2 DECEMBER 1942
c
Berichten
‘
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
27E
JAARGANG
WOENSDAG 2 DECEMBER 1942
No. 1402
N.V.
Stoomvaart-Mi. ,,Nederland”
Amsterdam
II
N.V.
Rotterdamsche Lloyd
Rotterdam
Productie en prijs-
vorming op de
Engelsche markt
van Nederland-
sche, Deensche
en koloniale boter
door
Dr. R.J. FRIETEMA
22ste Publicatie van het
Nederi. Economisch Instituut
Prijsf3.15
(Prijs voor donateurs
en leden v. h. N.E.I. f 2.25)
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave:
Be Erven F. Bohn N.Y., – Haarlem
Wie van de leden of abonné’s
heeft voor
de redactie
ter
overname:
No.
497
van 8
Juli 1915
Redactie
Economisch-Statistische Berichten
INSTALLATIES
1
Wat is de’
HOLLE RITH
Boekhoud- en Statistiek-D!
EN ST
Deze dienst vormt een afdeeling van ons bedrijf,
dle over een uitgebreide, roderne WATSON
Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,
alsmede over een staf van deskundig bedienend
personeel, om alle administratieve werk-
zaamheden en statistieken, tegen een rede-
lijk tarief, feilloos en snel volgens het HOLLERITH
Systeem uit te voeren.
Vraagt rdere inlichtingen aan de:
WATSON BEDRIJFSMACHINE MAATSCHAPPIJ N.Y.
HOOFDVERTEGÈNWOORDIGING VOOR NEDERLAND DER
INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION te
NEW-YORK.
FrederIkspIen 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856
BEHANDELING VAN ALLE
BANK ZAKEN
EEZORGING VAN ALLE
ASSURANTIEN
NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.
111
681(ANTOREN IN NEDERLAND
III
EFFECTEN
AAN- EN VERKOOP – ADMINISTRATIE
CREDIETEN,
AAN HANDEL EN INDUSTRIE
Dr. J. R. A. Buning:
De beleggingen der bijzondere
spaarbanken in Nederland
Publicatie No. 32
vcnj het Nederlandsch Economisch Instituut
Prijs f 3.65*
(voor donateurs en leden van ht N.E.I. f 2.75)
Verkrijgbaar in den boekhandel
1 UITGAVE: DE ERVÉN F. BOHN N.V., HAARLEM
De ‘Naamlooze Vennootschap
Maandblad voor den Ondernemingsvorm’ en het
Bedrljfswezen In Nederland en Nederlandsch-lndlë
Inhoud November-aflevering 1942
–
–
No. 8. Jrg. 21
Ordening van den arbeid. . Mr. W. C. L. van der Grinten
De beteekenis van Art. 41b’ Wetboek van
Koophandel (vervolg). . . Mr. J. M. I. A. Simons
Praeadviezen over het winstbegrip
–
C. L. G. van Deutekom, Cand. Not.
Loonpolitiek 1… … ….Mr. A. J. Haakman
Bescherming van modellen . Mr. P. M. Veldkamp
Vragenrubriek – Boekbeoordeeling.
1
Dit ‘nummer is uitsluitend verkrijgbaar bij abonnement.
1
Abonnementsprijs
f 1
o;so
per jaar.
Uitgave: H. v. d. Marck’s Uitgevers Maatschappij
N.V. ROERMOND
POSTREKENING 61631.
1
–
–
OOK VERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL.
DE POST HEEFT GEEN,
KATTEN OOG EN
MAAR
UW BRIEF IS
ULIEF
NUMMER BEL EN BUS
ZICHTBAAR
•
De Scheepsbouw-
nijverheid in
Nederland•
door
Ir. J. W. BONEBAKKER
Publicatie no. 16 van het
P R
Ii
S
Nederlandsch Econom.
1.55*
Instituut
Donateurs en leden
fl.10
Ve.’kr-ijybaa’
Ot den bu’kluvpde(
Uitgave van
DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM
TINRESTRICTIE EN TINPRIJS
door M. J. Schut
31 ste Publicatie van het Neder
–
landsch Economisch Instituut.
Prijs 11.55*
(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.1
……11.10)
Verkrijg’baar i. d. boekhandeI
UITGAVE:
De Erven F.Bohn N.V.,Haarlem
2 DECEMBER 1942
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEÏ’/
c
Berichten
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR
–
HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN -EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
27E JAARGANG
WOENSDAG 2 DECEMBER 1942
No. 1402
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotterdam).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACIEUR:
H. W.
Lambers (Rotterdam).
Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-TV
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.
Telefoon Nr. 35000.
Postrekening 8408.
Abonnernents prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Econon? isch-Stat ist 6s’ch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,85 per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultinzo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 Eent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdeîe
publicqties. Adreswijzigingen op tJ geven aan de administratie.
Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s
/ 0,22 per ram. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz.
Het merk in oorlogstijd door
Mr. J. W. van der Zanden 538
Ontwikkelihg van de ambdchs- en fabrieksnijverheid
in Nederland door
H. J. Scheffer ………….. 542
Huwelijksfrequentie naar economisch-geografische ge-
bieden door Jhr. Mr. J. Schuurbeque Boeye……546
0v 6 rh ei d s m aa tregele n
op
e c o n o-
misch gebied……………………….548
Ontvangen boeken, brochures en sta-
tistieken
…………………………..548
S t a t i s t i e k e n.
Bankdiscônto’s – Wisselkoersen – Stand van
‘s
Rijks kâs – Bankstaten ………………
549
‘GELD- EN KAPITAALMARKT.
‘Op de
geldmarkt
bleef de nadering van de storings-
datum van de nieuwe leening nog steeds het beeld beheer-
schen. De discontomarkt bleef dientengevolge gespannen
en caligeld was in overeenstemming met deze situatie ruim aangeboden. Op den laatstenkasstaat van ‘s Rijks
Schatkist kwam een bedrag aan opgenomen daggeldlee-
ningen voor van rond
f150
millioen. Gezien den geringen
omvang van het in November vervallende chatkistpapier
is het genoemde bedrag, hoewel geringer dan het vorige
jaar bij de utgifte van.de 3 pCt. leening 1941, nog vrij
hoog te noemen. 1-let schijnt, dat verschillende- groote
inschrijvers een deel van hun liquide middelen, die voorde
storting bestemd zijn, tot 1 December als daggeldleening
bij de Schatkist hebben uitgezet. De weekstaat van De Nederlandsche Bank is opgemaakt
per 30 November en weerspiegelt dus nog niet geheel de
omvangrijke verschuivingen, waartoe de storting op de
leening aanleiding geeft. –
De
obligatiemarkt
was over het algemeen genomen iets
luier. De nieuwe leening, die het verleden week tot een
fractie boven de 99 had gebracht, en sindsdien al een lichte reactie vertoonde,
is
wat verder ingezakt, hoewel het vrij
omvangrijke aanbod uitnemend door de markt werd ge-
absorbeed. Het slot stelde zich op 98
21
/
32
, nadat ook reeds
was genoteerd. De 3- pCt. leening 1941, waarin de omzetten veel geringer waren, bleef dez6 week vrij dicht
in de buurt van de nieuwe leening met over het algemeen
een marge van ongeveer
1
/
8
pCt. daarboven (overeenkom-
stig het looptijdsverschil), hoewel af en toe de nieuwe
lening een fractie hooger noteerde. Ook de overige staats-
leeningen varen luier. D6 3-31 pCt. leening 1938, die het
verleden week tot 97 had gebracht, reageerde tot beneden
,de 96 en sloot op
957
l-Ietzelfde gold voor de 3 pCt.
leening.1937. Uitgesproken vast was de stemming voor de
4 pCt. leening 1941, w’aarnaar goede vraag bestond, nu men
blijkbaar voor de naaste toekomst geen converie voor
deze leening verwacht. De koers steeg tot 101
1
/
16
. Opval-
lend ws ook de vrij vaste stemming voor de Indische
leeningen, die daarmee een tendens vertoonden, die in
duidelijke tegenstelling stond tot die der overige obliga-
tiën. Gemeenteleeningen waren in sympathie met de
staatsfondserimarkt wat luier. De 31 pCt. leening Amster
–
dam sloot op 98}, de Rotterdammers op 98/
8
.
– De
aandeelenmarkt
toonde, voorzoover de noteering vrij
was, een zeer vaste houding met voor verschillendelondsen
omvangrijke koerssprongen. Tegen het einde van de week trad een lichte reactie in. 0p Vrijdag waren het voorname-
lijk Philips en Leverbros, die een daling vertoonden, terwijl
de overige industrieele fondsen zich nog vrij goed hielden,
zij het wat meer terughoudend. Zateidag zakten ver-
schillende hoognoteerende industi’ieelen als Zout, Gist ed.
verder in, terwijl echter de beide hoofdfondsen Leverbro
en Philips de reactie van den vorigén dag geheel inhaal-den. In de overzeesche fondsen komt slechts sporadisch
noteering voor, en dan nog alleen in de incourantewaarden
of in die fondsen, welke buiten de koersstop vallen, zooals
bijv. Internatio en de bankaandeelen. Aan?Ieelen H.V.A.,
die het verleden week n6g veelvuldig tot noteering konden
brengen, vielen deze week uit door overmaat aan vraag.
538
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
2 December 1942
HET MERK IJ OORLOGSTIJD.
In deze beschouwing zullen eenige opmerldngen vor-
den gemaakt over het merk in oorlogstijd, onder meer
over merken . voor vervangingsmiddelen en over het
verval van, het recht op een ongebruikt merk. Ter in-
leiding volgt eerst een korte beschouwing over de be-
teekenis van het merk en de inschrijving in het merken-
register.
Definitie en beteekenis oan het merk.
Het NederIndsche merkenrecht ,is neergelegd in de
Merkenwet, Staatsblad 1893, nr146, (sedertdien herhaalde-
lijk gewijzigd) en in het Unieverdrag van Parijs en de
Schikking van Madrid betreffende de internationale in-
sclirijving van fabrieks- en handelsmerken, wa.’arvan
Nederland de I
–
laagsche teksten heeft goedgekeurd bij
de wet van 15 Maart 1928, Staatsblad nr 64 (de Neder-
landsche vertaling is – bekend gemaakt in Staatsblad
1928, nr 196). –
Een fabrikant of handelaar gebruikt. een fabrieks- of
handelsmerk, teneinde de waren, die hij ‘vefvaardigd heeft
of verhahdelt,-te onderscheiden van die van anderen.
Een merk is dus een teeken van herkomst uit een be-
paalde onderneming.
Het koopende publiek weet meestal niet, uit welke
onderroeming’een bepaald merkartikel afkomstig is wie
kent den fabrikant van 4711-eau de Cologne, Rexona-
zeep e Baronie-chocolade, of van .Avalon-sigaretten en
Hdstia-theesurrogaat? Het is echter niet van belang,
of de afnemer weet, wie de fabrikant van een bepaald
merkartikel is; het komt erslechts op aan, dat de afnemer
het artikel, dat hij eenmaal heeft leeren waardeesen, kan
bestellen en herkennen aan het merk, dat de herkomst
uit hetzelfde bedrijf aangeeft
1).
Het merk is als teeken van herkomst uit een bepaalde
onderneming tot op zekere hoogte een waarborg
•
voor
gelijkblijvende qualiteit; het is naast herkomtteeken een
symbool geworden voor de eigenschappen der individueele
waar. Met zijn merk garandeert de ondernemer het koo-
pende publiek, dat zijn merkwaar de gebruikelijke stan-
daardhoedanigheid •bezit
2),
Daarvoor aanvaardt hij de
volledige verantwoordelijkheid,,. op straffe van verlies
van zijn ,,goodwill”. Want iemand, die eenmaal een
merkartikel heft gekocht, dat hem is tegengevallen, kan
in het vervolg aan het merk zien, welk. artikel hij mot
mijden. De fabrikanten van minderwaardige producten
weten dit, en brengen hun waren liever zonder merk in
den handel. Dit heeft weer tot gevolg, dat zelfs onbekende
merkartikelen meer gewild zijn en een hoogeren prijs
kunnen opbrengen dan ongemerkte varen; het feit, dat
een ondernemer voor de hoedanigheid van een gemerkt
artikel wil instaan, boezemt den afnemer vertrouwen in,
ook al heeft hij met het nieuwe merki&rtikel nog geen
ervaring opgedaan.
1-let eigenbelang van den ondernemer brengt dus mede,
dat hij de qualiteit van zijn merkartikel tenminste hand-
haaft, hetgeen hij blijkens de ervaring dan ook vrijwel
altijd doet. Nu de huidige omstandigheden (grondstoffen-
sch Larschte, overheidsmaatregelen) dit onmogelijk maken,
gebruiken vele onderne’ners hun bekende merken (Sun-
light-zeep, Turmac-sigaretten, Karel 1-sigaren) niet meer,
doch brengen zij hun minder.goede waren onder een
nieuw merk in den handel.
1
1
De afnemer heeft intusschen tegenover den ondernemer
geen afdwingbaar recht op gelijkblijvende qualiteit, en
‘)
Spiegelenberg noemt het merk daarom als het ware een identi-
teitsbewijs in zijn beschouwing over ,,IIet merkartikel in oorlogs-
tijd”, ,,E.-S. B.”
1941,
blz. 566.
‘) Vergelijk mijn bijdrage over ,,Een recht van voorgebruik voor
het merkenrecht?”, ,,Rechtsgeleercl Magazijn Themis” 1042, bis.
70-88, in het bijzonder bis. 82-83, met opgave van Nederlandsche
en buitenlandsche litteratuur en rechtspraak, waaronder Spiegelen-
berg, t.a.p., en De Meer in ,,E.-S. 13.” 1941, hlz. 628 e.v.
de ondernemer is rechtkundig beschoûwd niet verplicht
de qualiteit van zijn waren te handhaven. Evenwel, –
door zijn waren van’zijn merk te voorzien, geeft de onder-
nemer te kennen, dat hij yoor haar hoedanigheid wil in-
staan. Vandaar ook,’ dat alleen de ondernemer-houder
van het merk zijn waren mag ,,merken”. Niemand mag
dat merk op diens waren zetten, indien de ondernemer
een product ongemerkt in den handel brengt, bijvoor-
beeld pmdat het uitschot is of. tenminste minder goed
dan zijn merkartikelen.
De inschrijirig nan het me,’k.
Artikel 3 lid ‘1 der Merkenwet kent het uitsluitende
recht op een merk toe aan den eersten gebruiker in het
Koninkrijk, onafhankelijk ‘van de inschrijving in het
merkenregister. De meeste merken staan echter, inge-
schreven, daar de inschrijving een aantal voordeelen biedt.
VoQreerst geldt de inzender van een merk, dat inge-
schreven wordt, behoudens tegenbewijs als eerste ge-
bruiker en daarmede als rechthebbende op het merk.
De wet verbindt aan de inzending, die tot inschrijving
van het merk. leidt, een wederlegbaar vermoeden van
ééi’ste gebruik, en ziet daarin volgens het Haagsche
1-lof dus in de eerste plaats een teeken van gebruik
8).
