Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1258

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 7 1940

7 FEBRUARi 1940

AUTEUI1EC1I1′ VOORBL’HOUDEN.

Economi*sch

.
Statistische”

Bericht
*
en

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 7 FEBRU4d1440

No.
1258

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P. Lief tinck; N. J. Polaic; J. Tinbergen;

H. M. R. A. van der Valk; F. de Vries.

JI. F. J. Cool – Secretaris van de Redactie.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aangete.ekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

N’ijijh & ‘van Ditmar NV., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

.ibonnementsprjs voor het weekblad franco p. p.
in

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-

tisch Muandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,—
pejaar.
Buitenland en Koloniën resp. f18,-,

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Institunt

ontvangen het weekblad en het Maand bericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD

BIz.

Het rentepeil op de kapitaalmarkt en de Staatskosten

in oorlogstijd door
0. P. van Dam …………….
92

Kan beleggingsbeheer op een vastere basis worden ge-

bracht?

door

Gerlof Verwey ………………….
94

Geschokt financiewezen der gemeenten? door
Prof.
Mr.

0
.

W. de

Vries

…………………………….
96

Oorzaken van de recente schaarsclite aan middelen op

de geldmarkt door Dr. E. Id’. H. A. van der Valk

..
98

De

economische

toestand

van

Frankrijk

vddr

den

oorlog door
E. F. Phihpp

……………………
99

Rechtsgrond der

winstbelasting

op

naamlooze ven-

nootschappen door
H. J. Vooren

………………
102

AANTEEKENINGEN:

Nederland’s

levensruimte ……………………
105

y GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
De schoirnelingen in de voornaamste wisselkoersen
varen in de afgeloopen week betrekkelijk gering. Al-
leen het Pond Sterling heeft weer cle gebruikelijke
fluctuaties getoond, overigens bij slechts relatief ge-
ringe omzetten. Na de vaste stemming in het begin
van de week, die het disagio van den buitenlandsclien
koers van het Pond ten aanzien van de officieele
.bijna geheel deed verdwijnen, is weer een lichte reac-
tie gevolgd, waarop echter aan het begin van de nieu-
we week ook al weer een herstel is gekomen, zoodat
per saldo de markt niet zoo heel veel veranderd is.
De bronnen van het aanbod van ,,vrije Ponden” wor
den wel steeds meer ingeperkt en men mag verw’ach-
ten, dat dit proces nog verder zal voortgaan.
Het juist met Zweden gesloten verdrag heeft in
het verkeer tusschen Engeland en Zweden het vrije
Pond reeds geheel doen verdwijnen. Men creëerde
een soort ,,Sonclerkonto”, waarvan echter de l’onden -,niet een Vrij koersverloop zullen krijgen, doch vast-
gehouden zullen worden aan de cross-rate voor Dol-
lars te Londen en Stockholm. Voor de Zweedsche
wisselmarkt is daarmede de
vrije
handel in Ponden
gehéel van de baan. Zou men moeten aannemen, dat
dit verdrag bedoeld is als prototype voor de verdere
– door Engeland af te sluiten verdragen dan zou dat
andermaal een gevoelige slag voor den vrijen wissel-,handel beteekenen e. wederom een deel daarvan doen
verplaatsen naar de Overheidsinstanties.
De Gulden veranderde niet veel, over het algemeen
had het aanbod eenigszins de overhand, zoodat Dol-
lars hier gehandhaafd bleven op den plafondkoers
van het Egalisatiefonds. Groot waren echter de be-
dragen, die het fonds had af te geven niet. Dollar-
bankpapier was weer wat vaster; het aanbod heeft te
lijden onder het succes, dat de Amerikaansche scheep-
vaartmaatschappijen hebben geboekt bij de postadmi-
nistratie in de Vereenigde Staten, waardoor waaide-
zendingen niet meer per Clipper mogen komen.
De geldmark-t, die sedert de aankondiging van het
wetsontwerp op de herwaardeering van den goud-
voorraad belangrijk ruimer was geworden, heeft dit
proces voortgezet. Driemaands-schatkistpapier gaat
op circa 1%, zesmaandspapier op 1%.
De beleggingsmarkt was, in de verslagweek over
het algemeen vast gestemd. Tegen het einde van cle
week echter was er eenig aanbod in Staatsleeningen,
waardoor de koersen wat omlaag gingen, hetgeen
later ook de rest van de markt meetrok. In het begin
• van de nieuwe week kreeg het aanbod verder de over-
hand onder den druk van de geruchten inzake de ko-
mende semi-gedwongen Staatsieening. In dit verband
zij eraan herinnerd, dat bij de vorige Staatsleening
ook de aanvankelijke invloed een lcoersdruk was, ter-
wijl na de emissie integendeel een haussebeweging
zich baan brak.

Statistieken:

Groothandelsartikelen …………………………… ..
108-109

Gcldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten …………
106-107, 110

92

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Februari 1940

HET RENTEPEIL OP DE KAPITAALMARKT

EN DE STAATSKOSTEN IN OORLOGSTIJD.

In Februari 1938 kon de Staat nog een conversie
doorvoeren van
f
1672 millioen op een peil van
3_3y2: pOt in Januari 1939 werd een leening van

de ,,Bataafsche” voor een bedrag van
f 100
millioen

tegen
3Yi
pCt. en een koers van 10016 pOt. zeer ruim
overteekend, terwijl deze onderneming kort daarna

nog
f
75 millioen ondershands kon plaatsen tegen
316 pCt. pan; in Juli 1939 gold nog laatstgenoemde
rente algemeen voor onderhandsche leeningen.
Reeds sinds jaren is de gelegenheid om voor be-
schikbare middelen emplooi te vinden meer beperkt
dan vroeger; de moeilijke internationale verhoudin-
gen remden uitzettingen in het buitenland, met uit-
zondering van Noord-Amerika. In het algemeen wa-
ren de Nederlandsche besparingen dus reeds in meer-
dere mate op plaatsing in eigen land aangewezen.
Naast deze algemeene tendens had vanzelfsprekend
invloed de toenemende groote vraag naar beleggingen
van institutioneele beleggers. Daar de beleggings-
schema’s van deze instellingen (terecht of ten on-
rechte) practisch gelimiteerd zijn tot een beleggings-
vorm in vaste Gulden-vorderingen – dus zeer een-
zijdig – kwam die groote vraag ook slechts op dat
beperkte gebied tot uiting.
Bij de bestaande beperkte ivarktverhoudingen heeft
eenig surplus aan aanbod van middelen een sterk
drukkenden invloed op het rentepeil; eenig tekort
werkt even sterk in omgekeerde richting. Doch al is
dit in het algemeen waar, dan is toch tevens gebleken,
dat het bij de in begin 1938 bestaande verhoudingen
mogelijk was, door samenwerking van de institutio-
neele beleggers, de rentedaling te stuiten; aangeno-
men mag wel worden, dat de rente anders in den
loop van 1938 op een lager niveau zou zijn gekomen.
Nu de omstandigheden gewijzigd zijn en gedurende
den oorlog de moeilijkheid dreigt, dat de vraag naar middelen het aanbod zou kunnen overtreffen, zullen
er omgekeerd maatregelen moeten worden genomen
om deze moeilijkheid te overwinnen, doch n door
den geldvriger, den Staat. Tevens zal er medewer-
king moeten zijn van de zijde der spaarders. Bij dit
laatste zou geacht mogen worden voorop te staan
het verlangen onze neutraliteit en zelfstandigheid te
helpen behouden, het helpen waar maken van liet
,,Je maintiendrai”. Doch gemeend wordt, dat ook uit-sluitend op grondslag van zakelijke overwegingen’ de
wenschen in die richting moeten gaan. Evenzeer als
in 1938 een niet te lage rente gemotiveerd leek, even-
zeer lijkt nu een niet hooge rente wenschelijk. Dit
moge hieronder in het kort worden toegelicht.
De verhovdingen op de Nederlandsche kapitaal-
markt in het tweede halfjaar 1939.

In dit verband lijkt het in de eerste plaats dienstig
de verhoudiflgen op de Nederlandsche kapitaalmarkt
gedurende den laatsten tijd na te gaan, waartoe be-
gonnen kan worden met de veranderingen hij den
omslag in Augustus—September 1939.
Deze waren groot en hadden snel plaats. Om een
willekeurig voorbeeldte nehien op de obligatiemarkt,
de 336 pOt. leening Ahisterdam 1937 V noteerde op
1 Augustus 1939 nog 98 pOt., een rendement gevende
van 3.63 pOt., kwam in de critieke Septemberdagen
op 8136 pOt. (rendement 4.86 pOt.), terwijl de koers
zich daarna eenige maanden bewoog om 87 pOt., bij
laatstgenoemden koers een rendement gevende van
4.41 pOt. Onderhandsche leeningen werden bij pan-
koers tot in begin Augustus tegen 3V2 pOt. gesloten,
terwijl zij vijf weken later practisch niet meer onder
de 416 pOt. plaatsing konden vinden.
Als meest directe oorzaak zal wel genoemd mogen
worden, dat de onrust den wensch naar liquide mid-
delen sterk vergrootte, waardoor het aanbod van obli-
gaties op de beurs toenam, daling veroorzaakte en
deze daling op zichzelve verkoop in de hand werkte,

omdat nu eenmaal velen, onder zulke omstandigheden een verdere daling vreezende, ook om deze reden ver-
kochten, terwijl anderzijds de vraag op de beurs sterk
verminderde om dezelfde iedenen. Verder zal van veel
invloed geweest zijn de zeer groote vraag naar lee-
ningsgelden, welke men wist, dat komen moest (met mogelijk daarbij vrees voor inflatie), in verband met
dc groote verwachte uitgaven, voortvloeiende uit de
oorlogsomstandigheden; daarmede samenhangend ken
ook omzetting van obligatiebezit in aandeelenbezit een
rol hebben gespeeld; bij liet laatste kan tevens het
vooruitzicht op oorlogswinsten bij verschillende be-
drijven eenactor zijn geweest.
Van de markt voor obligaties en onderhaudsehe lee-
ningen zijn nog enkele bijzondere feiten te vermelden.
Op de obligatiemarkt vond liquidatie plaats door
banken, die uit de vorige periode obligaties hadden,
welke vermoedelijk genomen waren om een gedeelte
van haar middelen in dien tijd productief te maken,
of welke zij hadden overgehouden uit mislukte emis-
sies; deze obligaties behoorden eigenlijk bij haar niet
thuis en aangenomen mag worden, dat verschillende
banken in (le tweede helft van 1939 als verkoopers
optraden. hoewel zooveel mogelijk geleidelijk geli-quideerd zal zijn, werkte dit als een potentieele druk
op de obligatiemarkt. Voor een beperkt aantal ban-
ken kan per 31 December 1938 liet bedrag van be-
doelde obligatieposten op basis van de balansgegevens
gesteld worden op ruim 50 millioen Gulden; in totaal
zal het nog eenigszins honger zijn geweest. Hoewel dit
op zichzelf mogelijk niet is te beschouwen als een
groot bedrag, vergeleken met de opnemingcapaciteit
van de markt in de vorige periode (vergelijk buy. emissie ,,Bataafsche”), heeft liquidatie van zulke
posten, naast verkoop door particulieren en in een
tijd, dat er slechts een beperkte vraag tegenover
staat, vanzelfsprekend een zeer grooten drukkenden
invloed op de koersen. Tot het einde van het jaar is
deze druk voelbaar gebleven..
Bij de onderhandsche leeningen deed zich als bij-
zonclere factor voor, omzetting van kasgeldleeningeu
in lang loopende leeningen. Meerdere ovenlieidsin-stanties hadden, verleid door de lage rente, in groo-
tere mate in eerstgenoemden vorm in haar finan-
cieele behoeften voorzien (lan paste bij de bestemming
der gelden. Zooals veelal in zulke gevallen, werd men
in zeer ongelegen omstandigheden gedwongen van
richting te veranderen. Ook hier werd dus in ver-
sterkte mate naar middelen gezocht, terwijl in die
periode de vraag naar belegging zich uit verschillende overwegingen iets terughield.
Onder voormelde omstandigheden gaf de obligatie-
markt wel de verhoudingen van aanbod en vraag weer,
maar deze verhoudingen waren zoo bijzonder, dat
daaruit bezwaarlijk conclusies voor den algemeenen
rentestand getrokken kunnen worden; een eenigszinis
meer geforceerde liquidatie van obligaties door de
banken zou de koersen nog verder hebben doen dalen;
na deze liquidaties zou een meer normale vraag –
niet meer geremd door nog grootere behoeften aan
liquide middelen – de koersen waarschijnlijk weer
doen stijgen. Oorzaken van technischen aard in die
bepaalde periode speelden dus een zeer groote rol.
De koers- en rentebeweging sinds het midden van
het vorig jaar geeft dan ook weinig houvast voor een
oordeel over een momenteelen algemeen en rentevoet.

De hoogte van den ren.tevoet.

Over een toekomstige rentehoogte valt uit den
aard van de zaak niets positief te zeggen. Wel kan
getracht worden na te gaan, hoe de verhoudingen bij
deze materie zouden kunnen worden bezien.
Wij willen met Schumpeter de vraag naar midde
7
,
len in twee hoofdgroepen splitsen, namelijk eenerzijds
voor productieve, anderzijds voor consumptieve doel-
einden en met Schumpeter en Marshall aannemen,
dat de rente en de hoogte der rente, in het algemeen
gesproken, samenhangen met de winstmogelijkheden,

7 Februari 1940

ECONOMISCH-STATISflSCHE BERICHTEN

93

voor besparingen, aangewend voor productieve doel-
einden.

Het is echter op cle kapitaalmarkt reeds gebleken,
dat sinds 1937 de besparingen in Nederland de vraag
overtreffen naar nieuwe gelden inclusief clie, bestemd
voor productieve doeleinden. De gelden, waarnaar
men nu vraag verwacht, zullen – in elk geval wat
de extra-vraag betreft – bestemd zijn voor consump-
tieve doeleinden.

Indien een particulier voor dringende consump-
tieve doeleinden geld moet leenen, behoeft het niet
uitgesloten geacht te worden, dat de rente, die hij
vergoeden moet, een exorbitaute hoögte kan aanne-
men. Een wel eens geuite meening, dat bij acute vraag
naar geld en gebrek aan aanbod, de rente een onbe-
grensde hoogte kan krijgen, moet wel hierop slaan.
In het geval, dat de Staat – onder omstandigheden
als de tegenwoordige – geld noodig heeft, terwijl
dat niet ter beschikking wordt gesteld, liggen de ver-
houdingen wel heel anders.
De Regeering raamt alleen voor mobilisatie-uitga-
Ven een bedrag van
f 620
millioen per jaar extra noo-
(lig te hebben. Nemen wij aan, dat de besparingen
onder de bijzondere omstandigheden de vraag naar
gelden, welke reeds bestond, overtreffen met zeg
f 120
millioen per jaar; nemen wij verder aan, dat
de Staat buiten genoemd bedrag van
f 620
millioen
geen verdere extra-gelden zou noodig hebben. Er zou
clan.jaarljcs nog te voorzien blijven in een extra-
behoefte van den Staat van een half milliard Gulden
voor consumptieve doeleinden, zoolang de tegenwoor-
cl igc omstandigheden voortduren.

Onder zulke omstandigheden zal de hoogte van het
wo.nschelijk rentepeil gezien moeten worden als geheel
los te staan van het. in meer normale tijden geldende
verband met winstinogelijkheden. Van een rentehewe-
ging, zooals men die in een hausseperiode kan waar-
nemen en die door een met de hausse samenhan-
gende verhoogde vraag naar besparingen veroorzaakt
wordt, kan nu geeii sprake zijn.
De rentehoogte voor defensie-leeningen zal slechts
gezien kunnen worden als een onderdeel van de f i-
nancieringsmaatregelen van den Staat ter verkrijging
der extra henoodigde gelden. Ter voorziening hierin
zou buy, ook gedacht kunnen worden aan zeer ver-
zwaarde belastingheffing. Daar echter het opnemen
van leeningen minder storend werkt op het econo-
misch leven, dat men rooveel mogelijk intact zal wil-
len laten, kan aangenomen worden, dat voor het leen-
w en deel in et lee.ningsgelcl gewerkt zal wonden. Wat
de Staat naast de belofte tot terugbetaling verder aaa rentevergoeding wil geven, zal weer een kwestie zijn
van zoo min mogelijk verstoring van het rade’rwerk
van het gemeenschapsleven. Het zal zeker niet cle be-
doeling kunnen zijn den verstrelcicers iets extra’s toe
te stoppen, want ook deze geldverstrekkiug zal ge-
acht mogen worden te behooren tot de lasten, welke
aan de Nederlandsche burgers en bedrijven worden
opgelegd. Anderzijds zal men niet te laag mogen
gaan. Men
za]
dus moeten zoeken naar een basis, die
als redelijk kan worden beschouwd. Uitgangspunt zou
hierbij wellicht kunnen zijn, wat de belegger gemaakt
zou hebben, indien cle extra-vraag van de Overheid
eens niet gekomen ware, want het is de verwachting
van deze vraag – hoewel nog slechts voor een klein deel tot uiting gekomen -, welke in wezen grooten-
deels de renteverhooging sinds Juli 1939 in het leven
heeft geröepen. En zouden met een zoodanig interest-
peil de beleggers niet bepaald in ongelegen.heid ge-
bracht worden, dan lijkt er weinig rodn de gemeen-
schap met hoogere rentelasten terzake te bezwaren.

Ver1crj gen. en richte’n. der benoodigde besparingen.
Een ander belangrijk punt is, hoe komt men aan
cle meerdere besparingen voor de extra-leeningen.
Ook daar kan cle Staat invloed uitoefenen en vergroo-ting van besparingen in de hand werken. Rantsoenee-
ring zal reeds eenigszins daartoe kunnen bijdragen,
doch verder zal ook opwekking voor het doel noodig

zijn, terwijl tevens gezocht kan worden naar verschil-
lende leeningsvormen voor de onderscheiden cate-
orieëu spaarders.

Het afzonderen van gvootere gedeelten van de in-
komens voor besparingen zal parallel moeten loopen
met consumptie-beperking; waar groote leeningen

noodig zijn voor de consumptieve uitgaven ten be-
hoeve van de weermnacht, zal tenslotte het eenigszins
terugbrengen van het algemeen levenspeil niet ont-gaan kannen worden. Daar een groot deel van onze
levensbehoeften uit het, buitenland moet worden aan-
gevoerd en bezwaarlijk verwacht Ican worden, dat deze
aanvoer op het oude peil gehandhaafd kan blijven
(o.a. door vermihderden export, groot deel van invoer
voor defensie-uitrusting, transportmoeilijkheden) zal
uit dien hoofde reeds een lagere levensstandaard, ge-
durende de continuatie van de tegenwoordige om-
standigheden, onvermijdelijk geacht moeten worden.
Bij gelijk blijvende geldinkomens en zooveel moge-
lijk gelijk gehouden prijzen zal het er dan om gaan,
dat de vrij gekomen gelden niet worden besteed voor
allerlei andere uitgaven, maar als bespaninen. aan
den Staat toevloeien. Doch omgekeerd mag alleen
verwacht worden, dat deze besparingen plaats hebben
en ter beschikking worden gesteld, iudien men het
gevoel van zekerheid heeft, dat de waarde ervan niet
verloren gaat. Zou men dit gevoel niet hebben, dan
zal de neiging ontstaan niet te sparen en het over-
schot voor onnoodige v’erteninmgen te besteden.
Verhoogde en nieuwe befitstingen zullen zeker be-
sparing niet bevorderen, doch wel consumptie-beper-
kend werken. De Staat zal met de opbrengsten dezer
belastingen den dienst der op te nemen leeningen
kunnen en moeten garandeeren. Zooals gezegd, zullen
leeningen het leeuwendeel van de groote extra-bedra-
gen moeten opleveren, die de Staat noodig heeft.
Tegen welke percentages deze leeningen worden on-
dergebracht zal voor de deelnemers van minder be-lang zijn dan de zekerheid, dat de geleende gulden-
bedragen hunne waarde behouden. Dit sluit in zich,
dat latere leeningen niet worden uitgegeven tegen
hoogere rente, waardoor de koersen van vorige lee-
ningen gedeprecieend zouden worden; in meer alge-
meenen zin is het echter van voel grooter belang, dat
de Gulden, zelve zijn waarde behoudt.

Een relatief lage rente moet dus voor toekomstige
leeningen als venschelijk word en bosch o uwd. Reeds
direct bezwaart dat minder de Schatkist en zal het
bij kunnen dragen tot tenminste iets minder zware
belastingeischen. Doch belangrijker is, dat deze wijze
van handelen zich zou aanpassen aan liet doel, dat
de Regeering zich in groote lijnen heeft gesteld, na-
melijk het zooveel mogelijk tegengaan van prijsver-

hoogingen. Hoogore rente voor overheid si een i n.gen
zou ongetwijfeld beteekenen een stijging van andere
rentepercentages, bij’. voor hypotheken; dit laatste

zou verhooging va,n huishuren veroorzaken, terwijl
dit weer tot ioonsverhooging zou voeren. Roogere
rente onder omstandigheden als de tegenwoorciige
zou dan ook zeker geacht moeten worden mede te

werken tot de weinig wonschelijke naar hoven loo-
pende spiraal van algemeene prijsverhoogirigen, met
hare consequentie van inflatie.

Deze veroorzaakt inkomsten-verschuivingen, die
niet meer te overz:ien zijn, terwijl het juist in om-
standigheden als wij meemaken één van de moeilijk-
ste problemen is te komen tot in de eerste plaats een zoo goed mogelijk verdeelde voorziening van eerste
levensbehoeften (rantsoeneening) en een zoo redelijk mogelijke verdeeling der op te leggen extra-lasten.
Verder heeft de ervaring geleerd, dat inflatie
steeds na een langeren of korteren tijd uit moet loo-
pen op devaluatie. Het meest rechtstreeks zouden
‘daardoor geschaad worden de houders van vorderin-
gen in vaste Guldenbedragen (obligaties en leeniugen).

Conclusie.

Hoewel geen inzicht te geven valt over de toe-

94

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

komstige beweging van het rentepeil, wordt gemeend,
dat wel het volgende – waarvan eenige punten hier-
v(ilr een toelichting vonden – gesteld ken worden:
voor den Staat is er reden slechts een matige rente
te vergoeden op de uit te geven defensieleeningen;
hooge rente versterkt het staatscred:iet niet;
de rentehoogte is niet het voornaamste criterium

voor deelneming in leeningen;
het lig-t op den weg van houders van beleggingen
in vaste Gulden-bedragen (obligaties en leeningen),
dus in de eerste plaats voor de institutioneele beleg-
gers, uit hooMe van de belangen, die zij hebben te
behartigen, de Regeering tenvolle te steunen bij haar

streven prijsstijging en inflatie te voorkomen;
er moet rekening mee worden gehouden, dat een
groot deel van de besparingen, de laatste decennia
in steeds grootere mate, niet meer door den parti-
culier zelf, maar voor hem door den institutioneelen

belegger beheerd wordt;
dwang tot inschrijving op laag-rentende leeningen
kan noodig en gewenscht zijn, o.a. met het oog op het
zich onttrekken aan deelneming in zulke leeningen
door personen en instellingen, die voor deelneming
in aanmerking komen, ook omdat onthouding ande-
ren prikkelt eveneens afzijdig te blijven;
het ligt op den weg van de Regeering door een
complex van bij elkaar aansluitende niaatregelen, be-

sparing te stimuleeren, en deze gelden tot zich te
trekken om in de extra-geldbehoeften te voorzien;
die maatregelen moeten, om kans van slagen te heb-

ben, o.a. gericht
zijn
op voorkomen van inflatie.

