Japan: aanpassing of recessie?
Vaste wereldbeelden zijn bedrieglijk; een wijsheid
die ook anno 1992 furore maakt. Tot juni denderde
de Frans-Duitse Maastricht-expres als vanzelfsprekend op het eindstation af. Inmiddels dreigt de trein
te ontsporen door aanhoudende Frans-Britse sabotage-pogingen. In oktober ontnam Fed-voorzitter
Greenspan de wereld de hoop op een spoedig economisch herstel. In hetzelfde kwartaal blijken de VS
een groei van 3,9% op jaarbasis te hebben doorgemaakt. Nu Bush plaatsmaakt voor Clinton, lijkt Amerika zelfs de rol van ‘zieke man’ over te doen aan Japan, een land waarvan de economische veerkracht
juist boven elke twijfel verheven was.
De laatste tijd heeft slecht nieuws uit Japan de overhand. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken
met de gevolgen van cle scherpe prijsdalingen van
aandelen en onroerend goed. Berichten over het
Japanse bankwezen wijzen op steeds grotere stroppen op kredieten waarvoor het onderpand niet
meer toereikend is, oplopend tot 55 triljoen yen
(12% van het bbp) over een periode van vijf jaar.
Evenzo hebben de halfjaarcijfers voor de hele Japanse industrie scherpe winstdalingen laten zien, veroorzaakt door hoge afschrijvingskosten en lage
bezettingsgraden. Beide hangen samen met overinvesteringen die ten tijde van de zeepbel-economie
spotgoedkoop konden worden gefinancierd. Het
overige nieuws wordt gedomineerd door de crisis in
de al 37 jaar regerende Liberaal-democratische parti j, iets dat het vertrouwen in de economie ook niet
ten goede komt. Maakt het onkwetsbaar geachte
Japan zich op voor een recessie westerse stijl?
Blijkens een vorige week verschenen studie over Japan vindt de OESO van niet. De organisatie plaatst
de groeivertraging van 4,4% bbp-groei in 1991 naar
1,8% in 1992 in de context van soepel verlopende
conjuncturele en structurele aanpassingen, volgend
op de excessen van de jaren tachtig. Gezien de toenmalige overexpansie van bankwezen en industrie
en de excessieve stijging van de grond- en aandelenprijzen, ligt het voor de hand dat de aanpassingen
juist in deze sectoren worden gevoeld. Daarnaast
dragen monetaire, budgettaire en structurele maatregelen er toe bij dat het proces, vooral in de financiele sector, in goede banen wordt geleid. Voor 1993
en 1994 verwacht de organisatie dan ook een weer
aantrekkende groei tot 2,5 resp. 3,5%, gedragen
door toenemende overheidsinvesteringen en een
herstel van het vertrouwen in de economie.
Ook op de langere termijn ziet de OESO goede
vooruitzichten. Daarbij wordt gewezen op de trendmatige groei van de arbeidsproduktiviteit, die 1 a
1,25% hoger ligt dan in de overige OESO-landen.
Deze groei wordt gegenereerd door de hoge uitgaven aan (toegepast) onderzoek en, gegeven de teruglopende bevolkingsgroei en daarmee gepaard
gaande arbeidsschaarste, de versnelde substitutie
van arbeid door kapitaal. Voorts wordt gewezen op
structurele maatregelen gericht op het vergroten
van de economische efficientie, met name de versnelde investeringen in sociale infrastructuur, de
ESB 2-12-1992
voortgaande deregulering van financiele markten en
de aanscherping van het mededingingsbeleid in de
industrie.
Daarentegen wijst de OESO ook op structurele inefficienties die nog niet afdoende worden aangepakt. Het betreft vooral het inefficiente gebruik van
land, alsmede overdadige regelgeving (bouw, landbouw, distributie) die de toetreding van buitenlandse aanbieders ernstig bemoeilijkt zo niet blokkeert.
Risico’s zijn volgens de OESO vooral aanwezig op
monetair gebied. Zo zijn de officiele cijfers voor de
omvang van de slechte bankkredieten (7 a 8 triljoen
yen) mogelijk aan de lage kant. Indien de financiele
sector veel dieper in de problemen zit, zou een
vlucht uit de yen de in de prognoses opgenomen
verdere renteverlaging in de weg kunnen staan.
Risico’s op budgettair gebied betreffen vooral de
sterk teruglopende bevolkingsgroei en de toenemende vergrijzing. De uitgaven die hiermee gepaard
gaan zullen tussen nu en 2020 explosief stijgen,
meer dan in enig ander OESO-land. Het overschot
op de begroting (1,7% bbp in 1992) is dan ook bedrieglijk; als de netto contante waarde van de toekomstige verplichtingen wordt meegenomen, resulteert een tekort van ten minste 2,3% van het bbp. In
dit licht stelt de OESO dat Japan zich eigenlijk geen
stimuleringsprogramma kan veroorloven.
Een laatste onzekerheid betreft de toenemende
kosten van kapitaal voor het Japanse bedrijfsleven
en de invloed hiervan op de veronderstelde investeringsbereidheid. Zo had het Japanse bedrijfsleven in
de tweede helft van de jaren tachtig een financieringsvoordeel van 4% ten opzichte van Amerikaanse
concurrenten. Inmiddels is dit voordeel verdwenen.
niet alleen door het afgenomen renteverschil met de
VS, maar ook door de hogere marges die Japanse
banken bedingen en door de hogere kosten van
nieuwe emissies.
Hoewel de OESO dus wel degelijk op een aantal
risico-factoren wijst, lijkt ze deze in haar prognoses
nogal licht op te vatten. Hetzelfde geldt voor een ander probleeni: de bestuurlijke verlamming als gevolg van de vertrouwenscrisis in de regerende LDP.
Illustratief hiervoor is dat het in augustus aangekondigde (en in de prognoses verwerkte) stimuleringsprogramma nog steeds op parlementaire behandeling wacht. Dergelijke politieke patstellingen zijn
bijzonder schadelijk voor het (eveneens in de prognoses veronderstelde) vertrouwen van consumenten, producenten en financiele markten in de Japanse economie.
Al met al heeft de OESO niet echt aannemelijk gemaakt dat de huidige problemen in Japan de weerslag vormen van een soepel lopend aanpassingsproces en niet de voorbode zijn van een recessie
westerse stijl. Daar staat tegenover dat het wonderbaarlijke herstel in de VS ook niet in de beschouwing is betrokken. Misschien zorgt dat ervoor dat
de OESO toch nog gelijk krijgt.
A.R.G.J. Zwiers
1157
Auteur
Categorieën