w. de water-
shapen,’ waarvan verscheidène zich reeds eeuwenlang
kwijten van de hun toegôwezen speciale overheidstaak.
Ook zij vervullen een functie in het gedecentraliseerde
– bestuurssysteem, zoowel door hun speciale ,beStuürstaak
als door de beperking van het gebied.’waarover zij hun
werkingssfeer uitstrekken. –
‘Het overzicht is nog niet volledig.
In toenemende rfiate is voor ons land van beteekenis
de samenwerking van gemeentn. Op allerlei tefvein
hebben de gemé’enten de handen ineengslagen olu lars
den weg van samenwerking aan. de ingezetenen van.
soms uitgestrekte rayons bepaalde overheidsvoorzieningen
,ten goede te doen komen, ‘Zoo zijn er allerlei kringen ont-
staan, voor afzonderlijke voorzieningen, die men ,,gimeenten
ad hoc”
z2u
kunnen noemen. en die ook in dezelfde om-
geving vlstrekt niet samenvallen, al zal dat wel eens
het geval zijn. Zoo, zijn er groepen plattelandsgemeenten,
die gezamenlijk een schoolartsendienst verzorgen, een
wijkverpleging orgai’iiseeren, een school, voor buitengewoon,
lager.onderwijs in stand houden, een gasfabriek of water-
leiding exploiteeren, een vleeschkeuringsdienst, een
• distributiedienst hebben opgei-icht, enz. Evenzeer om-
vangrijk is de taak, door stad en platteand in samen-
werking ten uitvoer gebracht, doordat de stad krachtens
wet of o,vereenkomst haar inrichtingen openstelt voor de
omligende gemeenten, dan wel doordat ètedelijke diensten
hun zorgen ook over het omliggende platteland uitstrekken.
Zoo is in den loop van den tijd ons’ landoverdekt door een
•dicht net van gemeentelijke samenwerkingskringen, waar-
van hetonmogelijk is, ook maar bij benadering een schets
te geven. –
En zoo is het’begrijpelijk, dat de vraag wordt gesteld:
is er bij de vorming van steeds nieuwe rayons voor allerlei
onder’deelen van den openbaren dienst niet een teveel?
Moet er niet w’orden gestreèfd, zoowel in het belan
van den Staat alá van het publiek, naar een vereen-
voudiging?
Voorop ga de opmerking, dat de territoriale dec’en-
tralisatie haar eigen geschienis en haar eigen wezen
heeft. Zij hangt samen met het staatkundig inzicht van
ons volk en met behoeften van
algeinèenen
aard.
In beginse] kunnen de provincién en de gérne’nten.
zich alle belangen aantrekken, waarvan hoôgere instanties
de regeling niet aan zich hebben getçokken. Daardoor
is de grondgedachte der provinciale en vooral der gemeen-
telijke indeeling gericht op wezenlijken samenhang van
belangen van
algemeenen
aard bij een bevolkingsgroep,
diè zich door dien samenhang in grooler of kleiner verband
en eenheid gevoeltl. Dit onderstelt ook eeti verband in socialen . en eveiieens in economischen zin. – Uiteraard sprëekt dit sterker bij de geineente dan bij de provincie,
waai’ de historie en de daarin ‘verankerde geleidelijke
groei der vershillende deden van ons volk de voornaamste
rol spelen.
,De Qraagstelling bij de’ gebiedsonischrijing. -.
Het vraagstuk van de’ gebiedsomsehrijving van pro-
vincie en gemeente is derhalve een probleem, dat aan
de hand van geheel andere criteria meet worden opgelost
dan – de vraagstukken, welke ‘piet de verticale decen-
tralisatie samenhangen. Hier heeft men niet te doen, als
hij proviiiciën en geh’ieenten, met een samenvatting in
één ‘gezagscentrum van tal van overheidsbémoeiingen op
een beperkt territoir, doch met een tot een afzonderlijk ge-
heel gevormd onderdeel der rijkshuishouding (de provin-
ciale huishouding – laat ik verder buiten beschouwing),
dat zijn bestemming vindt in de’behartiging van één be-
paald’e ov,erheidstaak. Het ambtelijk apparaat heeft tot
‘opdracht, dit onderdeel zoo’ goed mogelijk aan zijn bè-
stemming te doen beantwoorden en den dienst goed te doen functionneeren. Het j,s dus vooral een vraag van
organisatie, die tot oplossing moet wordèn gebracht.
Bij die Organisatie staan, naar mij voorkomt, vier
vragen op den voorgrond: ‘
a. heeft de dienst ‘behoefte an verdere specialisatie
en splitsing naar de’ behoeften, waarin moet w’orden
voorzien? .
‘b. is er -verbând met ecnomische of geografische ge-
steldheid of met bevolkingsdichtheid?
c vordert de dienst een nauw contact met de bevolking –
of met de plaatselijke autoriteiten? , d. laat de functie van den dienst ‘toe of maakt zij het
gewenscht of noodzakelijk, regelmatig ,nauw contact
te zoeken met reeds bestaande takken van dienst? ‘Ad a.
Aan verdere specialisatie ontkomt bijna geen enkele
.tak van overheidsbemoeiing. Ei’ zijn
W
(de P.T,T.), die dit
in hun naam tot uitdrukking brengen. Maar men ziet
het verschijnsej ook bij andere di’ensten, bijv. het staats
toezicht op de volksgezondheid: onder een viertal hoofd-
H
inspecteurs voor het geheele Rijk (resp. medisch’ hoofd-
inspecteur, pharmaceiitisch hoofdinspecteur, hoofdinspec-
teur der ‘volkshuisv’esting, ., vétérinair hoofdinspecteur)
zijn in de inspecties (voor alke hoofdinspectie anders
begrensd) inspecteurs werkzaam. De vor het geheel Rijk
aangewezen’ inspecteur voor de drankbestrij ding wordt
bijgestaan door adjunct-inspecteurs:
lIet Rijk heft één inspecteur der gymnasia, zoo ook
voor de lycea, daarentegen vier inspecteurs, die ieder in
een bepaald ressort het geheele middelbaar onderwijs
onder hun toezicht hebben. Het nijverheidsonderwijs s’taat
onder toezicht van een inspecteur-generaal geassisteerd –
‘door drie inspectrices voor ‘het nijverheidsonderwijs voor
meisjes in bepaalde ressorten en vier inspecteurs voor het
andere nijverheidsonderwijs, eveneens in bepaalde rayons.
Hetzelfde ‘verschijnsel is te constateeren bij den dienst –
der belastingen.
Het spreekt vafizelf, dat de eischen van den dienst
hier den doorslag moeten geven. ‘Kan het veld van arbeid
wetenschappelijk of technisch niet door één functionaris –
geheel worden beheerseht, dan is splitsing naar de vorming
•
.
‘•
iè
N6vember 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
•.
327
1
der met de leiding te belasten hoöfdambtenaren onver-
mijdelijk.
•
Adb.
Hier oitstaat het vraagstuk , der
•
districtvorming. Is
de afstand van het centrum fiaar de periferie te groot om
den dienst goed te doen functioneereh, dan ontstaat er
behoefte aan territoriale decentralisatie binnen den dienst
Die behoefte kan het gevolg zijn van de geografische
• ‘ gesteldheid (waterstaat) of van bevolkingsdichtheid.
(rechterlijke macht, notariaat, toezicht middelbaar-,
nijverheids- en lager onderwijs, verkeersinspectie,’keuings-
dienst van ‘waren, registratie, bewaarder hypotheken en kadaster). Ook de economische gesteldheid kan tot be-
paalde indeelingen leiden (gebieden’ der Kamers van
Koophandel en Fabrieken vôôr de met ingang van 1 April 1942 ingevoerde wijziging, land en tuinbouwèonsulenten,
veeartsenijkundig staatstoezicht, arbeidsinspectie).
Ade.
S
De eisch van geregeld en nauwcontact met de bevolking
of met plaatselijke autoriteiten heeft evenzeer territoriale
decentralisatie tot onvermijdelijk gevolg. (Radeii van
Arbeid, gewestelijke arbeidsbureaux, post-, telegraaf- en
telefoonkantoren, dienst der belastingen, inspectie brand-
weer, inspectie luçhtbescherming).
•
Add.