Wat het rentepeil op de kapitaalmarkt betreft,
geeft het verloop in Engeland eenigszins een voor-
beeld van mogelijkheden; ook daar is na eenige stij-
ging een teruggang in het rentepeil ingetreden.
G. P. VAN DAn.

KAN BELEGGINGSBEHEER OP EEN

VASTERE BASIS WORDEN

GEBRACHT?

In December 1937 vatten wij het plan op bepaalde onderzoekingen op beleggingsgebied, waarmede wij
•toen bezig waren, voort te zetten en openbaar te
niaken in een reeks geschriften. Wij deden dit om
te kunnen nagaan, of het niet mogelijk zou zijn aan
te toonen, dat het beleggingsbeheer, hetweik tot dus-
verre voornamelijk op ervaring berustte, gebaat zou
zijn niet een op onderzoek gebaseerde en daardoor
meer zakelijken ondergrond.
Wij kunnen niet zeggen, dat, toen wij dit plan op-
vatten, wij buitengewoon veel hoop koesterden, dat onze studies veel wetenswaardigs aan het licht zou-
den brengen. Ook deelden wij tot op zekere hoogte het
scepticisme, waarmede door vrijwel ieder, die in de
ractijk van het leven staat, alles, wat beleggings-
studie heet, wordt aangezien. Immers, wie op dit ge-
bied slechts eeuige ervaring heeft, weet, dat de wis-
selvalligheden, politiek en economisch, zoo groot zijn,
dat men er aan moest wanhopen, het beleggingsbe- –
heer losser te maken van het toeval en in meerdere
mate te baseeren op zakelijk onderzoek.
Dit overwegende, kwam het ons echter ook voor,
eenerzijds, dat als in liet geheel niet eens systematisch
getracht werd een uitweg te vinden voor de moei-
lijkheden, waarvoor cle belegger staat, men zeer zeker
in dit opzicht niet verder komt, en anderzijds, dat
het ergste, wat ons over twee jaren zou kunnen over-
komen, zou zijn, dat wij erkennen moesten, dat de
ondernomen studies tot niets hadden geleid en onze
tijd en moeite en de aandacht van onze lezers vol-
komen tevergeefs zouden zijn geweest. Zelfs in het
laatste geval echter zou het waarschijnlijk zijn, dat
onze ervaring door dit onderzoek eerder zou zijn toe-

genomen.
Daar wij hoveuclien in de bijzondere positie ver-
keerden, voor deze onderzoekingen gebruik te kunnen

maken van een organisatie, zonder welke dergelijk
onderzoeic vaaic moeilijk te verrichten is, besloten wij,
ons scepticisme op zij te zetten, het onderzoek syste-
matischer ter hand te nemen en de resultaten in
,,Beleggingsvraagstulcicen” te publiceeren.

Tw
eeërtei soort voorl’icibtin.g.

Naarmate het onderzoek voortgang had en wij het
geheel van vraagstukicen meer begonnen te overzien,
kwam liet ons voor, dat men voorlichting op beleg-
gingsgebieci verdeelen kan in tweeëriei soort.
In de eerste plaats voorlichting omtrent wat wij
,,de groote lijnen” van het beleggingsbeheer zouden
willen noemen; wij bedoelen daarmee de grondregels,
die ieder in gedachten moet hebben, voordat met liet eigenlijke beleggen begonnen kan worden en die liet
mogelijk malcen het beheer in groote trekken op te
zetten. Men kan immers niet beleggen voor men
heft uitgemaakt, of men wel in effecten beleggen zal
en, zoo ja, welk deel van het vermogen men daarin zal
beleggen. Verder zal men bijvoorbeeld een denkbeeld
moeten hebben omtrent het aantal fondsen, waarin het vermogen belegd dient te worden. Ook moeten
de begrippen over de wijze, waarop men te werk gaat,
zoover ontwikkeld zijn, dat men duidelijk liet doel
voor zich ziet, dat met het beleggingsbeheer bereikt
kan worden. Van de groep van vragen, die in dit ver-
band rijzen, kan men in het algemeen zeggen, dat, als
het antwoord er op eenmaal gegeven is, de vraag
is opgelost en men dan geruimen tijd, jaren of mis-
schien zelfs reeksen van jaren, daarnaar kan handelen.
Als tweede soort voorlichting kan men aanduiden
alle adviezen, die op het
moment,
waarop zij verstrekt
worden, den betrokkene inzicht moeten geven in de
vraag, wat hij op dat oogenblik moet doen. Derge-
lijke adviezen betreffen steeds vragen van actueel
en daardoor slechts van momenteel belang; het ant-
woord er op is van waarde op het moment, waarop
het gegeven wordt, doch kan zijn waarde betrekkelijk
spoedig verliezen. Deze soort voorlichting is slechts van beteelcenis, indien zij steeds opnieuw wordt ge-
geven.
Toen wij ons afvroegen, hoe de voorlichting op
beleggingsgebied op een vastere basis zou kunnen
worden geplaatst, kwam het ons voor, dat• men, wat
de eerste soort voorlichting betreft, zou moeten over-
wegen, of het niet mogelijk was, een samenstel van grondregels op te stellen, waarnaar men zich bij het beheer van gelden zou kunnen richten. Ten aanzien
van de tweede soort voorlichting werd het allengs
duidelijk, dat hierbij geen sprake kon zijn van het op-
stellen van grondregels, doch dat het misschien loo-
nen zou een aantal actueele beleggingsvraagstukken
uit te werken, om te zien of, indien men zich de
moeite getroostte van een uitgebreid onderzoek, men
tot een beter inzicht zou kunnen komen onitrent de
vraag, of de voorlichting, die de practijic op dit gebied
geeft, misschien door dit en dergelijk onderzoeic aan
waarde zou kunnen winnen.

Grondregels voor de ,,groote lijn” van. beleggings-
beheer.

Wat liet eerste oogmeric betreft, was het dus van
belang zoo mogelijk een samenvattend geheel van
grondregeis te ontwikkelen. Daarvoor was het noodig
bestaande opvattingen op dit gebied te overdenken
en critisch te toetsen, te zien of hier en daar aan-
vulling en verbetering mogelijic waren en ook na tc
gaan, of misschien op dit gebied eeuige nieuwe ideeën
vruchtdragend zouden kunnen blijken. Het resultaat
van dit alles was, dat na veel overwegen tenslotte
een zevental grondregels door ons werd opgesteld.
Deze grondregels waren ten deele zeer èen.voudig en
reeds lang van algemeene geldigheid en bevatten
dus niets origineels, ten deele echter zijn zij tot dus-
verre niet iii dezen vorm naar voren gekomen.
Wij willen deze grondregels niet hier vermelden,
omdat wij niet verantwoord zouden zijn hen te noe-

7 Februari 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

95

men zonder tegelijkertijd tot nadere preciseering over
te gaan. Deze preciseering zou meer ruimte ver-
eischen dan wij van de redactie mogen vergen. Be-
langstellenden verwijzen wij naar ,,Beleggingsvraag-
stukken V” ‘),
waarin zij volledig gegeven zijn.
Wij kunnen niet genoeg doen uitkomen, dat deze grondregels niet de pretentie hebben een schema te
geven, dat met uitsluiting van alle andere als basis
voor beleggingsbeheer zou kunnen dienen. Men moet
in deze regels niet meer zien dan eell poging, een
schema te scheppen, dat practisch bruikbaar is bij
heleggingsbeheer en dat bij verder onderzoek en over-
weging, zal kunnen worden verbeterd en aangevuld.

Richtlijnen voor practische alviezen.
Ten aanzien van de tweede soort voorlichting ver-
meldden wij hierboven, dat wij een aantal vraag-
stukken zoo consequent mogelijk wilden onderzoeken,
om daarna te zien, tot welke conclusie wij zouden komen. Een twaalftal, alle actueele vraagstukken,
werd in de afleveringen van ,,Beleggingsvraagstuk-
ken” gepubliceerd; onder andere werden de volgende vragen onder de oogen gezien:
le. Hoe moest in Mei 1938 de belegger handelen
met Staatsobligaties?
2e. 1-loe moest hij, eveneens in Mei 1938, handelen
met beleggingen -in Amen kaansche aandeelen?
3e. Op welke wijze kon in September 1938 worden
rekening gehouden met de mogelijkheid van een ko-
fl1ellden oorlog?

4e. Waren in October 1938 Nedenlandsche prefe-
rente aandeelen koopwaardig?
5e. In hoeverre moet de Nederlandsche belegger
rekening houden met de koersontwikkeling aan de
New-Yorksche beurs?
6e. Mogen omstreeks pari noteerende obligaties van
Nederlandsche industrieön, gelet op vroegere erva-
ringen, in aanmerking komen -voor beleggingen?
Getracht werd in elk speciaal geval de conclusie in
richtlijnen vast te leggen en, zoo mogelijk met stel-
ligheid, te formuleeren wat den belegger precies te
doen stond.
Het bleek, dat over het algemeen de richtlijnen
met een voor de practijk voldoende mate van stellig-heid konden worden geformuleerd. Aan de hand van
de onderzochte gevallen kan thans tevens worden na-
gegaan, in hoeverre de aldus geformuleerde richtlijnen
achteraf gebleken zijn juist en dus betrouwbaar te
zijn. Daarbij kwam vast te staan, dat men de richt-
lijnen, welke uit het onderzoek te voorschijn waren gekomen, in het algemeen achteraf niet onjuist kan
noemen, doch dat voorbehoud moet worden gemaakt
in dien zin, dat de richtlijnen, hoewel op zichzelf
juist, nog verder hadden kunnen worden aangevuld
en dan van nog grootere waarde zouden zijn ge-
weest. Tevens kon worden geconstateerd, dat de con-
clusies meer houvast boden en in het algemeen be-
trouwbaarder waren dan de gevolgtrekkingen, waar-
toe men in den regel komt, indien dergelijke vragen
uitsluitend deductief, dus zonder uitvoerig onder-
zoek, worden bekeken.

Practische beteekenis van beleggin.gsv oorlich,tin.g.

Kan men nu zeggen, dat de beleggingsvoonlichting,
die de practijk verstrekt, afgescheiden van de grond-
regels, aan waarde winnen zou, indien regelmatig
onderzoek zou worden gedaan en gepubliceerd op de
wijze, zooals door ons in de afgeloopen twee jaar werd
verricht? Wij zouden hierop niet zonder meer beves-
tigend willen antwoorden. De vraag, waar het om
gaat, is niet alleen, of er soortgelijk onderzoek wordt
verricht, doch ook, of de resultaten van dit onderzoek
in de
practijk
worden aangewend, en of ook de prac-

) Teneinde de lezers van dit nrtikel in de gelegenheid
te stellen kn.nis te neliten van de bovenbedoel•de grond-regels, houdt de uitgeeîster van ,,Belegginigsvraagstuk-
ken”, N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Am-
stci-daui, een aaata exemplaren van de vijfde aflevering
Op
aanvraag gratis ter beschikking van abonné’s op het
Weekblad .,Econoinisch-Statistisohe Berichten”.

tijk zelf ertoe gebracht kan worden geen adviezen te
verstrekken dan die op dergelijk onderzoek zijn ge-
baseerd. Tot op zekere hoogte geschiedt dit reeds.
De practijk zelf gaat namelijk bij het beleggen van
gelden, het bestudeeren van de mérites der fondsen
en der portefeuilles als geheel genomen veel ernstiger
te werk dan in vroeger jaren. De grootere banken en particuliere firma’s zijn in den loop der laatste
jaren, de een na de ander, overgegaan tot het
creeereu van bepaalde af deelingen of organisaties,
die zich speciaal er op toeleggen den belegger van
advies te dienen. Er zijn verschillende banken en effectenmakelaars, die zich ernstig aan deze taak
wijden en die hiervoor tijd noch moeite sparen. Er
is juist in dit opzicht vooral de laatste jaren zeer
veel verbeterd. Dit neemt echter niet weg, dat nog
veel te verbeteren valt.
Die verbetering nu zou naar onze overtuiging voor-
al kunnen worden bereikt, indien het onderzoek, nog
meer dan tot dusver, de ervaring van den beleg-
gingsadviseur zou kunnen aanvullen en indien de-
genen, die zich met de adviesgeving bezighouden, zelf
den tijd zouden kunnen vinden en in staat zouden zijn
dit onderzoek te verrichten. Bovendien is het in
hooge mate gewenscht, dat het onderzoek, dat thans
op vele plaatsen geschiedt, op meer systematische
wijze dan tot nu toe verricht wordt en dat de resul-
taten van dit onderzoek ook openbaar gemaakt wor-
den. Pas in het laatste geval, wanneer de resultaten
van verricht onderzoek voor ieder toegankelijk zijn,
is cnitische toetsing en coördinatie van de resultaten,
waartoe verschillende onderzoekers gekomen zijn,
mogelijk. En dit is een eerste vereischte, indien men
streeft naar verbetering van den grondslag, waarop
beleggingsbeheer rust.

Con.clu.sie.

De coclusie, die uit onzen tweejanigen arbeid naar
voren komt, is de volgende:
le. Men zou kunnen trachten, de grondregels, die
door ons slechts werden opgesteld om althans een
begin te maken, doch die ongetwijfeld tot een volle-
diger en doeltreffender geheel zouden kunnen worden
aangevuld, indien ook anderen hierover hun gedach-
ten wilden laten gaan, te verbeteren en practisch
bruikbaarder te maken.
2e. Men zou daarnaast kunnen zoeken naar midde-
len om het continue adviseeren tot systeem te verhef-
fen en, waar dat mogelijk is, te verdiepen, en te ver-
beteren, door toetsing der gepubliceerde resultaten.
Beide doeleinden zien wij vooral als een kwestie
van verdere ontwikkeling van en belangstelling wek-
ken voor het vak van beleggingsdeskundige. Gegeven
de taak, waarvoor de beleggingsdeskundige gesteld is,
is het vak te weinig gefundeerd. In tegenstelling met
de andere vrije beroepen als die van advocaat, notaris,
accountant, is beleggingsdeskundige in ons land nog
nauwelijks een zelfstandig beroep. Evenals dit 50 jaar
geleden het geval was met de accountants, is het be-
roep van beleggingsdeskundige nog in het geheel niet
georganiseerd. Bepaalde normen zijn nog niet ge-
schapen, een beroepsmoraal is niet ontwikleld, een
speciale opleiding wordt niet vereischt. Aan de Hoo-
gescholen kan men, in tegenstelling tot bijv. den
accountant, niet voor het vak als zoodanig worden
opgeleid. Dit alles wijst er op, dat het ook nog niet
op het niveau staat, waarop het zou moeten staan en
dat verbetering hierin alleen te verkrijgen is door
verdergaande verscherping van de eischen, die men
als beleggingsdeskundige aan zichzelf moet stellen. In
hooge mate is dat ook een kwestie, van op ruimer
schaal belangstelling wekken. Indien onder de prac-
tijkmenschen, maar ook onder de jongere nog studee-

renden, de belangstelling voor dit soort problemen
kan worden vergroot, dan zal er vanzelf meer animo
bestaan zich met dit soort onderzoek bezig te houden
en over deze vraagstukken na te denken. Daardoor zal
ook de practijk van het beleggingswezen op een hoo-

ger plan komen.
GERLoF VERWEY.

96

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

GESCHOKT FINANCIEWEZEN DER

GEMEENTEN?

Het parlementair debat 193911940 levert weer vele
voorbeelden van den weusch naar meer plaatselijke
zelfstandigheid, meer zelfstandig plaatselijk financieel
beheer. Ook de afgetreden Minister van Finan-
ciën Mr. De Wilde, die de eischen van de schatkist
en de klachten der gemeenten kent, heeft zich, na
een ministerschap van vele, vruchtbare jaren, opnieuw
v66r de gemeentelijke zelfstandigheid uitgesproken.
Ik acht deze zelfstandigheidspolitiek ten bate der
gemeente, voor het tegenwoordige, niet veel meer dan

een leuze te zijn.
Daarom tegenover de boutade de paradox: nooit
zijn de gemeenten – nu nog geheel afgezien van het
noodzakelijk toezicht – financieel zelfstandig ge-

weest, in dien zin, dat
alle
gemeentebesturen uit

eigen middelen konden rondkomen. Dadelijk na het
tot stand komen van Thorbecke’s gemeentewet, moest
er een wet worden gemaakt om onderstand te ver-
leenen aan noodlijdende gemeenten en in 1856, toen

er een nieuw ministerie optrad (Van der Bruggen-
Van Rappard, Binneni. Zaken), schreef Willem III,
die zich met de zaken van Rijk en gemeenten uitvoe-
rig bemoeide, in een missive aan Zijn wellicht nog
een weinig onervaren geachte nieuwe ministers, dat
het ,,gescho•kt financiewuzen der groote gemeenten”
een gevolg was van het afschaffen van de accijns op
het gemaal en dat Hij verwachtte, dat de nieuwe Mi-
nister van Financiën, Dr. A. Vrolijk, nieuwe midde-
len zoude vinden om de getroffen gemeenten te hel-
pen. . . . zonder dat eenige wijziging zonde worden
voorgesteld in de werking van het rijksbelastingstel-

cel, waardoor de toestand van s Rijks schatkist on-
gunstig zoude worden beïnvloed.
Willem III zeide dit laatste er maar dadeljk bij,
want Z.M. was goed thuis in de politiek en. Hij be-
greep, dat het een klein kunstje was om te voldoen
aan een bekend verlangen: de hegrooting van Oorlog

verliclten..Dan kwam. er
immers wat rijksgeld vrij

en dit kon desgewenscht aangewend worden om het
,,geschokt financiewezen” der gemeenten te herstel-
len. Maar dit lag niet in des Konings bedoeling.
Dr. Vrolijk stond voor een moeilijke taak, in de
vervulling waarvan hij niet is geslaagd. Ook hij vond
reeds toen geen solutie voor de moeilijkheid, dat de
verscheidenheid der gemeenten een wezenlijke, finan-
cieele zelfstandigheid, in het algemeen geregeld, die

voor
alle
gemeenten goed werkt, onmogelijk maakt. Men geeft aan de beter gesitueerde gemeenten spoe-.
dig te veel vrijheid; de minder goed gesitueerde ge-

meenten gaan aan diezelfde vrijheid te gronde. De
verzorging van g.roote belangen zou daardoor z56 ver-
scheiden worden, (lat de bekende eisch gesteld werd
van het ,,n.ationale minimum” (ook al een leuze), in
de verzorging. Bij dit denkbeeld werd echter ook
reeds de gemeentelijke zelfstandigheid ingeperkt ge-

dacht.

De historie van het geschokt :Financiewezen der gemeenten van 1851 tot 1040 kan hier niet worden

vermeld.
Voor ons is nu slechts van belang wat eigenlijk
zou zijn bedoeld met die nieuwe leuze, in wetsvoor-
drachten of programmapunten niet uitgewerkt: thans
1040 op weg n,aar de oude financieele zelfstandigheid
der gemeenten. Mocht ecuig plan worden gepubli-
ceerd, dan verzoek ik een gemeentebegrooting bijv.
van Rotterdam over 1941 in concept (gewone dienst
en kapitaaldienst) hij te voegen. ,,De” financieele verhouding van Rijk en gemeen-
ten bestaat uit een groot aantal, verschillend geregel-
de, financieele betrekkingen. In alle die betrekkingen moet rekening worden gehouden met drie gedachten:
a. Rijk en gemeenten hebben één doel. Een prin-
cipiecie taakverdeeling, ieder met een daarbi.j passend

eigen belastingstelsel, is een onmogelijkheid, ook al omdat een principieele indeeling van de belastingen
en een verdeeling van de opbrengst over Rijk en ge-
meenten, volgens die indeeling, een onmogelijkheid is.
Wel vloeit uit die ééne doelstelling, binnen ons stel-
sel een decentralisatie een stelselmatige samen ver-
king tusschen Rijk en gemeenten voort.

Het moderne staatsbestuur is gebouwd op het stel-
sel van decentralisatie. Wanneer oorlogseconomie en
oorlogsstaatkunde, waarvan onze eeuw vol schijnt, ter
zijde worden gelaten, dan is territoriale en economi-
sche decentralisatie zoowel bij de inrichting der in-
ternationale samenleving, als
hij
de inrichting van

bondsstaten en eenheidsstaten, het groote, alles om-

vattende, gezagsordenende beginsel. Het bestuur van
een wereidstad zoekt naar decentralisatie in eigen
kring; een eenvoudige dienst (gemeentelijke lees-
bibliotheek) zoekt verwezenlijking van het beginsel:’
decentralisatie. Van deze decentralisatie is samen-
werking naar boven het tegenwicht. Op het gebied

van de behartiging van het onderwijs, lager-, middel-
hir en hooger-onderwijs, van de volkshuisvesting,
van de volksgezondheid, maar ook bij de politiezorg,
werkloozenzorg, het voorschotwezen (heb ik genoeg
onderwerpen genoemd, om te mogen schrijven: ,,te veel
om op te noemen?”) is een éénheid van doel tusschen
rijk en gemeente uitgangspunt en is dus een samen-

werking van rijks- en gemeente-organen noodzakelijk,
welke principieele taakverdeeling en financieel eigen-
bestuur en eigen-beheer der afzonderlijke gemeente

op alle deze gebieden uitsluit.
Zij, die nu de eigen gemeentelijke zelfstandigheid

(„n de financieele onafhankelijkheid der gemeenten
opnieuw voorstaan, zuilen moeten erkennen, dat. dit
begrip ,,decentralisatie” medebrengt noodzakelijke in-
perking der gemeentelijke zelfstandigheid en een ver-vlechting van de fina?iciering dezer overheidszorgen,
welke financieele betrekkingen tusschen Rijk en ge-
meenten brengen zonder tal, welke niet zijn te he-
invloeden door één wet op ,,de” financieele verhou-
ding tusschen Rijk en gemeenten. Een nieuwe wet op de finaucieele verhouding zal dus op alle deze gebie-
den zonder invloed blijven. Niet het wetsvoorschrift,

maar alleen de geest van het hooger gezag kan eenige
meerdere vrijheid brengen.
Wat bedoelen voor alle de hier bedoelde gebieden
nu toch zij, die thans opnieuw de leuze aan]ieffen:
gemeentelijke zelfstandigheid?
Maar er is een tweede algemeen aanvaarde ge-
dachte. Ook deze gedachte kan niet tot gemeentelijke,

financieele zelfstandigheid voeren.

