Investeren in duurzaam ondernemen
Aute ur(s ):
Keijzers, G. (auteur)
Hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Universiteit Nyenrode. Dit artikel is geb aseerd op G. Keijzers, Lenen of stelen van de toekomst?
Investeren in Duurzaam Ondernemen, oratie, Nyenrode, Breukelen, 2000.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4273, pagina 752, 29 september 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
Dit artikel analyseert de nieuwe eisen waarmee het bedrijfsleven zal worden geconfronteerd in de volgende fase van duurzame
ontwikkeling. Het gaat daarbij om vernieuwing, om ‘consensus building’ voor modernisering van de economie, de ontwikkeling van
substituten voor de sleutelvoorraden en versterking van de infrastructuur. De inzet is groot; de kansen zijn prachtig, de risico’s
navenant.
Het bedrijfsleven is in het afgelopen decennium steeds loyaler mee gaan werken aan de verbetering van de milieukwaliteit. Het neemt
ook steeds meer stappen in eigen verantwoordelijkheid. Ondernemingen reageren niet meer alléén op dwingende milieuregulering
door de overheid. Ondernemingen ontdekken ook economisch veel te kunnen winnen bij een zorgvuldige omgang met het milieu.
Belangrijke motiverende argumenten voor bedrijven nu zijn bijvoorbeeld kostenbesparing door zuinig om te gaan met energie, water,
grondstoffen en verpakkingsmateriaal. En de verbetering van het marketingprofiel naar de klant. Ook stellen banken en
verzekeringsmaatschappijen steeds meer milieueisen.
Een hype?
Nu zouden deze argumenten nog kunnen worden opgevat als tijdelijke prikkels. Milieuvriendelijk ondernemen zou dan niet meer zijn dan
een hype.
Er is echter meer aan de hand. De milieugevolgen van moderne productieprocessen worden afgewenteld op geografische schaalniveaus
en tijdschalen die steeds verder weg liggen van de veroorzakers ervan. Ze zijn daardoor moeilijker beheersbaar voor nationale
overheden. De nationale overheid als natuurlijke hoeder van de vrije markt en beschermer van economische, sociale en ecologische
belangen heeft inderdaad aanmerkelijk aan invloed ingeboet. Haar verantwoordelijkheden worden steeds meer gedeeld door
ondernemingen, die daar ook een nadrukkelijk eigenbelang bij hebben. Maatschappelijke organisaties actief op natuur-, milieu- en
sociaal-ethische terreinen zien ook hun invloed groeien, zowel nationaal als internationaal 1. Een fundamentele verandering in de
rolverdeling van overheden, ondernemingen en de ‘civil society’ is gaande, waarin aan het bedrijfsleven een zwaardere eigen
verantwoordelijkheid wordt gegeven om bij te dragen aan een voortgaande en duurzame economische groei 2. Het voorbeeld van de
Brent Spar en Shell is spreekwoordelijk voor dit veranderingsproces, maar is er slechts één in een groeiende rij van voorbeelden.
Afnemers, zakelijke markt en werknemers
Klanten, consumenten en zakelijke afnemers, stellen eisen aan de milieukwaliteit van producten. Zij leggen de verantwoordelijkheid voor
de milieukwaliteit bij de onderneming. De consumenten gaan er van uit dat ondernemingen volledig voldoen aan de wettelijke eisen of,
sterker nog, dat zij een actieve milieuverantwoordelijkheid nemen.
Ook bedrijven onderling stellen steeds hogere milieueisen aan producten van toeleverende of afnemende zakelijk klanten.
Ondernemingen willen alleen zaken doen met bedrijven die even sterk zijn in de productieketen als zij zelf, omdat de milieukwaliteit van
het eindproduct mede afhankelijk is van de grondstoffen en tussenproducten waaruit het is gefabriceerd. Steeds meer ervaren
ondernemingen de afhankelijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van alle productieschakels in de keten.