Mew krijgt den indruk, dat bij de oprichting van’ een
nieuwen dienst deze eisch gewoonlijk uit het oog wordt
verloren. Dat daaraan vooral in het steeds gecompli-
• ceerder wordeqd Rijksbestuur aandacht moet worden
• geschpnken, ligt voor de hand. Immers, en nauwkeurige
analyse vande functi.es
van elkn tak van
r
dienst kan leidèn
tot de slotsom, dat er dûbbel werk wordt verricht; dat er
vereenvoudigingen zijn’ te bereiken, niet lalléen voor den
dienst, doch ook voor het pûbliek. Het spreekt eveneens
•
vanzelf, dat een dergelijke vergelijkende analyse moeilijker
wordt naarmate de rayons, waarover de diensten hun be-moeiingen uitstrekken, verschillen in omvang. Maar ook
ov’igens is het een eisch van doelmatige administratie,
dat de essorten van aan elkaar vervante diensten zooveej
mogelijk gelijk zijn. Dat beordert de samenwerking tus-
chen de diensten,’het bespaart hpt publiek allicht extra
– moeite en tijdverlies. Zoo behooren de ressorte’n bijv. van
de inspectiévan de werkverruiming met die van de ge-
westelijke arbeidsbureaux (die voor de aanwijzing ‘der
werkloozen zorg dragen) en van de Raden van Arbeid
(die op allerlei verzekeringstechnische vragen van tal van
arbeiders het antwoord hebben te geven), zôo êenigszins
mogelijk, samen tO vallen.
.. •
Natuurlijk zijn erdiensten, waarvoor verschillende van
de bovengenoemde factbren tegelijk gelden, zij hét in
verschillende mate; ook zijn r, waarvoor geen bepaalde
•
tot decentralisatie dwingende factor valt aan .te wijzen.
Centralisatie is dan een voordeel. •
Wij stelden hier ‘eenige algemeene vragen, die bij de
organisatie van een nieuwen tak van ‘die’nst rijzen. Komt
• men op gond der bovengestee desiderata tot bepaalde
antwoorden met betrekking tot een bepaalden dienst,
dan volgt de vrjag, hoe,indien men tot het trekken van
• rayons voor dien dienst wenscht over te gaan, de grenzen
nioetén worden bepaald. Dit hangt samen eenerzijds met
de omstandigheden, waarop ,vij reeds walen, anderzijds
met de eischen;
;
waaraan het ambtelijk appaaat . van
‘dien dienst moet voldoen. Wélke opgaven heeft het te
vervullen? Kan de taak alleen door een tamelijk uitgebi’eid
corps goed worden verricht? Of is het nogelijk, voorden
te verrichten arbeid nfet een betrekkelijk, klein corps te
volstaan? (Men vergelijke bijv. de bezetting van de labo– ratoria enhet aantal keurmeesters van de keuringsdiensten
van waren met omvangrijke instituten als de Raden van
Arbeid en de arbeidsbureaux). Hoe kleiner .het ambte-
narencorps kân zijn, hbe rheer, ingëv
4
al een verdeeling der
krachten over het geheele. land onvermijdelijk is, de
‘neiging zal bestaan, ároote districten te vormen. ‘Omge-
keerd zal het vereischte van veel personeel voor den te
verriçhten arbeid stiiiuleerend werken op de vorming
van een groot aantal betrekkelij,k kleine ressorten. Het
wordt d,an een afwegen van belangen, waarvanbij voorbaat niet is te zeggen, in welke rich’ting de weegschaal zal door-
slaan, vooral niet als tevens,één of meer der b&ven sub a.
tot d. vermelde vragen tot bevestigende beantwodrding
aanleiding gevén. Maar het is al belangrijk,
dat
men zich
er op bezint? – –
Op één eigenaardige verschijning in de,,,ontwikkeling’
van ons bestuur’in het laatste decennium -moet ik nog
wijzen: de
,,streek”,
gecreëerd door het in 1931-in de Woning-
wet ingevoerde
si’eekplan,
het plan, dat in groote lijnen
de bestemming regelt Van regionale gebieden, ôvereen-
komstig de eischen van wat tegenwoordig met een weinig
fraai woord planologie wordt genoemd: Deze Str’eekplanien,
waaromtrent in het besluit ,ir. 91/1941 op het Nationale
Plan nadere regelen worden gegeven, zullen ongetwijfeld
op den duur ,,rayonvormend” werken. In het grocite
verband van de verschillende behoeften» ten aanzien
van het wonen, het werken, de ontspanning en ‘hOt ver-
keer hebben de streekpiannen over en economisch-geogra-
fisch als eenheid te beschouwen gebied een samenstel
van richtlijnen te geven, ter ordening van overheids-
hemoeiingen en ter wering van onjuiste initiatieven met betrekking tot de bestemming van, oppervlakten binnen
het plan béloten. De omlijniiig’van het streekplan zal
van grooten invloed kunnen zijn en zal ongewijfeld’niet
dan na diepgaande bestudeering van de eccinomisch- ,
geografische geaardheid van de ,,streek” worden vast-
gesteld. Is men eenmaal eraai gewend, de activiteit der
Overheid met betrekking tot de hiergenoemde belangrijke
onderdeelen der volkshuishouding te zien in dit-grootere
verband, dan zal bijv., voor gezamenlijke voorzieningen
door gemeenten,
–
het streekplangebied veelal geheel
of ten deele tot basis worden genomen. Het zal evenweL’ nog geruimen tijd duren, alvorens ons ,land met e’en net
‘van streekpiannen overdekt is, zoodat de rayonvormende werking vooralsnog gering zal zijn.
Wat den Rijksdinst betreft: het zou om redenen van
‘zuinig beheer in het opeqbare bestuur aanbeveling ver-
• dienen, de differentiatié in de • districtvorming -bij de
vei’schillende diensten’ zoo sober mogelijk te houden. De
behoeften, zijn verschillend en daardoor kunnen de ambts-
gebieden voor ujteenloopende takken van ôverheidszorg
dikwijls niet gelijk zijn. Maar waar dit voor den dienst
geen bézwaar oplevert, bevordere men een sanienvallen
/van rayons qn zeker van
rayons
vodr verwante overheids-
bemoeiingen. • –
•
A. KOELtk
DE F1ANSCHE
OORLOGSSCHADEREGELING VOOR
ONROERENDE GOEDEREN’1).
5–
Nâ de voorloopige beëindiging van de oorlogshandelingej
in 1940 bleek, dat in Frankrijk een zeer belangrijke schade
aan .onroerènde goederen was aangericht.
Toen de Fi-anschen in -1940 voor de taak stonden de
• verwoeste steden en dorpen weder, op te bouwen, hadden•
zij gebruik kunnen maken van.de èrvaringen, opgedaan
in de jaren, volgende op die na den eèrsten wereldoorlog. Maar juist de ondervindingen uit die jaren zijn. veelal on-
be’redigend geweestf Herhaaldelijk leest men de klacht,
dat, terwijl de Overheid plannen in studie had, die aan
nieuwe eischen van het verkeer en van de volksgezond-
heid “moesten beantwoorden, de eigenaren
,
intusschen
1)
De gegevens voor dit artikel zijn voornamelijk ontleend aan
de desbetreffende wetten, welke o. a. zijn gepubliceerd in het ,,Bul-
‘letin Législatif” van Dalloz, en aan het Fransche maandelijksehe
tijdschrift voor den wederopbouw ,,Urbanisme”.
1
–
j
328
•
ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 November 1943
op hun oud grond gebouwen optrokken van denzelf-
4en vorm en vaak met dezelfde fouten als hun verwoeste
huizen, waardoor het stadsaspect reeds was bedorven,
voordat de plannen klaar waren. Het gebrek aan een
centrale organisatie, die te werk ging volgens een van
te voren opgemaakt plan, bleek hier duidelijk. Om een
herhaling van deze fout te voorkomen werd in 1941 dan
ook bsloten tot een 10-jarig Wederopbouwpian, dat
zou worden opgemaakt en uitgevoerd door een ,,Com-
missaire
it
la Réconstruction” – welke men tot op zekere
hoogte kan vergelijken met den Nederlandschen Algemeen
Gemachtigde voor den Wederopbouw -, in overleg en
onder toezicht van andere overheidsorganen.
Om een overzicht te krijgen van de Fransche regelingen,
die betrekking hebben op den wederopbouw, kunnen wij
deze het beste beschouwen naar aanleiding van het on-
derscheid herstel en herbouw.
Regeling 000r herstel en herbouw.
Herstel:
het spreekt vanzelf, dat het na den wapenstil-
stand zaak was zoo spoedig mogelijk de beschadigingen van
kleinen omvang te herstellen. Om deze herstelwerk-
zaamheden te stimuleeren, nam de Staat bij de Wet van
5 Augustus 1940 de helft van diè herstelkosten voor zijn
rekening, welke niet mèèr bedroegen dan 100.000 Fr.
Indien men in aanmerking neemt, dat in Augustus 1940
10.000 Fr. overeenkwain met ruim 5.000 GId., dan kun-
nen wij aannemen, dat men hiermede toentertijd ook in
Frankrijk een behoorlijke schade kon herstellen. De
bijdrage in de koeten werd in het vooruitzicht gesteld
zoowel voor woonhuizen a15 voor fabrieksruimten, met
uitzondering van oude perceelen, waarvoor het om eeniger-
lei reden niet wenschelijk was, dat zij werden hersteld.