5.
liet in 1920-1930 bestaande ,,geschokt fitian-

ciewezen der gemeenten” werd door de wet van 1020
hersteld door de uitbreiding van het begrip: gemeen-
schappelijkheid in de gemeentelijke financiering door

alle gemeenten tezamen.
Dit l)egrip was in 1929 niet geheel nieuw. Wij
kenden het begrip aanvankelijk uit de wet op de divi-
dend- en tantièmebelasting 1918 S. 502, (gewijzigd hij
de wetten van 17 April 1925 S. 146 en 27 December
1926 S. 427), omdat de bevoegdheid der gemeenten
bestond opcenten te heffen op deze dividend- en tari-
tièmebelasting. Een bepaalde gemeente heeft dus

recht op de opbrengst der opcenten, begrepen in een
aanslag, welke in die gemeente is tot stand gekomen.
De gemeente van aanslag profiteert. Maar hierbij

kon het niet
blijven.
De gemeente van aanslag is stel-
lig zeer dikwijls niet (ie gemeente, die de lasten
draagt, welke
onvermijdelijk
het gevolg zijn van de

vestiging van een
bedrijf
in een bepaalde gemeente
(kosten van onderwijs, werkloozenzorg). Zoo kwam
er een verdeeling tot stand tusschen gemeente van
aanslag en de werkgemeente. Hierbij werd dus reeds met bepaalde behoeften van de gemeente, niet zijnde
de gemeente van aanslag, rekening gehouden.
De uitkeeringswet van 1897 had reeds eerder door
eeii uitkeering uit ‘sRijks kas een correctie aange-

7 Februari 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

97

bracht op de groote verschillen tusschen de gemeen-
ten. Maar op deze wijze wilde de Regeering niet door-
gaan. Zij ging over tot een nieuw systeem. Op het beginsel der gemeenschappelijkheid in het
genieten der inkomsten bouwt de financieele verhou-
dirigswet-De Geer 1929 voort.
Er werd véér deze wet ongeveer 150 iuillioen aan
gemeentelijke inkomstenbelasting geheven (eigen ge-
meentelijke inkomstenbelasting en opeenten op de
rijksinkomstenbelasting). Er waren gemeenten, die goed konden rondkomen; er waren gemeenten met
een geschokt financiewezen.
Daarom werd deze vorm van gemeentelijke inkom-stenbelasting omgezet in een gemeentefondsbelasting
des Rijks, verhoogd met gemeentelijke opcenten om
te werken als een soort beperkte gemeentelijke in-
komstenbelasting. De opbrengst van de rijks-gemeen-
tefondshelastin.g werd verdeeld naar maatstaven, die
beoogden belastingputten te dempen, beiastingheuvels
af te graven.
In principe bleef hierdoor de financieele verhou-
ding tussehen liet Rijk en de gemeenten onberoerd.
Er zou zeifs geen nieuwe financieele betrekking in
1929 zijn ontstaan, wanneer het bij bovenvermelden
maatregel zou zijn gebleven. De begrooting van ,,De-
fensie” werd door dien maatregel niet bedreigd.
Maar de beheerder van ‘s Rijks financiën meende,
en de Staten-Generaal hebben daarmede instemming

betuigd, dat het Rijk
bij
deze gelegenheid ook wat

voor de gemeenten kon doen.
Het Rijk spaarde de oude uitkeering krachtens de
wet van 1897, maar het Rijk schoof naar de gemeen-
ten af: opbrengst personeele belasting, drie kwart
grondbelasting. En. het Rijk nam op zich: garanties,
voortvloeiende uit de financieele verhoudingswet.
Er waren er, die hebben verklaard: de ééne, maar
algemeene wet, die ,,de” financieele verhouding van
Rijk en gemeenten regelt, wordt uit ‘s Rijks schatkist
duur betaald. En wellicht, is van de zijde van hen,
die toen reeds ‘s lands defensie voorp stelden, ge-
klaagd: al het extra-geld gaat naar de finacieele
verhouding en daarom krijgt ‘s lands defensie niets

extra.
Het is in dit verband, dat nu een waarschuwing
moet worden gericht tot hen, die de leuze der ge
meentelijke zelfstandigheid aanheffen. Wil men met
handhaving van de opcenten op de gemeentefonds-
belasting, daar te boven terug naar de zelfstandige
gemeentelijke inkomstenbelasting voor alle gemeen-

ten? Hoogstwaarschijnlijk niet. Mr. De Wilde repte
daarvan niet. Hij wilde o.a. nieuwe belastingmoge-
lijkheid voor de niet-draagkrachtige gemeenten, het-
geen een contradictie scheen. Men zal dus allerwegen
het beginsel der gemeenschappelijkheid der gemeen-

ten bij de belastingheffing willen handhaven. Degeen, die dit systeem wil wijzigen, met handha-
ving van het beginsel der gemeenschappelijkheid, zal
moeten begrijpen, dat nu (1940), anders dan in 1929,
de nieuwe wet, waarop men aandringt, niet gepaard
zal kunnen gaan met opofferingen uit ‘s Rijks kas.

De financieele zelfstandigheid der gemeenten zal
door een nieuwe regeling dezer gemeenschappelijk-
heid niet vergroot worden. Reeds geheel in het alge-
ineen gezegd, zijn crisisperioden voor het financie-wezen der gemeenten slecht. Het Rijk kan zich eer-der herstellen. Maar pas na het herstel, kan aan een
nieuwe regeling voor de gemeenten worden gedacht.
De conclusie is, dat het nu al een zeer slechte tijd
is om ,,de” financieele verhouding te herzien. Men stelt nu moeilijk duurzame regels op en de historie
leert, dat het beste moment voor de regeling dat
moment is, waarop het Rijk ook iets heeft te missen.

* *
*

Er is, naast de serie financieele betrekkingen tus-
schen Rijk en gemeenten, waaraan één algemeene wet
niets kan veranderen en naast de regelingen, van

onderscheiden aard, waarbij de gemeenschappelijkheid
der gemeenten tot uitdrukking wordt gebracht, nog
een derde beginsel, dat het gemeentelijk financiewezen
beheerscht.

c.
Onder de normale contrôle van Rijk en provincie
hebben de gemeenten nog een stuk autonomie tot
wetgeving en bestuur op eigen terrein, gefinancierd
uit algemeene en uit plaatselijke middelen.
Om het doel der gemeente te verwezenlijken, heffen
de gemeentebesturen ook nog ,,eigen” belastingen.
Sommige gemeenten gebruiken haar belastingcapaci-
teit volledig en kunnen er dan,toch nog niet komen.
Gemeentelijke zelfstandigheid helpt hier niets. Toen
de behoeften der gemeenten in de tweede helft der
negentiende eeuw nog zeer gering waren, kon worden
volstaan met een zeer beperkt belastinggehied. Het
vergrooten der behoeften kwam in tegenspraak met
het kleine, crisis-gevoelige belastinggebied. Toen volg-
de het uitkeeringssysteem. Maar daarmede kwam ook
de financieele zelfstandigheid in het geding.
Andere gemeenten gebruikten haar belastingcapa-
eiteit niet ten volle. Er ligt dus nog een stuk gemeen-telijke helastingcapaciteit braak. Tal van plannen be-
staan deze velden te ontginnen met het gebruik ma-
ken van de methode: de gemeen,schappelijkheid der ge-
meenten te laten overheerschen. Maar deze plannen
strekken dan niet tot het vergrooten van de finan-
cieele zelfstandigheid!

* *
*

Hen, die thans zoo pleiten voor het vergrooten der
financieele zelfstandigheid der gemeenten, moet ik
nog op één ding wijzen. De Staatscommissie-Van Lijuden van Sandenburg had ook een uitkeerings-
stelsel. Er was drieërlei hulp aan de gemeenten in
oogensehouw genomen. Eén der hoofdstukken droeg den naam (die een grapje verborgen hield, zonder dat
dit zéô opviel, dat de Staatscommissie op wijziging
in den concept-tekst aandrong) de financieele ,,uit-
komst”. Het woord uitkomst was in tweeërlei zin te
begrijpen. Men las gemakkelijk voor uitkomst =
een goed resultaat.
De regeling was ook bedoeld als een uitkomst voor
de gemeente! Maar een hoofdregel der Staatscommis-
sie was: financieele rijkshulp? Best. Maar hoe méér
hulp, hoe scherper en hoe drukken,der toezicht.
Wanneer de Regeering het stelsel der Staatscom-
missie had overgenomen, dan waren stellig ook klach-
ten gerezen over het ondermijnen der autonomie. Zijn
deze klachten nu te vernijden?
Het doet voorloopig wat vreemd aan, nu van Mr.
De Wilde te vernemen, met verwijzing naar zijn mi-
nisteric’ele plannen in wetsontwerpen neergelegd, dat
hij de gemeentelijke zelfstandigheid véérstaat.
Een juichkreet der gemeenten hij het publiceeren
van die financieele plannen heb ik niet vernomen.
Bij het ontwerp der ,,nationale” inkomsten- en winstblasting werden wel allerlei (en gelukkige)
maatregelen genomen om voor de gemeenten het ver-
lies in belastingophrengst te dekken. Ook het be-

drijfsleven werd op sommige punten ontlast. Zelfs werd 5 millioen nieuw rijksgeld aan de gemeenten
toegeschat. Maar de nieuwe vorm van een gemeen-telijke inkomstenbelasting met tweeërlei toepassing
van een forensenbelasting bracht de arme gemeenten
in vele nieuwe moeilijkheden.
Het uitkeeringssysteem bleef natuurlijk gepaard
gaan met velerlei noodzakelijk toezicht.
De geopen,baarde plannen van den minister De
Wilde kon ik niet zien als een reëele poging tot her-
stel der ‘gemeentelijke zelfstandigheid.
Is deze thans mogelijk?

C. W.
DE VRIES.

98

-‘

ECONOMISCH-STA1ISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

OORZAKEN VAN DE RECENTE

SCHAARSCHTE AAN MIDDELEN

OP DE GELDMARKT.

Met de herwaardeering van den goudvoorraad van
De Neclerlancische Bank wordt drieërlei beoogd:
lo. opheffing van de nadeelen, voortvloeiende uit
de handhaving van den ouden goudprijs. ‘Deze nadee-
ieu betreffen, volgens de Memorie van Toelichting,
de financiering van het Egalisatiefonds en de voort-
zetting van cle afschrijving op het door De Neder-
lancische Bank geleden Pondenverlies;
2o. het beschikbaar komen van een aanzienlijk he-
drag, dat tot gedeeltelijke dekking van de enorme
mobilisatie-uitgaven kan dienen;

3o. een verruiming van de geidmarkt en daardoor
lagere geldrente.
Dit laatste punt wordt in verschillende beschou-
wingen over dit wetsontwerp het belangrijkste ge-
acht
i)•
Het is daarom van belang iets nader
01)
dit
punt in te gaan en te onderzoeken, waaraan de be-
trekkelijk hooge gelcirente aan het einde van het vo-
rige jaar is toe te schrijven.

Sterk uiteenlooperide gelclrent.e bij een zetfclen gron-
ten goudvoorraad op verschillende tijdstippen.
Beziet men nl. den toestand op de geldma.rkt in De
cember en begin Januari, dan wordt men getroffen

door het feit van een betrekkelijke schaarschte op de
geidmarkt — zich weerspiegelende in de hooge rente-
tarieven – bij een goudvoorraad van De Nederland-
sche Bank,
welke vddr 1935 zelden zoo groot is ge-
weest.
Sedertdien echter heeft de goudvoorraad ver-
schillende malen het mii]iard bereikt en overschreden.

De toestand op de geld- en kapitaalmarkt in die
perioden kan daarom het beste vergeleken worden
met de huidige situatie. Daarvoor hebben wij de vol-
gende tabel samengesteld, welke een goed inzicht
geeft in de belangrijkste financieele indices op clie
tijdstippen, waarop de goudvoorraad van De Neder-
landsche Bank ongeveer ccii milliard bedroeg.

Dit overzicht geeft tot de volgende opmerkingen
aanleiding:

‘) O.a. in een artikel
,,.Da
herwaardeer’ing van den goud-
voorraad” in F.-S.B. van
31 Jooi.
ji.

lo. De positie van De Nederlandsche Bank was
in alle genoemde perioden krachtig. De goudvoorraati was groot en de actieve credietverleening betrekkelijk
gering. Alleen op één punt verschilt de positie van
do centrale bank thans met die in de genoemde vroe-
gere perioden. De bankbiljettencirculatie is op het
oogenhiik
f 100
tot
.f
300 millioen grooter dan in
1932, 1933 en 1937.

2o. Daarentegen is de’ positie van de Schatkist
veel ongunstiger dan op de genoemde vroegere tijd-
stippen. Al is te verwachten, dat een min of meer
belangrijk deel van de vlo’ttende schuld van den
Staat binnenkort geconsolideerd zal worden, dan
staat ‘daar tegenover, dat deze viottende schuld onmid-
dellijk weer stijigt tengevolge van de enorme mobili-
satie-uitgaven.

3o. De positie van het bankwezen verschilt thans
weinig van die van ‘enkele jaren geleden. Hoewel wij
bij het ontbreken van maandbalansen van alle groote
banken v66r 1.938 afgaan op de positie van de In-
casso Bank en De Twentsche Bank, nemen wij aan,
dat deze instellingen de algemeene ten.de.uzen in het
bankwezen weerspiegelen.
4o. Het belangrijkste echter is, dat de geldrente in
de vroegere perioden, toen de goudvoorraad een mii
hard Gulden bedroeg, veel lager was dan in. Decem-
ber. Dit markante verschil eischt een verklaring
2)

T
7
e’rklctring van clii verschijnsel.

De betrekkelijke schaarschte op de gelcimarkt is te
verklaren, zoowel uit factoren aan de vraagzijde ala
uit die aan de aanbodzijicle.
Aan de vraagzijde is de belangrijkste factor cle

• 2)
liet aJ.ge:nice.ne beeld o’as in deze vier perioden niet
hetzelfde. In
1932
begon de ‘cleprssie in Nederland cr11-
sti’ger afmetingen aan ‘te nemen, dc defiatie sohrcod voort
en dc liquidite’it van het bankwezen nam toe. Van de zijde
iu.n hot bedrijfsleven kromp de vraag naar eredie’t iii.
Daarentegen begon de f i ntunciieele toestand van Nede rlai cl
en Noderlandsrch-ind’ië sich reeds oI.I.gu nsrbig te ontwikkelen.
1932
en
1933
waren dus eveneens jaren van groote onze-
kerheid, welke beter dan
1937
mt de huidige situatie
vergeleken kunnen worden. In hot voorjaar van
1937
was
door het loslaten van ‘den gouden standaard en de toen
01)
haar eii’nd loo’pendc hoogeonjuncotuur in de Vereenigde
Stiutcu en in ‘het Sterlingbiok, de eeo’noniisciie, monetaire
en bn’d’getwire sHuait’ie zeer gunstig.

Toesitanci op de gel’dmarkt bij een goudivoerras4 van De Nederlandsahe Bank ten bedrage van
dn
milliard Gulden.

Eind April
1932
Eind April
1933
Eind April
1937
Eind
1939

1

Begin
1940

De Nederlandsche lMnk:
f miii.
f
miii.
f mili.
f
miii.
f miii.

Binneul. wissels en beleeningen
172
..
1.003
1)

iii
1.0352)
201
1.014
2
)
305 1.014
2
)

Bankbiljetten ………………
1.044
953
859
1.152 298
1.154
Rek-courant-saldi ,,van anderen”
126
187
372
230
184
Rek.-eourant-saldi van het Rijk
30
12
42 24
Positie van de Schatkist:

Goudvoorraad
………………..9991)

Schatkistpapier in omloop
439
376 346
4)
502
4)
459
4)
Waarvan rechtstreeks bij De Neder-
landsche Bank ondergebracht

..


76
5
128 195
233
577 379
Twee groote banken:
3)

Overige verplichtingen………..

Kas, kassiers, kasgeidleeningen

32
39 39
en

bankiers
……………..40
Wissels en schatkistbiljetten

….
82
70
118
109
Overige uitzettingen ………….
248
231
222
178
Deposito’s en crediteuren
264
233 288 239
Rentestand
:
010

.
2 2
2
3
3
‘,

-‘
i
j,
2
Y4
2%

Bankdisconto

………………..
Particulier

disconto

. …. … …. ..
Proiongatierente …………….
1 1
2%
2_%
Rendement van Staatsobligaties

.
1

(21
0
/0
Grootboek-Oblig.)
4,05
3,62
3,19
3,91
1)
Inc!. deviezen.
2)
Zonder Egalisatiefonds. 3)
De Tweutsche Bank en Incasso Bank.
4)
Zonder het schatkistpapier van ht Egalisaibiefo’nds, waarvan het bedrag niet bekend is.

7 Februari 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

99

aanhoudende geidhehoefte van den Staat. De oi-
vang van deze vraag hangt wreer af van de’ mogelijk-
heid om de viottende schuld to consolideeren. Hoc
grooter de conso.Iidatie met bespaarde gelden, des. te
meer wordt de geidmarkt ontlast en daalt de vraag
uit clezen hoofde.
Doch niet alleen de Staat, ook het bedrijfsleven zal
in verband niet voorraadvorming, prijsstijging en
contante betaling over meer middelen moeten he-
sclukken. Dit kan ertoe leiden eenerzijds, dat de vraag
naar credieten van de zijde van bepaalde onderne-
mingen toeneemt, anderzijds, dat het aanbod van
tijdelijk overtollige middelen van het bedrijfsleven
vermindert. De eerstgenoemde factor blijkt volgens
de balansen van de groote banken nog niet van groote
beteekems te zijn.
De andere factor – en hiermede komen wij op de
aanbodzijde – is niet te onderkennen, althans niet
op korten termijn. 1-let is Vrij zeker aan te nemen, dat talrjke ondernemingen, haar liquicle middelen,
hebben vergroot. Voorzooverre deze middelen bij de banken of in gelclmarktpapier worden aangehouden,
blijft de geidrna.rkt daardoor onbeïnvioed. Indien deze
liquide middelen in deviezen zijn omgezet, is het ef-
fect daarvan reeds in den goudvooriaad tot uiting gekomen. Het is verder niet aan to nemen, dat de
ondernemingen, die over gr’o&te liquide middelen be-
schikken op groote schaal bankbiljetten hebben op-
gepot.
Als verkiarende factoren blijven tenslotte twee be-
langrijke elementen over, ni. de groote vraag naar
gelid van. de Overheid en cle gestegen circulatie van
bankbiljetten. Dit laatste verschijnsel is toe te schrij-
ven aan verschillende factoren, waarvan de voor-

naamste zijn:
lo. de gestegen goederenomzetten tengevolge van
de mobilisatie;
2o. de gestegen behoefte aan betaiingsniddelen
tengevolge van de prijsstijging;
3o. de oppotting van bankbiljetten als voo’rzorgs-
maatregel voor eventueele gebeurtenissen.
De uitbreiding van de geidcirculatie als gevolg

van de gestegen goederenomzetten heeft zich voor een
belangrijk deel in de girale geidsf eer voltrokken
.. De

gestegen giro-omzetten bij De Nederiandsche Bank
en bij den Postcheque- en Girodienst wijzen daarop.
Wat de prijsstijging betreft, deze kan zing niet tot
een zoo groots toeneming van de hankbiljettencircu-

latie hebben geleid.
De oppotting van bankbiljetten moet daarom vrij
belangrijk zijn geweest. Dit verschijnsel heeft er toe
geleid, dat de basis van ons credietapparaat is ver-
kleinci, waardoor de geld.markt krapper is geworden.
Is deze zienswijne juist, dan rijst de vraag, of een
herwaardeering van den goudvoorraad de eenige mo-
gelijkheid is om in deren toestand verandering te
brengen. Deze vraag zullen wij in een volgend arti-

kel onder oogert zien. v.
d. V.

DE ECONOMISCHE TOESTAND VAN

FRANKRIJK V6OR DEN OORLOG.

1. De resu,itaten van cie ,,Expérience Reyncvud” tot
het uitbreken van den.. oorlog.

Men zal zich herinneren, hoe in October 1938 onder
den druk der internationale gebeurtenissen een prin-
cipieele koerswijziging plaatsvond in de regeerings-

politiek van Frankrijk.
De voorafgaande periode was gekarakteriseerd door een daling der productie tengevolge van de starre toe-
passing van de 40-urige arheidsweek en van de tal-
boze strubbelingen tusschen werkgevers en werknc-
iners, gepaard gaande met een steeds ongunstiger han-
delsbalans en een gestadige kapitaalviucht, welke
reeds tot verschillende ,,aanpassingen” van den Franc

hadden geleid.

Toen na ,,Miinchen’ bij wet van 5 October 1938
cle Regeeririg het recht kreeg, per decreet die maat-
regelen te treffen, welke n,00dig waren voor liet te-
weegbrengen van een onmiddellijk herstel van den eco-
nomischen en financieelen toestand, bleek cle toen-
malige Minister van Financiën, Marchandeau, over
te hellen naar een proefneming met – wat euphe-
mistisch genoemd werd – een
économie orientée,
maar wat in wezen zou neerkomen op het instellen
van een deviezencontrôle en van een door den staat
geleide economie met socialistischen inslag. De Mi-
nisterraad, onder leiding van Daladier, was het daar-
mede echter niet eens en cle heer Marchandeau moest
liet veld ruimen voor Paul Reynaud. Deze stelde met
spoed een ,,drie-jaren plan” op, geschoeid op – men
mag wel zeggen – oud liberale leest. Waar in bijna alle landen gesproken mocht worden van een 1én-
richtingverkeer naar toenemende staatsbemoeienis, is
het van belang, de strekking van dit plan en zijn re-
sultaten in de eerste 10 maanden van zijn toepassing
nog eens te belichten. Daarbij is wel in het oog te
houden, dat, dank zij liet relatief gunstige prijsniveau
sinds de devaluatie van Mei 1938, het uitzieken der
sociale beroeringen van de volksfrontperiode en de
momenteele ontspanning na de internationale crisis
van September, gunstige voorwaarden waren gescha-

pen voor een economisch herstel, met een start
0
1
)

zeer laag peil.
lley.naud dan wees er op, dat de totale overheids-
uitgaven van 137 milliard Fraucs weliswaar veel te
hoog waren in verhouding tot het nationaal inkonien,
hetwelk slechts ongeveer liet dubbele daarvan bedroeg,
dioch dat deze uitgaven grootendeels niet voor beper-
king in aanmerking kwamen.
Er was dus slechts één middel om de moeilijkheden
te overwinnen, ni. een verhooging van het nationale
inlconien, cl.w.z. van cie productie.
Om dit doel te bereilcen, werd
bij
de decreten van
12 November 1938 allereerst besloten, de wet
01)
de
40-urige werkweek veel soepeler toe te passen en met
name alle aanvragen voor overuren toe te staan, mits
tegen behoorlijke helooning der werk:nemers. Tot her-
stel der rentabiliteit van liet bedrijfsleven werden
voorts tal van dwang- en contrôle-maatregelen op het
gebied van de organisatie der productie, handel en
prijsvorming verzacht of afgeschaft. Belastingfacili-
teiten werden toegestaan hij vervanging of aanschaf-
fing van industrieele installaties. Goedkoop crediet
werd door de Regeering ter beschikking gesteld. De
export werd door verlichting van belastingen gesti-
muleercl. Ook nieuwe emissies van particuliere on-
dernemingen werden door belastingmaatregelen ver-
gemakkelijkt. De kapitaalhewreging werd volkomen
vrij gelaten, terwijl de Franc op het reeds sinds Mei
bestaande niveau van 179 Francs aan het Pond Ster-
ling bleef gekoppeld. Door herwraardeering van den
goudvoorraad der Banque de Franco op basis van 170
Francs per Pond Sterling kon eenerzijds een deel der
voorschotten van de bank worden gecleigd, terwijl an-
derzijds het rentebooze crediet bij die instelling van
3.2 tot 10 milliard werd verhoogd.
De budgetaire positie zou verbeterd worden door
bezuinigingen, door de heffing van een nieuwe ,,con-
tribution nationale extraordinaire” van 2 pOt. op alle
inkomens uit hoofde van beroepshezigheden, een ver-
hooging van de algemeene inkomstenbelasting met
30 pOt. en van verschillende andere belastingen..
De te verwachten verbetering in de kaspositie,
welke uit een en ander zou voortvloeien, stelde den
minister in staat de belofte
-af te leggen, dat hij bin-
nen een half jaar geen beroep zou dloen op de beleg-
gingsmarkt.