Ook worden ondernemingen in toenemende mate geconfronteerd met milieubewuste werknemers die van binnenuit werken naar nieuwe
normen en waarden van de duurzaamheid van het bedrijf. De nieuwe generatie medewerkers die is grootgebracht met een nadrukkelijk
milieubewustzijn, dringt aan op een nieuwe milieuhouding van bedrijven. De krappe arbeidsmarkt geeft medewerkers ook ruimte om het
milieuaspect mee te wegen in baankeuzen, zoals Shell ervoer ten tijde van de Brent Spar-crisis.
De nieuwe technologie zorgt bovendien voor maximale transparantie en inzicht in de milieuprestaties van bedrijven, waardoor er weinig
meer verborgen blijft voor actieve klanten, medewerkers en voor de in omvang groeiende milieu- en natuurorganisaties waarin zij zich
verenigen.
Bestuur
Corporate governance vergt op twee niveaus aanpassingen. Het eerste niveau betreft de dagelijkse besturing van het bedrijf zelf, waar
de markt en de overheid van buitenaf, waar werknemers van binnenuit en waar bedrijven onderling binnen de productieketen nieuwe
eisen stellen 3.
Het tweede niveau waarop aanpassingen van corporate governance nodig zijn, betreft de medewerking van ondernemingen aan de
verbetering van de sociale, economische en technologische condities waarbinnen zij opereren. De tanende invloed van de overheid, de
toenemende globalisering van de economie en de internationalisering van de sociale en milieueisen vergen steeds meer eigen initiatief
van ondernemingen om de eigen productieomstandigheden te versterken. In de nieuwe fase van duurzame ontwikkeling krijgen bedrijven
steeds meer de taak opgedrongen om mee te werken aan de ontwikkeling van duurzame energie- en vervoerinfrastructuur, bij te dragen
aan de beperking van het ruimtebeslag en om het initiatief te nemen de overgang naar duurzame technologie mogelijk te maken.
Naar een nieuwe fase
De eerste fase van wat ik noem verbetering van de kwaliteit van het milieu, lijkt nu zo ongeveer afgerond. Wij staan nu aan de
vooravond van een volgende fase 4. Een periode waarin de aandacht niet alleen zal uitgaan naar verbetering van de kwaliteit, maar ook
naar bescherming van de kwantiteit van natuurkapitaal: de beschikbaarheid van voorraden grondstoffen, energie, water, natuur en
ruimte, biodiversiteit. Voor onszelf en voor toekomstige generaties. De onvermijdelijke intensivering van het gebruik van natuurkapitaal
door verdere economische groei, hier en elders op de wereld, vergt een overgang naar nieuwe gebruiksvormen.
Hoe kan ondernemend Nederland de stap maken van milieuvriendelijkheid naar werkelijk Duurzaam Ondernemen? De huidige focus van
bedrijven op eco-efficiëntie van de productie garandeert nog niet de overgang naar duurzaam ondernemen. Het gaat om meer; om de
verantwoordelijkheid van bedrijven voor de instandhouding van voorraden natuurkapitaal voor toekomstige generaties. We
onderzoeken daartoe hier eerst de aard en de omvang van de daarmee verbonden problemen.
Kwantificering van het probleem
Naar verwachting zal gedurende de komende veertig jaar de wereldbevolking verdubbelen en stabiliseren op een niveau van zo’n tien
miljard mensen. In diezelfde periode zal de totale economische productie vervijfvoudigen, de energieconsumptie drie keer zo groot
worden en de voedselproductie meer dan verdubbelen. Behalve in Afrika worden in 2050 overal op de wereld materiële welvaartsniveaus
bereikt die de gemiddelde Europese niveaus van de afgelopen decennia benaderen 5. Bij ongewijzigde beleidslijnen zullen deze trends
echter ook leiden tot aanzienlijke klimaatwijzingen. De energievoorraden zullen fors verminderen en grondstoffen zullen in afval
veranderen. Het wereldbosareaal zal met een kwart afnemen. Ook zal er een dramatische achteruitgang van de voorraad biodiversiteit
optreden 6. Dit is evenwel niet noodzakelijk. We weten inmiddels dat het mogelijk is om voldoende voedsel te produceren voor vele
malen de omvang van de huidige wereldbevolking. We kunnen hernieuwbare voorraden als voedsel, vis en hout in voldoende mate
blijven reproduceren. En we beheersen de technologie om gebruikte grondstoffen opnieuw te gebruiken en om vervuiling van water,
bodem en lucht te voorkomen. De aarde is voor een belangrijk deel dus geen eindige voorraad, maar veeleer een dynamisch systeem met
een groot productie- en reproductievermogen. Zolang we de dynamiek daarvan zorgvuldig bewaken, kunnen we het natuurkapitaal
blijven hergebruiken. We doen dan toekomstige generaties niet tekort in hun reproductie- en productievermogens.