De inzender gebruikt dus zijn merk, en verwerft boven-
dien het voordeel vaii het
–
bewijsvermoeden. Verder geldt
het vMrkomen in een d,er beide registers (inschrijving
als toestand) als wederlegbaar vermoeden van voort-
durend gebruik. Ook mag de merkenhouder een inge-
schreven merk met de aanduiding ,,wettig gedeponeerd”
gebruiken’.
Wie zijn merk laat inschrijven, voorkomt voorts, dat
hij een ondeugdelijk of een ongeoorloofd merk kiest, omdat
het (Rijks-)Merkenbureau deze weigert. Ondeugdelijk als
merk is een voorstelling (woord of afbeeldïpg), die geen
onderscheidende kracht heeft, zooals een soortnaam
(haarglanspoeder) of een aanduiding van de hoedanigheid
der waar (perfect). Ongeoorloofd is bijvoorbeeld een voor-
stelling, die misleidend is omtrent de hoedanigheid van de
waar (de afbeelding van een koe voor mi’garine) of in
strijd is tmet de wet (de afbeelding van het Rijkswapen).
Verder voorkomt de inzender door een inschrijviiig, dat
het Merkenbureau later op naam van een ander voor
borLgelijke waren merken inschrijft, die met zijn merk
in hoofdzaak ovei’eenstemmen, d.w.z. daarop verwarrend
veel gelijken. Dit bespaart den inzender processen tegen’
inhreukmakers. Indien een merk niet ingeschreven kan
worden, zal de belanghebbende namelijk liever een
ander merk kiezen dan het
01)’
een proces te laten aan-
komen.,Omgekeerd vermijdt de inzender door een in-
schrijving, dat hij in botsing komt’met het recht van
een of meer ingeschreven merkenhouders, waarop onge-
veei i’ijftig procent kans bestaat. Indien hij een merk
(of een handelsnaam
4))
‘in gebruik neemt zonder te laten
nagaan of het ingeschreven kan worden, heeft hij schuld l)ij
inbreuk, die hij mogelijk op eens anders i’echt maakt.
in deze tijden van schaal’schte is het dubbel geraden,
geen merk te kiezen zonder vooraf te laten onderzoe-
ken, of men niet in conflict komt met andere.r rechten.
Reds ettelijke malen moest een fabrikant duizenden
guldens voor verpakking afschrijven, die waardeloos
bleek, omdat zij bedrukt was met een merk, dat inbreuk
maakte op het ingeschreven merk van een ander., En nieuw ‘erpakkingsmateriaal is tegenwoordig niet zoo
gemakkelijk te krijgen.
,IIof ‘s-Gravenhage, 25 III 1929, ,,Weekblad van het Recht”
nr “11989 (afbeelding vrouw met likeurgias); zie voorts ,,Bijblad
hij De Industriteic Eigendom” (BIE.) 1941, bis. 13-15, en 1942,
bis. 146-147.
‘) Vergelijk mijn bijdrage over ,,De keuze van een handelsnaam”.
Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt en Registratie”
(T.p.N.R)
nr 3736, 1941,’b1z. 317-318. . –
2 December 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
539
Inschrij9ing 9an het merk soms Qereseht.
Deze beteekenis der inschrijving heeft verscheidene
overheidslichamen ertoe gebracht, de vergunning tot het
vervaardigen van bepaalde producten afhankelijk te
stellen van den eisch, dat zij onder een ingeschreven merk
in den handel worden gebracht. Het is ook niet wen-
schelijk, dat van Rijkswege vergunning verleend wordt
voor de fabricage van een product, hetwelk wordt ver-
handeld onder een merk, dat inbreuk maakt op eens
anders merk, vooral wanneer de vergunning op de ver-
pakking wordt vermeld. Voorts zou het koopende publiek
een artikel, waarvoor vergunning is verleend, doch dat
onder een niet-ingeschreven merk wordt verhandeld,
kunnen vervarren met een artikel, dat onder een over-eenstemmend ingeschreven merk in het verkeer wordt
gebracht. In de derde plaats vergemakkelijkt de in-
schrijving van het merk de opsporing van overtredingen
– bijvoorbeeld door het verhandelen van artikelen,
die niet voldoen aan de gestelde eischen—, daar uit het
enkele ingeschreven merk reeds onmiddellijk blijkt, wie
de fabrikant is, ook al vermeldt hij zijn naam en adres
niet. De kosten bedragen f 30,— per inschrijving voor
twintig jaren, en behoeven dus geen bezwaar te zijn.
Bovendien wordt daarvan f 15,— terugbetaald, indien de
houder binnen vijfj aren doorhaling der inschrijving verzoekt.
De voordeelen van de inschrijving van een merk hebt
ben den Minister van Waterstaat doen besluiten, een
rijwielachterlicht met reflector alleen goed te keuren,
indied er op is aangebracht een in Nederland ingeschreven
fabrieks- of handelsmerk (Besluit van 11 Augustus 1937,
Staatscourant nr 155, § 2 onder a). Volgens artikel 3
onder b der Zuivelbeschikking 1941 (Aanmaak en gebruik
Boterdistributiezegel, Besluit van den Secretaris-Generaal
van het Departement van Landbouw en Visscherij,
Staatscourant pr 67) moet het wikkelpapier voorzien
zijn van een ten name van den aanvrager gedeponeerd
fabrieks- of handelsmerk. De Rijksinspecteur voor de
bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen keurt
een electrische gloeilamp met beperkte lichtuitstraling
voor binnenverlichting slechts goed, indien daarop een in Nederland ingeschreven fabrieks- of handelsmerk is aan-
gegeven (Voorschriften (uitgave December 1940) § 4
onder a onder 1). De Hoofdinspecteur van het Brandweer-
wezen keurt een handbrandbluschapparaat alleen goed,
indien het onder een ingeschreven merk wordt verhandeld.
Kunstmatig gedroogde warmoezerijgewassen en j ams
of stroop mogen in het algemeen slechts verhandeld wor-
den onder een merk, dat in het merkenregister staat in-
geschreven. Een , ,ha ndelaar” mag kunstmatig gedroogde
warmoezerijgewassen namelijk alleen afleveren en voor-
handen of in voorraad hebben in een verpakking, die is
voorzien van den naam of het gedeponeerde handelsmerk
van den fabrikant (artikelen S en 9 van het Groenten-conservenbesluit, in verband met artikel 7 der Groen-
ten conservenbeschikking, Staatscourant 1942, nr 213).
Het zou aanbeveling verdienen, hetzelfde te bepalen voor
warmoezerijgewassen, die anders dan door kunstmatig
drogen bewerkt of verwerkt zijn; volgens de artikelen
6 en 7 der beschikking in verband met artikel 4 van het
besluit behoeven thans op hun verpakking slechts de
codeletters van den bewerker of verwerker te staan.
Jams of stroop in gesloten verpakking mag een ,,hande-
Jaar” slechts afleveren en voorhanden of in voorraad
hebben in een verpakking, die is voorzien van den naam
of het gedeponeerde handelsmerk en/of de codeletter van
den fabrikant (artikel 7 van het Fruitconservenbesluit,
in verband met artikel 2 der Fruitconsorvenbeschikking,
Staatscourant 1942, nr 213).
Ook vervangingsmiddelen voor consumptiedoeleinden,
zooals soepblokjes, verzoetingsmiddelen, bakkerijgrond-
stoffen en puddingpoeders, zullen alleen onder een in-
geschreven merk verhandeld mogen worden. In de toe-
komst zal men deze producten namelijk slechts mogen
fabriceeren met een vergunning van het Hoofdbedrijf-
schap voor Akkerbouwproducten te ‘s-Gravenhage (ver-
gelijk het Vervangingsmiddelenbesluit VVO 1942, Staats-
courant nr 163) en het ligt in de bedoeling aan de ver-
gunning onder meer de voorwaarde te verbinden, dat een
fabrieks- of handelsmerk, waaronder het vervangingsmid-
del in het verkeer wordt gebracht, voor de betreffende
waren in Nederland ten name van den fabrikant of han:
delaar staat ingeschreven. De belanghebbende bewijst,
dat zijn merk in het merkenregister voorkomt, door een
recent afschrift van de inschrijving over te leggen.
Teneinde misleiding en verwarring bij het koopende
publiek en ontoelaatbare mededinging tusschen haar
leden te verhinderen, kunnen in de toekomst de hoofd-
groepen wellicht van haar regelende bevoegdheid gebruik
maken om voor te schrijven, dat sommige categorieën
van haar leden slechts ingeschreven merken mogen ge-
bruiken voor de waren, waarvoor zij staan ingeschreven.
il’lerken voor surrogaten.
Krachtens artikel 14 leden 1 en 2 der Warenwet, Staats-
blad 1935, nr 793, kan een algemeene maatregel van
bestuur aanduidingen vaststellen, welke men in den
handel voor bepaalde waren niet of uitsluitend mag of
moet hezigeri op de waren zelf, op de verpakking of op de
plaatsen, waar men ze ten verkoop uitstalt. ,,I-Ioofd-
doel van deze bepaling is te bevorderen, dat een artikel
den naam draagt, dien het werkelijk toekomt, en dat niet
door ondoorzichtige benaming verwarring ontstaat, die
kan leiden tot nadeel vopr den kooper en tot oneerlijke
mededinging. Door een regeling op dit stuk wordt tevens
bereikt, dat een artikel onder zoodanige benaming ten
verkoop wordt aangeboden, dat uit den naam zelven valt
af te leiden, of men met het
orspronkelijke,
het echte
product te doen heeft dan wel met den namaak ervan.
Namaaksels worden op deze wijze niet geweerd, maar zij
kunnen niet schuil gaan achtereene benaming, die daar
niet bij past.” (Memorie van Antwoord bij het ontwerp-
Warenwet 1919). De Warenvet beoogt dus te voorkomen,
dat een surrogaat zoo wordt aangeduid, dat het publiek
het voor het echte product zal houden.
Volgens aftikel 1 van het Vleeschextractenbesluit,
Staatsbiad 1924, nr 428, bijvoorbeeld mag men uitslui-
tend en moet men bepaalde waren aanduiden met den
naam vleeschextract, bouillonblokje, enz. Volgens artikel
6 mogen waren, die in eigenschappen of uiterlijk voor-
komen gelijken op een dier genoemde waren, en die ten
doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, niet worden
aangeduid met een der woorden ,,vleeschextract” of
,,bouillon” of door een samengesteld woord, waarvan een
dezer woorden deel uitmaakt. Deze waren mogen slechts
met toestemming van den Secretaris-Generaal en onder
door hem te stellen voorwaarden worden aangeduid met
namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet
voldoende blijken. In de practijk ontduikt men deze be-
paling vel, door het surrogaat wel soepblokje of jublokje
te noemen, doch te verhandelen onder een merk, dat het
echte product suggereert, bijvoorbeeld de afbeelding van een koe. 1-let Merkenbureau weigert dergelijke voorstel-
lingen als merk voor het vervangingsmiddel in -te schrijven,
doch een afdoende bestrijding van dit euvel lijkt slechts mogelijk, indien men voorschrijft, dat een vervangings-
middel slechts onder een ingeschreven merk in den handel
gebracht mag worden, zooals thans in de bedoeling ligt
(zie boven). –
Volgens artikel 5 van het Koffie- en Theebesluit, Staats-
blad 1925, nr 13, gewijzigd hij Besluit van 24 Oct. 1940,
Staatscourant nr 212, moet op alle verpakkingen van koffie- en theesurrogaten ondér meer die aanduiding
ononderbroken voorkomen. Eveneens verboden zijn hier
de woorden koffie, mocca, thee of samenstellingen, of
geringe wijzigingen dezer, woorden, en andere aandui-dingen en opschriften, welke om&ent de samenstelling
540
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 December 1942
der waar een onjuisten of misleidenden indruk kunnen
wekken Zoo heeft het Merkenbureau geweigerd de af-
beelding van een geisha, van een pagode en van de woor-
den ,,Net thee” in chineesche letterteekens als merk
voor theesurrogaat in te schrijven.
Volgens artikel 2 van het Honinbesluit, Staatsblad
1925, nr 352, moet men elke waar, die geen honing is,
dbch daarop in uiterlijk en eigenschappen gelijkt, aan-
duiden met den naam kunsthoning. Volgens artikel 5
mogen op of in de verpakking van kunsthoning geen
aanduidingen, noch in woord, noch in beeld, voorkomen,
welke betrekking hebben op de bijenteelt, op bijen of
daarop gelijkende insecten, op bijenwoningèn, bijenraat
of imkersbenoodigdheden. Deze ‘bepalingen zijn in de
huidige omstandighedn ook bij de beoordeeling van
merken voor kunsthoning van belang.
1-let Merkenbureau weigert trouwens in het algemëen
woorden en afbeeldingen, die een onjuisten (zoogenaamd
misleidenden) indruk van een waar geven, ook al bestaat
er voor die waren geen algemeene maatregel van bestuur
krachtens artikel 14 van de Warenwet.
Merkenbesluit
1942.
Tegenwoordig zijn en worden er vele merken ingeschre-
ven voor surrogaten en voor artikelen, die slechts voor
de huidige omstandigheden van belang zijn. Daarom
zullen zij na verloop van tijd waarschijnlijk niet meer
worden gebruikt en zoogenaamde doode merken of leege
inschrijvingen worden, die het nationale merkenregister
belasten en ht administratieve vooronderzoek bemoei-
lijken. Het Merkenbesluit 1942,,Staatscourant nr 30 be-
paalt daarom, dat de belanghebbende f15,—, f10,— of
f 5,— terugontvangt van het inschrijfgeld, indien hij
doorhaling van zijn inschrijving verzoekt binnen vijf, tien
of, vijftien jaren. (Het
,
inschrijfgeld bedraagt f 30,— en
een inschrijving blijft, behoudens vernieuwing, gedurende
twintig jaren van kracht). Hiermede beoogt het Merken-
besluit 1942 den belanghebbenden een financieelen prikkel
te geven om hun merken te laten doorhalen, zoodra zij
deze niet meer ‘gebruiken. Daardoor zullen minder inge-
schreven merken, waarbij de houders geen belang meer
hebben, aan de inschrijving van nieuwe in den eg staan,
hetgeen de keuze van nieuwe merken verge’makkelijkt en
het administratieve vooronderzoek vereenvoudigt.
Ve, ç’alt het recht op een ongebruikt merk?
5)
Tengevolge,van de buitengewone omstandigheden zijn er artikelen, die de merkenhouder (bijvoorbeeld door een
productieverbod, door gebrek aan grondstoffen, of het
ontbreken van aanvoer zooals bij bananen en sardines)
sinds 1940 niet meer in de’n handel heeft kunnen brengen.
Daar sindsdien reeds twee jaren zijn verstreken, lijkt de
handhaving van het recht op het merk thans dringend in
verband met artikel 3 lid 1 der Merkenwet. Volgeps deze
bepaling komt het uitsluitende recht op een merk weltoe
aan den eersten gebruiker in het Koninkrijk, ter onder-
scheiding van zijn varen van die van andere (ondernemers),
doch niet langer dan drie jaren na het laatste gebruik.
Hieronder wil ik betoogen, dat het recht op een merk in de huidige omstandigheden niet reeds na drie jaren ver-
valt, en dat de merkenhouder maatregelen kan nemen,
teneinde het recht op zijn merk te handhaven, ook al kan
hij tijdelijk geen waren meer onder het merk in het ver-
keer brengen.