Nadat de krachtproef tusschen Regeering en vak-
verbonden van de per 30 November geproclameerde
algemeene werkstaking ten gunste der Regeering was
doorstaan – een bewijs, dat ook de arbeiders beu
waren van een politiek, welke een belemmering vorm-

100

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

de voor het opvoeren der bedrijvigheid en welke dus
ook hun weinig materieel voordeel kon brengen –
deed zich cle uitwerking der regeeringspolitiek on-
middellijk op vrijwel elk gebied gevoelen.
Sedertdien en tot het uitbreken van den oorlog
heeft het herstel in Frankrijk doorgezet, trots de
vele schokken, welke het economische leven door de
internationale spanningen te verduren heeft gehad.
Wel kan men in de ontwikkeling een aantal verschil-
lende fasen onderscheiden:
De eerste fase, welke duurde van eind November
tot ongeveer midden Januari, wordt gekenmerkt door
een normale opleving. Gevlucht kapitaal keert op
groote schaal terug, de rentevoet zoowel op de geld-
als op de kapitaalmarkt daalt scherp, de offectenkoer-
sen 9tijgen’). Productie, verbruik en export nemen
toe. Wat de betalingsbalans betreft, die in de voor-
afgaande jaren ernstig uit het lood geslagen was, kou
reeds in het kalenderjaar 1938 weer evenwicht wor-
den bereikt.

Een tweede periode, Januari-April, staat in het
teeken van de internationale spanningen, culminee-
rend in de Tsjechische crisis. Het kapitaal blijft
niettemin terugkeeren, doch vindt niet meer den weg
naar de beleggingsmarkt. Tot een verdere daling van
den i-entevoet komt het dus niet meer, het geld wordt
opgepot en op de aandeelen markt treedt een koers-
daling in. De militaire uitgaven stijgen tot het dub-
bele van de oorspronkelijke rarning, wat alle oorlogs-industrieën stimuleert. In de verbruiksgoederenindus-
trie valt daarentegen eenige teruggang te constatee-ren en daar het verbruik nog scherper daalt, worden
voorraden gevormd.

Van Mei tot Juli is er weer opleving op alle ge-
bied: De effectenkoersen stijgen, de productie bereikt
voor het eerst sinds 8 jaren weer het niveau van 1928,
de export blijft bevredigend.
Augustus kan reeds nauwelijks meer een normale
maand worden genoemd: De vacanties en daarna de
gedeeltelijke mobilisatie doen de productie dalen, de
militaire uitgaven stijgen tot re.cordhoogte.
Aan de hand van het statistische materiaal ), dat
ter beschikking staat, moge de omvang van het herstel
wat nader worden aangetoond:

Prijzen en kosten. van levensonderhoud.

Gezien de stijging van den goudprijs – en dus ook van den Dollarkoers – met ca. 27.8 pOt. in den loop
van 1938, is de hinnenlandsche prijsstijging
in Frank-rijk tot eind Augustus zeer matig geweest. Zoowel
de groothandeisprijzen ids de kosten van levensonder-
houd zijn daardoor, in vergelijking tot andere landen,
gedaald, waardoor een gunstige basis was gevormd
voor den export en voor het toerisme:
Jan.

Sept. Eind Aug. Stijging Sinds

Algem. index van groot-
1938 1938

1939

Jan.
1938

handelprijzen (1913

100) 636

652

674

+
601
Idem van levensmiddelen 634

631

616 -3
o/
Kosten van levensonderh.
(alg.indexl93OlOO)

113,2 117,2 ±124

+ 9,5
0
1,

Men ziet, dat dank zij goede oogsten de groothan-
deisprijzen der levensmiddelen zelfs niet onbelang-
rijk zijn gedaald.
Ten opzichte van den Dollar zijn de levenskosten
sinds Januari 1938 ongeveer 14 pOt. gedaald, terwijl
in de Vereenigde Staten slechts een geringe terug-gang intrad. De dispariteit met het Engelsche prijs-niveau ten gunste van Frankrijk was wel iets inge-

‘) In dezen tijd kon de 4 pOt. coavei-seleening in Gul-
dens en in Zwitsersohe Francs bij een Nederlandach en
Zwitsersch bankiersconsortium worden geplaatst. Bij de
bepaling der voorwaarden van deze lezning was ongetwij-feld reeds rekening gehouden met een verdere verbetering
van het Fransohe erediet, welke onder overigens normale
omstandigheden ook waarschijnlijk zou zijn geweest. 2)
Bulle’tjin de In StaAistique Gdnérale de la France.
l’Activitd Economique, van het Institut Scientifique des
Recherche’s Econoniiques et Sociales. La Oonjaneture Eco-ncomique et Fin.ancière van Jean Dessirier.

krompen, doch werd door het ,,Institut des Recher-
ches Scientifiiues Economiques et Sociales” in Juli
ji. toch nog op 12 pOt. geschat voor de groothandels-
prijzen en op 19 pCt. voor de kosten van levenson-
derhoud.

Irsduslrieele roduclie.

De algemeene index der Statistique Générale toon-
de het volgende beeld:

1938
1939
Januari ……..
86,6
90
Februari

……
85,6
92
Maart

……..
84,6
94
April

……….
82,1
95
Mei …………
82,4
98
Juni

.. ……..
83,1
100
Juli

……….
80,5
99
Augustus

……
70,4
September

…..
80,7
October ……..
83,0
November ……
86,7
December

……
87,7

Een analyse van de evolutie der onctej-scheiclen in-
dustriegroepen toont weliswaar overal een verbete-
ring, doch om begrijpelijke redenen slaan cle metailur-
gisehe bedrijven met een stijging van 64 pOt. van Juli
1938 tot Juli 1939 het beste figuur. De metaalbewer-
kingsindustrie toont in dien tijd een stijging van 38
pOt., het bouwbedrijf 35 pOt., de textielindustrie 21
pOt. De index der autoproductie is 11 pOt. hooger,
doch de ,,diverse industrieën”, waarschijnlijk i.n hoofd-
-zaak verbruiksgoederen-producenten, zijn slechts en.
1Y pOt. vooruitgegaan t.o.v. Juli 1938.

Arbeidsmarlct.

Het gemiddelde aantal volledig
wer/cloozen,
dat in 1938 nog 406.000 had bedragen, was in Juli jl. tot
333.000 gedaald, wat wel niet ver van het absolute
minimum verwijderd zal zijn. De stijging der bedrij-
vigheid komt echter, wat de menschelijke arbeidspres-
tatie betreft, vooral in de volgende cijfers tot uit-
drukking:

Pei’eenta.ge van de arbeiders, welke per week werken:

Minder dan
40
uur
40
uur

Meer dan
40
uur
1937 ……..6,5
0
/0

83,5
ol
o

10

010
1938 ……..18,3
0
/0

77,7
o/o

4,1
01
April 1939 ..

8,6
u,

64,3
o/

27.1
0/
Juli

1939 . .

6,9
01

49,8
0
10

43,3
o/o

Ofschoon de uurloonen slechts ongeveer 3 pOt. ste-
gen, de levenskosten echter ca. 9.5 pOt., mag men
aannemen, dat cle reëele koopkracht door de verlengde
werktijden en de betere rentabiliteit toegenomen is.
Enkele indices van de
consumptie
wijzen duidelijk in
deze richting. Zoo steeg de index van den omzet van
9 belangrijke levensmiddelen in de winkels der coöpe-
raties van 107.4 in Augustus 1938 tot 114.4 in Augus-
tus 1939. De voor seizoensfluctuaties gecorrigeerde
index van de omzetten der groote warenhuizen en de
verkoopen van nieuwe auto’s weerspiegelen wel de
internationale onzekerheid, doch vertoonen niettemin
een opwaartsehe tendens:

Index der
warenhuisverkoopen
Autoverkoopen
September
1938
44,1
11,319
Januari
1939
61,5
17,191
April
1939
49,1
16,571
Mei
1939
57,5
17,846
Juni
1939
57,6
20,265
Juli
1939 78,5
15,915

Buitenlandsche handel en.. betalinqsbalans.

Teneinde een vergelijking met de voorafgaande
jaren mogelijk te maken, worden de cijfers van de be-
talingsbalans door den heer Schwob in de Revue
d’Economie Politique berekend in ,,Francs Poinearé”.
Voor 1938 en 1939 is daarbij tevens de waarde in
,,werkeljke” Franes vermeld.
Reeds in het kalenderjaar 1938 kon dus het even-
wicht van de loopende posten van de betalingsbalans
worden hersteld, hetgeeu in de eerste plaats te danken
was aan de verbetering van den uitvoer. In de ver-

7 Februari 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

101

Millioenen ,,Francs Poincarc”

1936

1

1937

1

1938

Millioenen ,,werkelijke” Francs

19381 eerste 7 maand.
1
den van 1939

Goederen-invoersaldo ……….. .. …….
.-

8.340


3

Netto-inkomsten uit belegg.
in
‘t buitenland

.840 –

3.

Netto inkomsten toerisme ……………
.850

1.
Saldo van andere diensten (vracht, ver-
zekering, doorvoer) en remises van in

Frankrijk wonende vreemdelingen

830 5.520

Saldo der loopende posten …………… ..DIiT 2.820 Ti5

Zichtbare kapitaalbewegingen ……………430

2.

Goudbeweging ……………….. Exp

20.700

-Exp.6.
Onzichtbare kapitaalbeweging (en andere,
onverklaarde, posten) (- = uitvoer,
+ = invoer) …………………….
.-18.310

betering van dcii buitenlancischen handel speelde mccle
ccii belangrijke rol dc vooruitgang van den ruilvoet:

a.

b.

C.
Index van de waarde Index van de waarde b. in %

der geïmporteerde

der geëxporteerde van a.

goederen

goederen
1936

98

52

53

1937 ……104

57

55
1938

93

61

65

1939
95

71

75

Een andere belangrijke factor is het toerisme, weiks
verbetering ook in 1939 voortgang vond en zich tot Juli op een peil van ca. 30 pOt. boven dat van 1938
bewoog.

Kapitaal beweging.

Bijzondere aandacht vraagt (ie kapitaalbeweging,
daar in dit opzicht door de wijziging der Regeerings-
politiek een volledige oinkeer teweeggebraeht is. In
cle eerste 10 maanden van 1938 hadden nog ea. 800 inillioen Francs het land verlaten. In de beide laatste
maanden nam de goudvoor.raad van het Egalisatie-
fonds met resp. 24.000 mi 178.000 kg toe, zijnde op
basis van den toenmaligen goudprjs rond 8.5 mil-hard Frs.
Een indicatie van het verloop der kapitaalbeweging
leveren verschillende verspreide gegevens omtrent
den goudimport en den goudvoorraad van het Egali-
satiefonds:
Toeneming goudvoo r raad:

November ……1938

24.000 kg.

i)ecember …….,

178.000 kg.

Januari ……..1939

44.000 kg.
Febr-Aug. 1939 ± 369.000 kg. = per maand ce. 53.000 kg.
Treffend is, dat alle politieke dreigingen ten spijt
de kapitaalinvoer sinds November 1938 onafgebroken voortgang gevonden heeft, al komen in liet tempo van
deze beweging de externe factoren duidelijk tot uit-
drukking. In totaal is in de maanden November 1938
-Augustus 1939 28 milliard Frs. goud ingevoerd.

Geld- en lcapitaalrnarlct.

De verruiming van de geldniarkt blijkt o.a. uit cle
verlaging der rentetarieven en de toeneming der
middelen van de groote banken. Het disconto van de
Banque de Franee werd van 3 pCt. in September
1938 al spoedig tot 2Y2 pOt. verlaagd en begin 1939
verder tot 2 pCt. De deposito’s en rekening-courant
saldi van 4 groote banken stegen van 30.45 milliard
in October 1938 tot 37.4 milliard in Mei.
Het rendement van obligaties bedroeg in September
1038 ongeveer 6% pOt., daalde in een
tijdsbestek
van
3 maanden tot ca. 4.6 pOt., schommelde begin 1939
om de 5 pOt., om in Augustus onder cle oorlogsdrei-
ging weer tot 6 pOt. te stijgen. De beweging op de
aancleeleninarkt blijkt uit de volgende indcxcijfers:

28 September 1938

175

5 Januari

1939

246

25 Augustus
,,

220

De einissi ebedrijvi gheid van particuliere onderne-
mingen toonde een Icrachtig herstel, terwijl de staat,
uit de rustpoos van 6 maanden, in Mei met succes een 5 pOt. binnenlandsche leening uitgaf, die gedeeltelijic
tot conversie diende en ca. 6 milliard nieuw geld op-
leverde.

10.053

6.100

15.250

7.770

3.500 8.750

±
5.000


1.550


3.875

±
2.900

6.055i

930

5.980 2.325

14.950
±
1.300
±
9.200

3.998

Def.

120
Dcl.

300 Cr. 1.430

25

60

1


-Imp.3.000

Imp. 7.500

-Tmp.
±
17.400


4.7601+3.095
+
7.740

Millioenen Frs.
particuliere

kapitaalemissies
Maandgemiddelde:
aandeelen:

obligaties:
1937 …………
103

673
1938…………
87

210
1939 le kwartaal

62

328
2e
109

435
3e
297

672

Als barometer van cle stemming der bevolking is
ook het verloop der spaarbanksaldi interessant:

Sa Iclo va ii inlagen en terugtrekki ogen, van alle spaa rba ii ken
millioenen Francs.

Sept. 1938 – 1089 Jan. 1939 + 392 Mei 1939 + 69
Oct.

,,
– 698 Febr.

+ 592 Juni

+ 300
Nov.

11
+ 558 Maart

± 408 Juli

+ 103
Dec.

11
+ 360 April

+ 584 Aug.

+ 15

0v erheidsfinanciën.

De belastingontvangsten (met uitschakeling van de
inkomsten der Oaisse Autonome) hebben in de eerste
8 maanden van 1939 rond 36 milliard Frs. bedragen,
tegen 28.4 milliard in dezelfde periode van 1938.
Overigens hebben de staatsfinanciën uiteraard ge-
heel in het teeken gestaan van de bewapeningsuit-
gaven. Aanvankelijk werd het door leeningen te dek-
Icen tekort voor 1939 op 28 milliard geraamd, waarvan
24.5 op rekening van ,,Investeeringen” voor defensie-
doeleinden. Reeds spoedig moesten echter nieuwe ere-
dieten van 13.9 milliard voor deze doeleinden worden
geopend, waarbij in Juli nog 7.2 milliard kwam aan
verplichtingen voor latere jaren. Van 1 Januari tot
31 Augustus was de nationale schuld met 25.2 mil-
hard toegenomen tot 445.7 niilliard. Bovendien heeft
de Staat in deze periode van zijn vordering van 12.5
milliard op het Egalisati6fonds, resulteerend uit de
herwaardeering van den Franc, 8.3 milliard terugge-
vorderd, wat in wezen neerkomt op een zuivere geld-
creatie, te vergelijken met een verhooging van het
rentelooze voorschot der cireulatiebank aan den Staat.

Slot beschouwing.

Niemand zal ontkennen, dat de resultaten van de
volgens alle regelen der orthodox liberaal economi-
sche beginselen ontworpen ,,expérience Reynaud” in
vredestijd verrassend gunstig zijn geweest. De krach-tigste regeering is die gebleken, welke den moed had,
haar eigen invloed bewust te beperken en zich te be-
palen tot liet scheppen van de voorwaarden voor een
opleving van het particuliere bedrijfsleven. Deze is
inderdaad ingetreden en heeft voor alle betrokkenen
iroordeelen opgeleverd. Een aanmerkelijke verzwaring
van den totalen belastingdruk bleek hiervoor geen lie

letsel, omdat de nieuwe belastingen in hoofdzaak van de inkomsten geheven werden en dus geen belemme-
ring vormden voor de productie, terwijl deze laatste
integendeel door diverse fiscale voordeelen werd aan-
gemoedigd. Dat in de laatste maanden voor den oor-
log de scherpe stijging der militaire uitgaven eener-
zijds en de verlamme±de internationale onzekerheid anderzijds haar invloed hebben doen gelden, kan liet
algemeene beeld van deze, door het uitbreken van den
oorlog afgesloten, periode niet wijzigen.
Aan den toestand in Frankrijk in den oorlog zal
een tweede artikel worden gewijd.

E.
F. PHILIPP.

102

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

RECHTSGROND DER WINSTBELASTING

OP NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN.

Als twee hetzelfde willen, is dit nog niet altijd
hetzelfde.
De bedragen, waarmede Minister De Wilde en zijn
opvolger, cle tegenwoordige Minister-President, de
totale belastingophrengst willen verhoogen ter voor-
ziening in den nijpenden nood van ‘s Lands Schatkist, loopen heel weinig uiteen.
Eerstgenoemde berekende de netto-opbrengst van
zijn voorstellen ,,tot heffing van een nationale in-
komsten- en winstbelasting en wijziging van enkele helastingwetten” op rond 55 millioen; per saldo zou de inkomstenbelasting 30 millioen, de belasting der
naamlooze vennootschappen 29 millioen opleveren,
terwijl de perceptiekosten op 4 millioen werden ge-
raamd.
Minister De Geer zoekt dekking van rond 50 mii-
lioen, waarvan eveneens 30 miflioen te halen uit een
zwaardere belasting der inkomens in het algemeen,
en 20 millioen uit een hoogere belasting der naam-
boze vennootschappen.

Do belastingherziewing van Minister De Wilde.

ilet verschil in de uitwerking is echter wel heel
groot. Minister De Wilde verzwaarde zijn taak aa:n-
zienlijk door te komen met een ,,Belastiugherzie.ning
1939″. De opbrengst van zijn nationale inkomstenbe-
lasting en die van cle vennootschapsbelasting werden
tezamen geraamd op bruto 116 millioen en gaven
gelegenheid tot belangrijke verlichting van den druk
van andere belastingen, waarbij zoowel de minderge-
goeden, de middenstand als de vermogenden werden

bedacht.
In zijn toelichting bleek de vorige Minister van. Fi-nanciën zich er rekenschap van gegeven te hebben, of
de nieuwe vennootschapsbelasting, waarnaast de be-
staande dividend- en tantièmeheiasting bleef geliand-
haafd, verantwoord was.
Erkend werd, dat ook deze nieuwe belasting prac-
tisch voor het grootste deel door natuurlijke personen
zou moeten worden opgebracht, maar in het geheel
der voorgestelde maatregelen werd zij gezien als een
extra-heffing, die zou worden gedragen door hen, clie in het algemeen tot de groep van de meer draagkrach-
tigen behooren.
Voorts werd er op gewezen, dat een aantal van de
groote openbare naamlooze vennootschappen zich heeft
ontwikkeld tot zelfstandige economische lichamen
met eigen belangen en doeleinden, welke onafhanke-
lijk zijn van en uitgaan boven die van de wisselende
aandeelhouders, terwijl zij in gelijke mate als cie
natuurlijke personen van de werkzaamheid der Over-
heid genieten. De winst, die in zulk een lichaam
wordt gereserveerd en wordt aangewend tot interne
kapitaalinvesteering, kan worden beschouwd als een
opbrengst van de vennootschap zelf als zelfstandig
lichaam en er is reden, meende de Minister, voor dit
gedeelte van de winst de vennootschap zelf als be-

lastingplichtige aan te merken.

De winstbelasting van Minister De Geer

Minister De Geer gaat, practisch en nuchter, veel
ëenvoudiger te werk. Hij bepaalt zich er toe het be-
drag te heffen, dat hij tot versterking van ‘s Rijks
middelen noodig acht, niet meer en niet minder. De
bovengenoemde 30 millioen moeten komen uit een
herziening der inkomstenbelasting. Hoe deze herzie-
.ning eruit zal zien, in welke richting
zij
zich zal be-

wegen, daaromtrent heeft hij zich nog gansch niet uit-
gelaten. De resteerende 20 millioen zal worden gevon-
den uit een nieuwe heffing van de n.aamlooze ven-
nootschappen: de Winstbelasting. Zooal s gebruikelijk,
zullen hieraan bovendien onderworpen worden corn-
manditaire vennootschappen op aandeelen, coöpera-
tieve vereenigingen, onderlinge verzekeringmaat-

schappijen en vereenigingen, die een bedrijf of be-
roep uitoefenen, maar dit is geheel hijkomstig, het
overgroote deel der opbrengst zal worden geleverd
door de naamlooze vennootschappen, welke bedrijfs-
vorm in het economisch leven zulk een overheerschen-
(Ie plaats is gaan innemen. Deze winstbelasting moet
genoemd bedrag van 20 millioen meer gaan opleveren
clan hoofdsom met rijksopcenten der tegelijkertijd af te schaffen divide.nd- en tantièmeheiasting.
De heffingsvoet zal 10 pCt. bedragen met 15 op-
centen ten behoeve der gemeenten en schijnt matig,
waar thans over de uitdeelingen met inbegrip van
opcenten 12.05 pct. wordt geheven. De belastbare
uitdeelingen beliepen in de laatste 10 jaren geinid-
deld en ook in het betrekkelijk normale jaar 1937
rond 300 millioen. Neenit men aan, zooals bij de
rarning geschiedde, dat in doorsnee van de winsten
der naamlooze vennootschappen 60 pOt. wordt uitge-
keerd en 40 pCt. wordt gereserveerd – dus geinid-
deld 200 millioen – dan zijn met een belasting van
10 pCt. over deze reserves de verwachte meerdere
0 milhioen gevonden.
Bij clezen heffingsvoet zullen de vennootschappen,
die de geheele winst plegen uit te deden – zeldzame uitzonderingen – nog iets minder aan belasting heb-
ben te betalen dan voorheen, doch dit neemt niet weg,
dat de totale belasting zal worden opgevoerd van 36
tot 57.5 millioen, dus met bijna 60 pOt. zal worden
verhoogd en dat deze verzwaring van druk uitsluitend
ten laste zal komen van hen, die hun bedrijf in een
naamlooze vennootschap hebben omgezet of clie een
deel van hun ‘vermogen als zuivere geldhelegging heb-
ben aangewend tot aankoop van aandeelen, dan wel
als bestuurder of commissaris eener naambooze ven-
nootschap tantièmes genieten. Waarom, juist deze
groepen van personen hiertoe zijn uitverkoren, daar-
over laat Minister De Geer zich in het geheel niet
‘uit. In zijn toelichting
01)
het wetsontwerp verwijst
hij naar de Millioenennota en daarin vindt men niets
meer dan dat hij zich voorstelt de bestaande dividend-
en tantièmeheiasting door een winstbeiasting te ver-
vangen. Bij de herziening der inkomstenbelasting zal

zonder twijfel met alle elementen der individueele
draagkracht rekening worden gehouden, maar dat
daarbij de deelgerechtigden in de winst van naam-
boze ven riootschappen zuilen worden gespaard, om-
dat zij reeds in de winstbelasting extra bijdragen, dat
is niet te verwachten. Ieder, wien rechtvaardigheid
in de helastinheffing ter harte gaat, moet zich dus
afvragen, waarom nu juist dezen de ontbrekende 20
millioen moeten opbrengen en de aloude vraag naar
den rechtsgrond der vennootschapsbelasting dient
daarom opnieuw aan de orde gesteld.
Hierbij is van weinig beteekenis, dat de belasting
voortaan zal worden geheven naar de geheele winst
in plaats van naar de uitdeelingen. Onze dividend-
en tantièrnehelasting is van zeer ouden datum; zij
kwam reeds voor in de Wet op liet Patentrecht van
1819 en is in opvolgende wetten telkens overgenomen.
Sedert 1914 werd het tarief eenige malen verhoogd, in
1916 werden de tantièines erin opgenomen, maar in het
stelsel van heffing is nooit veel verandering ge-
bracht. Maar ten deze is Nederland vrijwel eenig;
Minister De Wilde merkte op, dat in geen enkel der
voor vergelijking in aanmerking komende landen de
uitdeelingsbelasting is gehandhaafd. Zooals wijlen
Mr. M. W. F. Treub, clie zich in en kort, na den
vorigen oorlog met dit onderwerp veel heeft bezig-
gehouden, reeds zeide en tegenwoordig vrij algemeen
wordt toegegeven, bestaat er tusschen heide wijzen

van heffing geen principieel verschil, maar is het uit-sluitend een verschil in techniek.
De ervaring, met de vennootschapsbelasting in Indië opgedaan, levert het bewijs, dat de moeilijkheden, clie
de vaststelling der jaariijksche winst oplevert, niet
onoverkomelijk zijn. Betrekkelijk kort na de invoe-
ring eener winstbelasting ontwikkelt zich een vast-
staande practijk, waarnaar de belanghebbenden zich

7 Februari 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

103

kunnen richten en die belangrijke geschillen omtrent
cle behistbare fiscale winst tot cle uitzonderingen doet
behooren. Overwegende bezwaren tegen de vervan-
ging der uitdeelingsbelasting door een wi astbelasting,
ook in Nederland, bestaan er dan ook niet.