De uitvoering van deze wet moest spoedshlve wel
worden opgedragen aan een bestaand overheidslichaam
en wel aan de préfecten vaft de departementen, ni. de
afdeeling Waterstaat van de préfectuur. De getroffenen
moesten een opgave indienen over het ontstaan en den
aard van de beschadiging, waarbij tevens een gedetailleerd
plan van herstel diende te worden overgelegd. Op grond
hiervan adviseerde de dienst van Waterstaat den préfect
bij het vaststellen van de bijdrage en gaf toestemming
voor het herstel. Met de uitbetaling van de gelden werd
het ,,Crédit National” belast. Wij vermelden dit hier,
omdat het ,,Crédit National”, opgericht in 1919, indertijd
was belast met de financiering van den wederopbouw van de verwoeste gebieden na den oorlog 1914-1918.
I-Ïier heeft men dus gebruik gemaakt van een instelling,
die op het gebied van de financiering van den weder-
opbouw geen onbekende was. Voorzoover wij konden
nagaan, is dit lichaam echter alleen ingeschakeld bij de
financiering van herstelgevallen.
Herbouw:
ook in Frankrijk wordt men voor een totaa’l
verwoest pand- slechts schadeloos gesteld, indien men een
vervangend pand herbouwt. Van de
normale
herbouw-
kosten van het vervangende pand neemt de Staat nl.
80% voor zijn rekening en in bepaalde gevallen, bijv.
van dringende woningvoorziening, zelfs 90%. De ,,Com-
misaire á la réconstruètion” stelt’ op advies van een
,,Délégué régional” vast, ‘hoeveel de normale kosten van het te herbouwen pand zullen bedragen, waarbij
hij rekeninghoudt met ,,les conditions économiques et
les habitudes locales”. te ,,Délégué régional” wordt op
zijn beurt weer geadviseerd door een , ,Comité départemental
de la réconstruction”, waarin ook een getroffen eigenaar
zitting heeft. De getroffenen hebben bij de bepaling van
de vergoeding van stâatswege dus een adviseerende stem.
Anders dan in Nederland, waar geen beroep tegen de
vaststelling van de rijksbijdrage mogelijk is, staat op de
beslissing van den ,,Commissaire â la réconstruction”
beroep open bij een ,,Commission spéciale”.
Voorzoover de herbouw- of herstelkosten niet worden
gedekt door de deelneming van den Staat, moet de ge-
troffene de rsteerende kosten uit eigen middelen bij-
passen. De wet heeft echtr een regeling getroffen, waar-
door belanghebbenden gelden onder hypothecair verband
kunnen opnemen bij bepaalde aangewezen credietjnstel-
lingen, o.a. het ,,Créclit Foncier de France”. Tengevolge van
het overheidstoezicht op het Fransche hypothecaire cre-
dietwezen
2)
mag een instelling als het ,,Crédit Foncier de
France” sleuhts bouwcredieten ter beschikking stellen onder
lepaalde voorwaarden. Hierdoor komt de thans geldende
regeling in het kort hierop neer, dat ,e credieten aan- –
vankelijk worden verstrekt voor den tijd van 3 jaar.
Blijkt, dat de belanghebbende na drie jaren de gelden
niet kan terugbetalen, dan worden de leeningen gecon-verteerd in leeni.,ngen, die aflosbaar zijn in annuïteiten
over 25 jaar of meer, terwijl de rente inclusief onkosten
de 4% niet te boven mag gaan. Tot zekerheid van de
terugbetaling krijgt de geldschietende instelling een hypo-
thecaire inschrijving op het desbetreffende perceel, welke
in rang boven andere reeds bestaande hypotheken en
voorrechten gaat (met uitzondering van het privilege voor
gerechtelijke uitwinningskosten). Terwijl alle hypothe-
caire inschrijvingen in Frankrijk eens in de 10 jaar moeten
worden hernieuwd (zie artikel 2154 Code Civil), is de
onderhavige inschrijving bovendien van dezen plicht
vrijgesteld. Het bouwcrediet mag de helft van de waarde
van het in onderpand te geven perceel niet overtreffen.
Van haar kant stelt de Staat tegenover de deelneming
in de financiering van den wederopbouw aan de hypotheek-
banken verschillende garanties. Zoo komen eventueele
verliezen, die de hypothecaire schuldejscher mocht lijden,
als gevolg van maatregelen van de bezettende Overheid,
in bepaalde gevallen voor rekening Van den Staat. Het
,,Crédit Foncier” kreeg ook het rdcht op grond van de
bouwcredieten pandbrievem1 uit te geven, om zich weer
contante middelen te verschaffen.
Ook voor particulieren is het mo’gelijk gelden in den
wederopbouw te investeeren. Indien een acte van geld-
leening ni. uitdrukkelijk vermeldt, dat deze leening wordt
verstrekt met het doel de herbouw- of herstelkosten te
overbruggen, voorzoover deze niet worden gedekt door den Staat, zijn op de hypothecaire inschrijving dezelfde
uitzonderlijke voorwaarden van toepassing (dus eerste
hypotheek, die rang neemt boven alle andere. bestaande
voorrechten, met deze uitzondering, dat hier wel steeds
elke 10 jaar de hypothecaire inschrijving moet worden
vernieuwdj.
Trekken wij ten aanzien van den herbouw en het her-stel een vergelijking tusschen de Fransche en de Neder-
landsche regels, dan komen Wij tot de volgende opmer-
kingen: –
a. In beide landen wordt oorlogsschade, zooals wij
zagen, slechts vergoed, indien het beschadigde object her-
steld of herbouwd wordt. Niet geheel juist pleegt men bij
ons te spreken van den herbouwplicht, die op een getrof-
fene rust voor het bedrag van de schadeloosstelling. Bij
een plicht wordt de mogelijkheid vooro4dersteld, dat men
de prestatie in rechte kan afdwingen. In het Nederlandsche
Besluit op de Mateieele Oorlogsschaden is daarvan geen
sprake. Wel wordt op den getroffene een pressie uit-
geoefend, doordat iij de bijdrage niet orftvangt, indien
hij daarvoor niet herbouwt. Evenzoo probeert de Fran-
sche regeling tot herbouw te .bewegen, maar zij legt geen
plicht op. Terwijl de Algemeen Gemachtigde voor den
Wederopbouw bij ons in zeer uitzonderlijke gevallen een
getroffene kan ontheffen van zijn herbouw,,plicht”,
kan de getroffene in Frankrijk zelf te kennen geven, dat
hij niet tot herbouw wenscht over, te gaan. Het afzien
van den herbouw, wordt hem echter niet aantrekkelijk
gemaakt, aangezien in dat geval slechts een vergoeding.
wordt uitgekeerd van 30% ,an het bedrag, dat de Staat
zou hebben geïnvesteerd, indien de eigenaar wèl tot her-
‘)
Bij de Wet van 28 Febr. 1852 werd het geheele hypothecaire
credietwezen onder staatstoezicht gesteld.
t
10 November 1943
ECONOMISCH-STATITISCHE BERIdHTEN
329
bouw was overgegaan. De Nederlandsche, getroffene,
die zonder toestemming van den Algemeen Gemachtigde
voor den Wederopbouw van den herbouw, afziet, krijgt
niets. Bovendien
kan
hij de uitbetaling worden geëischt, dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk op een bepaalde wij ze
wordt belegd.
b. Ten aanzien van de financiering van den herbouw
valt het vooreerst op, dat de manier, waarop de schade-
loosstelling voor het verwoeste pand wordt berekend,
in beide landen verschilt. Terwijl men in Nederla,nd de
rijksbijdrage vaststelt naar de waardevermindering, die het pand heeft geleden döor de beschadiging, gerekend
naar de prijzen van 9Mei 1940, gaat men in Frankrijk
uit van de werkelijke herstelkosten. In Nederland worden
de herbouwkosten gedekt door de rijksbijdrage, bijdragen
â fonds perdu en hypothecaire leeningen, welke veell
van rijkswege worden verstrekt
3).
In Frankrijk wordt de
herbouw gefinancierd met de rijksbijdrage en met gelden
onder hypothecair verband. Het wil ons voorkomen, dat het een voordeel van de Fransche regeling is, dat de hy-
pothecaire geldieeningen door bestaande credietinstellin-
gen, zooals het ,,Crédit Foncier de Fance” of door parti-
culieren worden verstrekt. Aangezien dergelijke leeningen
rang nemen boven alle bestaande rechten, zal dit onge-
twijfeld een prikkel voor oude ‘hypothecaire schuld-
eischers zijn om opnieuw geld in het onderpand te steken. Bij ons worden oude hypothecaire schuldeischers in zoo-
verre beschermd, dat zij in rang pehandhaafd blijven
voor tenminste het bedrag, waarvoor zij direct na de
rarrtp.-het onderpand hadden kunnen executeeren (d.w.z.
de verkoopswaaPdq per 9 Mei 1940 van den grond en de
restanten van opstallen). Nieuwe particuliere ge1dschietrs
komen daardoor steeds op den tweeden rang, tenzij zij
bereid -zijn de oude hypotheek over te nemen.