Artikel
5
lid 7 nan liet Unienerdrag van i’arijs.
Men zou uit het slot van artikel 3 lid 1 der Merkenwet
kunnen opmaken, dat bet recht op een merk vervalt, indien
de houder zijn merk in drie jaren niet gebruikt, maar de
latere Haagsche tekst van het Unieverdrag van Parijs
(Staatsblad 1923, nr 196) bepaalt in artikel 5 lid
7:
‘)
Zie
ook mijn beschouwing in
,B.I.E.” 1942,
bis.
113-116,
met verwijzingen naar Nederiandsche en buiteniandsche litteratuur
en rechtspraak. –
,,Indien ht gebruik van het ingeschreven merk in
een land verplicht is, zal de inschrijving slechts kunnen
worden vernietigd na verloop van een billijken termijn,
en indien de belanghebbende zijn stilzitten niet recht-
vaardigt.”
Uit de redactie blijkt, dat de Unielanden zich niet
slechts verplichten hun nationale recht in dezen zin te
wijzigen, doch dat deze bepaling rechtstreeks voor de
onderdanen der Unielanden geldt. De opvatting, dat in
dit geval een bekrachtigd verdrag de burgers direct
bindt, wordt tegenwoordig in Nederland algemeen aan-
vaard. Zij ligt trouwens ten grondslag aan het Uniever-
drag zelf: volgens artikel 2 lid 1, zin 1 kan de vreemdeling
namelijk rechtstreeks bevoegdheden aan het Unieverdrag ontieenen, ook al geeft de nationale wet die niet.
Kan in Nederland ook de Nederlander’ of de Nederland-
sche onderdaan zich rechtstreeks op het Unieverdrag
beroepen? De Amerikaan Stephan P. Ladas, die uitvoeriger
en grondiger dan wie ook heeft geschreven over de in-
ternationale bescherming van den industrieelen eigendom,
ontkent het, omdat een land den vreemdeling een grootere
bescherming mag geven dan zijn eigen onderdanen, en
omdat het verdrag slechts internationale betrekkingen
regelt. De Hooge Raad neemt echter aan, dat ook de
Nederlander zich in Nederland op een verdrag beroepen
kan. Tegen Ladas’ argumenten en vöÔr de stelling, dat
in Nederland ook de Nederlander zich op het Unieverdrag
kan beroepen, kan men aanvoeren, dat het niet aankomt
op den theoretischen omvang van de bevoegdheid van
een willekeurigen wetgever, doch slechts op de mate,
waarin zij wordt uitgeoefend in Nederland. En die practijk
leert, dat het onaannemelijk is, dat de Nederlandsche
wetgever den Nederlander zou willen achtertellen hij
den vreemdeling. Voorts leidt alleen deze opvatting tot
een bevredigende uitkomst; de andere, volgens welke in
Nederland de vreemdeling meer rechten heeft dan •een
Nederlander, is onbevredigend. In Nederland zal dus
ook de Nederlandsche ondernemer zich kunnen beroepen
op artikel 5 lid
7
van het’ Unieverdrag: ook zijn merk
kan slechts nietigverklaard worden, indien hij zijn stil-
zitten niet rechtvaardigt. Genoemde bepaling gewaagt
slechts van nietigverklaring van de inschrijving, doch
onder meer uit haar geschiedenis en haar strekking volgt,
dat zij b’etrekking heeft op de nietigverklaring van het
recht op het merk zelf.
De Nederlandsche merkenhouder, die zijn waren sinds
1940
niet nneer onder zijn merk in den handel heeft kunnen
bengen, zal dus in een procedure zijn stilzitten mogen recht-
naaidigen, waarin hij met een beroep op de buitengewone
o’nstandigheden licht zal slagen.
Men heeft den belanghebbenden wel geadviseerd hij
gebrek aan waren, waarop zij hun merken kunnen blijven
gebruiken, onder het merk van tijd tot tijd het surrogaat
in den handel te brengen. Natuurproduct en vervangings-
middel behooren namelijk in het algemeen tot dezelfde
soort van waren in den zin der Merkenwet, zoodat ge-
bruik van het merk op het surrogaat het recht geeft (en
onderhoudt) op het merk ook ‘voor het natuurproduct.
Ik geloof echter niet, dat men in redelijkheid van den
merkenhouder kan vergen, dat hij de ,,goodwill”, die
in zijn merk is belichaamd, in de waagschaal stelt door
het vooi’ een surrogaat te gaan gebruiken
6).
In den vo-
rigen oorlog heeft men daarmede, met name in Duitch-
land, slechte ervaringen opgedaan. Zelfs wanneer een fa-
brikant ook in het merk zelf duidelijk tot uitdrukking
bracht, dat hij thans een surrogaat moest verkoopen,
bij voorbeeld door de aanduiding , , Kriegs-Persil”, bleek
het merk aan het einde van den oorlog een aanmerkelijk
deel van zijn ,,goodwill” te hebben ingeboet
6).
Ook de
merkenhouder, die zijn merk wel voor het surrogaat kan
gebruiken, doch niet wil gebruiken, zal dus zijn stilzitten
mogen rechtvaardigen.
‘) Vergelijk Siegelenberg,
,,E.-S.B.” 1941, hlz. 567.
2 December 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
541
Adç,erteeren.
• Wellicht kan de ondernemer het recht op zijn merk
echter handhaven door het te blijven gebruiken, ook
al kan hij geen waren meer onder het merk in den han-
del brengen. Elke drie jaren moet het recht op het merk als het ware opnieuw worden verworven, moet de mer-
kenhouder zijn merk op de rechtscheppende wijze ge-
bruiken. Rechtscheppend is verkoop van een waar on-
der het merk, en in het algemeen gebruik van het merk
op de waar. Ook zonder waren kan men echter volgens
den schrijver het merk rechtcheppend gebruiken, ‘na-
melijk door adverteeren. In het algemeen adverteert
de merkenhouder teneinde zijn waren te verkoopen, doch
hier komt slechts zoogenaamde herinnerings- of ,,goodwill”-
reclame in aanmerking, reclame, waarmede men bij de
afnemers de herinnering aan het merkartikel levendig
houdt. Daarbij kan men het publiek tevens voorlichten
over het doelmatigste gebruik van het merkartikel.
Het verdient aanbeveling een bewijsstuk van de adver-
tentie te bewaren, bijvoorbeeld een exemplaar van de
courant of het tijdschrift, waarin zij is verschenen.
Indien de ondernemer nog wel waren heeft, doch tijdelijk
geen afnemers kan vinden, kan hij er voor de hand-
having van zijn recht op het merk mede volstaan een
monster van de gemerkte waar aan een mogelijken af
–
nemer te zenden. Hoewel dit meestal goedkooper zal zijn
dan adverteeren, dient de ondernemer wel te beseffen,
dat hij zijn merk slechts door regelmatig adverteeren
in de herinnering van het koopende publiek levendig
kan houden. ,,Handhaving” van het merk door monster-
zending aan een of meer tussehenhandelaren is in feite
slechts in beperkte mate mogelijk.
Eén enkele advertentie in drie jaren vormt intusschen
reeds rechtscheppend gebruik. Indien één handeling nog
geen recht schept, zou men trouwens voor de moeilijke
vraag staan, of daartoe dan twee of drie of misschien
tien gebruiksdaden vereischt zijn. Eén enkele handeling
is toereikend, zooals bijvoorbeeld volgens den Hoogen
Raad zending van een gemerkt monster, d.i. te koop aan-
bieden van gemerkte waar (zelfs al volgt levering van ôn-
gemerkte waar).
Bij een fabrieksmerk is het voor den fabrikant ook doel-
matig, en waarschijnlijk goedkooper, met de detaillisten,
die zijn product plachten te verkoopen, overeen te komen,
dat zij reclamemateriaal met zijn merk in hun winkel
en bij voorkeur in hdn uitstalkast laten hangen of aan
hun pui laten staan, zooals men wel hij sigarenwinkels
ziet. De grossier kan op dezelfde wijze de herinnering aan
zijn .merk levendig houden. En de winkelier kan ook
voor zijn eigen handelsmerk in zijn winkel reclame blij-
ven maken. Ten behoeve van het bewijs kan de merken-
houder hijvo9rbeeld elk jaar een foto van de étalage(s)
laten maken, en de vermelding’van den datum op de
achterzijde door eenige getuigen laten onderteekenen.
Economisch kan de merkenhouder op deze wijze ver-
hinderen, dat het vaak groote kapitaal, dat hij in een
goed en bekend merk heeft belegd, verloren gaat. En
indien ,,goodwill”-reclame juridisch geen gebruik van
het merk zou vormen, of niet mogelijk is door geld-
gebrek of papierschaarschte, kan de merkenhouder zich
zeker op de bovengenoemde bepaling van het Unie-
erdrag beroepen.
Laten inschrjoen.
Indien de merkenhouder geen waren meer onder zijn
merk in het verkeer kan brengen, kan hij het naar mijn
meening
7)
voorts gebruiken door het te laten inschrij-
ven in het merkenregister, daar inzending van een merk
ter inschrijving een wijze van rechtscheppend gebruik
van het merk vormt. Inschrijving kan men rechtstreeks
verzoeken aan het Bureau voor den Industrieelen Eigen-
‘)
Zie litteratuur genoemd in noot 3.
dom, Afdeeling Merkenbureau, Willem Witsenplein 6,
‘s-Gravenhage. Deze wijze van gebruik komt intusschen
alleen, in aanmerking voor de enkele merken, die men
tot dusver niet ‘heeft laten inschrijven, en voor mer-
ken, welker inschrijving binnenkort vernieuwd moet
worden. De andere ingeschreven merken kunnen niet
worden vernieuwd, omdat het Merkenbureau een in-
geschreven merk niet kan vernieuwen, voordat de wet-
telijke termijn, gedurende welken de inschrijving van
kracht blijft (twintig jaren), nagenoeg is verloopen. In-
tusschen zijn ook de ingeschreven merken niet onbe-
schermd. Het vôôrkomen in het merkenregister (m.a.w.
de inschrijving als toestand) geeft een vermoeden van voortdurend en voortgezet gebruik, en het leveren van
tegenbewijs, van het bewijs dus, dat een houder zijn
merk,’ ondanks de inschrijving, niet gebruikt heeft, is
vrij lastig en vaak ondoenlijk.
Op grond van het Besluit steunverleening stilgelegde
bedrijven,’ Staatsblad 1941, nr 613, heeft het Depar-
tement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart Richt-
lijnen voor de algemeene steun- en heffingsregelingen
gepubliceerd, volgens welke men steun kan krijgen voor
met name genoemde kosten voor de instandhouding
van zijn stilgelegde bedrijf
8).
Als zoodanige kosten worden
beschouwd:
,,d. kosten tot het behoud van noodzakelijke patenten
(lees: octrooien) ……….
,,k. overige voor de instandhouding van het bedrijf
noodzakelijke uitgaven.”
–
De Voorzitter van den Octrooiraad, tevens Directeur
van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, heeft
den betrokken Secretaris-Generaal verzocht onder ,,overige
kosten”, overeenkomstig het bepaalde onder
d,
ook te
rekenen kosten voor het nationaal laten inschrijven van
bij uitzondering nog niet gedeponeerde merken (f 30,-
ioor twintig jaren bescherming per merk), en kosten
voor het laten vernieuwen van nationale en internationale
inschrijvingen van merken (onderscheidenlijk f 30,— voor
twintig, en f 50,— voor tien jaren bescherming per merk).
Slotsom.
De merkenhouder, die zijn waren sinds 1940 niet
meer in den handel heeft kunnen brengen, en zijn merk
dus niet meer op zijn waren heeft kunnen gebruiken, behoeft geen groote vrees te koesteren, dat zijn recht
op het merk binnenkort zal vervallen. Flij kan zich be-
roepen op artikel 5 lid 7 van ‘het Unieverdrag van Parijs
(Haagsche tekst), volgens hetweik zijn recht op het
merk niet vervalt, indien hij zijn niet-gebruik van het
merk rechtvaardigt. Voorts kan hij zijn merk wellicht’
gebruiken door er herinneringsreclame voor te maken.
Indien zijn merk bij uitzondering niet is ingeschreven,
kan hij het mijns inziens bovendien gebruiken door het
alsnog te laten inschrijven. Wanneer het merk wel isi
iimgeschreven, heeft de houder een vermoeden van voort-
durend gebruik. Verder kan hij naar mijn meening zijn
ingeschreven merk gebruiken door het te laten vernieu-
wen, indien de twintigjarige termijn binnenkort verloopt.
Wanneer een merkenhouder desondanks in een bepaald
geval nog moeilijkheden zou ondervinden met de hand-.
having van het recht op zijn merk, kan hij zich wenden
tot den Voorzittervan den Octrooiraad. Deze is namelijk
gemachtigd de noodige beslissingen te nemen in alle ge-
vallen, waarin een behoorlijke functionneering van het
recht van den industrieelen eigendom door de buitenge-
wone omstandigheden verhinderd wordt (artikel 5 van
het Besluit van den Opperbevelhebber van Land- en Zee-
macht van 23 i’ilei 1940, Staatscourant nr 101).
Mr
T.
W. VAN DER ZANDEN.
)
Vergelijk de ,,Economische Voorlichting” 1942, nr 34, blz.’
1036-1037. Zie ook A. Kraai: ,,Enkele aspecten van de steun-
verleening aan stijgelegde hedrijven”, in ,,E.-S.13.” van 19 Aug.
1942, pag. 368 e. v.
542
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 December 1942
ONTWIKKELING VAN DE AMBACHTS- EN
FABRIEKSNIJVERHEID IN NEDERLAND.
– Inieiding.
• Het vergelijken van het aantal in de nijverheid werk-
zame personen met het aantal personen, welke hun be-
staan vinded in de landbouw, de handel en het verkeer,
is een van de gebuikelijke methoden om de betekenis
aan te tonen van de nijverheid voor het economisch leven
van Nederland. Dat deze.wijze van onderzoek voor het
verkrijgen van een eerste indruk zeer verhelderend kan
zijn, toont het volgende staatje
1
):
Procentueel aandeel in het totaal aantal personen, dat een
beroep uitoefent.
–
Omschrijving
Bedrijfsindeling
Beroepsi’ndeling
1899
1
1909
1
1920
1
1930
18891 1899119091192011930
Nijverheid …….. ..33,8 35,2 37,8 38,8 32,1 33,6 34,1 35,61 35,4
Landbouw
29,6 27,3 22,9 20,1 31,8 29,7 27,3 23,0 20,2
Handel en verkeer
16,8 18,4 19,6 21,8
16,1
16,3 18,2 18,2 21,3
Overige …………19,8 19,1 19,8
19,31120,0
20,3 20,4 23,3 23,0
Hieruit is dus af te leiden, dat de nijverheid reeds’ in
1889 de belangrijkste bron van werkgelegenheid was en nadien nog in belangrijkheid toenam. Veel meer leert dit
staatje, en in het algemeen de genoemde methode van
onderzoek, wat betreft de nijverheid, ons echter niet.