De rechts grond der winstbelasting.

De vennootschapsbelasting behoort tot de zooge-

naamcle zakelijke opbrengstbelastingen, dat wil zeggen
de belastingen, welke geheven worden van de ver-
schillende bestancideelen: huur of pacht, rente van
roerend kapitaal, winst uit beroepen of bedrijven,
somtijds ook loon, uit welke ieders inkomen kan zijn
samengesteld. Zij drukken zakelijk op die opbreng-
sten, omdat met het totale inkomen van den genieter,
met rente van schulden of andere verplichtingen,
kortom met de indiviclueele draagkracht, geen reke-
ning wordt gehouden.

Geen wonder dus, dat zij onaanvaardbaar zijn voor
hen, die in het draagkrachtbeginsel, de gelijkheid van
druk of gelijkheid van offer een onontkoombaren eisch
zien van ieder goed belastingstelsel, ecn eisch, waar-
mccle niet mag worden getransigeerd. De heftigste
bestrijding vindt men wel in Prof. Mr. Dr. H. W. C.
Bordewijk’s ,,Dc Theorie der Belastingen en het Ne-
deriancische Belastingwezen”, in welk werk de schrij-
ver tot de volgende slotsom komt: ,,Dat zakelijke he-
,,lastingen, in het licht van gelijkheid van druk, –
,,clen idealen eisch, dien ook de voorstauders van de:r-
,,gelijke heffingen niet zullen durven verloochenen –
,,lcort en goed ondingen zijn,
omdat altijd ,,het doel
,,is individuen te belasten”
J),
staat hij mij vast.”
Lijnrecht hiertegenover staat de meening van
Treub, clie in zijn toelichting
01)
het in 1915 ingedien-de ontwerp van ,,Wet betreffende de grondslagen van
het stelsel van ‘s Rijks belastingen” neerschreef: ,,Wie
,,van oordeel is, dat voor een dividend- en tantième-
,,belasting, een effectenbelasting en voor bijzondere
,,belastingen van het inkomen of van bepaalde deden
,,van liet inicoinen met een bepaald doel naast een
,,algemeene inkomstenbelasting geen plaats is, komt
,,onvermijdetjk bij den inspôt unique
te land.”
En het denkbeeld van den. impôt unique, het stok-
paard der physiocraten in den tijd der Franselie Re-
volutie, was, aldus Treub, reeds door cle practijk als
o:ndoorvoerhaar ter zijde gesteld. Hem stond voor
oogen een sluitend stelsel van zakelijlce belastingen,
waarbij alle bronnen van inicomen zouden worden ge-
troffen, met uitzondering alleen van den arbeid, voor
zoover deze niet onder de tantème-belasting valt. Het is hier niet de plaats om op de gapende klove
tusschen voor- en tegenstanders van de zakelijlce be-
lastingen diep in te gaan. Slechts zij opgemerkt, dat
ook Bordewijk moest erkennen, dat in wel alle be-
staande stelsels zakelijke belastingen worden aange-
troffen. Men denke slechts aan de grondbelasting, die
zeer oud en vrijwel unive.rseel is. Daar nu verder
noch door Treub, noch door eenigen anderen fiscalen
wetgever het streven naar een rechtvaardige verdee-
ling van den belastingdruk, dus de toepassing van
het draagkraclitheginsel, ooit is veronachtzaamd, ligt
de conclusie voor de hand, dat dit beginsel niet het
eenige is, waarnaar het geheele stelsel of een be-
paalde heffing mag worden beoordeeld. Ook andere
motieven spelen een meer of min belangrijke rol.
Dr. B. Sehendstok, van wie onlangs een zeer belang-
wekkend proefschrift verscheen – Enige economi-
sche grondslagen voor de Belastingpoiitiek – noemt
als andere mogelijke desiderata: ,,maximering van het
,,volksinkomen, m aximering van het volksvermogen,
,,maximering van de volksontwikkelirmg of van de al-
,,gemeue efficiëntie van de arbeid, het tegengaan van
,,datgcnc, wat lichamelijk, verstandelijk of moreel
,,znrak maakt en het bevorderen van wat kracht doet
,,toenemen, of het tegengaan van economische of

1)
Aanhaling uit De Wet op 1e Dividend- en Tantième
belasting” van
Mr.
Dr. J. H. R. Siiminghe Daanst.
,,geestelijke hegemonie van de ene volksgroep over de
,,anclere”, en laat daarop volgen, dat de invloed van
deze andere overwegingen toeneemt ,,naa:rmate de
,,belastingen een groter deel van het inkomen van de
,,hijzondere huishoudingen opeisehen, omdat in de-
,,zelfde mate de invloed van de belastingheffing op al
,,het maatschappelijk gebeuren toeneemt”. Temeer,
mag men hieraan toevoegen, wijl niet alleen de in-
vloed van de bplastingheffing toeneemt, maar tevens
en zelfs primair de invloed van de staatsbemoeiing
op het economisch leven.

Wanneer en in welke mate andere motieven dan
het streven naar gelijkheid van druk den doorslag
moeten geven, is een zaak van aanvoelen of, als men
wil, van opportuniteit. Erkent men dit, dan is met
de probleemstelling van Dr. Scheudstok alvast dit
gewonnen, dat het opleggen van bepaalde heffingen op opportunistische gronden niet verwerpelijk is als
in strijd met de theorie, maar uit de theorie zelve
voortvi oeit.

Gegeven nu het feit, dat aan verdere verzwaring van de belastingen niet te onticomen is, omdat het geld ter financiering der outzaglijke uitgaven voor
de iandsverdedigi:ug en voor de werkloozenzorg nu
eenmaal moet gevonden worden, gegeven liet tweede
feit, dat van cle vereischte 50 millioen de grootste
helf t – 30 millioen – zal worden geheven volgens
het draagkrachtbeginsel, immers door de aangekon-

digde herziening der inkomstenbelasting, dan is het verantwoord de resteerende 20 millioen te halen uit
een zakelijke belasting van de w’iusten uit bedrijven,
indien de overtuiging bestaat, dat hiermede het totale
volksinlcomen, dus de algemeene volksweivaart, min-
der zal worden benadeeld dan niet welke andere hef-
fing ook.

Deze overtuiging zal te gemaklcelijker veld winnen
nu blijkt, dat het henoodigde bedrag gevonden Ican
worden uit een verandering van de bestaande uitdee-
lingsbelasting van de naamlooze vennootschappen in
een winstbelasting, zonder dat de heffingsvoet he-
hoeft te worden verhoogd. De verhooging der op-
brengst zal dus uitsluitend verkregen kunnen wor-
den door te putten uit de reserves, die de naamlooze
vennootschappen maken, hetgeen heteekent, dat de
bestaande bedrijven weliswaar minder zullen overhou-
den voor uitbreiding en eventueel voor dekking van
komende verliezen, maar dat het Productie-apparaat
onaangetast kan blijven, dat de financiering der be-
drijven niet dadelijk in het gedrang zal komen en
zelfs, dat de uitdeelingen aan de winstgerechtigden
niet noodzakelijk behoeven te worden verlaagd. Dat
dit belangrijke posten zijn in liet credit der voorge-
stelde heffing, niet alleen economisch, maar oolc
psychologisch, ligt voor de hand.

Dit alles neemt intussehen niet weg, dat tegen de
voorgestelde verhooging der belasting op de naanilooze
vennootschappen twee bezwaren zijn aan te voeren,
die evenzeer ernstige overweging verdienen.

Geen verdere verhoo ging.

In dle eerste plaats moet gewezen worden op de
mogelijicheid van amortisatie, die bij elke zakelijke
belasting bestaat, maar niet altijd even duidelijk naar
voren treedt. Het gemnakkelijkst aanwijshaar is het
amortisatieverschijnsel bij de couponhelasting. Bij een
rentevoet van 3 pOt. zal een 3 percents obligatie van
f 1.000,
waarvan de rentebetaling en de aflossing vol-komen verzekerd worden geacht, zooals in de rustiger

dagen van voorheen bestaanhaar was, ook
,f 1.000
waard zijn. Wordt nu een couponhelasting ingevoerd
van hijv. 2 pOt., zoodat de netto-rente daalt tot 2.94 pOt., en blijft het daarnaast mogelijk evengoed ver-
zekerde geldleenin gen te sluiten tegen 3 pOt., die
niet aan de belasting zijn onderivorpen, dan zal iedere geldhelegger ook van de obligatie een netto-rente ver-
langen van 3 pOt., dus bij aankoop der obligatie niet
meer de pan-waarde willen betalen, doch slechts 98

104

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940
pOt. Voor den kooper is dan de helastiug geamorti-
seerd, hij maakt evenals voorheen 3 pOt. rente van
zijn geld, maar de bezitter bij de invoering der be-
lasting lijdt een vermogensverlies van
f
20 per
f 1000.
Op hem alleen en zijn erfgenamen drukt cie belasting
in haar volle zwaarte tot in lengte van dagen.
Bordewijk, de overtuigde tegenstander der zake-lijke belastingen, noemt dit niet anders dan confis-
catie en stort er zijn toorn over uit.
Een söortgelijk verschijnsel moet
zich,
schoon min-
der duidelijk, voordoen bij verhooging der vennoot-
schapsbelasting. Zelfs al heeft deze geen verminde-
ring van het dividend tengevolge, zal de belasting de waarde van het aandeel drukken, wijl die waarde be-
halve door liet dividend ook bepaald wordt door da winstmogelijkheid en door de grootte der reserves.
Ook hier zal dus, om met Bordewijk te spreken, con-
fiscatie plaats hebben van het vermogen der tegen-
woordige aandeelhouders.
Dat de mogelijkheid van amortisatie den wetgever
zelden heeft afgehouden van de invoering of verhoo-
ging van zakelijke heffingen, vindt zijn verklaring
wellicht in het feit, dat nood wet breekt; dat de ge-
troffenen er niet krachtiger tegen protesteeren, moet
hieraan liggen, dat de amortisatie in de practijk mee-
valt, althans weinig voelbaar is, terwijl de psycholo-
gische factor bij de beoordeeling van de belastingen een groote rol speelt. Dit mag intusschen nooit doen vergeten, dat bepaalde personen door de amortisatie
worden benadeeld en er mag daarom wei eens op wor-
den aangedrongen, dat de voorgestelde verhooging
der belasting op de naamlooze vennootschappen nu
ook de laatste zij.
Om als sluitpost der begrooting tc dienen, daartoe
leent zich deze belasting allerminst.

Niet alle N.V.s zonder onderscheid te belasten

Het tweede bezwaar is van geheel anderen aard.
Bij een sluitend stelsel van zakelijke heffingen mag
een belasting op cle bedrijfswinsten niet ontbreken.
Het is dan echter inconsequent alleen te treffen de
bedrijven, die den vorm der naamlooze vennootschap
hebben, doch de persoonlijke bedrijven Vrij te laten.
Treub verantwoordde zich hierover in de toelichting
op zijn grondslageuwret met erop te wijzen, dat bij
cle ontwikkeling van het vennootschapswezen als regel
alleen de kleinere bedrijven buiten het vennootschap-
pelijk verband en daarmede buiten de zakelijke be-
lasting vallen. Dit gevolg, vond Treub, zou wel niet
als een gebrek worden aangemerkt.
In deze redeneering is kennelijk een hiaat. Wil men
cle groote bedrijven, welke niet in een naamlooze ven-
nootschap
zijn
ingebracht, laten deelen in een vrijstel-
ling van belasting, die alleen aan de kleinere bedrij-
ven is toegedacht, dan ican dit wellicht door den beu-
gel, omdat het aantal van zulke groote bedrijven te-
genwoordig vermoedelijk slechts gering is. Maar
geenszins verklaard is daarmede, waarom dan tevens
alle kleine bedrijven, waarvoor wel die rechtsvorm is
gekozen, in de venootschapsbelasting worden betrok-
ken. Dat het aantal van deze allerminst gering is,
leert de statistiek.
In het Statistisch Zakboek 1939 van het Centraal
Bureau voor de Statistiek is vermeld, dat in 1930,
1937 en 1938 in totaal zijn opgericht 2996 naamlooze
vennootschappen met een gestort i kapitaal van rond
130 mi]lioen, dat is gemiddeld slechts ongeveer

.f
43.000. Voor 1938 zijn de cijfers gespecificeerd.
Zondert men van de 1035 in 1938 opgerichte met een
gestort kapitaal van 60 millioen de ,,Finantieele on-dernemingen” uit (56 met 35 millioen kapitaal), dan
blijven er 979 over met een kapitaal van 25 millioen,
dus een gemiddelde van
f
26.500. De daarin begrepen

transportbèdrjven (125) halen slechts een gemiddel-
de van
f
9.600, de bouwmaatschappijen en maatschap-
pijen tot exploitatie van onroerende goederen (187)

slechts een van
f 10.000.
Mag men aannemen – en
‘oor het tegendeel bestaat geen reden – dat deze

statistiek van een bepaald jaar een ongeveer juist
beeld geeft van de verhouding tusschen het aantal
naamlooze vennootschappen, die werkn met een ka-
pitaal van minder dan
j
50.000, resp. minder dan

f
30.000 en
f 10.000
of minder en de overige, dan
moet de conclusie zijn, dat het aantal ,,kleinere” be-
drijven, die den vorm eener naamlooze vennootschap
hebben aangenomen, zeer groot is, waar ook men ten
opzichte van het kapitaal de grens trekt.
Het betoog van Treub, wien een scherpe kijk
Oj)
het zakenleven nooit kon worden ontzegd, had dus tot
de slotsom moeten voeren, niet dat de groote persoon-
lijke bedrijven vrijgesteld moesten blijven, maar dat
van de vennootschapsbelasting, toentertijd nog de di-
vidend- en tantièmehelasting, dienden te worden uit-
gezonderd de Icleine naamlooze vennootschappen.

Beperkte aansprakelijkheid.

Het betrekken in de belasting van alle naamlooze
vennootschappen zonder onderscheid, wordt nog op
andere wijze verdedigd. Door alle jaren heen, telken
male als het onderwerp ter sprake kwam, werd er
door de voorstanders op gewezen, dat de deelhebbers een bijzondere rechtsbescherming genieten, die zulke
financieele en economische voordeelen oplevert, dat
een extra-heffing gemotiveerd is. Men doelde dan
steeds op de beperkte aansprakelijkheid. Deze vooral
zou het mogelijk hebben gemaakt met een klein kapi-
taal deel te nemen in groote ondernemingen en van derzeiver groote winstkansen te profiteeren zonder
groot risico.
De geheele motiveering gelijkt bijzonder veel op
een verlegenheidsargument. De beperkte aansprake-lijkheid is noch het voornaamste kenmerk der naam-
boze vennootschappen, noch de oorzaak van grootere
winstkansen. Zij werkt alleen bij het einde der ven-
nootschap, nadat do onderneming is misluict en de
schulden niet meer kunnen worden voldaan, en heeft
met de winst niets te maken. Bovendien is er van
bijzondere rechtshescherming, verleend aan bepaalde
personen, geen sprake. Het recht wordt ingesteld om
zich zelfs wil, het is van openbare orde, niet een pri-
vaat belang. De Staat als wetgever neemt geen pa-
tent op zijn rechtsregelen en kan geen royalty vra-
gen van hen, die van dit recht gebruik maken. Heeft
iemand er ooit aan gedacht belasting te heffen van
den langstievenden echtgenoot, omdat hij of zij bij wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot wettelijk
erfgenaam is gemaakt van den eerstoverledene en
daarvan voordeel geniet? Zoo niet, waarom dan wel
extra te belasten dengene, die deelneemt in een
naamlooze vennootschap?

Economische zelfstandigheid.

Het juridisch omnhulsel kan de zakelijke vennoot-
schapsbelastig zeker niet rechtvaardigen, wel de
economische kern. Maar dan môet er in die kern toch
een element
zijn
aan te wijzen, dat de naamlooze
vennootschap van andere hedrijfsvormen onder-
scheidt. Treub en velen met hem verwaarloozen dit.
Slechts een aanduiding
w
rordt gevonden bij Minister De Wilde, die, zooals wij hierboven zagen, in de toe-
lichting van zijn wetsontwerp stelde, dat een aantal
van de ,,groote openbare naamlooze vennootschap-
pen” zich heeft ontwilckeld tot zelfstandige ecoi.so-
mische lichamen met eigen belangen en doeleinden.
Deze zelfstandigheid ten opzichte van de wisselende
aandeelhouders zou dan de rechtsgrond zijn voor dc
vennootschapsbelasting.
Het zou te ver voeren, hier uitvoerig na te gaan,
wat er bij dieper oriderzoeic van deze.n rechtsgrond
overblijft. Volstaan kan worden met er op te wijzen,
dat zij geen beteekenis heeft voor de vennootschap-pen, bij welke zulk een zelfstandigheid niet bestaat.
Dat deze ontbreekt in tal van gevallen, is overbe-
kend. Er zijn vennootschappen, die alleen ter wille
der beperkte aanspralceljkheid zijn opgericht, doch
alle zelfstandigheid missen, zooals de zoogenaamde
single-ship-companies. Er zijn er, die in het geheel

7 Februari 1940

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTÈN

105

geen economische functie vervullen, al t1 ruis geen
011
dernem ing expioiteerQn, zoosi s cle beleggiugsivaat-
schappijen eu cle vennootschappen, waarin slechts een
bepaald vermogen wordt beheerd, hetzij om scheiding
en deeling te voorkomen, hetzij om het beheer aan
cle feitelijke eigenaren te onttrekken.
En tenslotte zijn er de talrijke familie-vennoot-
schappen, voortgekomen uit vroegere firma’s, waarin
een bestaand industrieel bedrijf is ingebracht. Het
kenmerk van deze is, dat het aandeelenkapitaal ge-heel of bijna geheel in het bezit is van een bepaalde familie, derden worden er zoo mogelijk niet bij be-
trokken; dat de bestuurders tevens groot-aandeelhou-
ders zijn en de feitelijke macht uitoefenen door hun
meerderheid van stemmen op de algemeene verga-
clering en dat zelfs, als het er op aankomt, de be-
perkte aansprakelijkheid ontbreekt, omdat de be-
stuurders of desnoods de geheele familie, borg blijven
voor bankcrediet, dat de vennootschap opneemt. Tus-
schen de gestie als naamlooze vennootschap of als
firma bestaat dan nauwelijks eenig verschil. Van
economische zelfstandigheid van den rechtspersoon
tegenover de aandeelhouders is geen sprake, deze
laatsten zijn de ondernemers evenals voorheen in het
firma-verband, geen zuivere geidbeleggers.
Vaak wordt beweerd, dat deze familie-vennoot-
schappen voornamelijk zijn en worden opgericht om
de fiscale voordeelen, om te profiteeren van ,,juridi-
sche helastirigon tduiking”, zooals dat heel onvriende-
lijk wordt genoemd. Dit is een misvatting. Bij het
fircha-verhand was regel,, dat de zaak bij overlijden van, een firma.nt werd overgenomen door den zoon
of de zoons, en dat de dochters werden uitgekocht.
Deze uitkoop moest door de zoons worden afbetaald
uit bespaarde inkomsten. Door allerlei oorzaken, hoe-
geren levensstandaard, zwaardere belastingen, veran-
dering in de mate, waarin cle vrouwelijke familieleden
voor haar rechten opkomen, is de traditioneele wijze
van overgang van vader op zoon in de laatste jaren
moeilijker geworden. Vooral bij bedrijven van een igen
omvang is cie oprichting eermer riaam.looze vennoot-
schap, die onafhankelijk is van overlijden der deel-
nemers in het kapitaal en waarbij de dochters haar
crfcleel krijgen toebedeeld in aandeelen, de nange
wezen uitweg ter voorkoming, dat cle zaak uiteen valt,
Ir etgecn gelijk staat met vernietiging.
In ieder geval staat vast, dat èn het betoog van
Treub èn de rechtvaardiging voor de vennootschaps-
belasting, die uit de toelichting van Minister De
Wilde valt af te leiden, voeren tot de conclusie, dat
ten onrechte alle naanilooze vennootschappen daarin
worden betrokken. Uitgezonderd moeten worden ôf
de kleine bedrijven, ôf de vennootschappen, die eco-
nomsch geen zelfstandigheid hebben ten aanzien van
de bestuurders of de aandeelhouders. Deze catego-
rieën vallen wel heel vaak, maar niet
altijd,
samen.
Het wreekt zich, dat in de Nederlandsche
wetge-
ving niet de onderscheiding bestaat, die in de om-
ringende landen bekend is tusschen Private Corn-
pany en Public Conipany, Société Anonyme en So-
ciété ic Resporisahilité Limitéc, Aktien Geseilschaft en

Gesellschaf t nut beschrhnkter Haftung; zooals het
zich ook wreekt, dat in onze inkomstenbelasting alle
aandeelt:u zondcr: nderscheid zijn gerangschikt on-
der roerend kapitaal, met het gevolg, dat alleen de
uitgekeerde dividenden als opbrengst kunnen worden
belast, terwijl toch in vele gevallen, voornamelijk bij
de familie-vennootschappen, de aandeelhouders eco-
nomisch zijn te beschouwen als ondernemeFs, die
feitelijk de beschikking
verkrijgen
over de geheele
winst, onverschillig of deze wordt uitgekeerd of niet.
Wanneer weder eens aandacht kan worden geschon-
ken aan verfijning van ons belastingstelsel, dan zal
hierin moeten worden voorzien. Een winstbelasting
der naamlooze vennootschappen is alleen te recht-
vaardigen, wanneer er rekening mede gehouden wordt,
dat, economisch gezien, onder dezen rechtsvorm onder-
nemingen worden gedreven, die zich van de persoon-
lijke bedrijven niet onderscheiden en die daarom in
de winstbeiasting niet thuis behooren.

Onze eindconclusie is daarom, dat de vinstbelas-
tung van Minister De Geer in de gegeven omstan-
digheden kan worden aanvaard, mits verdere ver-
hooging van het tarief worde nagelaten en, zoodra
hiertoe gelegenheid bestaat, tal van kleinere vennoot-
schappen en vennootschappen, die er principieel niet
in hehooren te worden betrokken, hiervan zullen wor-

den vrijgesteld.
rr.
J.
VO0REN.

AANTEEKENINGEN.

Nederland’s levensruimte.