Onteigening.
Bij het ontwerpen van nieuwe stadsplannen heeft men
ook in Frankrijk de onteigening niet kunnen ‘missen.
Terwijl men in Nederland in voorkoi’nende gevallen veelal
direct tot onteigening overgaat, wil de Fransche wet-
gever, dat de ,,Commissaire â la réconstruction” eerst prô-
beert de voor, de nieuwe plannen benoodigde gronden door aankoop voor den Staat te verkrijgen. Deze koop*
moet geschieden tegen, een prijs, te bepalen door
–
den
,,Commissaire á la réconstruction”. Eerst indien men met
den eigenaar niet tot overeenstemming kan komen, jvor-
den de desbetreffende perceelen onteigend. Bij de vast-
stelling van de onteigeningsvergoeding gaat men uit
van den prijs van 1 September 1939, tenzij het niqt door oorlogsgeweld beschadigde panden betreft. Deze laatste worden geschat naar de waarde op het oogenblik van de
onteigening, waarbij men echter wel rekening zal moeten
houden met de geldende ‘prijsvoorschriften. Anders in
Nedland, waar 9nteigening zonder oorlogsgeweldschade
wordt geschat naar de waarde van 9 Mei 1940. In beide
landen kan de onteigende bezwaren indienen tegen de
onteigeningsvergoeding bij jen ,,Commission spéciale”.
Een eigenaar, van wien de grond met daarop gebouwde
opstallen wordt onteigend of die zijn grond ingevolge
een onderlinge overeenkomst aan den Staat heeft afge-
staan, krijgt het recht een vervangend pand te bouwen.
Daarbij wordt een eigenaar, wiens pand slechts geringe
schade heeft opgeloopen, gelijk gesteld met dén eigenaar
van een niet verwoest pand. Beiden mogen volgens voor-
waarden, neer te leggen in een besluit van den ,,Com-
missaire á la réconstruction”, tot herbouw overgaan.
Ook kan de ,,Commissaire
t
la réconstruction” toestem-
men, dat zij lid worden van een ,,Associâtion’Syndicale”,
waarover wij nu komen te spreken.
‘) Zie P. 0. Gruys, ,,Oorlogsmolestrisico” In ,;E-S.B.” van
28 Mei 1941.
Association Sn4icale.
Evenals in ‘Nederland, 4ornamelijk bij den weder-
opboi.tw van Rotterdam, tond men ook in Frankrijk
voor de vraag, op welke wijze men’ alle eigenaren van een
verwoest stadsgedeelte in de gelegenheid moet stellen
tot herbouw ovr te gaan
o
indien eenerzijds het nieuw ontworpen stadsplan niet toestaat, dat hetzelfde aantal
panden,. dat werd verwoest, wordt herbouwd, anderzijds
dit stadsplan zulke hooge architectoniche en dienten-
gevolge ook financieele eischen stelt, dat de kleine eige-
naar een nieuw pand in het algemeen niet kan bekostigen. In Rotterdam heeft men de oplossing gezocht in de”stads-
uitbreiding. De eigenaar, die om een of andere reden
niet in de gelegenheid, is om in het centrum een perceel
te bouwen, kW elders een stuk grond toegewezen krijgen,
waarop hij een bescheiden pand kan herbouwen, om.
overeenkomstig zijn financieele draagkracht. In Frankrijk, waar deze moeilijkheden zich ongetwijfeld ook voordoen,
heeft men de belangen van de eigenaren vanverwoeste
panden uit een bepaald woningcomplex of stadsgedeelte
gedwongen bijeengebracht in eèn semi-overheidslichaam,
een zgn. ,,Association Syndicale” (in den vervolge aan te duiden met ,,Ass. Synd.”).
,,Le commissaire â la réconstruction décide que , la
réconstruction sera soit effectuée par chaque propriétaire
isolément, soit réalisée par une Association Syndicale”
zegt het desbetreffende wetsartikel:
Deze belangen-gemeenschappen zijn in het Fransche administratieve recht niet vreemd. Evenals bij ons bijv.
de Waterschappen, trof men ook in Frankrijk vereenigingen
van personen aan, die gezamenlijk bepaalde belangen
behartigden, of voor gemeenschappelijke rekening e-
paalde werken uitvoerden. De aard van deze werken
(waterkeering, ontginning, het dempen van moerassen)
was veelal van openbaar belang, zoodat de Overheid eenig
toezicht daarop wilde hebben. Bovendien was het van
belang, dat dezen instellingen geen beleismeringen in
den weg werden gelegd bij de uitvoering van haar taak.
Reeds in 1865 werd de ,,Ass. Synd.” bij de wet geregeld.
Bij de organisatie van den wederopbouw vsx verwoeste
stadsgedeelten heeft men teruggegrepen op deze oude
figuur en in de wet van 11 Oct. 1940) is de ,,Ass. Synd.” nieuw leven ingeblazen.
Zoodra een stadsplan in groote trekken is ontworpen,
kan de ,,Coni,missaire âla réconstruction” op advies van den
Préfect van ‘het Département bepalen, dat de eigenaren
van onroerende goederen, die gelegen zijn binnen een door
hem aangewezen grens een zgn. ,,périmètre”.— worden vereenigd in een ,,Ass. Synd.”. Dergelijke ,,Ass. Synd.”
zijn, zooals de wet zegt, ,,des établissements publics de
caractère temporaire, dotés de la personalité morale et
jouissant de 1′ autonomie financière”; (aan de ,,personalité
morale”, d.i. de rechtspersoonlijkheid van openbare li-
chamen, zijn v’erschillende voorrechten verbonden). Aan
het hoofd van de ,,Ass. Synd.” staat een dirècteur, die de ,,Ass. Synd.” naar buiten vertegenwoordigt, de be-
grooting vaststelt, betalingen doet, procedeert, enz.
Bij de vervulling van zijn taak wordt hij bijgestaan door
het ,,Bureau de l’Association”. Eens per jaar moet de
directeur verantwoording afleggen over het beleid aan
de ,,Assemblée Générale” van alle leden van de ,,Ass.
Synd.”. Elk lid van de ,,Ass. Synd.” heeft in de ,,Msem-
blée Générale” zooveel stemmen als hij volgens het ka-
daster oorspronkelijk onroerende goederen bezat binnen
de ,,périmètre”.Alle gronden, die binnen de ,,périmètre” zijn
gelegen met eventueel zich daarop bevindende gebouwen,,
al of .niet beschadigd, gaan in vellen eigendom over
op de ,,Ass. Synd.”. De ,,Commissaire á la Réconstruction”
stelt op advies van het ,,Comité Régional” de prijzen vast
‘) De wet van 11 Oct. 1940 werd opnieuw gecodificeerd bij een
Wet van 12 Juli 1941 en daarna weer gewijzigd bij een wet van
7 Oct. 1942. Deze wetten kan men vergelijken met ons Besluit
op de Materieele Oorlogsschaden.
330
ECONMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 November 1943
naar de waarde van 1 September 1939. e bedragen
worden geboekt op een rekening, welke voor elk lid van
de ,,Ass. Synd.” wordt aangelegd.
Nadat dQ herbouwpiannen definitief zijn vastgesteld,
maakt de Directeur een herverkavelingsplan op. Ieder
lid krijgt na den herbouw een geheel of een gedeelte
van een perceel in eigendom toegewezen. Waarschijnlijk
zullen de toekomstige eigenaren weinig of geen zeggen-
schap hebben bij het ontwerpen vai de bouwpldnnen
van hun toekomstige eigendommen. Zij zullen tot op
zekere hoogte tevreden moeten zijn met hetgeen zij krijgen
toegewezen. Daartegenover staat, dat de herbouwkosten
van een complex woningen lager zullen zijn dan indien de
getroffene afzonderlijk den herbouw ter hand had ge-nomen. Omdat de- ,,Ass. Synd.” een seWi-overheids-
lichaam is, geniet zij als zoodanig faciliteiEen, die den
herbouw zullen bespoedigen en die een particulier bouwer
niet zou hebben genoten.