De berhepstellingen geven wel aan, in welke nijverheids-
takken de werkgelegenheid steeg en in welke iate. On-
beantwoord blijven echter bijv. de vragen: ‘breidde de
werkgelegenheid zich in een bepaalde tak van nijverheid
uit in het kleinbedrijf, in het middenhedrijf of het groot-
bedrijf; of.w:is het alleen het grootbedrijf, dat in belang-
rijkheid toenam ten opzichte van klein- en middenbedrijf?
Talrijke vragen zijn in deze geest te stellen; zij kunnen
echter tot één, meer algemene, worden teruggebracht: ge-
zien de toenemende betekenis van de nijverheid voor de
werkgelegenheid, zoals deze uit de gegevens der beroeps-
tellingen blijkt, hoe ontwikkelde zich de zgn. ambachtsnij
verheid en de zgn. fabrieksnijverheid of industrie, die,
tezamen met het middenbedrijf in de Nijverheid, het
begrip nijverheid uitmaken?
De betekenis van een nauwkeurig onderzoek naar de
ontwikkeling van de ambachtsnijverheid en de fabrieks-nijverheid (industrie) kunnen wij het beste aantonen door uit ,,De industrie in Nederland” (,,E.-S.B.” van 22Januari
1941), het volgende aan te halen:
,,De ambachtsnijverheid werkte en werkt nog voor een groot deel op bestlling, voortkomende uit den consumen-
tenkring in de meer of minder onmiddellijke omgeving.
Zij ondergaat den invloed van goede en slechte tijden, die
zich in den aard en de kwantiteit der bestellingen uit. Iedere
volkshuishouding bezit een dergelijke zoogenaamde,,ver-
1
z,orgende” nijverheid, die vaak zelfs zoodanigmet denland-
bouw is verbonden, dat de daarin werkzame personen voor
een groot deel evengoed tot den landbouw als tot de in-
dustrie
2)
kunnen worden gerekend.
D’e fabrieksnijverheid produceert voor de markt. Zij moet dit, gezien haardrang naar productie in het groot,
• die uit het streven naar verlaging van de kosten per een-
heid voortspruit, wel doen. Vooi’tbrenging voor de markt
– bij den geringen omvang van de binnenlandsche markt
komt de Nederlandsche industrie al heel gauw met het
buitenland in’aanraking – maakt de industrie in sterkere
mate afhankelijk van internationale conjunctuu rbewegin-
gen. Tegelijkertijd gaat van de fabrieksnijverheid een
sterkere invloed- uit op de binnenlandsche koopkracht,
waardoor de industrie, in tegenstelling tot de arnbachts-
nijverheid, mede conjunctuurbepalend wordt.”
1)
Ontleend aan ,,Uitkomsten der Beroepstelling 1930″, Deel
VIII,
blz. 9.
‘) Wij geven hier de voorkeur aan de term nijverheid.
/
Doelstelling.
–
Hoe Ieef t zich de ambachtsnijverheid en de fabrieks-
nijverheid in Nederland ontwikkeld en hoejs de verhouding
tussén deze vormen van nijverheid
0
1) het o
g
enblik?
Zie daar twee vragen, welke van essentieel belang zijn.
Gaan wij de talrijke statistieken, die in de loop der
jaren verschenen zijn, na, dan blijkt, dat het niet mogelijk
is direct een antwoord op de gestelde vragen te geven.
Slechts de 13edrijfsteiling 1930 zou liet, mogelijk maken
zich, na een korte beschouwing, een indruk te verschaffen
van de samenstelling van het begrip nijverheid in 1930.
V66r 1930 ontbreken echter de bedrijfstellingn. Andere
statistische gegevens zijn wel beschikbaar; deze zijn echter
zonder nadere bewerking niet geschikt om de gestelde
vraSen te beantwoorden.
De bewerking nu van dit statistische materiaal/vereist
om zich een beeld te kunnen verschaffen van’de ontwikkeling
der ambachts- en fahrieksnïjverheid, is ter hand genomen
door het Nederlandsch Economisch Instituut. Jn de vol-
gende beschouwing zullen enkele van de voornaamste resul-
taten worden gepubliceerd, welke dit onderzoek heeft
opgeleverd.
Crite,’ium.
Alvorens echter nader te beschrijven, hoe bij dit onder-
zoek te werk werd gegaan, is het nodig uiteen te zetten,
wat werd verstaan onder ambachtsnijverheid en fabrieks-
nijverheid of industrie
3).
Uit de practijk weet een ieder, wat men met deze woor-
den bedoelt: niemand zal een timmermanswerkpiaats, een
loodgieterswerkplaats of een klompenmakerij tot de fa-
brieksnijverheid rekenen; evenmin een scheepswerf tot
de amhachtsnijverheid.
Waar ligt echter de grens tussen deze begrippen? Een
smederij, waarin bijv. 5 personen werk vonden, was o.i.
zeer wel tot de ambachtsnijverheid te’rekenen; echter als
deze smederij uitgroeide tot een bedrijf van 25 of 50
arbeiders, en als deze smederij langzamerhand overging
in een machinefabriekje, zoals zo dikiij1s geschiedde in de
vorige eeuw?
Men ziet, willen wij de begrippen ambachtsnijverheid en
fabrieksnijvei’heid scherp omlijnen, dan is een bepaald
criterium nodig. O.i. moeten voor een dergelijk criterium
om. de volgende maatstaven in aanmerking worden ge-
nomen: aantal personen werkzaam)n het bedrijf (kortweg arbeiders genoemd), gebruik van kracht- en arbeidswerk-
tuigen, bedrag van het geïnvesteerde kaitaal, afzetgebied,
waarde van de productie
4).
liet construeren van een dergelijk samengesteld cri-
terium bleek echter tot de onhereikbare dingen te behoren.
Ten eerste, omdat de gegevens daarvoor in de meeste ge-
vallen ontbraken ten tweede, omdat het werken met zulk
een veelzijdig criterium ondoenlijk zou zijn. Wij moesten
daarom volstaan met een enkelvoudig criterium, waar-
voor wij hebben gekozen het aantal arbeiders per bedrijf.
Aansluitende bij een veel• gebruikte verdeling
;
namen
wij aan, dat bedrijven met 1-9 arbeiders tot het klein-
bedrijf dienen te worden gerekend, bedrijven met 10-50
arbeiders tot het middenhedrijf en bedrijven met meer
dan 50 arbeidei’s tot het groothedrijf
5).
Voor ons onder-
zoek mochten wij verder zonder bezwaar veronderstellen,
dat het begrip kleinbedrijf in de nijverheid samenvalt mét
het door ons genoemde begrip ambachtsnijveiheid; het
begrip grootbedrijf met fabrieksnijverheid of industrie.
Het middenbedrijf noemden wij middenbedrijf-
‘) Men zieook Dr.
A.
L.
S. P.
SLallaert: ,,De organisatie van het
Nederlandsche ambacht”, in ,,E.-S.B.” van
11
November 1942.
‘) ‘Alen vergelijke Dr.
1. X.
Brugmans: ,,De arbeidencie klasse in
Nederland in dc 19e eeuw”, 2e druk, blz. 3, 20
cv.
‘) Om de kapitaalintensiteit van enkele nijverheidstakken tot
uitdrukking te brengen, werd soms aangenomen, dat het kleinbe-
drijf omvatte de bedrijven met 1-4 arbeiders, het middenbedrijf
bedrijven met 4-50 ai’beiders en het grootbedrijf bedrijven met
meer dan
50
arbeiders.
1
•
2 December 1942
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
543
nijverheid het kan als de overgangsvorm van de amhaclits-
_
..
.
.
..
.
nijverheid naar de fahrieksnijverheid worden beschouwd.
.
c’
,.
‘
u
.
)
L
4
I
e
ci)
c-
u. C
‘
Werkwijze.
.
.
.
. .
Wij hebben getracht een beeld te verkrijgen van de
•
0
O
o o
to
_Cq
,
c
•
W
J
stand der ambachts- en fabrieksnijverheid in Nederland
–
op vier tijdstippen, en wel in 1859, 1889, 1909 en 1930.
Wij gingen daarbij uit van de heroepstellingen, die in ge-
NN~
c
noemde jaren zijn gehouden. Deze beroepstellingen geven
–
°
–
-.
–
,.
&
ni. aan, hoeveel personen in totaal in een bepaalde nijver-
._.
heidstak hun beroep hadden. Onze taakwas
nu,
na te CQ
_
.
gaan, hoeveel van dit totaal aantalpêrsoiienwerkzaamwas
.•
a
–
–
–
.
.
in het kleinbedrijf (ambachtsnijverheid)
middenbedrijf en
‘
°
.
.
i
,
grootbedrijf
(fabrieksnijverheid. of
ndustrie)
6
).
u
Behalve degenoemde beroepstellingen van 1859, 1889,
T
g
1909 en 1930 raadpieegden
wij
de volgende bronnen en
Is
–
literatuur: ,,Staat van de Nederlandsche Fabrieken volgens.
:
•
°
2
2
–
de verslagen der gemeenten, die aan het Ministerie van
, ,
‘
Binnenlandsche Zaken worden gevonden
,
1859; ,,Sta-.
‘
–
c
o
–
,
t
–
.
o
.-
,O CQ C’
,
C,
.
.
, ,
.
.
.
.
tistische Jaarboek
,
inzonderheid van
1859;
,,Statistiek
,-
0
<
C’
fl C
CO
–
«)
to c-a 00 C’~
–
o
–
van de Fabrieks- en Ambachtsnijverheid in Nederland”,
=
=
=
.
=
00
:–
1874;
betreffende werking en uitbreiding der
,,Enquête
wetvan 19 September 1874 (Staatsbiad no. 130) en naar
de toestand van fabrieken en werkplaatsen”, 1887; ,,Nij-
.
verheidsstatistiek Struve en’Bekaar”,1887-1889 );
,,Fa-
‘
-.–
.
•
0
00
C
•
.
‘
c
c’
ooco
0
0)
0)
O t- t
–
0 0) t-
C’
fl O r-
9
1, t
–
tO
CO
CO tt < CY)
0)
0
brieken en Werkplaatsen vallende onder de Veiligheidswet
‘
c
1912
Ongevallentatistek
1909
Beschrijving van
Handel en Nijverheid in Nederland”, samengesteld o. 1. v.
J. C. A. Everwijn, 1912; en ,,Bedrijfstelling”, 1930.
.
–
00
–
.
Over het algemeen
8
) gingen wij alsvolgt te werk:
de
beroepstelhngen toonden, hoeveel personen in totaal in
c
to
to
Ci
t-
-c.
–
–
to
–
een bepaalde bedrijfstak werkzaam
aren
de andere
2
.
0
.
.
ci
hierboven
genoemde
bronnen
hoeveel
van
dit total
–
aantal werkzaam was in resp. het middenbedrijf en het
.
to
,-1 -,-(
to,-(,0)
,’et.
‘
ci
00 GO
Itto
O:
‘,
•
grootbedrïjf.
Het tttaalcijfer, ontleend aan de beroeps-
tellingen, verminderd met het aantal personen werkzaam
.
to
in het midden- en grootbedrijf leverde het aantal personen
.
–
d
ci
–
o4
t6
,
op werkzaam in het kleinbedrijf.
.
(t
–
to
to
to
tototo
cici.tocito
–
t,
to
to
.t
0) to t-
to
00)0O
to
tOtO to
0
0
to
t)
–
Resultaat oan het onderzoek.
1-Jet bleek mogelijk voor de jaren 1889, 1909 en 1930
van ‘de verschillende takken van nijverheid een onder-
–
—-
o
1-4
=
.
=
-totoo
t
–
to
0000to
C-
to
to
to 0-4
to
to
to
to
to
—
—
c.
to
‘
verdeling
in
klein-, midden- en grootbedrijf te maken.
‘1
‘
Deze verdeling werd -gemaakt
voor
alle bedrijfsklassen
–
–
–
to
to
o’tot-c-ito–t-i
otot
(T t
‘
m
VlI) en de meeste
9)
bedrijfsgroepen (onder
c
.
•
verdeling der hedrijfsklassen).
–
00
to
Ci
toCiCito
to
t-to-tot
)
Zie noot 16.
.
‘)
1-loewel het bestaan van de Nijverheidsstatistiek Struve on
0>
—
o
t-
–
to
–
to
–
tOto tito
to to-t to to
ci
to
toto
to
–
toto tito
to
t)
0
Bekaar niet önbekend was (men vergelijke buy. ,,Verslagen van do
–
Inspecteurs van
e.v.; ,,Diegewerblichè
den Arbeid”, 1890, blz. 366
Nachtarbeit der Frauen”, 1903, door S. Bauer e.a., blz. 293; ,,Nij-
)90)C97
tto•to•to(t•
verheidsregistratuur in Nederland”, 1931, door Th. C. Geudeker,
to
-t
to
—
•tCi
Ci
tototo
blz. 28 e.v.;,, Gedenkboek ter herinnering aan het vijftig-jarig b-
staan der Arbeidsinspectie”,
1940,
blz.
12 cv.;
,,Vrouwenarbeicl
.
to
.
.
.
toci,,cto
in Ladbouw en Industrie in Nederland in de tweede helft der -19e
to
Q
eeuw”, 1940,
door W. N. Schilstra,- blz. 105), kon slechts met grote
–
–
1
–
moeite, en o.a. met hulp van de-Bibliotheek van de Centrale Dienst
–
.
der Arbeidsinspectie in
Den Haag, het grondmateriaal van dc
”
5
1
-t
c
Nijverheidsstatistiek worden opgespoord. Wij troffen 5 deleii derNij-
–
‘
to
0)
0
toCi..t-
to
.otito t-
to
NC
to
to0
verheidsstatistiek, fl1. Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en
–
—
–
t–
,
–
Gelderlarid in de bibliotheek van genoemde dienst aan; 3 delen; ni.
–
Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht,
–
bleken in het bezit te
to
zijn van ir. A. E. Struve (zoon van één der enquéteurs) te Voorburg;
het deel Noord-Brabant werd aangetroffen hij de Arbeidsinspectie
te Breda. 1-Jet mocht ons niet gelukken het deel Zeeland op te sporen.
(De provincie Limburg werd niet door Struve en Bekaar geiinquê-
teerd).
.
–
.
:
–
:
:
:
:
:
82
8)
Wij kunnen hier niet uitvoerig ingaan op tal van problemen
.
:
:
:
:
E
en vragen, tvelke zich voordeden hij het onderzoek en hij de bereke-
–
.
:
oa
ning. Het ligt in de bedoeling te zijner tijd deze studie in uitvoeriger
Tz
0)
15
vorm te publiceren.
–
0-
t)at)at):92
to
:
:9
:’-
‘) Soms ‘moesten enkele bedrijfsgroepen bij elkaar wordn ge-
–
‘
–
:
trokken, bijv. cle ijzer- en metaalgieterijen, met de scheepswerven
–
c
5o
e-
en de machinefabrieken. Dc reden hiervan is, dat de betreffende
—
–
–
.
–
•
•
it
t_O
nijverheidstakken in 1889 (en ook nog wel in1909) weinig of niet
cc
M
,
Id
5
,
gespecialiseerd voorkwamen. Daarnaast eiste de onvolledigheid van
de beschikbare gegevens soms samentrekking van de bedrijfsgroepen.
,
a4E-0-
In 1930 was de nijverheid meer gespecialiseerd. Om deze reden, en
ook omdat voor 1930 de gegevens veel vollediger waren dan voor
1889 en 1909, konden vaak bedrijfsgroepen voor dat jaar gespecifi-
ceerd vermeld worden.