Hieronder volgt, op enkele plaatsen eenigszins be-
kort, wat Zijne Excellentie Mr. E. N. van Kleffeus,
Minister van Buitenlandsche Zaken in de ve:rgaclering
van de Eerste Kamer der Staten-Generaal op
25
Januari ji. opmerkte betreffende de economische po-
sitie van ons land in het huidige conflict:

Nederlaind’s gebied is uit politiek oogpunt nu eenmaal even gewichtig als het, wat 1mt nroederlancl betreft, ge-
ring is ‘van oppervlakte. In onze dagen heeft de nisch van
bes’tarunsruimte in meer dan én land de aandacht, en ik
meen daaraan in ‘s Lajrds belang eelrige woorden ‘te moe-
ten wijden. Naar Nederlamrdsch inzicht kan en behoort dat
probleem, dat voor ons zelf in uitzonderlijk sterke mate
bestaat, met vreedzame middelen te worden opgelost. Ver-
geleken met andere Staten hebben wij een buitengewoon
groot bevolki.ngsoverscrhot. Op ons Europe’esoh gehied moe-
ten
wij
– het ‘buitenland moge aih goed voorstellen wat
dat Ibeteerkent – per vierkanite mijl
618
mensohen voeden,
dat is meer dan anderhalf maal zooveel als Duilrschland,
driemaal zoovoel als Frankrijk, en nog altijd niet minder
dan ‘honderd zielen meer dan .ht Vereentgd Koninkrijk. Acht en ‘driekwart millioen menserhen te voeden in eelt
land, ivoiks bodem slechts vier millioen rin het leven kan
houden, dart is een kunststnk, dat slechts mogelijk is door
groote kraohtsi.nspanning. Onze overzeesche gebiedsdeelen,
schoon niet geschikt voor duurzame vestiging van Euro-
peanen, helpen ons daarbij, al is ‘de groote be’voikingsd’ich.t-
heid van Java (met
784
‘bewoniers per vierkante mijl een
der allerdiehtst bevoikte gebieden tem’ wereld) een probleem
op zichzelf.

AANVOER VAN GRANEN. (In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
2
8Jan.
-3
Feb.I
Sedert
Overeenk.
28Jan.-3
Feb.I
Sedert
Overeenk.
1940 1939 1940
1Jan. 1940
tijdvak 1939
1940
1Jan. 1940
tijdvak 1939

Tarwe

……….
16.456
45.937 57.278

27.930
2.216 73.867 59.494
2.531
12.597



2.531
12.597
Boekweit ………….’
654
654
1.830
– –

654
1.830
Maïs ………………
17.100 102.517
66.880

33.978
18.032
136.495
84.912

Rogge

………………..-

Gerst
1.000
22.074
20.820

2.000
1.047
24.074 21.867
Haver

………….

.

3.170
12.210

4.500
1.110 7.670 13.320
Lijnzaad

……………

1.000
4.975

7.346
48.888
8.346 53.863
1.200 18.944
8.872


150
18.944 9.022
Lijnkoek

……………

600
3.806
5.250 5.250
370
5.850
4.176
Tarwemeel

…………..
Andere meelsoorten ….


2.389


360

2.749

106

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

Die overzeesehe Rijksdeelen besdhouwen wij niettemin
niet als een Voor andereri gesloten gb•ied, iirtegendeel zijn
anderen clar welkom oder onze milde e’etgeviiiig en ons
beetuur, dat door bevoegcle beooiclee]aars iii dein vreemde
aan anclereei tot voorbeeld wordt geste1d. flO1)etl Wij, dat tegenover die open deur de poorten bij anderen zich weldra
opnieuw zullen openen. Wij moeten varen, wij moeten han-‘dcl cl rijven, wij moeten anderen liensten bewijzen – anders
kan ons volk niet bestaan. Dc lainden, die thans, om den
tegenstander te treffen, oer/en handel beperkingen opleg-
gei, iliogeil dat niet voorbijzien. Te de uitra-p’rotecticinis-
tisc’he en verai-niende wereld, clie wij thaus kennen, moeten
wij ‘in de naaste toekomst – dat feit hebbeji wij eeirvoudig
te aanvaarden, of wij het ‘wille’ii of ‘niet – op een veriiii ii-den ug van
0
nzen lc’ven,ssta,tida,ard zijn voorbereid. Hopen
wij echter, ‘dat gezond inzkht en vcrstaedig beleid, wel-
licht dooi’ nood gedreven, veId ja. een reactie in die wereld
zullen teweegbrengen, opdat de barrklres worden afgebro
ken die ook ons volk zoozeer benauweij.
Daartoe is echter in de eerste plaats noodig begrip voor
elkanders moeilijkheden. Hoe het niet moet, al ware het
slechte oniclat het
01:
1
den duur soo niet kan, heeft de
liquidatie van len vorigan oorlog getoond. Toen na 1815
cle Napoleontisehe oorlogen een einde namen, hebben de
overwd n naars ii tet ware Sta,ajtsin answijsiiei d Frankrijk,
niettcgeastaai:ide alle’s wat er was voorgevallen, een zee-
danige plaats in de :Eurepeescihe voikerengeiueensohap ge-
laten, da,t de Fra.usche natie die ook op den deur volko-
mcii kon aanvaarden. Hoe sehril en hoe teleurstellend
steekt die koele zelfbepeeking, dat verstandig beleid, af
togen de regeling, die na den wereldoorlog tot stand kwam.
In 1815: een vruch’tbaar voorui,taien naar de toekomst;
ILa.
1918: een onvruchtbaar debat acilsteraf over de sehuld-
vraag (‘di eik over igenis geenszins licht tel,
10
aan waarin
ik hier niet kan treden), met alle gevolgen van dien. On-
getwijfeld past het een land, dat niet aan den vorigen oor-
log deelnam, niet, over deze zaken anders ‘dan met be-
scheidenheid te spreken, maar een ieder ‘is hier belang-
hebbende, en liet iitoet toch erkend worden: van Duitach-
lands nooden en probleineiu – die er nu eenmaal waren
– trok men ‘zich ‘in de overw’iniien,de landen bitter weinig
aan; fin,anoieele hulp op een’igszins gi-oote schaal, gelijk
Nederland in 1920, toen ‘daarvoor nog een’ige moed noodig
i’as, aan Duitscihlaa’d ‘verleende, stond in ‘die jaren als
voorbeeld van begrip voor wat cle o’verwonnene – ook, en
nicht Let minst, in het algemeen belang – dringend be-
hoefde. alleen. Dat hetgeen vÔflr 1918 bekend was gewor-
den omtrent Du.itsche oogmerkesi in geval van een Duit-
.sohe overwinning, weinig goeds beloofde, zal ik slechts
PO memorie vernielden.
Het gebrek aan begrip voor hetgeen in het belan.g van
Europa ten aanzien van Dititschland had moeten in kun-
jien geschieden, moest bij elke natie, en zeker bij een volk
van die grootte, een kraehtdad.i’ge reaotie wekken. Over

wegingen der overwinnaars – hoe begrijpelijk op zichzelf,
van hun standpunt gezien – oiintrevn’t de schuld aan den
oorlog van 1914, hebben het gcw’onneln van wijskeid in den
trant van heit Weener Congres, tot aller ongeluk. FIn zoo
is het dan ook, dat, wat in 1919 geschied is, reeds 20
jaren later was uitigedeigd, helaas mcde (althans op dit oogenblik) ten koste van natiën, die ziob verheugden in
nauwelijks hei-wonnen vnijheid, van door den uitgebroken
oorlog benarde Staten, die aan ‘de regeling van Versailles
en wat ‘daarop volgde part noch deel hadden, en van tal-
looie onsnhuld’ige particulieren, in de eerste plaats in de
oveiweldigcle landen. Mag men zich niet afvragen, of het nu eindelijk geen tijd is geworden voor ccii juiste en ver-
standige regeling ‘der zaken van Lui-opa?
Men zegt ons met groot gezag, dat de tijd voor vrede
nog niet is gekomen. Maar wat baat doorvechte’n, indien
liet te eenen aoo goed als ter andere zijde tegenstanders
betreft, die zien wegens hun grootte op den duur niet ver-
nietigen kim, ook al wilde men het en achtte men dat
niet ontoelaatbaar? Zulke woorden mogen, dunkt mij, in
deien tijd i’el eens gezegd worden op een plaats als deze,
in een nenti-aal land, dat geen eigen gewin beoogt en
noch West- noch Midden-Europa zou villen zien onder-
gaan in verarming en bolsjeesime en misschien vernie-
ling. Men wantrouwt de eerlijke bedoelingen van dein te-
genstander, een begrijpelijke, maar daai’oin niet minder
onvruohbbare geaindheid. Men verlangt – op zichzelf ook
al begrijpelijk – garanties. ik zou de vraag willen stel-
len: hoe verkrijgt men betere waarborgen dan door zich
om de tafel
te
scharen en, op grondslagen van werkelijk-
heid en reoh’tvaard’ighei’d,
met
wederkeerige in.ach’tineming
van den eerbied, dien men aan ‘andere volken verschuldigd
‘is, een regeling tot stand te brengen, die wegens haar
intr,insieke waarde de belofte in zich koudt, dat zij den

vrede voor zeer geruimen tijd verzekert? Er is – dat zeg
ik niet ‘grooten nadruk – niet gebleken, dat zulk eei.i
‘ciii 1 taat onie rei kha,ar is.

STATISTIEKEN.

Laatstbekende noteeringen te Amsterdam en Rotterdam op
1 Febr. 1939 voor
telegrafizoho
uitbetaling op:

Gulden per

Pari

Koers disconto

Europa.
Londen *)

£

7.52

2
Berlijn
*
)………….
100
Mark

59.26
5

75.60

4
Parijs *)…………..100 Franc

4.261

2
Brussel *)…………100 Belga

24.90
8

31.95

2
Luxemburg ……….100 Franc

6.22
8

7.99
Zürieh )………….100

,,

42.24

l
Praag ……………100 Kronen

6.45
Boedapest ………..100 Pengö

43.51

33.25

4
Boekarest ………..100 Lei

1.48
8

1.30

3
Sofia ……………100 Leva

1.79

2.25

6
Belgrado ……….
…100 Dinar

4.25

5
Istanbul …………Turksch £

1.46
Athene ………..’ 100Drachme

1.371

6
Milaan ………..100 Lira

9.521

4
Madrid
5)
………100 Peseta

48.-

18.75

5
Lissabon ………. E
.scudo

0.0795

4
Kopenhagen *) •,.. 100 Kronen

36.40

5
Oslo *)

…… .100

42.82k

41
Stockholm *)
.
.100

44.871

3
Reickjavick ……1 100 IJsl. Kr.

29.50

100 Lita

24.88

3l
100 Lat

48.-

35.25
100 Estl. Kr.

44.90

100 Finnmrk. –

3.-_
Tjerwonets


(100 Roebel)

100 Gulden 27.90
9

$

1.46°

1.88
Canad. $


65
k
Mex. Dollar

0.39
Peso (papier)

0.431
Boliviano Milreis (pap.)

0.091
Peso (papier)

0.15

0.07
Peso

1.15
Sucre

0.121
Sol

0.36
Peso

0.74
Bolivar

0.59
Gulden

1.001

Colon
Quetzal
Gulden

l.00-
Cordoba
Colon

0.75

Rupee

0.5%
31
Gulden I.G.

1.0%
3
Yen

0.441
3.285
Dollar

0.46e
Dollar

0.141
Straits Doli.
1.41
0.881
Phil.
Peso

0.94
Pahlavi

1.10
Baht

0.691

£

7.50
Egypt.
£

7.71

£

6.-
£

6.05

1)
0ff. 0.36 vrije markt 0.09.
2
) Milreis Goud.
3)
Goudpeso.
4)
Munteenheid =
Rail (een Kran.)
5)
Nom.

*) Not, te A’dam. 0v. not, part. opg.

Kovno (Litauen)
Riga (Letland)
Tallinn (Estland)
Helsingfors ……
Moskou ……….

Danzig ……….
Amerika.
New-York *)
Montreal ……..
Mexico ……….
Buenos Aires……
La Paz (Bolivia)
8)

Rio de Janeiro,
Valparaiso ……..
Bogota (Columbia)
8)
Quito (Ecuador)
Lima (Peru) ……
Montevideo (Urug.)
Caracas (Venezuela)
Paramaribo ……
San Josd (C. Rica)
Guatemala ……..
Willemstad (Curag.)
Managua (Nicar.)
8)

San Salvador
8).

Azië.
Calcutta ……….
Batavia ……….
Kobe …………
Hongkong ……..
Shanghai ……..
Singapore ……..
Manilla ……….
Teheran ‘)(Perzië)..
Bangkok ……….
Afrika.
Kaapstad ……..
Alexandrië……..
Australië.
Melbourne, Sidney
en Brisbane
Nieuw Zeeland

7 Februari
1940

ECONOMISCH-STATISflSCHE BERICHTEN

107

BANKDISOONTO’S.
Ned tDisc.Wissels.
3

28Aug.’39
Lissabon

….
4 11Aug.’37

Bk

Bel.Binn.Eff.
3

28Aug.’39
Londen ……2
26 Oct.’39 Vrsch.inR.C.
31
28Aug.’39
Madrid ……5
15 Juli’35
Athene ……….
6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..
3

14Jan.’37
Oslo ……..

+
21
Sept.’39
Belgrado ……..
5

1 Febr.’35
Parijs

……2 S

Jan.’39
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……
+
5Mei’38
Pretoria

….
31
15Mei’33
Brussel

……..
2
1
)25Jan.’40
Rome ……..

+
18Mei’36
Boedapest

……
4
28Aug.’35
Stockholm

..
3

14Dec.’39
Calcutta ……..
3
28Nov.’35
Tokio….

3.46

11 Mrt.’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Warschau…. 4
1
18Dec.’37
lielsingfors ……
4

3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk.
1+25
Nov.’36
Kopenhagen

….
51

9 Oct.’39
1
)1
1
12%
bankwissels
i.z. verk. Belgische
prod. in het buitenland.

OPEN MARKT.

1940
1939
1939

3
29Jan./
22(27
15120
30 H
.

~
31:F
j
~a
..~1
11

14/19
Febr.
3
Febr. Jan. Jan.
4
Febr.
ebr
Aug.

Amsterdam
‘artic.disc.
1518-3I4

1
5
16-
7
j3
1
5
18-2
1
7
18-2
1
18
114
1
14

1
12
Prolong.
211
2

2
1
12
2
1
12
2
3
14
11
3

112

31
4

londen
Daggeld.
..
I’1114
2)
31
4
.111
4
4)
3
141
1
14
31
4
_ 11/4
1
1..1
5
12.1
1
12
.
3
1
14
Partic.
disc.
11/16-3132

1
/21-/12
11/35.3135
1 ‘116
1
19
17!3s
17/35

13116-3718
Serlijn
2)
4)
Daggeld…
221s-3/

3)
I7/”2315
1314.21186
1
3
/42
1
157
2
1
13’3
1
16

4aandeld
2118318
3)
21/
g
_3/

5)
211
8
31
5
6)

2
1
18.3/67)
2314

3

2
3
1s-/s
Part, dIsc.
2112
3)
21(
2

5)
21/
2
6)
2/2-/8
7)

21

2
314
Warenw…
41/
9
3)
4.1/2

5)
41/, 6)
4-/2)
4

/2

4-
1
12
W.
York
Daggeld
1)
1
1
1
1
1 1
1
Partic.disc.
1
/2
1
/2
1
/2
1
/2
/2
1
12
1
12
Koer8 van 2 Febr, en daaraan voorafgaande weken
tim.
Vrijdag.
27 Jan.
3)
1 Feb.
4)
22127 Jan.
5)
26Jan.11 Feb.
6
)19125 Jan.
7
)13119 Jan.

WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel Batavia
York’)
0)
0)
0)
0)
1)

30
Jan.
1940
1.88% 7.52%

75.65
4.26%
31.95
100%
31

,,

1940
1.88%
7.52

75.60
4.26%
31.97
100%
1 Feb. 1940
1.88%
7.52

75.60 4.26% 31.95
10031
2

,,

1940 1.88%
7.47%

75.60 4.24 31.96
100%
,,

1940 1.88%
7.49%

75.60
4.25
31.92+

100%
5

,,

1940
1.88
7
116
7.50k

75.60
4.25%
31.85
100%
Laagste d.w’)
1.88%
7.46

75.40
4.23
31.82+

100%
Hoogste d.wi)
1.88%
7.54

75.70
4.2734
32.-
101
Muntpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.906
100

Data
ZWII

Praag
Boeka-
Milaan Madrid
rest
1)
*0)
0*)

30 Jan. 1940
42.24
– – –

31

,,

1940
42.23%
– – –
1 Feb. 1940
42.24
– –

2

,,

1940
42.24
– – – –
3

,,

1940
42.24




5

,,

1940
42.24


– –
Laagste d.wl)
42.20
– – –

Hoogste d.wt)
42.27%
– –
9.57%

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488

13.094
48.52

D
ata
Stock- Kopen-
so
o
i
*

Hel-
)
Buenos-
Mon-
holm’) hagen
‘)
J7
,!f
)

Aires’)
treal’)

30 Jan. 1940
44.87f 36.40
42.82+

43% 165%
31

,,

1940
44.87+
36.40

42.82+

43%
165%
t Feb.

1940
44.87+
36.40

42.82+

43%
165%
2

,,

1940
44.87+
36.40
42.80

43%
165%
3

,,

1940
44.87+
36.40
42.80

43%
164%
5

,,

1940
44.87+
36.40

42.82+

43% 164%
Laagste d.w’)
44.80

36.30
42.75
3.-
42%
163%
Hoogste d.wl)
44 90

36.42+

42.85
3.05
43%
166
Muntpariteit
166.671
.
66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
0)
Noteering te Amsterdam. “) Not. te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t iste
of
2de No.
van
iedere
maand komt
een
overiicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

Da a
Londen
($
per £)
Parijs
($
p. 100 Ir.)
Berlijn
($ P. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gld.)

30
Jan.

1940
3,99%
2,26%
40,20
53,09
31

,,

1940
3,99%
2,26%
40,20
53,09
1 Feb.

1940
3,97%
2,25%
40,20
53,09
2

,,

1940
3,97%
2,2534
40,20
53,09
3

1940
3,98% 2,25%
40,20
53,09%
5

1940
3,99
2,26%
40,20
53,09
6 Feb.

1939
4.68%
2,64%
40,14% 53,96%
lluntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%,

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Noteerings-
13Jan.
20Jan.
22127 Jan.
1940
27Jan.

Landen
eenheden
1940
1940
Laagste/Hoogste
1940
Alexanclrië,. Piast. p.

97%

9734

97%

97%

97%
Athene

….

Dr. p.
£

535

535

535

535

535
Bangkok….
Sh.p.tical

22.18

22.18

22.18

22.18

22.18
Budapest

..
Pen. p. £

22

22%

22%

22%

22%
BuenosAires’ p.pesop.

17
.
87
+ 17.62+

17.40

17.75

17.52+
Calcutta…. Sli. p. rup.


Hongkong
..

Sh. p.
$

1121

112%

112%

113%8
1121516
Istanbul
….
Piast.p.

510

510

510

510

510

Lissabon…. Escu. p.
£

108

108%

107%

108%

108%
Montevideo
.

d.per

22

22

21

23%

22%

Kobe

…….Sh. p. yen

1/2%

1/2%

112%

1/2%

112%

Montreal

..

$
per £

4.45

4.45

4.43

4.47

4.45
Rio d. Janeiro d. per Mii.

35
182

35132

3%

35/
2

3%
Shanghai

..

d. p.
$

4i5

4%

4%

5%

4%
Singapore
. .

Sh. p.
$

21`4%

214%8

2/4y
16

214%
e

214%
6

Valparaisos).

$perC

110

110

110

110

110
Warschau
..

Zl. p. £


1

1/
Offic.
not.
15 laten, gem. not.,welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2)
90
dg.
Vanaf 13 Dec. 1937
laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
Londen’) N.York
1
)

A’dam
3
) Londen
4
)
30 Jan. 1940.. 21%
6

34%

30 Jan. 1940.. 2090

1681_
31

,,

1940..

21%

349/
,

31

,,

1940.. 2090

1681_
1 Feb. 1940.. 21%

34%

1 Feb.

1940.. 2090

1681_
2

,,

1940.. 21%

34%

2

,,

1940.. 2090

1681_
3

,,

1940.. 21%

3

,,

1940.. 2085

1681_
5

,,

1940.. 21%

34%

5

,,

1940.. 2085

1681_
6 Feb. 1939.. 20k,

42k

6 Jan. 1939.. 2095

1
4
815+
23 Aug. 1939.. 20%

137y
4

23 Aug. 1939.. 2110

14
816+
1)
In pence p. oz. stand.

2)
Foreign silver in $c. p. oz. line.

3)
In guldens
per Kg. 1000
1
1000.
4)
In sh. p. oz. line.
STAND_VAN_’s_RIJKS_KAS.

Vorderingen
1

2
3Jan.
1
940
1

31Jan. 1940
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij
de Ne-


Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
f

130.080,55
/

178.082,63
Voorscliott. op ultimo December 1939
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uitte
keere
n
hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gein.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-

derlandsche Bank ……………………

tingen en op de vermogensbelasting
– –
,,

73.651.623,25
,,

77.344.068,12
,,

12.133.347,69
,,

12.230.747,51
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buitenl.
87.081.972,16
,,

86.727.046,33

Voorschotten aan Ned.-Indië ……….
Idem aan Suriname………………..

Daggeldieeningen tegen onderpand
Saldo der v. Rijkscomptabelen
postrek.

64.400.591,17

Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
,,

66.869.251,66
,,

Vord. op andere Staatsbedrijven’)……
27.406.923,80
,,

25.889.542,31
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev. art. 16 van haar
octrooi verstrekt..
f

3.317.117,88

f
15.000.000,-
Voorschot

door

de

Ned.

Bank

in
rekening-courant verstrekt

,,

1.820.104,70
Schatkistbiljetten in Omloop ………

79.189.000,-
,,

79.189.000,-
374.800.000,-
2)

,398.800.000,-
3)
10.000.000,-
,,

10.000.000,-
1.065.967,50
,

1.065.623,50
Schuld op ultimo December
1939
a/d.
gein. weg. a. hult te keeren hoofds. d.

Daggeldieeningen ……………………

pers.bel., aand.i.d.lioofds. d. grondb.


Schatkistpromessen

fl
Omloop …….

Zilverbons in

Omloop ………………..

e. d. gem. fondsb. alsm. opc.
op
die
bel, en op de vermogensbelasting..
,,

9.221.788,31

9.221.788,31
Schuld aan Curaçao’)
……………
1.635.867,17
,,

1.126.333,32
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
2.785.651,-
,,

2.807.364,38
Id. a. h. Staadsbedr. der P.T. en T.’)

….

,,
171.111.716,52
,,
176.942.934,82
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
20.000.000,-

,,

20.000.000,-
3d. aan diverse instellingen’)
……..
..152.011.321,16
.
148.257.134,73
1)
In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
1)
Rechtstreeks bij
de
Nederland-
sche Bank geplaatst nihil.
3)
idem
f16.000.000,

.
NEDERLANDSCH-1NDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.

1

27 Jan.
1940
1

3 Febr. 1940

Saldo Javasche Bank …………….

/



Saldo b. d. Postchêque- en Girodienst
76.000
f

88.000
3.823.000

3.823.000
Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell.

73.999.000
86.495.000
3.891.000

.

1.140.000

Saldo Indisch Muntfonds ……………

36.000.000
,,

40.000.000
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds,

Voorschot van de Javasche Bank …….
Schatkistpromessen in Omloop………

Schuld a.cI. Indische Pensioenfondsen
,,

9.353.000
9.353.000
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
,,

71.000
274.000
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen

..1.030.000
1.030.000
1)
Betaalmiddelen in de Landskasaen
f
34.424.000,

.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste
posten
in duizenden
guldena.

1Dadclijk opelsc/ib. 1
Ctrcu-

schulden

1

Div. reke- _

Discont.

ningen’)
Data

Metaal

latte

Goueern.I Ander.
1

llNov.’39I

887

1

1.194

1

288

66″

542

1,466
4

,,

’39

863

1.247

263

675

544

1.556
28Oct.’39

925

1.257

213

613

545

1.508
21

,,

139

919

1.125

463

632

544

1.563
19Aug.’39

886

1.176

757

586

552

1

1.373
1)
SIuItp. Oer activa.