j
–
In de Nederlandsche oorlogsschaderegeling missen
wij een figuur als de’,,Ass. Synd.”. In het bijzonder voor getroffen eigenaren met geringe bijdragen en hooge hy-
pothecaire schulden zal de ,,Ass. Synd.” nog mogelijk-
heden kunnen bieden om toch een deel van een onroerend
goed terug te krijgen. Voorloopig zou een instelling als de ,,Ass. Synd.” voor de Nederlandsche wet in vele ge-
vallen moeilijkheden opleveren, doordat deze niet, zooals
in Frankrijk, den zgn. hor
j
zontaal gesplitsten eigendom
kent. De eigendom van een flatwoning is in Frankrijk
bijv. wel mogelijk, bij ons niet. De ,,Ass. Synd.” zal
immers juist vaak tot gedeeltelijken eigendom van on-
roerend goed- leiden. –
Tenslotte een opmerking oer een onderwerp, dat in
de Fransche wetgeving anders is geregeld dan in de Ne-derlandsche oor1ogsschaderegeling. In Frankrijk worden
de bedragen, die – de molestverzekeringsmaatschappijen
uitkeeren, aftrokken van de bijdrage, die de Staat
uitkeert. De vrzekerde krijgt dus minder van den Staat
‘dan de niet-verzekerde. In Nederland worden alle ver-
zekerden op gelijke wijze behandeld door de bepaling,
dat de verzekeringsmaatschappijen bevrijd zijn van hun
verplichting schadevergoeding uit te keeren tot het
bedrag, dat de Staat aan bijdrage uitkeert. Bij ons kan
een verzekerde in bepaalde gevallen in totaal meer krijgen
dan de niètverzekerde, omdat de verzekeringsmaat-
schappijen tot nu toe in het algemeen meer schade uit-
keeren dan de Staat. In Frankrijk krijgt een getroffene
nooit méér dan het bedrag, dat de Staat uitkeert.
Conclisie:
het was in de huidige omstandigheaen niet
mogelijk kennis te nemen van andere publicaties en com-
mentaren dan die, welke wij bij den aanvang in een noot
vermeidden. Het bovenstaande kan dan ook niet meer
geven dan een algemeenen indruk van de maatregelen, die in Frankrijk zijn getroffen om tot den herbouw van
de geteisterde gebieden te komen. Het is niet mogelijk
reeds nu een volledigoordeel uit te spreken over de Ne-
derlandsche regeling in vergelijking met de Fransche.
Daartoe zouden wij eerst moeten weten tot welke resul-
tatende toepassing van de regelingen in beide landen
hebben geleid. OnzevoorloQpige indruk is echter, dat de
Nederlandsche wetgeving den toets der kritiek ten aan-
zien van de Fransche zeer wel kan doorstaan.
Mr. W. H. DEKKER.
AANTEEKENINGEN.
STATISTLEIt DER RlJKSFLrçANcIËN 1942.
De Statistiek der Rijksfinanciën 1942 is de helft dunner dan haar voorgangstér. Bovendien is zij met aanmerkelijk
minder vertraging verschenen dan die over 1941. Twee
redenen, welke een bespreking aantrekkelijk maken.
Daar echter de Statistiek der Rijksfinancien 1941 nog
in dezen jaargaiig uitvoerig is besproken
i),
willen wij
er voor ditmaal mee volstaan eenige markante cijfers
uit deze publicatie toe te lichten.
Opbrengst der rijlcsbelastingen.
De sterke stijging van de totale opbrengst der rijks-
belastingen sinds 1933 heeft zich ook in 1940, het laatste
jaar, waarover in deze statistiek cijfers beschikbaar zijn,
voortgezet, en wel van f 645 millioen in 1939 tot f 683
millioen in 1940.
Opbrengst der rijks belastingen
in millioenen gdldcns
800
600
400
200
1933
’34
’35
’36
’37
’38
’39
’40
Totale opbrengst
Pers. belastingen naar het ink. en het verm.
– . – . – . – Pers, belastingen naar de verteririgen
Hierbij valt op,. dat deze stijging in 1940 werd veroor-
zaakt door een grootere opbrengst der peoonlijke be-
ltstingen naar het inkomen en het Pérmogen. Deze, op zich-
zelf g’rooIe stijging, is niet een gevo.lg van een toeneming
van de ônder de belasting vallende inkomens en ver-
mogeps; zij moet hoofdzakelijk worden-verklaard, doordat
bver 1939/’40 15 en over 1940/’41 50 rijksopcenten op
de gemeentefondsbelasting werden geheven, terwijl de
opbrengst over 1939/’40 geheel in 1940 werd verantwoord.
De toeneming dor belastingopbrengst in 1939 daarentegen
werd voornamelijk teweeggebracht door een sterke toe-
neming van de persoonlijke belastingen
naar de oerterin gen,
waarbij vooral de stijging van de opbrengsten der invoer
rechten en der omzetbelasting de aandacht trokken.
In hoeverre hier economische oorzaken, zooals grooteren
invoer en voorraadvorming, van invloed waren, is moeilijk
uit deze cijfers te destilleeren, Oaar fiscale oorzaken (tariefs-
wijzigingen) een belangrijken, zoo niet den belangrijksten
invloed hadden. Dit bleek wel op zeer duidelijke wijze
uit de groote stijging van de opbrengst der omzetbelasting
in 1940, die het resultaat was van de per 1 October 1940
ingevoerde tariefsverhôoging. Hoewel dus de totale op-
– brengst der persoonlijke belastingen naar de verteringen
in de jaren 1939 en 1940 gelijk was, waren de opbrengsten
van de afzonderlijke tot deze categorie behoorende be-
lastingen in beide jaren zeer vrschillend, hetgeen door
de volgende tabel helder wordt geïllustreerd.
De daling van de opbrengst der invoerrechten, toe te
schrijven aan den ingetreden oorlogstoestand, wordt niet
) J. H. Textor,,,Statistiek der Rijksîinanciën 1941″, in ,,E.-S.B.”
van Mei 1943.
S
S
10 November 1943 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
331
In duizendtallen guldens.
1935t/m1939
1939 1940
)
a
”
‘,
Persoonlijke belas-
tingen
naar
de
8
verteringen
‘
at
‘,
Rechten op den In-
98.930
17,46
122.755
19,03 80.072
11,73
Statistiekrecht
2.245
0,40
2.539
0,39 1.650 0,24
140.076
24,71
153.31.8
23,78
185.556
27,17
Bel,
op g. en z.-
voer
………
werken
556
0,10
637
0,10
831
0,12
Accijnzen
……..
Bel, op rijwielen
8.014
1,42
8.409 1,30 9.034
1,32
Motorrijtuigenbel
2.091
3,90
23.816
369
13.738
2,01
Omzetbelasting.
72.658 12,82
88.784
13,77
108.944
15,95
7otaal
…….
344.5701
60,81
0400.2581 62,06 11399.8251
58,54
alleen gecompenseerd door een stijging van de opbrengst
der omzetbelasting, maar eveneens en in nog sterkere
lijkt ons echter in een enkel cijfer de beteekenis van den
druk van enkele belastingen vast te leggen. Daartoe
he6ben wij een vergelijking gemaakt tusschen de op-
brengsten van eenige belangrijke persoonlijke belastingen
en de consumptieve uitgaven voor enkele voedings- en
genotmiddelen
2)
Voor het resultaat zie men het staatje onderaan de
vorige kolom.
De cijfers spreken o.i. voor zichzelf.
H. D. v. d. HOEVEN.
‘) Berekend met behulp van gegevens uit de volgende artikelen:
C. Poatma, ,,Het broodverbruik in Nederland van 1921-1 928″,
in ,,E.-S.B.” van 12 Aug. 1942. – 0. Postma, ,,IIet verbruik van
‘suiker in nederland sedert 1921″, in ,,E.-S.B.” van 14 Mei 1941.
– ,,E.-S.B.” van,9 Oct. 1940, ,,Het Verbruik van water, gas en
eleetriciteit in Nedêrland”. – ,,E.-S.B.” van 17 Sept. 1941, ,,Het
verbrujk van vleesch in Nederland in de periode 1921 tot en met
– ,,Statistisch Zakboek” 1942.
Al
Verandering 1939-1940
Opbrengst der accijnzen
Per hoofd
x
11.000
.
i
‘
>< t’000
der gem,
1fl
%
25
bevolking
56.059
6,52
61.127
6,96
62.081
6,99
+
‘
954
+
0,03
1,5
35.826
4,17
39.508
4,50
55.954
6,30
+
16.446
+
1,80
42
29.006
3,37
31,503
3,59
41.513
4,68
+
40.010
+
1,09
32
Accijns
op
‘
e
suiker
………………………….
8.143 0,95
9.168
1,05
10.283
1,16
+
1.115
+
0,11
12
Accijns
op
de
tabak
………………………….
Accijns
op
het
gedistilleerd
…………………….
6.998
0,81
7.930
0,90
10.999
1,24
+
3.069
+
0,34
39
Accijns
op
het
bier
………………………….
Accijns
op
het
geslacht
………………………
2.181
0,25
2.371 0,27
2.249
0,25
–
122
–
0,02
-5
Accijns
opdefl
wijn
………………………….
Accijns
op
het
zout
………………………….