-S
1
544
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 December 1942
Voor 1859 bleek het echter niet uitvoerbaar de zo •ge-
wenste verdeling in klein-, midden- en grootbedrijf aan te
brengen. De oorzaak hiervan is te zoeken hij de grote
leemten en onnauwkeurigheiden, die de genoemde publi-
caties van 1859 vertoonden
10).
Wel kon worden vastgesteld, in welke hedrijfsgroepen in
1859 het grootbedrijf in enigszins belangrijke mate voor-
kwam.
Ook kon door schatting het percentage ambachtsnijver-
heid van 1859 worden bepaald. Wij geven echter dit per-
centage met voorbehoud weer. Volgens onze berekening dan zou de ambachtsnijverheid in-1859 ± 80 pCt. vah de
nijverheid hebben uitgemaakt.
Daar het niet mogelijk is de berekende en opgestelde
tabellen hier in extenso weer te geven
11),
moeten wij in
dit artikel volstaan met hier en
•
daar een greep te doen
en ter illustratie enkele cijfers te vermelden.
Van de bedrijfsgroepen waar de amhachtsnijverheid in
1930, relatief gezien, nog zeer belangrijk was, noemen wij:
kappersbedrijven (in 1930 98,3 pCt. ambachtsnijverheid);
schoenmakerijen (97,2 pCt.); horlogemakerijen (91,1 pCt.); klompenmakerijen (90,8 pCt.)
;-
fotografische ateliers (90,3
pCt.); slachterijen eriz. (85,6 pCt.); apothekersbedrijven
(79,2 pCt.); rieten- en biezenmattenmakerijen (78,5 pCt.);
brood-, koek-, beschuit- ed. bakkerijen (70,0 pCt.).
Merkwaardig was de opkomst en
•
de groei van de am-
bachtsnijverheid bij de ‘hedrijfsgroep automobiel-, motor-
rijwiel- en rijwielfabrieken en dito •herstelplaatsen, zoals
uit het volgende staatje blijkt:
1889
1909
1930
abs.
rel.
1)
abs.
rel.
abs.
rel.
Kleinbedrijf
. . . .
–
–
1743
40,8
12.206
71,6
Middenbeclrijf
. .
34
‘)
100,0
1.000
23,4
2.608
15,3
Grootbedrijf
. .
.
–
–
1.530
35,8
2.233
13,1
1)
D.w.z., ook voor de overige tabellen, in procenten.
1)
Twee bedrijven resp. met 14 en 20 arbeiders. Het bedrijf met
14
arbeiders
(in Gelderland) maakte fietsen, electrische toestellen
enz.; het andere bedrijf (in Overijssel) fabriceerde alleen fietsen.
De oorzaak van
dit verschijnsel moet in
de opkomst van
talrijke kleine (meest rijwiel-) reparatie-inrichtingen wor-
den gezocht.
Tot een enigszins eigenaardige conclusie kwamen wij
t.a.v. de chemische nijverheid. Volgens deze berekeningen
had deze hedrijfsklasse in 1889 40,0 pct. kleinbedrijf. Toen
wij de
verschillende bedrijfsgroepen der chemische nijver-
heid nagingen, bleken de
apothekersbedrijven hier een zeer
grote invloed uit te oefenen. De ontwikkeling van klein-,
midden- en grootbedrijf van de gehele klasse chemische
nijverheid (waaronder dus
de apothekersbedrijven) bleek
als volgt te zijn:
1889
1909
1930
abs.
rel.
abs.
rel.
abs.
rel.
Kleinbedrijf
. . .
2.247
40,0
3.467
31,4
~4.355
16,8
Middenbedrijf
.
948
16,9
2.409
21,8
6.439
,
24,8
Grootbedrijf
2.418
43,1
5.178
46,8 15.162
58,4
Rekenen wij
de apothekersbedrijven niet tot de chemi-
sche nijverheid, dan krijgen wij echter het volgende beeld:
1889
1909
1930
abs.
rel. abs. rel.
abs.
rel.
Kleinbedrijf
. .
.
592
15,0
900
11,2
949
4,4
Middenbedrijf
.
948
23,9
2.006
25,0
5,682
26,2
Grootbedrijf
. . . .
2.418
61,1
5.116
63,8 15.024
69,4
Zie: ,,Algemeene Statistiek van Nederland”, 1873, blz. 58;
,,Inleiding tot het tweede deel der Volkstelling 1859″, blz. XXIV; Dr. 1. J. Brugmans: ,,De arbeidende klasse in Nederland in de 19e
eeuw”, 1929,
blz.
28 noot 5. Men vergelijke ook Ridders uitspraak:
,.Een scherpe grenslijn tusscben ambachts- en fabrieksnijverheid viel
in die dagen (50-er jaren der vorige eeuw) niet te trekken”. Dr. J.
Ridder: ,,Een conjunctuuranalyse van Nederland 1848-1860″,
blz. 146.
Zie noot 8.
Hieruit blijkt dus, dat de eigenlijke chemische nijverheid
(dus zonder de apothekersbedrijven) reeds in 1889 een hoog
percentage groothedrijf had (61,1 pCt.). Aan de andere kant
zien wij, dat het kleinbedrijf van veel minder betekenis
was dan de cijfers aanvankelijk deden vermoeden (15,0 pCt).
rr
av
de papiernijverheid deed zich een dergelijkgeval
voor. Hier waren het de hoekbinderijen, die het percentage
rootbedrïjf drukten.
De hedrijfsklasse papier vertoonde de volgende ontwik-
keling:
1889
1909
1930
abs.
rel.
abs.
rel.
abs.
rel.
Kleinbedrijf
. . .
3.234
52,2
3.252
31,2
2
10,2
Middenbedrijt
.
1.202
19,4
2.143
20,5
3.340
15,8
Grootbedrijf
1.757
28,4
5.035
.48,3 15.717
74,0
De ontwikkeling van de papiernijverheid, zonder daarbij
de boekbinderi,jen te rekenen, was als volgt:
1889 9909
1930
abs.
rel.
abs.
rel. abs. rel.
Kleinbedrijf
. . .
896
25,0
1.031
14,5
382 2,4
Middenbedrijf
.
8.002
27,8
1.453
20,5
1.963
12,5
Groothedrijf
1.697
47,2
4.620
65,0
83.417
85,1
De’ ambachtsnijverheid bleek in 1930 inzonderheid in
de volgende bedrijfklassen vertegenwoordigd te zijn: VU.
Kleding en reiniging; IX. Leder, wasdoek en rubber;
IV. Bouwnijverheid en aanverwante bedrijven; XVII.
Voedings- en genotmiddelen; VI. I-Iout, kurk en stro. Een
en ander blijkt uit de totaalstaat op de voorgaande bladzijde
De ambachtsnijverheid blijkt zich dus volgens deze totaal-
staat’ als vo]gt te hebbefl ontwikkeld:
1859
1889
1909
1930
80,0 pCt.
76,0 pCt.
54,7 pCt
37,2 pOt.
Gezien deze percentages, mogen wij concluderen, dat de
nijverheid in Nederland in de 19e eeuw voor het overgrote
deel bestond uit ambachtsnijverheid, en, dat de betekenis, die de ambachtsnijverheid voor het economisch leven van
Nederland had, in de loop van de tweede helft van de 19e
eeuw zeei’ weinig en geleidelijk is gedaald. 1-let einde van de
19e eeuw en het begin van de 20e eeuw kenmerktenzich
echter door een sterkere afneming van de betekenis der
amhachtsnïjverheid, hetgeen gepaard ging met de opkomst
en het uitgroeien van fabrieksnijverheid (industrie) en
middenbedrijf-nijverheid. Hoewel deze tendensen in de pe-riode 1909-1930 aanhielden, was de relatieve achteruitgang
van de plaats der ambachtsnijverheid in de (totale) nijver-
heid minder sterk dan in de voorafgaande perioden. Men
vergelijke grafiek 1 (blz. 545). Beziet men de
hierboven weergegeven
totaalstaat, dan
krijgt’men
de indruk, dat de fabrieksnijverheid tot ver in
de
19e eeuw van betrekkelijk
weinig betekenis was. Im-
mers slechts 15,4 pCt. van het totaal aantal personen werk-
zaam in de nijverheid, vond een bestaan in de fabrieks-
nijverheid. Men moet echter zeer oppassen met het trekken
van deze conclusie. Het cijfer 15,4 is nl. een gemiddelde
en omvat, naast bedrijfsklassen, waar de fabrieksnijver-
heid in 1889 nog oribetekenend was, ook bedrijfsklassen,
waar men reeds in 1889 van een belangrijke en ontwikkelde
fabrieksnijverheid kon spreken.
Zoals we reeds opmerkten, konden wij uit het beschik-
bare statistisch materiaal afleiden, in welke bedrijfsgroepen
–
ca.
12)
1859 in enigszins belangrijke mate het groot-
bedrijf voorkwam. Het waren: katoen-, wol- on linnen-
spinnerijen en -weverijen; ijzer-, koper- en metaalgieterijen;
“)
De ,,Stat van de
Nederlandsche Fabrieken”,
1859 verschafte
nI. gegevens over 1857.
1
2 December 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
545
Grafiek 1: Onurikkeling Ambachesnijeerheid.
pCt.
1859 1869 1879 1889 1899 1909
1920 1930
Jaar
fabrieken van stoom- en andere werktuigen, stoomboten
enz.); scheepstimmerwerven; steen- en pannebakkerij en;
aardewerk- en porceleinfabiieken; suikerraffinaderijen en steenkolenmijnen. Verder hij: papierfabrieken; gasfabrie-
ken, touwsiagerijen; kaarsenfabrieken; steen- en plaat-
drukkerijen; wapen- en munitiefabrieken. Tenslotte bij de volgende bedrijfsgroepen, welke echter van, minder
betekenis geacht kunnen worden dan de hiervoor ver-
melde: glasblazerijen, lucifersfabrieken en lettergieterijen’
3
).
Vergelijking van deze opsomming van bedrijfsgioepen,
waarin dus in 1859 het grootbedrijf in enigszins belangrijke
mate voorkwam, met de gegevens berekend voor 1889
leerde ons, dat de algemene conclusie, ni., dat de fabrieks-
nijverheid in Nederland in de 19e eeuw van betrekkelijk
geringe betekenis was, gecorrigeerd en aangevuld moet
worden met de volgende:
Er blijkt wel degelijk van een fabrieksnijverheid in Ne-
derland in de 19e eeuw te kunnen worden gesproken. Deze fabrieksnijverheid was echter voornamelijk geconcentreerd
in enkele bepaalde onderdelen van de metaalnijverheid en
van de textielnijverheid; verder in de steen-, aardewerk-
en porceleinnijverheid, papiernijverheid en enkele andere
takken van nijverheid. In de loop van de 19e eeuw was
-hierin weinig verande
.
ring te bespeuren: het blijven voor-
namelijk bepaalde onderdelen van de metaalnijverheid’ en
van de textielnijverheid, waar de fabrieksnijverheid domi-
neerde. Een uitzondering op deze algemene regel maakten
de nijverheidstakken gebaseerd op de landbouw: de aard-appelmeelfabrieken met aanverwante bedrijven, de beet-
wortelsuikerfabrieken en de strocartonfabrieken. De
tweede helft van de 19e eeuw bracht nl. de opkomst van
de landbouwnijverheid.
Kan men dus de periode 1859-1889, wat betreft de
fabrieksnijverheid, een periode van kalme en betrekkelijk
eenzijdige ontwikkeling noemen, het tijdvak 1889-1909,
vormt hiermee een scherp contrast. Zeer sterk was rde
oiikomst van nieuwe takken van fabrieksnijverheid, als-
mede de uitgroei van reeds bestaande
14).
Wij volstaan
“)
Bij deze opsomming vermelden wij met opzet niet de sigaren-
makerijen en de tapijtfabrieken. Deze nijverheidstakken werkten
omstreeks 1859 (en later ook nog) overwegend met thuiswerkers.
Dergelijke ,,grootondernemingen” zijn niet tot de fabrieksnijverheid
te rekenen (T. J. Brugmans: ,,Dé arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw”, blz. 43). Ook in de wol-, katoen- en linnennijverheid
werkten veel zgn. thuiswerkers. Echter behalve huisindustrie, trof
men in deze laatste bedrijfsgroepen ook een belangrijk gedeelte
fabrieksnijverheid aan. Alen vergelijke verder ,,De arbeidende klas-
se”, blz. 20 e.v.
hier met het constateren van deze tendens, en geven dus
geen opsomming van bedrijfsgroepen; die ontstonden in
dit tijdvak, evenmin als voor de periode 1909-1930, in
welke periode zich de tendens van ontwikkeling van nieuwe
industrietakken en uitgroei van bestaande zich versterkt
deed gevoelen.
De fabrieksnijverheid blijkt zich in de loop van 40 jaar
(1889-1930) het sterkst te hebben ontwikkeld bij de be-
drijfsklassen: steenkool, zout, turf enz.; papier; metaal-
nijverheid; leer, ‘asdoek en rubber. Men vergelijke de
totaalstâat.
Wij besteedden in het voorgaande weinig aandacht aan
de ontwikkeling van het middenbedrijf in de nijverheid.
IDe oorzaak van dit min of meer opzettelijk verwaarlozen van een gedeelte der nijverheid is te zoeken in het feit, dat
het middenbedrijf in verhouding tot de ambachtsnijverheid
en de fabrieksnijverheid vrij onbelangrijk kan worden ge-
noemd. Bovendien is het middenbedrijf in de nijverheid
als de overgangsvorm van de ambachtsnijverheid naar de
fabrieksnijverheid te beschouwen.
Als typische voorbeelden van middenbedrijf-nijverheid
noemen wij de wolwasserijen, de koperpletterijen en de
loodwitfabrieken:
Aantal arbiders, eerkzaam in enige nsiddenbedrijf-
nijeerheidstakken.
1889
1909
1930
abs. rel. abs. rel.
ab.
rel.
Wolwasserijen
75
20
100,0
12
100,0
Kpe
orpletterijen
34
100
100,
,0
0
38
100,0
74
100,0
Loodwitfabrieken
103
100,0
82
100,0
53
100,0
Slot beschouwing.
Volgens deel VIII van ,Beroepstelling 1930″,
b]z.
9, waren
er in 1889 1.625.594 personen, in 1909 2.261.634 personen en in 1930 3.185.816 personen, die een beroep uitoefenden.
Naar ons onderzoek leert, waren van deze personen het
volgende aantal werkzaam in de nijverheid
16):
1889
J
1909
,
1930
abs.
rel.
abs.
rel.
abs.
rel.
545.653
33,6
802.469
35,5
1.234.984
38,8
Hiervan waren werkzaam in:
Am bachts-
Middenbedrijf-
Fabrieks-
nijverheid
nijverheid
nijverheid
abs.
rel.
abs.
rel.
abs.
rel.
1889
………..
414.436
76,0
47.111
8,6
84.106
15,4
1909
………..
438.969
54,7
123.813
15,4
239.687
29,9
1930
………..