108

GROÔTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS- EN GENO
GERST MAIS
ROGGE
BURMA
RIJST
BOTER per kg.
KAAS
EIEREI
1),

2)

Zie L,lz.
59(60 kg
Rotterdam per 2000 kg.
Bahia Blan-
Rotterdam per 100 kg.
Loonzein
Edammer
(groote
Leeuwar-
der Comni.
Heffing
Crisis
32 E.-S. B.
non
1
0Jan.’
40

Marokko’)
loco
ca
1)
loco
Rotterdam
per cwt. f.o.b.
RangoonjBassein
Alkmaar
Fabr.kaas
Gem. nc
Eier,ni]

Tern,ijn-
1
Termijn-
80kg Roe-
Rotterdam
noleer. op
1

La Plafa’)
per 100 kg.
noteer. op
nicensche
1)
__________________
Noteering

Zuivel-
gang exp.
Roermoi per2000kg. 1 of 2 nind.
1
1 of 2 n,nd.
Locoprijs
Hcrl.Ned.Ct.j

Not.
Centr.
per 50 kg.’)
p.lOOs


f1
5V
1
%
/
x.
7
%
t
%
sh.
%
t
f
%
f
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
87,1
12,475
102,5 13,82
110,1
14,75
109,3
6,83
104,5
11/3
1
(4
2,03 98,4

43,30
95,0 7,96
91
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111,9 13,15
108,1
12,57
3

100,1
13,47
2

99,9
6,43
98,4
1017
3
14
2,11
102,3

48,05
105,4
7,99
91
1929
179,75
83,6
196,-
102,1
204,-
101,0
10,87
5

89,4
11.27
5

89,8
12,25
90,8
6,34 97,0
1016
2,05 99,4

45,40
99,6
8,11
10
1930 111,75
52,0
118,50
61,7
136,75
67,7 6,22
5

51,2
8,27
5

65,9 9,67
5

71,7
5,09
77,9
815
1,66
80,5

38,45
84,4
6,72
8
1931
107,25
49,9 78,25
40,8
84,50
41,8
4,55
3’7,4
4,65
37,0
5,55
41,1
3,09
47,3
516
1,34
64,9

31,30 68,7 5,35
€1
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25 38,2 4,62
5

38,0 4,70 37,4 5,22
5

38,7 2,59
39,6
511 Ij,
0,94
45,6

22,70
49,8
4,14
5
1933
Z
70,-
32,5
60,75
31,6 68,50
33,9
3.55
29,3
3,75
29,9
5,02
5

37,2
1,84
28,2
4/51(2

0,61
29,6 0,96
20,20
44,3
3,71
4(
1934
75,75 35,2 64,75
33,7
70,75
35,0
3,325
27,3
3,25
25,9
3,67
5

4,12
5
1
27,3
1,74
26,6
4(7
3
/
4

0,45 21,8
1,-
18,70
41,0 3,45
4
1935
51
68,-
31,6
56,-1
29,2
61,25
30,3
3,07
5
1
25,3
3,87
5
1
30,9 30,6
2,07
31,7
5/8
1
1
0.49
23,7
0,99
14,85
32,6
3,20
3!
1936
1937
0

86,-
40,0
74,50
1105,75
38,8
74,-
III

36,6
4,27
5

35,1
5,75
45,8
6,27
5

46,5 2,19 33,5
517
1
1,
0,58
28,1
0,88
5

17,55
38,5
3,50
4
41
1938
137,75 103,00
64,0
47,9
1100,50
55,1
52,3
10650
55,0
49.9 8,95 5,72
5

73,6
47,1
‘8,02
5

5,40
63,9 43,0
8,92
5

6,20
66,2 46,0 2,70 2,48
41,3 38,0
61-
517
0,78 0,80
37,9 38,8
0,67
0,58
19,75
21,27
43,3
46,7
3,96 3,98
41
2)
1939
88,75 41,3
1

89,-
46,4
97,50
45,7 4,15
34,1
3,55 28,3 3,72
5

27,6 2,46
37,7
5193,4

0,78
37,9 0,63
19,35
42,5
4,02
51

Mrt.

1939
89,75 41,7
89,25 46,5 98,25
46,1
4,22
5

347
‘3,575

28,5 3,62
5

26,9
2,42
37,1
51531
4

0,80 38,8 0,60
18,15
39,8
3,50
4:
April

,
93,-‘ 43,2 90,75
47,3
101,25
47,5 4,25
349,
3,575 28,5 3,82
5
,
28,4
2,57
39,4
519314

0,75 36,4 0,55
16,57
5

36,4
3,55
4
Mei

,,
Z
91,-
42,3 89,75
46,7
100.50
47,2 4,10
33,7
3,92
5

31,2
3,95
3,8251
1

29,3 2,65
40,6
611
0,69
33,5
-0,55
17,45
38,3
3,40
4
lun
i
juli
90,75
87,–
42,2 40,5 90,50 83,25
47,1
43,4
97,25
91,25
45,6
42,8 3,90
3,81
5

32.1
31,9
3,47
5

3,35 27,7
26,7
3,45 28,4
1

25,6
2,62 2,54
40,1
38,9
5111
3
18
519
1
12
0,75
0,76
36,4 36,9
0,60
0,54
17,10
16,55
37,5
36,3
3,45
3,49
4 4
Aug.

,.
i3
85,75 39,9 82,75
43,1
87,50 41,0
4,45 36,6
3,27
5

26,1
1

3,50
1

25,9 2,57 39,4
5110314
0.72
35,0
0,55
15,95
35,0 4,04
51
Sept..,
1-1
0,73
35,4
0,59 23,15
50,8
4,0651
Oct.

«
0,80
38,8 0,72
5

25,95
56,9 4,88
0

0
Nov.

.
37,4
6(6
3
/4
0,80
38,80,80
20,02545,3
5,6971

——————————-

/


2,36
36,1
6J41/

0,80 38,8
0,80
20,75 45,5
4,50
51

Jan.1940


—-
2,66
40,77/l’I
0,82 39,8 0,80
22,75
49,9
4.27
5:
2-9Jan.’40
9-16,

—-
_*)
_*)


– – –


Dec.

————————————–


—-
……*)
_*)

_*)

————————————————-


‘_l)
-)
-.

————–


-‘)

2,70
41,3
7/3
0,81
0,82 39;3 39,8 0,80 0,80
24,–
23,75
52,7
52,1
4,20
4,25
5:
5
16-23
.*)

_)

-1


_*)

_*)

—————-


2,71
41,5
713
0,82 39,8 0,80
22,-
48,3
4,15
5
23-30,

.,
_*)

_*)

._*)

_*)
– –
-.
2,72
41,6
713
0,82
39,8
0,80
21,25 46,6
4,50
51
30
Ian.-6 Febr.
._*)

….*)

*)

._*)

2,63 40,3
7I 0,82
1

39.8
0,80
19,75
1

43.3
1

4.55
51
91n verband met den internationalen toestand geen noteering, waardoor ook liet berekenen der indexcijfers achterwege moet blijven.


JUTE
KATOEN


AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER
First Marks”
13/14 Dernier
Stand. Ribbe(
Middling Upland
Super FinP’
in olie gekamd;
loco
Bradford per
1h.
Crossbred Colonial
Carded 50’sAv.
.

,

erino

s

v.
c.i.f. Londen
per Eng. tol,
loco
New York per Ib.
Oomra
Liverpool per
1h.
wit Gr. D. te
New York per
1h.
Smoked Sheel
loco
Londen
p.
lîtNeï1.

Not.
l4erl.Ned.Ct.l
Not.
Herl.Ned.Ct./ Not. Herl.Ned.Ct.

Not.
Herl.Ncd.Ct.
1

Not.
Herl.Ned.Ct./ Not.
Herl.Ned.Ct
1
%
£
ets.
S
Sets.
eis.
S
pence
cts.
S
pence
ets.
%
pence
/
%
$
ets.
S
pe
1927
442,38
103,4
36.101-
43,8
931
17,60
36,7
102,1
7,27
133,8
96,8
26,50
244,9
104,8
48,50
13,55 105,8
5,44
93
140,2
18
1928
445,89
104,2
36.16111
49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
.7,51
153,8
111,2
30,50 259,7
.111,1
51,50
12,60
98,4 5,07
54
81,4
10
1929
395,49
92,4
32.1413
47,6
101,1
19,10
33,2 92,4
6,59
127,2
92,0 25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9 4,93
52
78,4
10
1930
0
257,97
60.3
21.619
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8 3,92
81,9
59,2
16,25 134,8
57,7 26,75
8,50
66,4
3,42
30
.45,2
5
1931
192,15
44,9
17.117
21,1
44,8
8,50
20.1
55,9
4,28
60,9
44,0
13,-
109,0
46,6
23,25 5,97
46,6
2,40
15
22,6
3
1932 1933
<
146,86
128,63
34,3
30,1
16.181-
15.1212
15,9 17,4
33,8 37,0
6,40 8,70
19,5 16,8
54,3
46,8
5,39
4,91
42,5 48,9
30,7 35,4
11,75 14,25
79,7
96,9
34,1
41,5
22,-
28,25 3,87
3,21
30,2
25,1 1,56
1,61
12
II
18,1
16,6
3
3
1934
115,85
27,1
15.919
18,3
389
12,30
13,6
37,8
4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0 30,75
1,92
15,0 1,29
19
28,6
6
1935 134,52
31,4
18.1.118
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3 5,87 42,2 30,5
14,-
84,5
36,2
28,-
2,41
18,8 1,63
18
27,1
6
1938
u
142,61
33,3
18.618
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75
108,6
46,5 33,50
2,71
21,2
1,73
25
37,7
7
1937
183,46
42,9
20.814
20,8 44,2
11,44
20,0 55,7
5,34

89,0 64,4
23,75
132,7
56,8 35,50
3,30 25,8
1,865
36
54,3
9
1938 1939 165,24
38,6
18.1513
15,7
33,3
8,64
15,1
42,0 4,08
61,9
44,8
16,75
96,1
41,1
26,-
2,99
23,3
1,64
27
40,7
7
2)
238,61
55,8
28.14/2
17,7
37,6
9,44
16,9
47,0 4,94 62,9
45,5
17,50
89,3 38,2
25,-
5,02 39,2
2,675
31
46,7
ti
Mrt.

1939
208,49
48,7 23.1216
17,1
36,3
9,06
15,2
42,3 4,13 59,8 43,2
16,25
90,8
38,9
24,75 4,07
31,8
2,16
30
45,2
8
April.


236,15
55,2
2.1613
16,7
35,5 8,86
15,2
42,3 4,15
59,9 43,3
16,25
89,2
38,2
24,25
4,38
34,2
2,32
29
43,7
8
Mei

,,
249,48
58,3
28.1113
17,7
37,6
9,51
15,8
44,0 4,33
62,3
45,1
17,25
.
87,6
37,5
24,-
4,81
37,5
2,575
29
43,7
8
Juni-

,,
231,90
51,2
26.71-
18,7
39,7
9,91
1,2
45,1

4,42
65,3 47,2
17,75
91,4
39,1
25,-
4,71
36,8 2,50
30
45,2
8
Jûli

,,’
z
217,84
50,9
24.15111
18,3
38,9 9,76
15,6
43,4
4,26
70,7
51,1
19,25
94,5
40,0 25,75
4,88
38,1
2,60
30
45,2
8
Aug.
1
182,05
42,5
21.1
1
9
17,2
36,5
9,23
15,5
43,1
4,30
70,0
50,6
19,50
92,0
39,4
25,50
4,72
36,8
2,53
31
46,7
S
Sept.

,,
E



17,3
36,7 9,17
18,5
51,5 5,90
60,7 43,9
19,50
79,1
33,8
25,50
6,-
46,9 3,20
30
45,2
9
Oct.

,,
0
– –

17,4
36,9 9,25
1

17,5
48,7
1
5
,55

– –
– – –
5,74 44,8 3,05
32
48,2
10
Nov.
321,75
75,2
43.1314
18,4 39,1
9,76
19,5
54,3
1
6
,
29




– –

6,19
48,3 3,29
35
52,8
II
Dec.

,
0
356,29
83.4
48.314
20,5 43,5
10,91
24,0
66,8
7,78


– – –

7,52 58,7
3,995
35
54,3
II
z
Jan.

1940
352,98 82,5
47.10/-
21,1
44,8
11,22
24,6
68,5
7,91



. –


6,23 48,6
3,31
5

37
55,8
II
2-9 Jan.’40
c
354,36 82,8
48.-j-
21,5
45,6
11,46
23,8
71,8
8,36


_*)
– –
_*)
8,01
62,5
4,26
36
54,3
II
9-16,

,,
377,78 88,3
51.-!-
21,2 45,0
11,31
26,1
72,6
8,44


_*)



– – –
36
54,311
16-23
,,

,,
371,88 86,9
50.-j-
20,8
44,2
11,04
25,2
70,1
8,10

5.84
45,6
3,11
38 57,3
12
23-30

307,91
72,0
41.-!-
20,3
43,1
10,75
23,1
64,3 7,43


_*)


_*)
6,62 51,7 3,52
37
55,8
II
30Jan-6Febr.

-.

20,5
43,5
10,89

22,7 63,2 7,23


.5)


_*)

– –
37
55,811


KOPER
Standaard
Loco Londen
per Eng, ton

LOOD
gem. prompt en
1ev. 3 maanden
Londen per Eng. ton

TIN
Loco Lond
,
er En

tn

IJZER
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
per Eng, ton

GIETERIJ-IJZER
(Lux
III!
per Eng. ton
to.
b. Antwerpen

ZINK
gem. prompt en
1ev. 3 maanden Londen
p.
Eng. t o n

ZILVER
cash Londer
per Standari
Ounce

HerI.Ned.Ct.

Not.
iiérl.Ned.Ct.1

Not.
Herl.Ned.Ct.I

Not.
Herl.Ned.Ct.I Not.
Her]. Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ct.I

Not.
HerI.Ned.Ct./ N
/
%
£
/
S £
/
%
£
/
%
sh.
/
S
Sh.
/
S
£
ets.
5

1

1927
675,10
85,9
55.13111
295,75
106,5
24.811
3503,60
120,6
289.115
44,10
104,7
7219
39,10 98,9
6416
345,40
108,8
28.9111 132
101,5

26
1928
771,20
98,1
63.1419
256,15
92,2
21.314
2749,50 94,6
227.418 39,85
94,6
65110
37,90
95,9
6218
305,75
96,4
25.515
135
103,8

26
1929
912,55
116,1
75.917
281,10
101,2
23.4111
2465,65 84,8
203.18110
42,45
100,8
7013
41,55
105,1
68/9
300,80
94,8
24.1718
123
94,6

24
1930
.
661,10
84,1
54.1317
218,70
78,8
18.115
1716,20-
59,1
149.1911
40,50
96,1
671-
35,95 91,0
5916
203,55
64,1
16.1619
89 68,5

17
1931
<
431,85 54,9
387.19
146,60
52,8
13.

(7
1332,55
45,9
118.911

33,-
78,3
58/8
28,90
73,1 5115
140,05
44,1
12.8
1
11
69
53,1

14
1932
275,75
35,1
31.14
1
8
104,60
37,7
12.-/9
1181,30
40,6 135.18/10
25,40 60,3
58
1
6
22,20
56,2
51
1
1
118,95
37,5
13.13110
64 49,2

17
1933
268,40
34,1
32.1114
97,25
35,0
11.1611
1603,50
55,2
194.11/11
25,55 60,6
621-
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14/11
62
47,7

1f 1934
226,80 28,8
30.615
82,65
29,8 11.11-
1723,15
59,3
230.715
25,-
59,3
66111
20,25
51,2
5411
103,05
32,5
13.1516
66
50,8

21
1935
r,
230,95 29,4
31.1811
103,40
37,2
14.518
1634,25
56,2
225.1415
24,70 58,6
6812
20,25
51,2 561-
102,65
32,3
14.316
87
66,9

28
1936
298,75 38,0
38.811
131,15
49,4
17.1217
1592,

54,8
204.1218
28,40 67,4
731-
22,40 56,7
5717
116,55
36,7
14.1917
65
‘50,0

2C
1937
488,95
62,1
54.813 208,95
75,3
23.516
2176,70
74,9
242.7110
41,30
98,0
91111
47,10
119,2
105/1
199,80
63,0
22.414
75
57,7

2C
1938
tz
361,40 46,0
40.1318
135,75
48,9
15.516
184,25
58,0
189.1311
48,45
115,0
1091

30,30
76,7
6812
125,15
39.4
14.1110
72
55,4


2)1939
.
373,

47,4
42.1517
128,75
46,4
14.14111
1874,20
64,5
226.918
41,65 98,9
10016
34,85 88,2
84/2
121,95
38,4
13.1917
71
54,6

2C

Mrt.

1939
379,65
48,3
43.-14
130,35
46,9
14.1514
1902,50
65,5
215.1113
43,70
103,7
991- 29,80
75,4
6716
122,05
38,5
13.1617
75
57,7

2C
April
370,30
47,1
42.

J

126,75
45,6
14.76
1915,95
65,9
217.613
43,65
103,6
991- 30,05
76,0
6812
118,70
37,4
13.913
73
56,2

2C
Mei
364,65
46,4
41.151-
127,25
45,8
14.1117
1970,55
67,8
225.121-
43,25
102,7
991- 31,20
78,9
7116
120,65
38,0
13.1613
73
56,2

2C
Juni
369,65
47,0
41.1819
128,50
46,3
14.1117
2000,25 68,8
226.18/9
43,65
103,6
991-
32,25
81,6
7312
125,20
39,5
14.411
73
56,2

I
Juli

377,80 48,0
43.3)3
129,85
46,8
14.1315
2020,95
69,5
229.1616
43,55
103,4
991-. 31,05
78,6
7017
126,15
39,8
14.6111
62
47,7

It
Aug. Z

37950
48,3
44.1816
136,40
49,1
16.31-
1942,50
66,8
229.17,6
42,15
100,0
991-
30,75
77,8
7212
124,70
39,3
14.1515
63
48,5

17
Sept.

,,
w



– – –
1693,60
58,3
229.5/10
36,55
86,7
991-
68
52,3

21
Oct.

,,
1.

– –



1735,1059,7229.
1
9
1
6
37,35
88,6
99
1

72
55,422
Nov.,






1698,6558,4230.-!-
39,90
94,7108
1
-52,-
131,6
141/4
72
55,423
Dec.

,,
I-




– –
1876,30
64,6
253.16.11 39,95 94,8
1081-

52,85

133,7
143/-


– –
72
55,4

23

Jan.

1940
co
0

– –
– –

1795,80
61,8
241.41

40,20
95,4
1081-
55,50
140,4
1491-


















-.

69
52,3

21
2-9 Jan. ’40
o


-)


)
1817,35 62,5
246.5
1

39,85
94,6
108
1
– 55,.-
139,2
149
1

– –
_*)
67
51,5

21


_*)


_*)
1809,40
62,3
242.17)6
40,25
95,5
1081-
55,50
140,4
1491-


_5)
68
52,3

21
9-16

16-23

,,


5)


_*)
1730,90
59,6
231.151-
40,35
95,8
1081-
55,65
140,8
149/-

68
52,3

22
23-30
,,

,


)


_*)
1791,80
61,7
238.12
1
6
40,55
96,2
108/- 55.95
141,6
149/-
– –
5)

68
52,3

21
30]an.

6Febr.
– –


_*)
1775,30
61,1
236.12.6
40,50
96,1
108/-
55,90
141,4
1491-


_*)
68
52,3

21

)DELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929, 100).

109

.GE-
SL’ACHTE
GE- SLACHTE
DEENSCH
BACON
1

BEVROREN
1

ARG. RUND-
CACAO OF.
t

Accra

kg
KOFFIE
Loco R’damlA’dam
SUIKER
Witte krist.-
THEE
N.-Ind. thee-
.


RUNDEREN
(versch)
VARKENS
(versch)
middelgew. No. 1
1 1

VLEESCH per 50
1

cii. Nederland’)
per

/2
kg.
suiker ioco
Rotterdam!
veiling A’dam
Gem.Java- en
Robusta
Superior
oer 100 kg
oer 100kg
Londen per cwt.
Londen per 8 lbs.
1
Amsterdam
Sumatrathee
£
Herl.Ned.Ct.I
Not. IHerl.Ned.Ct.l
Not.
lHerI.Ned.Ct
1Ît
Rotterdam Rotterdam
Santos
per 100 kg.
per
‘IS
kg.
7*Tf
sh.

%rf
1927
– –


65,15
97,8
10716
2,73
92,2
416
41,21 119,4
68/-
46,87
5

95,5
54,10 91,4
19,12
5

119,6
82,75
109,2
102,8
1928
.93,-
98,2 77,50 90,4
66,80
100,3
11015
3,03
102,4
51-
34,64
100,4
5713
49,62
5

101,1
63,48
107,3 15,85
99,1
75,25
99,3
102,1
1929
96,40
101,8
93,12′
109,2 67,81 101,8
11212
3,12
105,4
512
27,70,
80,2
45110
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3
69,25
91,4
94,5
1930
108,-
114,0
72,90
85,5
57,19
85,9
94/7
2,97
100,3
4111
21,04
61,0
34111
32 65,2 38,10
64,4
9,60 60,0
60,75
80,2 72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
33,6
6316
2,44
82,4
414
13,84
40,1
2417
25
50,9 27,10 45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
52,9
1932
61,-
64,4
37,30
44,0
25,46
38,2
5817
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
2711
24
48,9
30,04
50,8
6,32
5

39,6
28,25
37,3
43,1
1933
52,-
54,9
49,50
58,0
30,74
46,2
7417
1,54
52,0
319
9,3Q
26,9
2217
21,10
43,0
22,83
38,6
5,32′
34,5
32,75
43,2
36,7
1934
1935
61,50 48,125
64,9 50,8
46,65
51,62
5

54,7 60,5
32,94
32,-
49,5
48,1 88/1
8815
1,42 1,19
48,0 40,2
3/9
1
/2
3/31
8,15 8,15
23,6 23,6
21110
2216
16,80 14,10
34,2 28,7
18,40
15,21
31,1
25,7 4,07
5

3,85 25,5
24,1
40 34,50
52,8 45,5
34,6
32,3
1936
53,425
56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
9316
1,48
50,0
3/9112

12,05
34,9
3014
13,625
27,8
16,875
28,5
4,02
5

25,2
40
52,8
39,3
1937
71,27
5

75,3
61,85
72,5
42,27
63,5
9411
1,90
64,2
413
17,35
50,3
3818
16,625
33$
22,37
5

37,8
6,22
5

38,9
53,50
70.6
53,8
1938
67,55
71,3
63,62
5

74,6
44,17
66,3
99/5
1,95
65,9
414115

10,48
30,4
2318
13,20
26,9
14,91
25,2
5,20 32,5
51,-
67,3
46,4
2
)1939
66,35
70,1
62,37
5

73,1
41,79
62,8
100(11
1,89
63,9
41614
10,50
30,4
20/5
14,10
28,7
15,73
26,6
7,07
5

44,2
52,50
69,3

4rt.