1.863
0,22
1.711 0,19
2.477 0,28
+
766
+
0,09
45
Totaal
………………………………
140,06
1
16,29
f153.318
17,46
1185.556
1
20,90
1
+
32.238
+
3,44
mate door, een aanzienlijke vermeerdering van de
Op-
brengst der accijnzen. Deze bereikten in 1940 de hoogste
totale opbrengst sinds 1900. Dat alle accijnzen hier niet
in dezelfde mate toe bijdroegen, blijkt uit de boven-
staande cijfers.
De oorzaken
iran
deze belangwekkende toeneming zijn
zoowel van fiscalen als van economischen aard, te weten:
stijging van het verbruik, hoogere prijzen en verhooging
van het tarief of de opcenten. Daar echter de gegevens
over
,
de veraccijnsde en verbruikte hoeveelheden in 1940
geheim zijn, kan ten aanzien van de mate, waarin ieder
van deze factoren hun invloed op de opbrengstcijfers
van de ‘verschillende accijnzen hebben doen gelden, niets
met exactheid worden gezegd.
Wij hebben tot nu toe steeds de opbrengsten van ver-
schillende belastingen in len tijd tegenover elkaar gesteld,
dus steeds belastingen met belastingen vergeleken. Be–langwekkender dan deze vergelijking ‘van opbrengsten,
Per hoofd der gemiddelde bevolking
Opbrengsten
der
accijnzen
io&n
1
Verbruik van tarwebrood 1938
t 91-.
DE GEZINSSAMENSTELTÂI’iG EN DE LOONSÂ1IENSTELLINO
DEll BEVOLKINO IN ZEELAND, ONTLEEND AAN OECEVENS
INGEVOLOE DE KINDERBIJSLÂGWET.
‘
Aan het Jaarverslag van de Rijksverzekeringsbank
over 1941, uitgebracht door het Bestuur der Rijksver-
zekeringsbank ingevolge het. bepaalde in artikel 63 der
Kinderbijslagwet, putten wij de volgende interessante
gegevens, die vor Zeeland an belang zijn. Wij lezen daaf,
dat de Raad van Arbeid te Middelburg, de eenige Raad
van Arbeid voor Zeeland, in totaal 629 Kinderbijslag-
boekjes uitreikte, verdeeld over de volgende gezins-
samenstellingen, die mede uit bronnen van den betrok-
ken Raad van Arbeid werden geput:
283 boekjes aan gezinhen met 3 kinderen.
153,
4
89
5
43
6
37
7
14
8
6
9
1
10
11
12
zinnen met 13 en 14 kinderen kwamen niet voor.
inneer wij daaruit een conclusie willen trekken, dan
en wij komen tot de volgende percentages, wat be-
dp gezinssamenstelling in Zeeland:
ntal gezinnen met
8 kinderen
44,99%
4
24,32,,
5
14,15
6
6,84,,
7
5,88
8
2,28,,
9
0,95
10
,,
0,16
11
0,16
12
‘
0,32
rvolgens nemen wij uit het verslag het aantal ,,kind-
[1″.
,
332
•
ECONOMISCH-STÂTISTISCHE
BERICHTEN
io
November 1943
Uitkeeringsgroep
,,kinddagen”
Zeeland
een gezin
met
minstens 3
kinderen):
10 ct.
6.884.356
245.070
83,01%
van
de verzekerden verdienen
t.
e. m.
f 4,-.
15 ct.
1
7.464.552
40.26
per dag of f 24,-
per
week.
’20 cL
1.417.231
6.459
13,64%
t. e. m. f6,-
per
dag of
f 36,-
per week.
25 ct.
660.999 3.417
2,19
,,
,,
f 8,-
,,
,,
f 48,-
S
1 16
boven
f 8
–
f 48
–
Totaal
,
,kinddagen” Zeeland
295.212
Bovengenoemde
,
fers’
‘
en
,,begrippen”
behoeven
Wanneer wij nu per uitkeeringegroep resp. tot en
met
nog eenige nadere toelichting.
f 4,-.–,
tot en met f 6,-, tot
en met f 8,-
en boven f
8,-
Wij
spraken
over ,,kinddagei’ï”,
waarmede
wij
be-
per dag verhoudingscijfers
berekenen, zien wij; dat
de
doelen het
aantal
dagen, waarover
kinderbijslag
wordt
loonsamenstelling
per
gezin
in Zeeland
is
(waarbij wij uitgekeerd. Deze ,,kinddagen” werde’n
door ons gesplitst
dan in oogenschouw moeten nemen, dat ,,gezin” hier is
per
,,uitkeeringsgroep”.
(vervolg
bovenaan pag. 333)
.
.
MAANDCIJFERS.
,
Maandcijfers en weekeijfers betreffende den economisehen
toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)
1942 1943
Omschrijving maandcijfers
Eenheid
Sept.
Oct.
Nov.
Dec.
Jan.
Febr.
Mrt.
Apr.
Mei,
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Giroverkeer.
1
Nederlandsche Bank
–
•
f1.000.000
1879
2095
2297 3669
2239
2483
2682
2756 2708
2414
2744
3’45
2059
Postchèque- en
Girodienst
11.000.000
1586
1748
1736
1695
1692
1629
1691
1549 1906
1907
2682
1974
1816
Rentestanden.
jsseldisconto
Nederl.Bank
%
2,50
2,50
2,50
2,50 2,50
2,50 2,50
2,50 2,50 2,50 2,50 2,50 2,50
Pr&longatierente, A’dam
.
.
%
2,25
2,25 2,25
2,25
2,25
2,25 2,25
2,25 2,25 2,25 2,25
2,25
2,25
Callgeldnoteeringen,..
%
1,25
1,27
1,25
2,22
1,35
1,25
1,56
1,94
1,36
1,28 1,00 1,00
1,00
Rendement oblig.
‘)
,,
. .
%
3,58
3,57
3,62
3,57
3,50
3,48 3,45
3,41
3,37
3,39
3,47 3,48
3,54
Hypotheekrente onroerende
goederen
………….
%.
4,11
4,10
4,12
4,13
4,05
4,08
4,00
4,01
3,87
4,03
4,06
4,09
§4,05
Hypotheekrente schepen
. .
%
4,84 4,93
4,97 4,97
4,99
5,17
4,95
5,01
4,87
4,86
4,98
5,31
§4,86
Koes’sen van aandeelen.
Algemeen
indeccijfer
. . . .
1930=100
136,0
125,3
128,9
135,9
141,3
151,4 150,4
151,8
152,5
152,4
151,9 151,7
152,1
Nijverheid
…………
1930=100
173,9 160.0 164,5 173,9
184,2
201,6
200,5 202,7
203,6 203,3
202,6
202,1
202,8
wo.
prod.middelen industr.
1930
=
100
170,8
158,7
163,3
170,9 179,7
196,2
196,6
198,6 199,8
199,2 198,3
197,6 198,8
cons. goederen industr.
1930 =100
178,0 161,7
166,1
177,7
190,1
208,8
205,7 208,0 208,7 208,8
208,2
208,0
208,0
Spaarbanken.
Rijkspostspaar.bank,inlagcn
f1.000.000
14,59 13,82
13,63
16,05
18’93
19,30
42,30
36,50 37,88
33,49
37,21
32,48
27,62
Rij kspostspaarbank, terug-
…..
f1.000.000
9,29
10,85 10,46
9,86
8,58 9,02
12,27 12,79
12,37 11,26
13,92 14,02
12,43
Bijzondere spaarb., inlagen
f1.000.000
15,89
15
1
91
16,73 15,29
23,83 20,76
28,49
24,79 28,92
24,36
28,51
26,24
§21,56
Bijzondere spaarbanken, te-
f i.000.eoo
….
12,49
14,57 15,09
15,31
14,12
11,89
15,12 15,33 14,78
13,11
15,08 15,64
§12,21
Hijpotheken
(nwe. inschrijv.)’)
Totaa..
…………….
rugbetalingen
………….
f1.000.003
30,48 32,76
33:84
35,25
22,34
24,90
31,89
87,58 62,32
28,54 29,58
25,74
§25,32
betalingen
……………
11.000.000
25,76
24,82
25,37 29,70
17,71
20,07
.26,77
80,65 52,69
22,82
25,02
21,65
§21,51
f1.000.000
6,45
4,18
8,13
5,21
4,33
4,32
4,60
6,53 9,33
5,35
4,19
3,69
§3,69
..
11.000.000
0,27
3,76 0,43
0,34
0,30
0,51
0,52
0,40
0,30
0,37
0,32
0,40 §0,12
w.v. op gebouwen
……..
Werkloosheid,
‘werkloozenzorg.
–
•
op
landerijen
……..
op
schepen
………..
Geheel werkloozen
1.000
49
42
39
39
36
30 26
25
23 20 16 15
§14
Tewerkgestelden
1.000
34
28 26
17
16
13
10 10
9
9
8
7
§
7
Geplaatsten in Diitschl.)
