Ga direct naar de content

Is vrijhandel goed voor het milieu?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 1991

Is vrijhandel goed voor het
milieu?
Het is een illusie te denken dat de vrije markt kan zorgen voor een collectiefgoed als het milieu. Vrijhandel moet niet warden toegestaan
voordat is aangetoond dat de milieuvriendelijke, duurzame weg

wordt bewandeld.
In ESS van 30 januari jl. publiceren
de heren Noe en Van Bergeijk hun visie op de relatie vrijhandel en het milieu. Hun artikel liegt er niet om en
noodt uit tot een weerwoord. De auteurs schrijven: “In de milieudiscussie krijgt Internationale vrijhandel
ten onrechte de Zwarte Piet toegespeeld. Handelsbelemmeringen leveren ook voor het milieubeleid op
zijn hoogst een ‘second-best’-oplossing. De voordelen van Internationale specialisatie, zoals een doelmatiger produktie en een geringere
verspilling van grond- en hulpstoffen, gaan daarbij immers verloren”.
Kort en goed: “vrijhandel is goed
voor het milieu”, aldus afficheert
ESB het artikel.
Ik wil in de vorm van een aantal punten mijn kritiek tot uiting brengen.
Op sommige punten ben ik het met
de auteurs eens, maar dat vrijhandel
goed zou zijn voor het milieu kan
niet bewezen worden. De wetenschapsleer verzet zich tegen dergelijke generalisaties en de geschiedenis
geeft allerlei voorbeelden van het tegendeel: de vrijhandel loost al decennia lang overtollige zouten in de Rijn.
De milieuproblematiek is complex,
wereldwijd en dermate divers, dat
generalisaties bijna niet mogelijk
zijn. De vrijhandel kan en zal ook
nooit de Zwarte Piet toegespeeld
kunnen krijgen als de grote veroorzaker van de milieuproblematiek. De
auteurs gebruiken de generalisatie
als een ‘debating-truc’: ze vechten terug vanuit een door hen zelf bedachte positie. Het milieu en de vrijhandel verdienen beter.

De vrijhandel en de markt
De auteurs kunnen zich met een aantal vormen van handelsbeperkingen
omwille van het milieu verenigen
maar, zo stellen ze, “in het algemeen
zijn de argumenten pro vrijhandel
sterker dan de tegenargumenten”.
De auteurs ontkennen dat er een te-

ESB 20-2-1991

genstelling bestaat tussen milieu en
economic want: “beide grootheden
kennen een duidelijk schaarsteaspect en dragen bij aan de welvaart”. “Alleen”, zo voegen ze eraan
toe, “als economic wordt gelijk gesteld met ‘geld verdienen’ kan de tegenstelling tussen milieu en economic ontstaan”. Als we echter spreken
over vrijhandel dan gaat het alleen
maar om geld verdienen, en dan is
die tegenstelling er tussen milieu en
economic. De markt denkt en handelt niet in lange-termijnwelvaartsoverwegingen in mondiaal milieuperspectief. Ik zou de stelling van de
auteurs liever omdraaien: geen vrijhandel toestaan voordat is aangetoond dat de milieuvriendelijke,
duurzame weg wordt bewandeld.
Als over vrijhandel gesproken wordt
moeten we weten waar we het over
hebben. Vrijhandel betekent geen
overheid, geen wetgeving, geen regelgeving. Binnen Nederland bestaat
de vrijhandel niet, omdat de markt
zoveel tekortkomingen kent. Daarom hebben we een mededingingswetgeving, een keuringsdienst van
waren, een milieuwetgeving, toezicht op de inkomensverdeling en
zijn er nog veel meer collectieve goederen en diensten.
De vrijhandelsgedachte is onlosmakelijk met de markt in neoklassieke
zin verbonden. Deze theorie laat van
meet af aan de inkomensverdeling
buiten beschouwing of wellicht wat
nauwkeuriger: de bezitsverdeling
van de produktiefactoren. Als de inkomensverdeling geen probleem
zou zijn kun je de vrijhandelsgedachte onverkort hanteren. De milieuproblematiek is hetzelfde lot toebedeeld
als de inkomensverdeling: zij wordt
geplaatst buiten de theorie. Begrippen als doelmatigheid en verspilling
zijn markteconomische en geen ecologische begrippen. Minder verspilling is wenselijk en grotere doelmatigheid ook. Maar daaruit kan niet de