459.793
37,2 236.072
19,1 539.119
43,7
De ontwikkeling van de onderdelen der nijverheid, ‘te
weten de ambachtsnijverheid,’ de middenbedrijf-nijver-
heid en de fabrieksnijverheid, ten opzichte van elkaar, is
duidelijk af te lezen uit grafiek II (blz. 546).
“) Ten overvloede.wijien wij erop, dat de scheiding in perioden,
nI. 1859-1889, 1889-1909 en 1909-1930 een kunstmatige is.
Men zij er zich van bewust, dat de bier geschetste ontwikkeling en
uitgroei van de fabrieksnijverheid een proces, van jaren was, en dat
de door ons gebruikte perioden slechts ter vergemakkelijking van
ons onderzöek dienden. –
“) Men zal hebben bemerkt, dat degenen, die
werkzaam waren
in de nijverheid, gelijk gesteld werden aan degenen, die
hun beroep
hadden
in de nijverheid. Deze onnauwkeurigheid was niet te voor-
–
komen, daar de beroepstellingen aangeven hoeveel personen hun
beroep hadden in de verschillende nijverheidstakken; de andere
geraadpleegde bronnen daarentegen vermelden over het algemeen
het aantal personen, dat inderdaad werkzaam ‘vas. Het eventuele
verschil, veroorzaak door werkloosheid, moest, bij gebrek aan exacte
gegevens worden verwaarloosd. Men vgl. noot bij totaalstaat.
Door aangebrachte correcties (om. noodzakelijk om de Be-
roepstellingen 1859, 1889, 1909 en 1930 onderling vergelijkbaar te
maken) verschillen deze cijfers enigszins van die voorkomend in liet
staatje op blz. 542. ..
546
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 Decemler 1942
Grafiek II: Onul’ikkeling AnsbachtsnijQerheid, Middenbedrijf-
en .Pabrieksnijcerhcid in Nederland. (in pCi).
70
00
50 50 –
40
40
/
1
30
•
30
30
10
H1
-f1
1889
1909
1930
H. J. SCHEFFER.
HUWELIJKSFREQUENTIE NAARI
ECONOMISCH-GEOGRAFISCHE GEBIEDEN.
Wanneer men de huwelijksfrequentie “in Nederland
weergeef t naar de verschillende economisch-geografische
gebieden, waarin ons land kan worden onderverdeeld,
dan kan men voor de waardeering daarvan verschil-
lende maatstaven aanleggen
1).
Allereerst kan men zich eenvoudig de vraag stellen, waar
zijn de huwelijkscijfers hoog en waar komen de lage ge-
middelden.voor? Gaat men echter een verband leggen, dan
kan mén aan’sluiting ‘zoeken’ aan dé geboortecijfers in deze
streken en verder aan het karakter van een bepaald gebied,
naarmate het overwegend industrie1 of agrarisch is inge-steld. Van veel belang zou verder in dit verband de vraag
zijn naar de gegevens inzake den le’eftijdsopbouv. De
laatst bekende cijfers dienaangaande dateeren’ echter uit
1930, zoodat deze niet meer recent zijn te noemen.
In de eerste plaats dan de vraag, waar de hoogste en
waar de laagste waal’den werden gevonden. Het algemeen
huwelijkscijfer (aantal huwenden per 1.000 der gemiddelde
bevolking) in’ Nederland bedraagt in de jaren 1930-’39
jaarlijks gemiddeld 15,0 p.m. Beschouwt rioen nu de stre-
ken,waar een nuptialiteit hooger dan 15,0 p.m. wordt ge-
registreerd, zonder meer als ,,hoog”, dan dienen alle cijfers,
welke ondèr deze grens vallen, als ,,laag” te worden be-
schouwd. ,Qmdit bezwaar te ondervangen, is’een verdeoe
differentiatiè doorgevoerd enwerd een drieledige indeeling
aangenoii’ien, waarbij de huwelijkscijfers, welke gemiddeld
hooger, dan 16,0 p.m. noteerden, ‘als hooge gemiddelden
werdeii aangemerkt. Een middengroep is gevormd uit de
gemiddelden tusschen 14,9 en 16,0 p.m., terwijl onder de
groep ;,laag” gebracht zijn alle cijfers, welke minder dan
14,0 p.m. bedragen. –
Zoodoende komt men tot de volgénde overzichten.
Aantal hucvenden per 1.000 der gemiddelde ben’olking.
A.
Hooge huwelijksfréquentie.
1930-191 1939
1
1940
Zaanstreek
………………………
16,4
216
15,9
Amsterdam
……………………..
17,8
24,
, 0
19,6
Den Haag en omgeving
……….
……
is,o
20,3
17,1
Rotterdam
…………………
…….
18,0
23,9
19,3
Industriegebied van Merwede en Noord
16,4
19,2
14,9
Is hier dus sprake van hooge gemiddelden, de cijfers
over het jaar 1939 zijn
in
al deze gevallen als ,,zeer hoog”
te beschouwen. Niet alleen in deze gebieden maar ook el-
ders was de trotiwlust in dat jaar, zooals reeds werd be-
sproken, groot.
) Voor een algemeene beschouwing over de huwelijkscijfers van
Nederland zie men: Jhr. Mr. J. Schuurbeque Boeye: De huwelijks-
cijfers in Nederland” in ,,E.-S.B.” van 25 November 1942, blz.
526 cv.
Degevallen van ,,hooge” huwelijksfrequentie over 1930-
1939 zijn alle gebonden âan het Westen van ons land,
waarbij de drie hier genoemde groote gemeenten, welke
elk meer dan 100.000 inwoners tellen, een woord van be-
teekenis medespreken. Bepaalt men zich nog even tot de
grootste gemeeiïten van ons land, welke elk meer dan
100.000 zielen tellen, dan zijn de gemiddelde huwelijks-
cijfers het hoogst te Rotterdam en te Amsterdam. Als
middengroep volgen dan Eindhoven, Utrecht en den Haag,
terwijl tenslotte als derde groep met de laagste – relatief
althans gesproken – .huwelijkscijfers Tilburg, 1-laarlem
en Groningen komen.
Vervolgens de tweede groep, welke een huwelijksfre-
quentie van 14,0 tot en met 16,0 p.m. vertoont. Ook hier
is een en ander overzichtelijk gegroepeerd.
De gebieden, welke .tot de middengroep behooren
•
, zijn
in alle provincies van ons land te vinden. 1-let trekt daarbij
de aandacht, dat in het Zuiclen,van het land alleen het
Oostelijk Industriegebied (Eindhoven en omgeving) en
het Mij ngebied van Zuid-Limburg onder deze rubriek voor-
komen. In deze beide streken, elk voor zich, werden ook
de hoogste aantalien’huwelijkên gemiddeld per jaar in de
provincie afgesloten.
Zeeland is hier als één geheel behandeld. Berekent men
de huwelijksfrequentie van elk der verschillende deelen,
waaruit dit gewest bestaat – deze vormen in zekere mate
elk op zich zelf weer een afzonderlijk geheel -, dan ‘ziet
men het hoogste huwelijkscijfer in Noord-Beveland
(15,6 p. m.) en ‘Walcheren (15,2 p. m.), terwijl men de
laagste gemiddelden zag op Zuid-Beveland (13,6 p. m.)
en op Scli’ouwen’en Duiveland (13,8 p. m.). Hierbij moet
echter wel rekening worden gehouden met de omstandig-
heid, dat het hooge cijfer van Noord-Beveland, tengevolge
van de lage aantallen, waarover het berekend moest
worden, eerder een toevallig karakter draagt dan dat van
Walcheren.
B. i1’iiddelbare huwelijks frequentie
I1930-’39
1939 1940
15,0
15,7
13,9
Groningsche Bouwstreek
…………..
15,6
18,3 14,8
Veidestreek
…………
15,8
17,0 14,3
15,7
18,8
16,1
Veenstreck
…………….
Drentsche
Veenstreek
…………….
15,0
15,8
15,0 14,6 15,2
13,1
14,2
16,4
14,3
15,9
17,6
15,1 15,1
17,9
14,0
Twenthe
………….
.
…………
14,7
18,1
13,9
V
Zandstreck
Z.-.-Overijssel
……….
14,1 16,4
13,4
Stad
Groningen
…………………
14,1
..
16,2
12,9
l”riesche
Zancistreek
….. …………….
Zuiderzeegebied
…………………
14,5
.
..
..
16,4
13,7
Friesche
Weidestreck
……………..
Wacldeneilancien
………………….
West-Geldersclie Achterhoek
…………
Noordel.
Noord-Holland/West-Friesland
15,2 16,7
13,8
Duinstreek Noord-Flolland
…………
15,3
17,2
12,9
Westland
………………… …. …..
14,4
16,4
13,9
–
Veluwe
………………………..
ilaarlemmermeer e.
0.
…………….
14,9 17,7
13,4
Vechtstreek
Noord-Holland
……….
15,2
.. ..
19,2
15,6
Het
Gooi
………………………..
15,3
20,1
14,8
Oostelijk
Utrecht
………………..
14,1
17,3
15,3
Stad
Utrecht e. o.
………………..
15,9
..
20,4
15,2
Leiden en
cle Rijnstreek
….. ……….
14,7
.. ..
18,2
14,4
Midden
Zuid-Holland
…………….
14,3
18,1
14,5
Weidegebied
Zuid-Holland
…………
14,4
..
..
16,7
13,3
Nieuwe
Waterweg
……………..-
..
15,6
20,1
14,9
..
..
15,2 18,2
15,1
–
14,4 17,9
13,9
Zuidelijke Veluwe
…………………
14,9 17,5
12,8
Nijmegen
………………………
Zuid-Hollandsche
Eilanden
………..
14,3 15,3
12,5
Zeeland
………………………..
Oostelijk
Industriegebied
N.-Brabant
15,3
17,1
14,4
Mijngebied Limburg
……………….
14,2
17,6 15,2
Ook onder de groep met de laagste huwelijksgemiddelden
komen vbgels van de meest diveise pluimage voor. Uit-
gezonderd het Oostelijk Industriegebied, zijn hieronder alle
verschillende streken van Noord-Brabant en verder ge-
heel Noord-Limburg en Zuid-Limburg (behalve de Mijn-
streken) terug te vinden. (Zie nevenstaande tabeliC).
‘Indeeling nacu’ een bepaald criterium: agrarisch of industrieel
gebied.
Legt men verband tusschen de huwelijkscijfers en het
karakter van de streek, naarmate het gebied overwegend
2 December 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
547
C. Lage huwelijks frequentie.
1940
13,9
16,0
14,3
Friesche
Bouwatreek
…………….
13,7
14,6
12,8
Drentsche
Zandsireek
……………..
13,8
16,0
14,0
Zandsireek Z.-Drenthe/N.-Overijssel
.
13,6
14,2 14,1
Industriegebied Geldersche Achterhoek
.
13,4
14,9
13,6
Bouwstreek Zuid-Holland
…………
13,9
17,2
12,9
N.-J-I.
Noorderkwartier
……………
13,8
17,1
12,4 13,6
15,l
j
9,3
Betuwe, Land van Maas en Waal, Ooste-
..
..
lijk
Rijngebied
………………..
13,3
..
14,6
12,8
West-Overijsselsche
Weidestreek
…….
Westelijk
Noord-Brabant
…………
14,0
12,1
Vecht en Ilsselstreek Utrecht
……. ……
Baronie
van
Breda
………………
..13,0
13,5
15,3
12,9
Kempenland
……………………
11,9
..
12,0
11,6
‘11,2
11,4
11,3
Westelijk Industriegebied N.-Brabant
.
13,2
..
15,9
12,9 12,3
..
14,9
13,9
Noord-Brabantsche Peel
……………
11,6
13,6
10,7
Meijerij
van
den
Bosch
……………
Noord-Oostelijk Noord-Brabant
………
12,1
13,7
12,9
Noord-Limburg
…………………
Zuid-Limburg (zonder Mijnstreek)
…….
13,6 16,6
14,8
industrieel of agrarisch is ingesteld, dan doet zich daarbij
eenigermate als bezwaar gevoelen, dat de cijfers, welke
het karakter van een bepaald gebied aangeven, uit het
jaar 1930 dateeren, aan het einde waarvan, tegelijk met
de volkstelling, een bedrijfstelling werd gehouden. Al mag
het een nadeel zijn, dat deze getallen dus niet meer geheel
recent zijn, dit neemt niet weg, dat een streek, welke een-
maal overwegend bijv. agrarisch georiënteerd was, dit ook
blijft, al zullen dan de cijfers, welke daaraan uitdrukking
geven, hier en daar in den loop der jaren wel iets zijn
veranderd.
Deze streken bestaan uit groepen van gemeenten, welke
eenzelfde karakter dragen. De gebieden zelf vallen, be-
houdens enkele nitzonderingen, zooals de Weidestreek in
Groningen, welke tot in Drenthe doorloopt, het N.W.
Weidegebied van Overijssel, dat zich even eéns tot in Dren-
the uitstiekt, het Zandgebied van Zuid-Drenthe en Noord-
Overijssel, dat één geheel vormt, binnen de gewestelijke
grenzen. Ook het Industriegebied van Merwede en Noord
reikt iets verder dan de grenzen van Zuid-Flolland. 1-let-
zelfde geldt ten aanzien van de Betuwe, waarbij econo-
misch-geografisch iuim een 20 gemeenten van Noord-
Brabant behooren.
Voor de beoordeeling van de vraag, welk karakter van
een streek overwegend was, is uitgegaan van het aandeel
van alle in het bedrijfsleven werkzame personen, mannen
en vrouwen, hetzij in de nijverheid, hetzij in den land-
bouw. Bedroeg dit aandeel voor beide geslachten tezamen
meer dan 40 pCt., dan werd het gebied beschouwd als
overwegend te zijn ingesteld op een van beide takken van
bedrijvigheid.
Is nu een bepaald gebied hieronder niet vermeld, zoo-
als het geval is met Amsterdam, het Gooi, Oostelijk
Utrecht, de Meijerij van den Bosch eenerzijds en aan
den anderen kant streken als de Noordelijke Bouw-
streek van Groningen, Noordelijk Noord-Holland en West-
Friesland, de 1-laarlemmermeer, de Betuwe met het Land
van Maas en Waal, enz., dan wil dit niet zeggen, dat
deze gebieden in een van de beide groepen niet onder te
brengen zijn, maar alleen dit, dat het aantal in een van
beide bedrijfstakken werkzame mannen en vrouven
totaal niet 40 pCt. uitmaakte van alle personen, die
een beroep uitoefenden.
Streken met sterk industrieelen inslag, gelijk hier be-
doeld, zijn:
Industriegebied van Twenthe.
Industriegebied Achterhoek. Nieuwe Waterweg.
Industriestreek langs Merwede en Noord.
Noord-Brabants’ Oostelijk Industriegebied.
Noord-Brahants’
Testelijk
Industriegebied.
Mijnstreek in Limburg.
Drentsche Teenstreken
Stad Utrecht en omstreken.
Leiden en de Rijnstreek.
Zuidelijke Veluwe.
Zuid-Limburg zonder Mijnstreek.
Voor de zeven eerste nummers ligt de grens bij 50 pCt.
en bij de andere bij 40 pCt.