1.000
223
244
256 263
271 281
296
302
312
350 372 379
380
.
Frânkrijk
1.000
37
37
37
1
37
37
.,,37
37 37
37
37
37
37
38
•
1943.
:::
..
•
Z
‘
-.
_
•
Omschrijving
wekcijters.
Eenheid
____
2 Nederlandsche Bank (Maandag)
1
Binrienlandsclie
wissels
.
11.000.000
18
17
13
8 8
2
Papier op het buitenland
.
f1.000.000
2191 2191
2181
2222
2233
2243
2250
2262
2263
2271
2292
2400 2420
Bankbiljetten en assign. in,
11.000.000
2820
2507
2546
2539 2508
2445
2484
2525
2537
2554
2597
2649
2675
11.000.000
160
153
145
140 138
137
140
139
137
140
140
139
135
Rek.Courantsaldi v. anderen
202
202
202
207.
243
327
370
318 335
346 340
234
276
omloop
…………….
Speciale rekening
f1.000.000
616
616
6t6
616 616
616
589
576
574
570
568 555 499
Beleeningen
…………..
Diverse rekeningen
f1.000.000
131
143
143 130 127
152
170
138
164
179
192
7
3
Renleslanden.
.
Cal!geldnoteeringen
%
1,00
2,00
1,71
1,25
1,25
1,25
1,25 1,25 1,25
1,67 1,00
1,00
1,00
Rendement oblig.(Woensd.)
%
3,38
3,381
3,39 3,35
3,33
3,40
3,40 3,36
3,40 3,40
3,38
3,40
3,48
1
1943
Omschrijving
weekcijfers.
Eenhkid
.
‘
10
.,
CI)
Q
.
-.
.
-.
Nederlandsche Bank
(
Maandag)
Binnenlancische
wissels
.
11.000.000
4
4
1
1
–
– – –
•
Papier op he buitenland
.
ff1.000.000
2451
2467
2479
2519
2575 2618
2652
2652
2699 2740
2778 2779 2813
Bankbilietten.en assign. in
f1000.000
2701
2738
2793
2809
2826
2849
2905 2942
2978 3007
3041
3099
3118
11.000.000
135
134
135
133
153
142
141
139
140 138 138
139
137
Rek.Courantsaldi v. anderen
296
313
—
–
–
–
–
–
–
—
—
347
383
258
320
405
601
641
373
675
621
329
omloop
……………..
11.000.000
486
454
371
357
545 496
390
156 125
100
100
100
100
Beleeningen
………….
f1.000.000
4
4
6
7
6
5
7
12
9 7
4
6
5
Speciale rekening
………
Rentestand en.
Diverse rekeningen
…….
Callgeldnotecringen
…
….
%
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
Rendement oblig.(
1
,Voensd.)
%
3,51
3,49
3,42
3,51
3,46
3,51
3,50
3,53
3,55
3,60
3,54 3,54
3,49
§)
=
voor4,00pige cijfers.
1
1 Gewijzigde reeks: 6
niet
enkele
Staatsleeningen, 3 Provinciale en
Gemeente-leenipgen
en 2 pandbrieven.
‘)
Hieronder
begreptn
hypotheken,
waarvan de geldschieter
niet
bekend
is.
‘)
Na
aftrek van teruggekeerden.
–
10
November 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
333
Onder ,,uitkeeringsgroep” verstaan wij de uitkeerings-
klassen, waarin de verzekerden vallen in verband met de
ioor hen verdiende bonen. Zooals bekend hangt de uit-
keering per kind en per dag af vân het verdiende loon.
Men krijgt een vergoeding van
f 0,10
voor een loon
van
f
4,- per dag of minder;
f 0,15 voor een loon van meer dan
f
4,-, doch niet
meer dan
f 6,-;
f0,20 voor een loon van meer dan
17,-,
doch niet
meer dan f8,-;
‘
1
0,25 voor een loon van meer dan f 8,- per dag.
Voorts mag het als bekend worden verondersteld, dat
krachtens de bepalingen der Kinderbijsiagwet de uit-
keering begint met het derde kind.
Nadere toelichting behoeven onze cijfers o. i. niet.
Wij concludeeren, dat de bonen in Zeeland ‘zeer aan
den lagen kant zijn.
Een cijfer van 83,01% van het aantal gezinnen met
minstens 3 kinderen, die t. e. rn.
1
4,- per dag of f 24,-
per week verdienen, demonstreert o. i. duidelijk den
toestand.
Wij weten, dat dit een zeer ruwe schatting is, omdat
er ook nog met andere factoren rekening moet worden
gehouden; waarop wij hier niet nader zullen ingaan. Wij beoogden slechts een ruwe schets te geven, een
overzicht, dat de loonsve”rhouding, laat zien van de bij
den Raad van Arbeid te Middelburg verzekerde arbeiders
overhet jaar 1941.
1. C. PLUYMERS.
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER- LANDSCHE GROOTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSCIIE BEDRIJF DER NI(DERLANDSCHE
IJANDEL.MAATSCI{APFIJ.
Nedei’l:
Necleri.
Banken
Banken
en Ned.
(In millioenen guldens)
Handel-Mij.
30
31
30
31
Sept. Oct.
Sept. Oct.
1943
1943
1943
1943
Activa:
Kas,
kassiers en daggeldieeningen
286
307 323 344
Ned. .schatkistpapier
…………..
89
2
913 1054
1090
1178
1220
1377
1434
8
21
23
25
8
Ander overheidspapier
…………
Bankiers in binnen- en buitenland
2
68
2
69
8
90
91
wissels
……………………
Prolong. en voorsch. op effecten
51
49 65
63
139
143 186
187
128
17
132
16
164
28
168
27
Debiteuren
………………..
Effecten en syndicaten
………..
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
11 11
23
23
156 159
215 218
49
Gebouwen
………………
14
14
17
17
1
Diverse reken. (mcl. oven, posten)
t
1
1
Belegde bestemm,ingsreserven
. .
1 1 1
13
1
13
13
13
1502
1549
1810
1871
Effecten
leendepôt
…………..
Passiva:
1082
1128 1300
‘1358
Crediteuren
………………..
Vissels
…………………..
Deposito’s
op
termijn
………..
–
121
–
120.
–
149
–
150
Kassiersen genom claggeldieeningen
–
–
–
–
Diverse
rekeningen
…………
U
42
44
53
55
Besternmingsreserven
Effecteh leendepôt
…………..
t
t
f3
‘t
13
1
13
1259
1306
1516
15
13
77
170 170
210
210
73
73
84
84
1502
1549
1810
1871
Aandeelenkapitaal
…………..
Reserve
……………………
S
STATISTIEKEN.
DE NEDERLAIÇDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
Binnenl. wiss,,ets
Munt,
open marktpaper.
Totaal Totaal
Data
munimate-
beleenin gen,
opnsc.hb.
riaat en
schotten a!h. Rijk
activa
schulden
dcvi ezen ‘)
en dieere
rekeningen’)
8Nov. ’43
3.882.926
143.719
4.098.779
3.987.570
1
’43
3.842.754
156.802
4.071.792
3.246.891
25 Oct.
’43 3.824.359
142.913
.
4.040.910
3.929.918
18
’43
3.785.783 142.053
4.000.167
4.88b.182
11
’43
3.745.167 142.252
3.959.832
3.848.859
4
’43
3.712.074
146.75
3.930.866 3.819.886
27Sept.’43
3.711.143
.
143.174
3.926.529
3.816.272
S 3lei
’40
3.673.481
248.256
1.475.306
1.424.016
Dankassig-
Schatkist-
Banhbilet-
Saldi’
natiën en
Saldo Rijk
pap’er
Lata
,
ten in om-
in
diverse
13C (D/C)
rech tstr.
loop
R/C
rekeningen
onder-
gebracht
8 Nov. ’43
3.218.076
7
69.
4
49
42.341
C.
98.340
–
’43
3.204.593 755.989
42.29S
C.
8
8
.341
–
25Oct.
’43 $.155.800
774.086
42.132
C.
98.357
–
18
’43
3.133.652
755.470
43.141
C.
104.741
–
11
’43 3.118.488
730.345
42.105
C.
101.577
–
4
,,
’43 3.098.836 721.025
42.084
C.
97.820
–
27 Sept. ’43
3.040.983
775.2581
41,325
C.
98.452
–
6 Mei
’40
1.158.613
255.174
10.230
C.
22.962
–
‘)
Ingevolge de verordening 5811943 (d.d. 26 Juni) zijn de posten
Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen (excl. pasmunt)”, vgorheen begrepen in de ,,Diverse rekeningen”, vanaf 5 Juli opgenomen onder de builenlandsche
portefeuille ‘in onzen staat samengevat als ,,deviezefl”.