conclusie getrokken worden dat dus
het milieu beter af is. De markt immers hanteert bedrijfseconomische
maatstaven: het is veel doelmatiger
en veel minder verspillend om hardhout uit de tropische regenwouden
te gebruiken dan binnenlands hout,
maar wel milieu-onvriendelijker. Het
is veel doelmatiger om per vrachtauto met dieselmotor te transporteren
dan per kruiwagen, maar het is milieu-onvriendelijker. En het is ook
niet zo dat de winst van de doelmatigheid of de winst ten gevolge van
de geringere verspilling door de
markt teruggeploegd wordt ten gunste van het milieu.
Het is een illusie om te denken dat
de vrije markt – zeg maar Jacobse en
Van Es — kan zorgen voor een collectief goed als het milieu. De markt
kan niet zorgen voor milieuvriendelijk gedrag. Er is collectieve actie nodig, een overheid, een belangengroepering of een ander samenwerkingsverband om de negatieve externe milieu-effecten te internaliseren. Een
markt doet en kan veel maar de variabelen waarmee zij rekening
houdt, blijven geworteld in het individuele gewin. Wie markt zegt, zegt
‘the tragedy of the commons’.
Een sterke zijde van het rapport Our
common future1 is het nadrukkelijk
gelegde verband tussen de duurzaamheid van het milieu en de mondiaal zeer scheve inkomensverdeling. Ik geef wat voorbeelden van
het verband tussen vrijhandel, milieu en inkomensverdeling.
Vrijhandel betekent dat Nederland
voornamelijk voor de produktie van
veevoer bijna 16 miljoen hectare
landbouwgrond in het buitenland gebruikt tegen bijna 3 miljoen in eigen
land. Door onze grote welstand zijn
wij in staat plantaardig eiwit om te
zetten in dierlijk en vervolgens eten
we het beest op. Die omzetting is uiterst kostbaar in termen van voedselproduktie. Onze schaarste aan landbouwgrond maakt landbouwgrond
ook elders schaarser wat leidt tot hogere voedselprijzen en het in gebruik nemen van extra landbouwgrond door bij voorbeeld wouden te
kappen. Die mensen nu, die niet ingeschakeld zijn bij de produktie van
dat (vee)voer en geen landbouwgrond bezitten, moeten hogere prijzen gaan betalen voor hun voedsel.
Ons voordeel vertaalt zich niet in
hun inkomen of anders gezegd: de
1. World Commission on Environment
and Development, Our common future,
1987.

voordelen van de vrijhandel komen
niet bij alien terecht maar ze komen
terecht bij sommigen en anderen
zijn slechter af.
Bovengenoemde vrijhandel brengt
overigens nog een spin-off met zich

mee voor het milieu: wij hebben in
Nederland een mestoverschot, veel
ammoniakemissie en andere milieuongemakken en daar waar het

(vee)voedsel vandaan komt wordt
de grond uitgemergeld.
Als Tsjaad geen katoen, pinda’s en
fruit naar Europa zou exporteren
zou dit land alle Sahellanden kun-

nen voeden. Daarnaast zouden de
Sahellanden als ze niet naar Europa
zouden exporteren ook geen marginale grond in gebruik hoeven te ne-

men door het kappen van bossen of
andere vormen van (te) intensief

grondgebruik wat tot verwoestijning
kan leiden.

De auteurs halen de OPEC erbij om
aan te tonen dat de markt in staat is
de prijzen flink op te schroeven en

daarmee de consumptie van olie en
dus de uitstoot van CO2 fors te beperken. Zou het dan niet beter zijn,
denk ik dan, om in het geval dat er

geen weldenkende milieubewogen
oliesjeiks zijn, de tekortkomingen

van de markt op het punt van het milieu een beetje te verhelpen? De auteurs laten zich ook in die zin uit:
“Indien (mijn cursivering) prijzen
een beter beeld zouden geven van
economische schaarsteverhoudingen
zouden consumenten en producen-

ten geprikkeld worden om een beter
evenwicht te vinden tussen de natuur als produktiefactor en haar andere functies”. De auteurs geven

hiermee precies aan waarom de vrijhandel te kort schiet: de natuur bestaat uit ongeprijsde schaarste.
Met het voorgaande is niet gezegd
dat de overheidsmaatregelen milieuzaligmakend zijn, maar ze zijn wel
onmisbaar. En dat ze het in het Oostblok niet goed gedaan hebben is
een ander probleem.