Gebruik en hergebruik van natuurkapitaal vergt echter altijd de inzet van energie, ruimte en biodiversiteit. De kern van het probleem
schuilt er nu in dat deze laatste drie typen voorraden fundamenteel van karakter verschillen van vernieuwbare voorraden, zoals voedsel
en hout, en van herbruikbare voorraden zoals water en minerale grondstoffen. Energie, biodiversiteit en ruimte zijn namelijk nietreproduceerbare ‘sleutelvoorraden’ 7. Op is op, weg is weg. En in die zin is de aarde wel eindig. Als ons aardgas op is, is het weg. En waar
bijvoorbeeld de Betuwelijn komt, verdwijnen open ruimte en natuur definitief. Die sleutelvoorraden zijn dan niet meer beschikbaar voor
toekomstige generaties.
Beheer van sleutelvoorraden
We kunnen een aantal uitgangspunten formuleren waaraan goed beheer van natuurkapitaal en duurzaam ondernemen moeten voldoen:
» natuurkapitaal vergt zodanig kwaliteitsbeheer dat zijn reproductievermogen, zijn hergebruikbaarheid, zo weinig mogelijk wordt
verstoord,
» fossiele energie, biodiversiteit en kwalitatief hoogwaardige ruimte zijn eindige en niet reproduceerbare sleutelvoorraden en dienen om
die reden zoveel mogelijk bewaard te blijven voor toekomstige generaties. De inzet van deze sleutelvoorraden, in welke samenstelling
ook, is echter onvermijdelijk en verlies van delen van deze voorraden kan niet worden voorkomen. Wel kan het verlies van energie
worden geminimaliseerd door de inzet van duurzame energie en kan het beslag op ruimte en natuur worden verminderd door compact te
bouwen en ondergrondse infrastructuur te ontwikkelen.
Confrontatie
De vragen waarmee ondernemingen in toenemende mate worden geconfronteerd, zijn buitengewoon praktisch van aard 8. Ter illustratie
volgen enkele voorbeelden van de druk die uitgaat van de beperkingen in de beschikbaarheid van sleutelvoorraden.
Het aardgas in Nederland zal voor het midden van deze eeuw opraken. Kunnen we met het oog op belangen van toekomstige generaties
deze spaarpot wel opmaken en omzetten in infrastructuur? Zouden we de opbrengsten van het aardgas niet in haar geheel in moeten
zetten om alternatieve duurzame energietechnologie te ontwikkelen? Het toekomstig CO2-beleid en de wens tot vermindering van de
afhankelijkheid van de OPEC zullen leiden tot een beperkend energievoorraadbeleid in Nederland.
Een andere vraag. Kunnen we de groei van de bevolking in Nederland naar achttien miljoen inwoners wel accommoderen volgens het
huidige en stijgende gemiddelde ruimtegebruik per inwoner? Aan lang niet meer alle ruimtebehoeften van bedrijven en voor
infrastructuur kan worden voldaan. Ondernemingen zullen steeds sterker de beperkingen gaan ervaren die nu worden vastgelegd in
nationale en ruimtelijke ordeningsplannen.
Nog een dilemma. Is de groei van de luchtvaart uit het oogpunt van behoud van natuur en ruimte niet te prefereren boven verdere
uitbreiding van het weg- en railvervoer of kost dat teveel energie zolang vliegtuigen niet vliegen op waterstof? De luchtvaartdiscussie zal
van karakter veranderen en zal straks veel meer dan nu gaan over milieu- én ruimteargumenten.