1939
62,47
5

66,0 55,82
5

65,4
44,39
66,7
10017
1,84
62,2
412
9,27
26,9
211-
13
26,5
15
25,4 6,27
5

39,2
50,50
66,7
41,7 Lpril

,,
65,32
5

69.0
36,40
66,1
42,08
63,2
9516
1,15
59,1 31113/4

9,05
26,2
20164 13
26,5
15
25,4
7,32
5

45,8
53,50
70,6
42,7
lei
67,-
70,7
55,95
65,6
39,28
59,0
901-
1,85
62,5
4/2
3
14
8,85 25,6
20134
13
26,5
15
25,4
8,525
53,3
52,25
69,0
42,9
uni
65,47
5

69,1
54,70
64,1
40,23
60,4
9113
1,84
62,2 4/2
8,86 25,7
2011
12,75
26,0
1450
24,5
8,07
5

50,5
51,25
67,7
43,1
uh
65,25 68,9
59,175
69,4
43,05
64,6
98/-
1,96
66,2 415113

8,65
25,1
1918
1
14
12,50
25.5
14
23,7
8,10
50,7
50,-
66,0
42,7
ug.
65,30
69,0 60,50 70,9 42,73
64,2
98110 2,01
67,9
4/8
8,58
24,9
19(94 12,50
25,5
14
23,7
6,70
41,9
49,50
65,3
42,4
ept.
71,85
75,9
68,12
5

79,9
37,65
56,5
1001-
1,87
63,2
51- 14,58
42,2

14,87
5

30,3
16,25
27,5


52,50
69,3
42,4
)ct.
69,80 .73,7 76,62
5

89,8
41,21
61,9
1091-
1,89
63,9
51- 12,72
36,8

16,50
33,6
18,–
30,4


54,25 71,6
10v.
68,32
5

72,1
75,25 88,2
42,77
64,2
1151- 1,92
649
512
12,42
36,0

17,37
5

35,4
18,50
31,3
– –
57,-
75,2
)ec.
70,-
73,9
73,15
85,7
42,51
63,8
1151-
1,85
62,5
51-
14,92
43,2

17,50
35,7
18,50
31,3


63,25
83,5

an.

1940
73,575

77,7

87,9
46,59
70,0
122110
1,92
64,9
512
14,38
41,7

17,10
34,8
18,10
30,6


61,75
81,5
Jan. ’40
74,30 78,5

89,1
42,68
64,1 1151-
1.86
62,8
51-
14,-
40,6

17,-
34,6
18,-
30,4
_*)

63,25 83,5
6

,,

,,
74,30 78.5
76,-
89,1
46,34
69,6
1251- 1,85
62,5
51-
14,-
40,6

17,-
34,6
18,-
30,4
_*)

61,75 81,5
3

,,

»
72,70 76,8
73,-
85,6
46,69
70,1
1251-
1,99
67,2
514
14,-
40,6

17,-
34,6
18,-
30,4
_*)

61,75 81,5
0

,,

,,
73,-
77,1
75,-
87,9
46,66
70,1
125/-
1,99
67,2
514
15,50
44,9

17,-
34,6
18,-
30,4
_*)

61,75
81,5
tn.-6Febr.73,-
77,1
74,50 87,3
————-
16,5047,8-17,-
34,618,-
30,4
_*)_
60,25 79,5

GRENENHOUT
Zweedsch ongesort.
24
X
7 per standaard ex opslagpl. Londen

VUREN-
HOUT
basis 7″
f.o.b.
Zweden FinI.
per standaard
van 4.672 M.

KOE-
1-lUIDEN
Gaaf,open kop
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam

COPRA
Ned.-Ind.
f
m.s.
per 100 kg
Amsterdam

GRONDNOTEN
Gepelde Coromandel,
per Iongton
ex ship

LIJNZAAD
La Plata
loco
Rotterdam
per 1000 kg.’)

GOUD
cash Londen
per ounce line

Hen. Ned.Ct.I

Not.

»,

,E

E’

Her!. Ned. Ct.
Not,
HerI. Ned. Cl.

1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,62
5

106,5
266,03
.106,4
21.18/11
185,-
95,0
51,50
100,1
85/-
105,3
104,3
124,1
1928
229,90
100,0
19.-/-
151,50
99,2
47,58
118,7
31,87
5

104,1
254,10
101,6
21.-(-
185,25
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0
100,4
94,6
1929 229,71
99,9
19.-!-
146,-
95,6
32,25
80,5
27,37
5

89,4
230,16
92,0
19.-19
214,-
109,9
51,40
99,9
851-
92,1
95,3
84,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7
25.36
63,3 22,625
73,9
175,55
70,2
14.1014
181,75
93,3
51,40
99,9
85/-
69,8
75,1
80,0
1931
187,88
81,7
16.141- 110,75
72,5
18,65
46,5
15,37
5

50,2
136,69
54,7
12.2111
95,50
49,0
52,-
101,1 9215
47,6
54,4
44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-14
70,-
35,9
51,25
99,6
1181-
35,1
43,0 38,4
1933
136,48
59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.1914
75,50
38,8
51,35
99,8
12417
33,1
38,9
34,5
1934
134,02
58,3
17.1814
76,50
50,1 12,07
30,1
6,90 22,5
71,90
28,7 9.1213
72,75
37,3
51,50
100,1
13718
31,6 37,2
36,5
1935
127,91
55,6
17.1314
59,50
39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26
41,7
14.81-
67,25
34,5
51,50
100,1
14212
32,2
36,9
34,8
1936
139,98
60,9
17.19110
78,25
51,3
15,40
.
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
85,-
43,6
54,60
106,1 14014
09,0
42,2
40,1
1937
205,35
89,3
22.1712 132,25
86,6
23,35
58,2
15,22
5

49,7
127,81 51,1
14.418
110,50
56,8
63,20
122,8
14019
53,4
51,9
55,9
1938 189,94
82.6
21.717 109,50 71.7
15,38
38,4
10,07
5

32,9
92,12
36,8
10.713
99,-
50,9
63.30
123,0
14216
41,1
48,4
44,5
2
)1939
181,05
78,7
22.-/I
123,25
80,7
16,47
41,1
11,30
36,9
98,29
39,3
11.919
94,25
48,4
61,20
124,8
155/1

4rt.

1939 169,89
73,9
19.51- 116,25
76,1
14,50
36,2
9,65
31,5
91,43
36,6
10.712
96.25
49,4
65,50
127,3
148144
42,1
46,4
46,1
pri1

,,
170,19
74,0
19.613
117,50
76,9
16,-
39,9
9,475

30,9
9i,89
36,7
10.815
94,50
48,5
.65,45
127,2
14816
43,5
47,5
47,8
4ei
178,52
77,6
21-16
119,50
78,3
16,50
41,2
9,85
32,2
101,20
40,5
11.13:9
96,-
49,3
64,85
126,0
148,54
44,5
47,8
48,8
uni
186,26
81,0
21.216
126,25
82,7
17,-
42,4 9,975
32,6
106,46
42,6
12.117
99,75
51,2
65,55
127,4
148184
46,4 48,6 49,9
uli
186,71
81,2
21.51-
132,50
86,8
17,25
43,0
9,02
5

29,5
101,24
40,5
11.1013
94,-
48,3
65,30
126,9
14816
47,5
49,1
50,0
ug.

,,
189,28
82,3
21.181-
132,50
86,8
18,-
44,9
8,97
5

29,3
104,26
41,7
11.189
94,50
48,5
64,50
125,4
15118
47,2
48,6
49,4
ept.

»
186,24
81,0
25.2,6


20,-
49,9
– –
– –
– –

62,30
121,1
1661-
46,4 48,3
48,4
)ct.

»
189,98
82,6
25.216
135,-
88,4

49,9
13,-b)
42,4



-.
-‘t
63,40
123,2
1681
bv.

,,
186,07
80,9
25.216
135,-
88,4

52,4
12,62
5
b)
41,2

– –


62,05
120,6
1681-
)ec.

»
185,73
80,8
25.216


21,- a)
52,4
12,25 b)
40,0
109,46
43,8
14.15110


62,10
120,7
1681-

an.

1940
187,01
81,3
25.216 153,25
100,4
21,-a)
52,4
12,- b)
39,2
111,81
44,7
15i/3


62,55
121,6
1681-
Jan. ’40
186,49
81,1
25.2i6
145,-
95,0
21,– a)
52,4
12,- b)
39,2
112,55
45,0
‘5.5/-

,
-‘

120,5
1681-
6
»

.
186,30
81,0
25.216
155,-
101,5
21,

aj
52,4
12,- b)
39,2
113,16
45,4
15.5/-
_*

62,60
121,7
168/-
3
,

,,
187,t8
81,6
25.216
156,50
102,5
21,-s)
52,4
12,- b)
39,2
113,90
45,5
15.5/-
_*)

62,75
122,0 1681-
0
»

,,
187,56
81,6
25.2,6
156,50 102,5
21,-a)
52,4
12,- b)
39,2


s)

63.05
122,5
168/-
Febr.

– –
168,50
110,3
21,-s)
52,4
12,50 b)
40,8


_*)
_*)

122,4
1681-
Noteering van November. b) Nominaal.

TÊËNKOLEN
Westf.ijHoll.
bunkerk. ongez.

PETROLEUM
Mid. Contin. Crude
33 t m. 3390 Bé
5.
g.

BENZINE
Gulf Exp. 60-62
0

65 OZ’) per

KALK-
SALPETER
franco schip
ZWAVELZURE
AMMONIAK
CEMENT
levering bij
50 ton franco

S T EE N E
N
___________________

0

‘0°
o’g

=
Z
r
._
0
E
binnenmuur
buitenmuur
Lo.b. R’dam/
A’dam per
te N.-Yonk p. barrel
U.S. gallon
Ned. per 100kg
franco schip
Ned. per 100kg voor den wal
p. 1000 stuks
Rood en
p. 1000 stuks
Klinkers en
.,.l. ‘o
2.
0

1000 kg.
Herl.Ned.Ct.I Not.
HerI. Ned.Ct.

Not,
bruto
)
Rotterdam
Boeregrauw
Hardgrauw
%
$
ds.
cts.1
T

X
T
‘T
i’
T
7
1927
11,25
103,1
3,21
103,6 1,28
37
128,0 14,86
t

11,48 102,6 11,44 102,5
18,-
99,0
13,65 104,3 16,50
88,4
105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1 1,20
24,85
85,9 9.98
1

11,48 102,6
11,08
99,3
18,-
99,0
13,60
104,0
19,50
104,5
96,5 99,0
1929
11,40
104,4
3,06
99,4
1,23
2490
86,1
10
10,60
94,8
10,96
98,2
18,55 102,0
12,-
91,7
20,-
107,1
98,5 95,9
1930
11,35
104,0
2,76 89,6
1,11
21:90

75,7
8,81
9,84
88,0
10,55
94,5
18,55 102,0
II,-
84,1
19,-
101,8
83,3
77,1
1931
10,05
92,1 1,42
46,1
0,57
12,38
42,8
4,98
8,61
77,0
7,73
69,3,
16,55
91,0
10,-
76,4
15,50
83,0
61,9
55,4
1932
8,-
73,3
2,01
65,3
0,81 11,99
41,5
4,83 6,15 55,0 4,20 37,6
12,-
66,0
8,50
65,0
1i,-
58,9
49,6 43.0
1933
7,

64,1 1,14
37,0 0,57
9,24
.32,0
4,63
6,18
55,2 4,63
41,5
II,-
60,5
8,75

6
6,9
10,50
56,2
40,4 40,3
1934
6,20
56,8
1,40
45,5 0.94 7,18
24,8
4,84
6,11
54,6 4,70
42,1
11,25
61,9
7,

53,5
8,50
45,5
44,8 38,8
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94 7,65
26,5
5,18
5,89
52,7
4,81 43,1
II,-
60,5
6,75
51,6
t
8,50
45,5
46,4 39,9
1936
6,60
.

60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6 5,65 5,70
51,0 4,82
43,2
10,50
57,7 6,75
51,6 8,75 46,9 48,5
44,1
1937
8,80
80,6
2,09 67,7
1,15
11,08
38,3 6,10
5,75 51,4
4,97
44,5
11,35
62,4 7,50 57,3
9,50
50,9
66,4
60,5
1938
9,75
89,3
2,03
65,8
1,12
8,84
30,6
4,87 5,95
53,2
5,17
46,3
12.85
70,7
9,

68,8
11,75
62,9
56,7 48,0
1939
10,51
96,3
1,87
60,6
1,-
9,63 33,3 5,13
5,80
51,8
5,16
46,2
12,85 70,7
9,50 72,6
12,-
64,3

(Itt.

1939
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96
8,31
28,7
4,41
6,10
54,5 5,30 47,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,-
64,3
55,5
49,4
pril
9,65
88,4
1,81
58,6 0,96 8,66 29,9 4,60
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
9,50 72,6
12,-
64,3
56,5
50,6
4ei
10,

.
91,6
1,79
58,0 0,96 8,74
30,2
4,69
6,10
54,5
5,30 47,5
12.35
67,9 9,50
72,6
12,-
64,3
56,3
50.9
uni

»
10,25
93,9
1,92
62,2
1,02
8,83
30,5 4,69
6,10
54,5 5,30 47,5
12,35
67,9 9,50 72,6
12,-
64,3
56,9
52,1 uh

»
10,30
94,3
1,92
62,2
1,02
9,16
31,7
4,88
5,25
46,9 4,75 42,6
12,35
67,9
9,50 72,6
12,–
64,3
58,0 53,2
ug.

10,25
93,9
1,91
61,9
1,02
9,18
31,7
4,90
5,35
47,8 4,85
43,5
12,35
.
67,9 9,50
72,6
12,
64,3 56,5
52,4
ept.
11,40
104,4
1,92
62,2
1,02
11,53
39,9
6,13
5,40
48,3 4,80
43,9
12,35
67,9
9,50 72,6
12,-
64,3
56,6 52,0
)ct..

»
11,50 105,3
1,92
62,2
1,02
11,96
41,4
6,35
5,45
48,7
4,95 44,4
1335
73,4
9,50 72,6
12,

64,3
40v.

» 12,50 114,5 1,92
62,2
1,02
11,61
40,1
6,16
5,55
49,6 5,05
45,3
13,35
73,4 9,50
72,6
12,-
64,3
)ec.

»
12,50
114,5 1,92
62,2
1,02
11,31
39,1
6,-
6,05
54,1
5,65

50,6
13,35
73,4 9,50 72,6
12,-
64,3

an.

1940
14,10 129,2
1,92
62,2
1,02
10,87
37,6
5,78
6,05
54,1
5,65 50,6
13,35
73,4
9,50
72,6
12,

64,3
Jan.’40
14,50 132,8
1,92
62,2
1,02
1104
38,2
5,88
6,05
54,1
5,65 50,6
13,35
73,4 9,50 72,6
12,-
64,3
6
14,50
132,8
1,92
62,2
1,02 10,79
37,3 5,75
6,05
54,1
5,65
50,6
13,35
73,4 9,50
72,6
12,-
64,3
3

,,

»
14,50
132,8
1,92
62,2
1,02
10,81
37,4
5,75
6,05
54,1
5,65 50,6
13,35
73,4
9,50
72,6
12,

64,3
41
»

»
14,50 132,8
1,92
62,2
1,02 10,82
37,4
5,75
6,05
54,1
5,65 50,6
13,35
73,4 9,50
72,6
12,-
64,3
sn.-6 Febr’
l

14,50
132,8 1,92
62,2
1,02



6,05
54,1
5,65
50,6
13,35
73,4 9,50 72,6
12,-
64.3

110

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1940

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 5 Februari 1940.

Activa.
Binnenl.Wis-(Hfdbk.
f
22.909.384,63
seIs,I’rom.,. Bijbnk.
,,

427.751,82

enz.lnalsc4Ag.scn._,,

.L467,18
f

25.682.603,63
Papier o. h. Buiten!.

f

1.575.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel.


1.575.000,-
Beleeningen

Hfdbk.
f
204.151.148,661)
ncl.
vrsch.
in rek.-crt.
Bijbnk. ,,

4.806.651,56

op onderp.
Ag.sch. ,,

38.725.359,66

f
247.683.159,88

Op Effecten enz. ..
f
243.613.865,021)
OpGoederenenCee!. ,,

4.069.294,86
247.683.159,881)
Voorschotten a. h. Rijk

…………..
..14.258.849,26
itunt, Goud
……f

105.167.605,-
Muntmat., Goud.. ,,

908.354.801,55

[1.013.522.406,55
Munt, Zilver, enz.

,,

10.667.734,19
Muntmat., Zilver..


,,

1.024.190.140,74
Belegging van kapitaal, reserves en pen-

sioenfonds ……………………
,,

43.862.120,40
Gebouwen en Meub. der Bank

……..
,,

4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,

27.902.855,84
Staatd. Nederl. (Wetv. 27/5j’32, S. No.221)
,,

7.629.955,16

Pa88lva.
f
1.397.364.684,91
___________________
Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds ……………………
,,

4.277.243,54
Bijzondere

reserve

………………
,,

7.756.940,37
Pensioenfonds

………………….
,,

11.950.949,04
Bankbiljetten in omloop …………..
,,

1.117.757.240,-
Bankassignatiën in omloop

……….
,,

16.519,-
Rek.-Cour.
f
Eet Rijk
f


saldo’s:

Anderen,,228.323.841,11
,,

228.323.841,11
Diverse rekeningen ………………
,,7.281.951,85

f
1.397.364.684,91

Beschikbaar metaalsaldo

…………
f

485.787.133,36
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,

1.214.467.800,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht

………………..
..16.000.000,-
t)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van 15Maart 1933, Staatsbiad No. 99) ………..
/

60.612.475,-

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Goud
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
Circa latle
opeischb.
Metaal-
kings
Munt
1
Muntmat.
schulden
saldo
perc.

5 Feb. 40
105168
908.355
1.117.757
228.324
485.787
76
29 Jan. ’40
105168 908 351 1.109.483
245.243
483.327
77

21Aug.’39
_105958 _1.023.467
_1.011.582_
401.626
_
590.049
79.9

Totaal
Schatkist-
£


ee

e
Papier
Diverse
Data
bedrag
promessen
ningen

op het reke-
disconto’s
rechtstreeks
bultenl.
ningen
1
)

5 Feb. 1940
25.683
16.000
247.683
1.575
27.903
29 Jan. 1940
20.623
11.000
258.637
1.575
28.619

21 Aug.1939
21.297

214.8121
1.575
11.581
‘) (Jnaer 0e activa.

JAVASCHE BANK.

Data
Goud
1

Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
schulden
saldo

3 Feb.’40
2
)
149700
199.420 94.780 32.020
27 Jan.’40
2
)
.149.280 198.030
93.240 32.772

30 Dec.’39
3
)
132.190
17.435
193.764
96.216
33.633
23

,,

‘398)
130.949
17.427
191.568
97.644
32.691

19Aug.’39
128.676
19.235
198.914 72.384
39.392

Wissels,
.
iverse
Dek-

a a
buiten
Dis-
Belee-
kings-
N.-Ind.
conto’s
ningen
g
:i;1
percen-
bef aalb. tage

3 Feb. ’40
2
)
16.060
79190
63.650
51
27 Jan. ’40
2
)
17.810
84.230 54.580
51

30 Dec. ‘393)
19.271 15.457
59.404
46.821
23

,,

‘393)
16.250
15.498
56.580 55.849
52

19Aug. 1939
9.300
13.890
48.920
51.942
55
1)
Sluitpost activa.

2)

Cijfers

telegrafisch ontvangen.

1)

De cijfers
van de weekbatansen
op 4 en 11 Nov. hebben wij nog niet ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

1
Bankbilf.
1
Bankbilj. OtherSecurities
Data
Metaal
1
in

un
Banking)
Disc.and Securities
1
circulatie
1
Departm.
1
Advances
14 Jan. 1940
1

1.013
522.791
1

57.428
1

3.270

1
24.060
17

,,

1940 1.040
527.449
52.771
3.767
24.752

13Aug.1939
_247.263
508.064
_38.353
15.711

_
24.334

1

Gov.
1

Public
OtherDeposif
S
Dek-
Data
Sec.
Depos.
Bankers
1
Other
_Reservel
kings-
______________________
__
Accounts
_
1
perc.
1)
14 Jan.’40
112.291
56.687
80.137
1
43.020
1
58.2221
32,3
17

,,

’40
117.196
37.178
102.471
41.682
53.5911
29,5

13 Aug.’39
99.666
22.371
92.132 36.229 39.199

26,0
‘) vernouaing tusscnen ieserve en ueposuts.

BANK VAN FRANKRIJK.

ITe
goed
Wis-
Waarv.I

Belee- IRenteloos
Data
Goud
Zilverl
in

e
sels

op
het
ningen la.
voorschot
buitenl.
buitenl.l
d. Staat

25Jan.’40
97.2
)101
40

113.7781
72

1
3.673
1
30.473
18

,,

’40
97
1
9011
47

12.714
69

1
3.763 130473

17Aug.’39
97.2661
663
1
14
_9.6171

705

_
3.825
30.577

Bons
t’.
d.
1
1
Diver-
Rekg.Courant
Data
zelfs
.
sen
1)
Circulatie
Staat
1
zeifst.
1

Parti-
amort.
k.
_amort.k.I
culieren
25 J an.’401
5.401

1
3.821
151.738
201
1.632
114.965
18

,,

’40
5.401 3.503 151.725
201
1.660
13.457

17Aug.’39
5.466

1
3.051
123.135 3.0131 2.104
20.538
1)
Sluitpost activa.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Andere
wis-
Goud

1 Rentebank- sels,chèques

Belee-
Data

devzen

scheine

en schat-

ningen
kistpapier

13 Jan. 1940..

77,2

1

182,2

10.810,1

26,2
13

,,

1940..

77,5

1

161,6

10.866,9

26,0

13Aug.1939..

77,0

27,2

8.140,0

– 22,2

Data

Effec-

Diverse

Circa-

Rekg.-

Diverse
ten

Activa

latie

Crt.

Passiva

13 Jan. 1940

487,8

1.576,7 110.800,2

1.769,5


13

,,

1940

531,0 1 1.615,3

11.040,5

1.641,2

13 Aug. 1939

982,6

1.380,5

8.709,8

1.195,4

454,8

NATIONALE BANK VAN BELGIE (in BeIa’s).

Data

‘-‘

,i.c.

Is
0
0
•:-; -::-

Rekg. Crt.

0

L
1940

.-
.n.


&4
G

512..

4.2441

3511.109

169

1391287

5.705

4

183
25/1..

4.214

37

1.083

152

139

289

5.658

2

163
1811..

4.223

36

1.091

163

139 1 285

5.656

5

185

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad

p

Wissels

Data

1
Goud-

,,Other

In her-
1
In de
Totaal

certifi-

cash”
2)

disc. v. d. 1

open
member 1 markt
bedrag
1
caten
1.

banks
1
gekocht

27 Dec.’39 15.183,7 115.173,8 t 269,3 1

8,1 1


20,,’39
15.144,6115.134,6

254,5

8,5 _-

Belegd

F. R.

1 Goud- 1 Algem.
Data

in
u. s.
1
Notes

Totaal
Gestort
1
Dek-
1
Dek-
in circu-

Kapitaal) kings-
1
kings- Gov.Sec.
1
latie

perc.
3
)
1
perc.
4
)

27 Dec.’39’ 2.489,4 1 4.977,7112.816,91 135,5 1 86,8 1


20 ,, ‘391 2.496,4 1 4.979,9 112.836,41 135
2
4

86,4


t)
Deze certificaten werden door de Schatkist aan de Reserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan. ’34van
100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
7) Other Cash” does not lnclude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3) Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.

Dis-

lReserve
Data

) Aantal
1

conto’s

1

Beleg-

1
bij de

depo-

time
Totaal 1 Waarvan
leenin.

__en

_gingen

1

F. R.

sito’s

deposits
beleen.
1

1
banks

10 Dec.’391

1

1

8.932 114.533

9.577 1 33.486

1

5.255
13

,,

’39)

1

8.871

1 14.1152

9.506 1

33.503

1

5.251
uo posten van ue NOU. bflk,
00
,Javascne DaflK en uo DUflK 07
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.

Auteur