Milieu als excuus
Het idee dat vrijhandel in ons aller
voordeel is gaat niet op voor het milieu en mag dus niet als argument gebruikt worden voor vrijhandel. Een
mogelijk ander gevaar is dat het milieu ten onrechte te pas en te onpas
gebruikt wordt als excuus om ande-

re, verborgen, doelstellingen te bereiken. Want handelsbelemmeringen

als zodanig, de auteurs schrijven dat
ook, vormen in het algemeen geen

optimaal antwoord op de milieuproblematiek. De werkgroep Duurzaam

Samengaan van Landbouw, Natuur
en Milieu stelt dan ook voor om binnen de GATT regels op te stellen
voor de bescherming van natuur en
milieu. En minister Pronk heeft recentelijk een soortgelijke rol toebedacht aan de VN. Met een dergelijke
regelgeving is de kans dat het milieu

als oneigenlijk excuus wordt gebruikt kleiner.

Ik sluit me tot slot graag aan bij de
auteurs als zij stellen dat de consumenten bij hun keuze tussen duurdere en minder milieubelastende produkten enerzijds en substitueerbare
meer vervuilende produkten anderzijds, steeds meer bereid moeten zijn
om voor het eerste te kiezen. Echter,
waarom zouden we bij de consu-

ment een andere maat leggen dan
bij de internationale handel?
A.J.A. Bijl
De auteur is decent milieu-economie aan
de Hogeschool te ‘s-Hertogenbosch.

Naschrift
Met zijn reactie heeft Bijl zich in een

wel zeer moeilijk parket gemanoeuvreerd. Enerzijds kan hij niet been

om de logica van ons argument dat
handelsbelemmeringen geen optimaal antwoord zijn op de milieuproblematiek. Anderzijds zou hij toch
het liefst geen vrijhandel toestaan
voordat is aangetoond dat de milieuvriendelijke, duurzame weg wordt
gevolgd.

Landbouw en vrijhandel
“De problemen in de Nederlandse
agrarische sector zullen slechts door
zeer weinigen aan vrijhandel wor-

den geweten. Het is een ‘non sequitur’, want hier heerst het EG-landbouwbeleid, schoolvoorbeeld van
een gereguleerde markt waar vrijhan-

del ver te zoeken is.

Marktwerking milieuvriendelijk
Bijl stelt Internationale vrijhandel gelijk aan het kapitalisme van de Haag-

se Schildersbuurt. Dat is een mooie
‘debating-truc’, maar het is vooral

een karikatuur van ons betoog waarin we uitgebreid stilstaan bij institutionele aspecten. De markt vereist
een kader en spelregels om te kunnen functioneren; eigendomsverhoudingen moeten bij voorbeeld wor-

den gegarandeerd. Is dat het geval
dan leidt het streven naar individu-

eel gewin, bij voorbeeld via het mechanisme van Hotelling tot stijgende

prijzen van eindige grondstoffen en
daarmee tot besparingen en (pogingen tot) het vinden van alternatieven.
De markt kent vele tekortkomingen,
zoals ook Bijl diverse malen stelt.
Maar dit wordt in ons artikel ook helemaal niet ontkend. Het gaat er om
dat bij een ingrijpen om de marktwerking ten aanzien van het milieu

te verbeteren, er al zeer spoedig
sprake is van ‘second best’-maatrege-

len. Handelsbeperkingen vallen daar
zeker onder. Belangrijk lijkt ons om
de markt niet buiten werking te stellen, maar om deze juist beter te laten
opereren door milieukosten zoveel
mogelijk direct in de prijzen op te
nemen. Uiteraard is dit makkelijker
gezegd dan gedaan, maar het principe van marktwerking die ook milieu-

vriendelijk kan zijn blijft overeind.

Verspilling
Ons betoog op dit punt wordt weggedefinieerd aangezien Bijl doelmatigheid en verspilling weigert te rekenen tot de ecologische begrippen.
Dat de schijn van het sterke voorbeeld nogal eens bedriegt, is de le-

zer van ESB bekend sinds gebleken
is dat de op het eerste gezicht evident milieu-onvriendelijke cellofaanverzending het in de uiteindelijke be-

rekening blijkt te winnen van het
papieren verzendbandje. Voordat we
Bijls beweringen kunnen accepteren, willen we zijn sommetje zien en
na kunnen rekenen. Tot het zover is
zijn we niet onder de indruk van zijn
analyse en hechten we meer waarde
aan de empirische en theoretische argumenten die we in ons artikel heb-

ben aangedragen.
Dit alles wil niet zeggen dat Bijl de

plank op alle plaatsen misslaat en
met name zijn verzet tegen het milieu als vlag op de modderschuit van
het protectionisme zien we als een
nuttige aanvulling op ons artikel. Bijl

stelt veel zinnige vragen, waarop
een antwoord moet worden gevonden, maar die vraagtekens tasten de
boodschap van ons artikel niet we-

zenlijk aan.

WimNoe
Peter van Bergeijk

Auteur