Alleen in het Industriegebied langs Merwede en Noord
was sprake van een hooge huwelijksfrequentie en in alle
andere gevallen waren de gemiddelden middelmatig of
aag. Daarentegen vallen het Industriegebied van den
Achterhoek, het Noord-Brabantsch Westelijk Industrie-
gebied en Zuid-Limburg (zonder de Mijnstreek) uit door
huwelijkscijfers, welke lager zijn dan 14,0 p. m. 1-let mee-
rendeel van de overwegend industrieele gebieden houdt
dus het midden tusschen hoog en laag, met huwelijks-
cijfers, welke in de meeste gevallen varieeren tusschen
14,0 en 16,0 p.m.
Daarnaast de streken van het land met sterk agrarischen
inslag. Dit zijn:
1 liet Groninger Weidegebied.
De Friesche Zandgronden.
De Nobrd-Friesche Bouwstreek. De Drentsche Zandgronden.
De Zandstreek van Noord-Overijssel en Zuid-Drenthe
De Zuid-Hollandsche Eilanden.
Geheel Zeeland.
Westelijk Noord-Brabant.
N.-O. Noord-Brabant en Noord-Limburg.
Samenvattend, blijkt, dat in deze gebieden alleen
sprake is van middelbare en lage huwelijkscijfers, waarbij
de laatste veelvuldiger voorkomen dan in de industrie-
streken het gevalis. De gebieden met de laagste uwelijks-
frequentie waren: de Noord-Friesche ,Bouwstreek, de Drentsche Zandgronden, Westelijk Noord-Brabant en
Noord-Oostelijk Noord-Brabant met Noordelijk Limburg.
Iluwelijkscijfers en geboortecijfers.
Wanneer men nu tenslotte het huwelijkscijfer aan het
geboortecijfer toetst, dan dient men in het eenmaal ge-
stelde kader van hooge, middelmatige en lage huwelijks-
cijfers evenzeer tot een zelfde drieledige indeeling te
komen bij de geboortecijfers, waarbij er van uit is gegaan,
dat, na 1930, een geboortecijfer hooger dan 24,0 p. m. in
dit verband als hoog, een gemiddelde van 19,0 tot 24,0
p. m. als middelmatig en een van 19,0 p. m. en minder
als laag is te beschouwen. Aldus zijn verschillende com-binaties van cijfers mogelijk, omdat elk van de drie klas-
sen huwelijkscijfers op zich zelf theoretisch weer gepaard
kan gaan met hooge, middelmatige of lage geboorte-
cijfers.
Twee van deze combinaties vallen al dadelijk uit, nl.
hooge huwelijkscijfers met een hooge nataliteit en lage
huvelijkscijfers met een lage nataliteit. Noch van, het
een, noch van het ander waren in de practijk voorbeelden
te vinden.
Een en ander houdt verband met den mathematischen
invloed van het geboortecijfer op de samenstelling van de
bevolking. Zoo zal bijv. een door een hooge geboorte jonge
bevolking niet een hoog huwelijkscijfer kunnen opleveren.
Wel gaan hooge huwoijjkscijfers met middelmatige en
lage geboortecijfers samen. Het eerste is het geval in de
Industriestreek langs de Merwede en Noord en in de
Zaanstreek, terwijl men het tweede te Amsterdam, Den
Haag en te, Rotterdam ziet.
De grootste groep is die, waar men
middelmatige hu-
welijkscijfers
ziet, gepaard met:
hooge geboortecijfers,
wat het geval is in de Drent-
sche Veenstreken, het Westland, het Oostelijk Industrie-
gebied van Noord-Brahant en in de Limburgsche Mijn-
streek;
middelmatige geboortecijfers.
Dit is de belangrijkste
groep en deze bestaat uit streken in alle deelen van het
land, waarbij de landbouwende gebieden een overheer-
schende plaats hebben. Men ziet beide cijfers samengaan in:
de Groningsche Bouwstreek en Veenstreek; in de Weide
gebieden van Groningen en van Friesland en voorts
548
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 December 1942
op de Zandgebieden van Friesland, Zuid-West-Ôverijssel,
en van den West-Gelderschen Achterhoek. Na Twenthe
komen de Veluwe, Nijmegen, Oostelijk Utrecht, de Stad
Utrecht. Verder dienen tot deze groep te worden gerekend:
Noordelijk Noord-Holland en West-Friesland, de Haar-
lemmermeer, de Vechtstreek in Noord-Flolland en verder
Leiden en de Rijnstreek, Midden-Zuid-Flolland, het
Westland, het Weidegebied van Zuid-Holland, de Nieuwe
Waterweg en de Zuid-Hollandsche Eilanden.
Een zeer aanz.ienlijk gedeelte van deze rubriek valt
dus in Noord- en Zuid-Holland en in Utrecht..
lage geboortecijfers.
De gebieden, welke onder deze
rubriek vallen, liggen weer meer verspreid dan die van
de vorige groep; het zijn,: de Stad Groningen, de Zuicle-
li,jke Veluwe, de Noord-Hollandsche Duinstreken en ge-
heel Zeeland.
Tenslotte de
lage huwelijks frequentie,
welke samenvalt
met:
hooge geboortecijfers.
Dit is het geval in de Zand-
streek van Noord-Overijssel en Noord-Drenthe, het
Industriegebied van, den Gelderschen Achterhoek, de
Vecht- en IJsselstreek in Utrecht, Westelijk Noord
;
Brabant, Kempenland, de Peel, het Westelijk en Oostelijk
Industriegebied van Noord-Brabant, de Meijerij van den
Bosch, Noord-Oostelijk Noord-Brabant, Noordelijk Lim-
burg en de Mijnstreken. Ook het Duingebied van Zuid-
Holland valt hieronder te rekenen. Een bepaald karakter
van de streken treedt hier niet naar voren, alleen dan,
dat hier zoowel industrieel als agrarisch ingestelde stre-
ken naast elkander voorkomen.
middelmatige geboortecijfers
in de Drentsche Zand-
streek, de Friesche Bouwstreek, ‘de West-Overijsselsche
Weidestreek en Noord-I-lollands’ Noorderkwartier; uit-
sluitend dus iandbouwgebieden!
Ziet men dus in de laagste groep mogelijk als lijn, dat
het hier alleen landbouwstreken zijn; welke een zelfde
combinatie van cijfers vertoonen, in de meeste gevallen is de samenstelling niet zoo, dat men daarin één lijn kan’
ontdekken. De meest heterogene gebieden staan hier
naast elkander in dezelfde groepen en combinaties.
–
Jhr. Mr. J. SCFIUURBEQUE BOEYE.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERBEID.
– Evacuatie. Regeling inzake voorraadopgave bij evacuatie
door ondernemers op het gebied van de voedselvoorzie-
ning. Tevens zijn terzake bepalingen uitgevaardigd in-
zake vervoer en opgaveplicht voor voorraden goederen bij
ondernemers, die niet
oo
het gebied van de voedselvoor-
ziening werkzaam zijn. (E.V. 20/11/’42, pag. 1405; Stct.
No. 223).
Handel. Instelling van een zgn. klantenbinding
voor de groentenvoorziening in bepaalde steden. (De in-
voering van deze regeling is ijimiddels tot nader order
uitgesteld). Nadere regeling van den handel in landbouw-
werktuigen. Aanvullende bepalingen inzake handel in en
rantsoeneering van serviesgoed. (E.V. 13/11/’42, pag. 1375;
Stct. No. 218).
Nadere
mededeeling inzake de organisatie van
de productie van en den handel in teenhout, griendhout
efi riet. (E.V 20/11/’42, pag. 1405).
Industrie.
Regeling inzake verstrekking van aanmaak-
turf voor de industrie. (E. V. 13/11/’42, pag. 137€; Stct.
No. 217)..
Iiistclling van een ,,Grondstoffen-Bèzuinigingscom-
missie”, welke op dit gebied gegevens en voorstellen zal
verzamelen en dit materiaal ter kennis zal brengen van den
door den Rijkscommissaris ingestelden ,,Sparstoffaus-
schüss”, resp. ;,-kommissar”. (E.V. 20/1.1/’42, pag. 1406;
Stct. No. 224). .,
LANDBOU%V EN VOEDSELVOORZIENINO.
Visselicrij. Instelling van een Bedrijfschap voor Visscherij-
producten; als zesde en laatste Bedrijfschap op het gebied
van de voedselvoorziening. Dit laatste Bedrijfschap omvat
zee-, kust- en binnenvisscherij, inclusief het kweeken van
visch, schaal- en schelpdieren, alsmede den handel in en de
verwerking van de verkregen producten. (E.V. 20/1 1/’42, pag. 1405; Stct. No. 224),
Zadeii. Afkondiging van het ,,Tuinzaadbesluit 1942″,
waarbij de handel in tuinbouwzaden tot nader order
wordt verboden. (E.
V..1.3/ll/’42,
pag. 1376; Stct.’No. 215).
VERKEER.
‘Geiieratorenbri,lstof.’ Regeling inzake verstrekking van
turfcokes aan. houders van anthraciet-gasgeneratoren.
(E.V. 20/11f’42, pag. 1406).
ONTVANGEN BOEKEN, BROCHURES
EN STATISTIEKEN.
BOEKEN.
Leerboek der bedrijfseconornie
door J. L. Mey ec. drs. en
P. M. M. H. Snel ec. drs. Met voorwoord van Prof.
Dr. Ir. H. C. J. H. Gelissen. Deel 1 (Wassenaar 1942;
N.V. Uitg. Mij. v.h.
G.
Delwel).
Drw belastingen op het bedrijf
1942. Zakenwereld-Reeks
No. 2.
Ondernemingsbelasting, vennootschapsbelasting en
vermogensbelasting 1942, toegelicht door den fiscalen
medewerker van het weekblad ,,De Zakenwereld”
Deel II: Vennootschaps- en vermogensbelastingen
met volledigen tekst der Besluiten. (Amsterdam
1942; N.V. Nederlandsche Uitgeverij , ,Opbouw”).
Een practisch ingedeelde inleiding voor den zakenman
op het gebied der fiscale practijk van vennootschaps- en
vermogensbelasting; voor het zich indenken in de ratio
van de’ betrokken ‘verordeningen voor eIken betrokkene
van beteekenis.
BROCHURES.
Invoering der wetenschappelijke bedrijf s-organisatie
door
J. P. de 1-laan. Publicatie No. 210 van het Neder-
landsch Instituut voor Efficiency te Amsterdam
ter gelegenheid van de Efficiency-dagen in Novem-
ber 1942. (Purmerend 1942; Uitg. J. Muusses.
Eenige moeilijkheden bij de invoering van een variabele
budget-administratie
door Dr. J. G. Stridiron. Publi-
catie No. 211 van het Nederlandsch Instituut voor
Efficiency te Amsterdam ter gelegenheid• van de
Efficiency-dagen in November 1942. (Purmerend
1942; Uitg. J. Muusses).
Dc personeelsselectie in het bedrijf
door Prof. Dr. J. Wate-
rink. Publicatie No. 212 van het Nederlandsch In-stituut voor Efficiency te Amsterdah
–
i ter gelegen-
heid van de Efficiency-dagen in November 1942.
(Purmerend 1942; tlitg. J. Muusses).
Organisatie van research en voorlichting
dobr Prof. Dr.
H. R. K’uyt. Publicatie No. 213 van het Neder-
landsch Instituut voor Efficiency te Amsterdam ter gelegenheid van de Efficiency-dagen in November 1942. (Purmerend 1942; Uitg. J. Muusses).
Nornialisatie op het gebied der documentatie
door Ir. F.
Donker Diyvis. Publicatie No. 214 van het Neder-
la’ndsch Instituut voor Efficiency te Amsterdam
ter gelegenheid van de Efficiency.dagen in Novem-
ber 1942. (Purmerend 1942; Uitg. J. Muusses).
STATISTIEKEN.
–
Gemiddeld uurloon, gemiddeld uurinko,nen van wehlie-
den werkzaam in de metaalnijverheid.
Mededeelingen
No. 55. Uitg. door Stichting Bedrijfsgroepen Me-
taal- en Electrotechnische Industrie. Afdeeling loon-
statistiek. (‘s-Gravenhage 1942).
2 Dec’ember 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
549
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
Ned
Wiss.2
28 Juni ’41
Lissabon
….
4
31 Mrt. ’41
j
B
isc.
Bk.
el. Bl.Eff.3* 28Aug. ’39
’39
Londen
……2
26 Oct.
Vrsch.inRC3* 28Aug. ’39
’38
Madrid
……4
28 Nov.
Athene
……5
21 Juli
’41
N.-York F.R.B. 1
27Aug. ’37
Batavia
……3
14 Jan.
’37
Oslo
……..4* 21 Sept. ’39
Belgrado
. . .
5
1
Febr.’35
Parijs
……..
1j
17 Mrt.
’41
Berlijn
……3
9 Apr. ’40
Praag
……..3
1 Jan.
’36
Boekarest
. . .
3
12Sept.’40
Pretoria
… …
3$ 15Mei
33
Brussel
……2′) 25 Jan.
’40
Rome
……..
4*
1
8 Mei
’36
Boedapest
…..3
22Oct.
’40
Stockholm
.. 3
29 Mei
’40
Calcutta
. . .
3
28 Nov. ’35 Tokio
……..3
21 Juli
’41
Helsingfors
.
4
3 Dec. ’34 -Warschau
.. 4f 18 Dec. ’37
Zwits. Nat. Bk. 1
25
Nov.
,
’36
Kopenhagen
..
4, 1.5 Oct. ’40
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
‘
–
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HEP
NEDJIRLANDSCH
CLEAEIIÇGINSTITUUT.
(met data van
vaststelling)
Belga’s
. . .
.30.14
7 Aug.
’40
Lewa(Bulgarije)2.30 25Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct.
’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs
.. 3.77
6 Mrt.
’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.
’40
Lires
……9.91
3 Juli
’41
Pengoe
Deensclie Kr.39.34
2 Febr. 42
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.
’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
Zloty(Polen)
ZweedscheKr.44.85 13Aug.
40
(oude schuld)35.00 28 Jan.
Ml
FinscheMark
3.82
2 Juli
’41
(nwe. schuld)37.68
11
Febr. ’41
Dinar (Joego-Slavio)
Lei
……..1.28
24 April ’41
’40
(oude schuld)
3.43 16 Aug.
Dinar
Slow. Kr.
..
6.48 10 Juni
’39
(nwe. schuld)
3.77
1 Juli’41
Drachmen Turksche
(Griekenland)
1.26
8 Oct. ’41
Ponden
. . .
.1.45$ 29 Dec.
’39
Kuna
3,77 29 Oct. ’41
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
1
Brussel
I
Zürich
I
Stockh.
I
Helsinki
24 Nov. 1942
–
30.14 43.67
44.85*
–
25
,,
1942
–
30.14
43.67
44.85*
–
26
,,
1942
–
30.14
43.67
44.85*
–
27
,,
1942
–
30.14
43.67
44.85*
–
28
,,
1942
–
30.14
43.67
44.85*
–
30
,,
1942
–
30.14
43.67
‘
44.85*
–
Laagste d.w.
–
30.11
43.63
44.81
–
Hoogste d.w.
–
30.17
43.71
44.90
–
Muntpariteit
1.469
24.906
48.003
66.671
6.266
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
V o r d e r i n g e n
1
14 Nov. 1942
23Nov. 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank t
–
t.