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIII EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mill. Framis)
•
‘
•
‘
,aii
‘
°
ii3
,
•’
n
.’
‘E
–
,
n
c3’n
0
O..n
21 0e). ’43
73.329
578
19.090
2.114
80.846
6.887
6.868
14
’43
72.557
581
19.025
2.090
81.130
6.834
5.479
7’43
,,
71.898
614
19.117
2.038 81.126
6.784 4.947
30 Sept.’43
71.254
582
18.835 1,950
80.662 6.608 4.538
16
’43
,,
70.421
[23.606
580
18.931
.165
80.004
6.448
4.832
8 Mei ’40
5.394
695
1′.480
29.806
–
909
DUITSCIIE RIJKSBANK.
S
..
(in milI. R.M.)
od
Renten
Andere wissels,
Betee-
Data
bonk-
clzêquee en
niflgen
i
deviezen scheine
schatkistpapier
30
Oct.
1943
36.116,6
16,9
23
«
1943
77,7
468,4
35.274,6
14,7
15
1943
,,
77,5
444,8
34.858,5
.
19,7
7
1943
,,
77,3 427,4
35.085,7
18,1
23 Aug. 1939
i
77,0 27,2
8.140,0
22,2
Data
13/lee-
1
Diverse
Circu-
Rehg.-
Diverse
ten
Activa
latie
Cr1.
I’assiva
30 Oct.
’43
(1,6
2.089,4
1
30.921,9 5.967,5
1.055,2
’43
0,6
1.459,0
29,769,6
5.713,9
973,7
15
’43
,,
0,6
1.875,4
30.118,4
5,299,2
1.014,7
43
0,6
1.792,9
30.201,2
5.400,3 956,8
23 Aug. ’39
I
982,6
6.380,5
8,709,8
,
1.195,4
64,2
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCE CLEARINOINSTITUU’t. (met data van vaststelllng)
Belga’s ….30.14 7Aug. ’40
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct. ’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Frands .. 3.77 6 Mrt. ’41
1
(oude schuld)3.6.52 20 Dec. ’40
Lires ……9.91 . 3 Juli ’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34 2
Febr. ’42
(nwe. schuld)45.89 20 Dec. ’40
Nooreche Kr.42.82 21 Dec. ’40
Zloty (Polen)
ZweedscbeKr.44.85 13 Aug. ’40
(oude schuid)35.00 28 Jan. ’41
FinscheMark 3.82 2 Juli ’41
(nwe. schuld)37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-SlaviO)
Lel ……..1.28 24 April ’41
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40
Slow. Kr. .. 6.48 10 Juni ’39
Dinar
(nwe. schuld) 3.77
t
Juli ’41
Draclimen
Turksche
(Griekenland) 1.26 8 Oct. ’41
Ponden . . . . 1.451 29 Dec. ’39
Kuna
3.77 29 Oct. ’41
t
334
‘
10 NOVEMBER 1943
/
STAND
VAN
I
s RIJKS
KAS.
V o r d er
i
n gen
23 Aug.
1943
1
31
Aug.
1943
1
7
Sept.
1943
Ït5
Sept.
1943
1
23
Sept.
1943
1
30 Sept. 143
in guldens in
guldens
in
guldens
in
guldens
in
guldens
in guldens Saldo vati
ks Schatkist
‘sRij
bij de Nederlandsche Bank
466.449.634,64 39.450.216,27
–
–
–
11.187.323,01
Saldo Ii. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
461.688,05 622.820,60
373.783,90
226.365,18
1.344.779,31
294.407,50
Voorschotten op ultimo Sept. 1943 aan de gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom
der
pers.
bel.,
aand. in de hoofdsom der
grondhel. en der gem.fonds-
bel., alsmede opc. op die be- lastingen
en
op de verino-
19.316.910,12 19.316.910,12 22.695.501,88 22.695.501,88
22.695.501,88
gensbelasting
………….19.316.910,12
Voorschotten aan Ned.-Ifldië’)
292.944.834,91
293.144.834,91 294.557.564,91
94.657.284,20
294.857.284,20
294.862.284,20
Idem voor Suriname
1
)
8.477.207,58
8.477.207,58 8.477.207,58 8.476.022,58
8.506.022,58
8.506.022,58
Idem voor Curaçao
1)
77.986,55
77.986,55 77.986,55
77.986,55
87.986,55
87.986,55
Kasvord.
wegens
credietver-
strekking a.
h.. buiten1and
16.012.028,— 16.012.028,—
16,012.028,— 16.612.028,—
16.012.028,–.-
16.012.028,–
Daggeldieeningen tegen onder-
–
–
–
–
–
Saldo der postrek. van Rijks-
pand
……………………
comptabelen
………..
228.1 43.752,70
197.554.823,26 186.238.307,17 219.285.253,03
1 92.798.600,21
194.862.224,07
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
– –
– –
–
–
Vordering op andere Staats-
bedr, en instellingen
1
)
. . . .
130.880.726,40 132.168.200,46 135.721.223,06 142.688.061,45 149.756.285,88
158.147.716,13
–
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi verstrekt
–
–
5.312.705,07 9.601.692,46
5.204.657,39
–
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
.
–
–
–
–
– –
Schuld aan de Baik voor Ned.
Gemeenten
–
– –
–
–
–
Schatkistbiljetten in omloop.
106.636.000,—
106.636,000,—
48.016.000,–
46.806.000,—
46.776.000,—
46.766.000,-
Schatkistpromessen in omloop
2.733.700.000,-‘)
2.677.600,000,-‘) 2.592.800.000,-‘) 2.579.800.000,-‘)
2.613.500.000,-‘)
2.666.000.000,-t)
Daggeldleeningen
–
– –
–
–
–
Zilverbons in omloop
240.607.280,—
212.067.448,—
214.070.614,50 213.761.513,50
212.460.045,—
213.281.548,-
Schuld op ultimo
Sept. 1943
aan de gem. wegens a. h. uit
te keeren hoofds.
d.
pers.
bel.,
aand. i.
d. hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. ope. op die bel, en op
de vermogensbelasting
. . .
–
–
–
–
–
Schuld
aan
het Alg.
Burg.
Pensioenfonds
1
)965.611,37
1.001.462,19
3.600.013,39
155.146,13
175608,68
343.667,96
Id.
aan het Staatsbedr. der
514.213.475,67
514.430.150,05
513.040.962,15 505.571.483,02
Id. aan andere Staatsbedrij-
P. T. T. en T.
1)
..544.578.725,83
511.438.315,76
ven ‘)
…………………3.186.939,46
3.199.887,55 2.197.371,59 2.197.371,59
1.227.371,59
1.651.703,66
Id. aan div. instellingen
1
)
109.874.174,31
109.874.174,31 109.874.474,31 129.872.174,31
146.153.174,31 146.153.474,31
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederl. Bank geplaatst nihil.
5)
Idem nihil.
‘)
Nihil.
‘)
Nihil. ‘) Nihil
‘)
Nihil.
–
In de komende nummers zullen de statistieken geleidelijk aan
weer zoodanig worden gecompleteerd, dat
aan
het
einde
vast den
jaargang een zoo goed als volledig overzicht mogelijk is.
DE TWENTSCHE
BANK
N.V:
MAANDSTAAT OP 31 OCTOBER 1943
Kas,
Kassiers
en
Daggeldieeningen
…….
f
96.147.737,49
Kapitaal
…………………………..
f
40.000.000,-
Nederlandsch
Schatkistpapier
……………
..
261.1.00.000,—
Reserve
……………………………
,
11.200.000,-
Ander
Overheidspapier
……………….
..
5.751.710,56
Bouwreserve
……………………….
..
1.500.000,—
Wissels
……………………………
..
926.671,87
Deposito’s
op
Termijn
……………
…….
52.908.264,64
Bankiers in Binnen- en Buitenland
………,,
13.680.545,53
Crediteuren
……………………….
..
309.201.725,55
Effecten
en
Syndicaten
………………….728.843,09
Pverloopende
Saldi en Andere Rekeningen
,,
7.632.983,04
Prolongatiën
en
Voorschotten tegen Effecten ,,
16.131.875,14
Reserve voor Verleende Pensioenen
………
,
1.367.416,44
Debiteu’ren
…………………………,,
22.397.524,05
Aandeelhouders
voor
Effecten
in
Leendepot
,,
13.056.450,-
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten)
……..,
1.578.065,50
Gebouwen
…………………….. . …
..
4.000.000,-
Belegde
Reserve
voor Verleende Pensioenen ,,
1.367.416,44
Effecten van Aandeelhouders in Leendepot…..
13.056.450,-
f 436.866.839,67
f 436.866.89,67
Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F.
J.
Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnetnentsprijs
f
20,85 per jaar.
Prijs oernummer 50ct. P 129911. t 11A’ –