106.165,78
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten …………..
……241.712,61
528.643,56
Voorschotten op ullimo Oct.
1942 aan de gemeenten
verstrekt op aan haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in dehoofd
som der grondbe1. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting ……
…..15.258.197,51
15.258.197,51
Voorschotten aan Ned.-Indië’) ,, 264.872.333,10 ,, 254.912.668,10
Idem voor Suriname ‘) ….
……7.970.181,65 ,,
8.000.181,65
Idem aan Curaçao
1)
260.227,66
,,
260.227,66
1.
Kasvord. wegens credietver-
strekking a. h. buitenland ., 18.502.948,23
,,
18.502.948,23
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
……………………..
Saldo der postrek. van Rijks
–
comptabelen …………
…107.603.826,31
,, 116.808.329,70
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
…….
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen ‘)
90.720.904,06
,,
91.141.847,06
V
e r ulichtingen
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi
verstrekt
……..
t
8.592.490,83
t
–
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
Schuld
aan
de
Bank voor
Ned.
Gemeenten ………
..
Schatkistbiljetten
in
omloop
,, 110.096.000,-
,,
110.096.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2815.500.000,-‘)
,,2824.500.000,-‘) Daggeldleeningen
……….
80.300.000,-
……..
,,
148.800.000,-
Zilverbons in omloop
……
130.467300,-
…
,,
130.149.435,50
Schuld
op
ultimo
October
..
1942 aan de gemeenten weg.
a. ii. uit te keeren hOofds. d.
pers.bel., aand. I. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op dle bel, en op
de vermogenshelasting
–
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Pensioenfonds ‘)
……..
162.154,56
452.202,90
Id. aan het Staatsbedr. der
…….
P.T. en T.
)
……………
330.112.298,38
325.434.984,53
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven’)
………………
…16.822.324,76
,,
16.682.324,76
Id. aan div. instellingen’)
..,,
478.96Q.614,31
479.172.155,04
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.
‘)
Rechtstreeks
bij De Nederl. Bank geplaatst t 263.000.000
1
–.
‘)
Idem
t 286.000.000,-.
DE
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte
balans op 30 November 1942.
Activa.
Biinenl.
wissels,
Hfdbank.
t
301.200.000
Bijbank
7.200.000
promessen, enz.
Agentsch. ,,
‘9.900
308.409.900
Papier op het buitenland
..
.
f1.574.440.196
Af: Verkocht maar voor de
bank
nog
niet
afgeloopen
–
,Bel’eningen mcl.
1.574.440.196
Hfdbank.
t
438.071.302 ‘)
voorschotten in
rekening-courant
BiJbank.
2.875.662
op
Agentsch.
,,
18.908.721
1
t
159.885′
Op effecten, enz.
……….
t
459.670.296 ‘)
Op goederen en ceelen
185.389
159.855.685 ‘)
Voorschotten aan het Rijk
………………..
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
godden
muntmaterlaal …………f
910.463.972
Zilveren munt, enz.
……..
..5.003.704
915.167.676
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
59.980.574
Gebouwen en meubelen der Bank
.
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
193.409.693
‘f 3.230.263.724
Passiva.
Kapitaal
………….
. ………………..
t
20.000.000
Reservefonds
……………………………
8.050.923
Bijzondere
reserves
……………………….
19.564.874
Pensioenfonds
…………………………..
13.188.869
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
2.920.472.255
Bankassignati6n in
omloop
………………..
247.701
Rek-Courant
f
Van het Rijk
f
–
saldo’s
k. Van anderen
,,
242.213.007 242.213.007
Diverse
rekeningen
………………………
6.826.095
f3.230.263.724
Béschikbaar dekklngssaldo
…. . …………..
fl.324.653.103
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan’
waartoe de bank gerechtigd
is
…………..
3.311.632.735
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
…………………………….
301.000.000
‘) Vaarvan aan
Nederlandsch-Indiê (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
……….
52.706.500
Voornaamste
posten
In dulzndou guldens.
Gouden
.
Andere
Beschikb.
1 Dek-
Data
munt en
opeischb.
dekkings-
I
kings-
munimater
schulden saldo
1
perc.
30 Nov. ‘421
910.164
1
2.920.172
1
242.461
1
1.324.653
29
23
.,
‘421
910.182
2.870.147
1
184.063
1.316.764
30
16
,,
‘421
910.182
1
2.846.019
189.779
1
1.293.543
30
6
Mei ’40!
1.160.282
1
1.158.613 255.183
1
607.042
83
Totaal
Sehaf.ki8t-
Belee-
Papier
i
Div.
Data
bedrag
prom. op
het
1
reken. disconto’s
rechtstr.
ningen
buinl.
1
(act.)
30 Nov.421
308.410
t
–
301.000
159.856
1.574.440
23
,,’42!
286.010
1
286
000
140.970
1.542.338
173.153
16
”
‘421
276.u05
1
276.000
144.101
1.513.325
1193.410
174.919
6 Mei ’40!
9.853
1
–
217.726
750
150.648
DIJITSCHE IIIJKSBANK.
(in – milI. R.M.)
Goud
1
Renten-
1
Anderewissels,
Betee-
Data
I
en
bank-
1
chèques en
I
deviezen’
1
scheine
1
schatkistpapier
ningen
14 Nov. 1942
1
76,6
254,0
1
24.452,8
‘
1
11,3
7
,,
1942
1
76,5
1
259,7
t
24.738,5
1
11,6
31
Oct.
1942
76,7
1
246,9
1
24.640,8
1
12,9
23 Aug. 1939
t
77.0
1
27,2
1
8.140,0
1
22,2
Data Effee
–
Diverse
örcu-
1
Beleg.-
–
Diverse
ten
1
Aitiva
latie
1
Crt.
1
Passiva
14 Nov. ’42
1
51,8
1
1.454,9
1
22.031,3
1
2.997,2
1
732,4
7
,,
’42
1
58,8
1.078,9
1
22.140,7
2.800,2
1
738,0
31 Oct.
’42
1
63,0
1
1.728,4
1
22.600,4
1
2.887,2
1
733,4
23 Aug. ’39
1
982,6
1
6.380,5
1
8.709,8
t
1.195,4
1
94,2
GEZAMENLIJKE STATEN VÂN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EM1SSIEEANK TE BRUSSEL.
(in mill. Francs)
n
CIS
B
a’..
,
a
Cd
–
0
49 Nov.
12
1TY
T5
12
,,
’42
49.188
546
23.007
1.446
65.547.
3.969
3.877
5
’42
48.768
543
22.842
1.440
65.098
4.000
3.701
29 Oct. ’42
48.575
1
433
22.949
1.367
64.203
3.943
4.381
23
.,
’42
47.949
393
15.394
22.568
1.480
63.666 3.904
4.023
8 Mei ’40
23.606
695
1.480 29.806
–
909
1
550
/
2 DECEMBER 1942
A!fabetische Index Overhei dsmaatregelen
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1941 hetj
op.
ëconoinisch gebied•
Blz.
Aardappelen 33, 47, 248,314, 335, 354, 364,
394, 414, 424
Aardolieproducten……….102, 345, 414
Accijns …………33,’ 185, 05, 354, 364
Advertenties …………………….345
Afval …………………….165, 445
Arbeldszaken 113, 189, 215, 227, 248, 272,
305. 325, 345, 354, 364, 374, 414, 445, 467,
506, 520
Bakkerij ………………….335 345
Bank- en Credietwezen ……….33, 195
Bankwet 1937 …………………195
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch 59, 305,
315
Bedrijfsvorm ………………….59
Belastingen . . . . 33, 59, 227, 248, 305, 355
Bindtouw ………………….33 215
Binnenscheepvaart 59, 156, 238, 248, 446, 468
Bloembollen ………………..364, 506
Bloemkweekerij
…………….155, 506
Boschbouw
……………………185
Bouwnijverheid ……….. 47, 58, 113, 325
Buitenlandsche Handel 47, 59, 75, 101, 113, 155, 204, 215, 227, 238, 272. 314, 325, 345,
374, 384, 414, 445, 467, 478, 491
Chemische Industrie ………. 58,184, 248
Commissarissenbelasting ………….. 415
Deviezenverkeer . . . . 33, 59, 167, 335, 355
Diamant ……………………..113
Distributie …………….. 354, 520
Dividendbeperking …………..59, 335
Drankwet ……………………58
Drukwerk ………………………345
Economische Rechtspraak 194, 445, 467, 478
Effecten……………………468, 492
Eieren
.
……………………248, 354
Eiectricltelt ……………………334.
Electrotechnische Industrie ……….58
Evacuatie ………………………549
Fruit …………..59, 315, 345, 445, 479
Garnalen ……………………..123
Gas…………………………334
Gasgeneratoren …………….325, 548
Gevogelte ……………………47
Goederen, voor Duitsche Weermacht .. 345
Gort…………………………335
Grafische Industrie ……….58, 75, 194
Granen …………………205, 479, 506
Gras………………………….354
Grasland ……….33, 67, 85, 155, 205
Griend en riet ………………….467
Groenten ……33; 155, 315, 335, 345, 479
Handel . . 204, 215,227, 238, 248, 314, 325, 345, 354, 363, 374, 384, 394, 414, 424, 445,
467, 478, 491, 506, 548
Fleffingen …………………. 354, 506
Hennep
………………….205, 479
Hooi
……………………335, 354
.
Hout ……..248. 272, 335, 45. 354, 445
Industrie 238, 248, 345, 356. 363, 375 384,
394, 424: 445. 467, 478, 506, 548
Inlichtingen verstrekken …………468
Kaas ………………….75, 227, 315
Kamers van Koophandel ……..47, 184
Kantoormachines ………………156
Kapok …………………….101, 165
Keramische Industrie ……….58, 196
san
Blz.
Klaver
……………………….354
Klompen
……………………..272
Kunstmest ………………59, 215, 335
Kweekerij ………………..59, 354
Landbouw 33, 47, 59. 67, 75, 85, 93, 102, 155,
165, 195, 205, 215, 227, 248, 305, 364, 375,”
385, 394/95, 425, 446. 468, 491, 506, 520
Landstand, Nederlandsche …. 33, 102, 272.
Leenlngfonds 1940 ………………102
Loonbelasting ………………….335
Lucerne
354
Machines
……………………..215
Meel en -producten .. 101, 195, 479,491
Melk. en -producten …………33, 205
Merkenge1c ……………………113
Metalen 47, 58, 75, 155, 184, 195, 227, 238,
394, 414, 467
Middenstând …………..195, 215, 272
Mijnbouw ……………………..305
Molens ………………………..445
Motorbrandstof . . . . 58, 165, 215, 305, 325
Nationale Plan …………101, 345, 479
Nederlanclsche Coöperatieve Raad …. 194
Nicotine ……………………..102
OliOn en vetten .. 102, 195, 215, 305, 468
Omzetbelasting 59, 102, 227, 315, 335, 364,
– 425. 492
Ondernemingsbelastlng ……….227, 364
Oorlogsschade ……….123, 184, 195
Oost-Compagnie, Nedcrlandsclie …..314
Organisatie Bedrijfsleven’, 47, 102, 113, 123,
165, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305. 314,
325, 335, 345,354, 363, 375, 467, 478, 491,
506
Paarden …………………… 215, 414
Pacht ……67, 102, 123, 165, 335, 354
Papier ……..58, 102, 195, 204, 215, 335
Pelterijen ……………………..58
Penslonbedrijven …………….58, 248
Peulvruchten ………………….205
Pluimveehouderij .. 165,’ 248, 354, 468, 491
Postverkeer. ……………………59
Prijsregellng 47, 58, 75, 101, 113, 123, 155,
165, 184, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305,
314, 325, 335, 345, 363, 384, 394,’ 414, 424, 445, 467, 478, 491, 506
Radio
………………………..47
Rantsoencering
…………………227
Registratlerechten
………………59
‘Restaurants …………………… ’75
Rijwielen ……………………47, 123
Rubber …………..113, 123, 305, 467
Ruwvoedergewassen ………………355
Slacht.vee …………33, 59, 67, 248, 272
Smeerolie ……………………..102
Si
,
aar- en betaalzegelkasbedrijf 102, 227, 355
Spertijden Kleinbedrijf ……….75, 123
Statistisch onderzoek …………….506
Stroo………………………….491
Suikerbieten
………………….205
Surrogaten
……………………155
Tabak …………..47,58,113, 195, 355
Tankgas …………………….205
Textiel ‘ ………………102. 325, 364
Tuinbouw 33, 59, 102, 205. 227, 364, 395,
414, 425, 468, 506
Turf……………………59, 335, 467
eglster”1941, laatste b1adzij3e)
Blz
Tweelandenorganisatles …………..59
Uien ………………………… 33
Varkens ………………..59, 227, 315
Vee 67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272, 315,
355, 375, 414, 425, 491, 506
Veenproducten
….
………………..113
Veevoeder
.
…………..47, 102, 238, 445
Vennootschappen ……………. 325, 363
Vennootschapsbelasting 227, 305, 335, 395
Verf en -grondstoffen ……….102, 165
Verkoopverbod ………………….468
Vermogensbelasting ……….227, 305
Vervoerswezen .. 59, 102, 165, 248, 375, 492
Verzekering …………….414, 445, 506
Vestlglngselschen ………………..102
Vezelstoffen ……………………215
Vlsscherij 33, 59, 102, 123, 215. 305, 325,
385, 425, 479, 548
Vlas …………….59, 75, 227, 248
Vleesch .. 59, 165, 185, 205, 315, 355, 468
Voederbieten ………………….215
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
175, 205, 227, 355, 364, 375, 415, 425, 446,
491; 520, 548
Vruchtboomen …………………355
Vijandelijk vermogen …………….215
Waardevermeerderingsbelasting ……385
Warenwet ……………………..305
Wol
……………………..205, 506
Wijnbelastlng
………………….33
Zaden 47, 59, 102, 123, 156, 195, 205, 335,
364, 385, 479, 548
Zuidvruchten ………………….195
Zuivel 227, 335, 355, 364; 385, 395, 415,
446
Publicaties van het Nederlandsch Economisch ‘Instituut:
Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen
………………..
(j 2,60)
J. VAN DER WIJK
Inkomens- en Vermogensverdeeling
……………………………………..
(j 2,60)
7. Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building
………………..
(f
3,15e geb.,
/
2,10* ingen.)
Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.I.,
onder leiding van Prof. Mr. P. Lieftinek’
………………………………..
(1
2,10)
Dr. A. WINSEMIUS
Economische aspecten der internationale migratie
…………………………..
(1
2,10)
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde gewijzigde druk)
………………………………………………..
(/
2,10)
M. J. SCHUT
–
Tinrestrictie en tinprijs
…………………………………………………
(/
32. Dr.’J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland
……………………….
(1
3,65)’
Uitgave: De Erven F. Bohn N. V. Haarlem
‘
,.
. Verkrijgbaar in den boekhandel
P. 1299/3. –
Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs. M. F. J. Cool,’ te Rotterdam. – Verantwoordelijk voor de
advertenties: H.
A. M.
Roelants, Schiedam. – Uitgever: H.
A.
M. Roelants, Schiedam. – Drukker: H.
A. M.
Roelants, Lange
Haven 141, Schiedam, –
K 2193. ,
–