Bedrijven worden geconfronteerd met nieuwe verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden voor de omgang met energie, ruimte en
natuur. De huidige roep om zorgvuldig beheer van natuurkapitaal voor toekomstige generaties komt niet uit de lucht vallen. Het
biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro, de Europese Vogelrichtlijnen, de Habitatrichtlijn zijn geen vrijblijvende internationale
afspraken en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur in Nederland is inmiddels stevig ingebed in nationale plannen. Het
bedrijfsleven ondervindt daarvan de beperkende gevolgen omdat in bestemmingsplannen veel ruimte moet worden gereserveerd om aan
de internationale verplichtingen en nationale wensen voor behoud van natuur en biodiversiteit te voldoen.
Ook op het terrein van energie liggen er vérgaande internationale afspraken van het Kyoto-protocol. De doelstelling van zes procent
CO2-emissiereductie voor 2010 waarop Nederland zich heeft vastgelegd, impliceert een feitelijke halvering van de fossiele energieintensiteit van het bbp – een enorme technologische opgave voor het bedrijfsleven. Ook hier betreft het geen vrijblijvende internationale
afspraken. Recent is de druk vanuit Europa op landen als Nederland die de CO2-doelen voorlopig nog verre overschrijden, flink
opgevoerd 9. De CO2-conferentie in Den Haag in november aanstaande zal uitwijzen dat er op relatief korte termijn flinke vervolgstappen
op energiegebied gemaakt moeten worden, ook door Nederland en het bedrijfsleven hier. Het bedrijfsleven en de overheid zullen de
samenwerking moeten versterken om CO2-emissiereducties te kunnen realiseren en om versneld de overgang naar duurzame
energievoorziening te maken. De huidige doelstelling van tien procent duurzame energievoorziening in 2020, zoals vastgelegd in de
nationale energienota’s, lijkt voorlopig te weinig ambitieus om tijdig de overgang naar de nieuwe duurzame economie te maken.
Toenemende maatschappelijke druk
Nu volgt een aantal stressfactoren waarover maatschappelijk een toenemende zorg bestaat, waar overheden sturing proberen te geven,
waar ondernemingen hun comparatieve voordelen in het geding weten:
» beschikbaarheid van ruimte voor wonen, werken, transport en recreatie,
» druk op de kwaliteit van steden als veilige, gezonde en sociaal-economisch houdbare en multiculturele centra van
welvaartsontwikkeling,
» druk op de infrastructuur voor transport, communicatie en energievoorziening,
» de behoefte aan versterking van kennis- en technologieniveaus voor duurzame energie, duurzaam ruimtegebruik en
reproduceerbaarheid van materialen,
» druk op de voorzieningszekerheid van energie, voedsel en grondstoffen en veiligheid van voedsel,
» druk op internationale relaties met landen in de Derde Wereld en in Oost-Europa door verlangens voor economische en technologische
ondersteuning en door toenemende migratiestromen.
Ethiek en duurzaam ondernemen
Maar waarom zou behoud van sleutelvoorraden en vermindering van de hier genoemde stressfactoren, de houding en werkwijzen van
ondernemingen gaan veranderen? Amartya Sen wijst in deze op zowel economische en ethische aspecten. Hij wijst op het eigenbelang
van ondernemingen om zelf bij te dragen aan behoud van goede productieomstandigheden. Hij acht het onvermijdelijk om bij het beheer
en de efficiënte middelenverdeling van openbare goederen “…krachtig ingrijpen van de staat te verminderen. Bijvoorbeeld [door] de
ontwikkeling van milieu-ethiek [van ondernemingen] die een deel van de taak kan overnemen, die anders via regelgeving van bovenaf
wordt opgelegd” 10. De ethische vraag of wij, burgers en ondernemingen, verantwoordelijkheid dragen voor toekomstige generaties is
dan een belangrijke. Ik geef daar een persoonlijke invulling aan. Ik neem van de liberale Amerikaanse filosoof John Rawls het principe
over dat elke generatie de verantwoordelijkheid neemt dat de volgende generatie kan beschikken over dezelfde waardevolle sociale en
economische voorzieningen als waar zijzelf over kon beschikken 11. Dat betekent dat we aan de volgende generatie een met het huidige
vergelijkbaar productievermogen over willen dragen. De opbouw door een generatie van economisch- en sociaal kapitaal, ten koste van
de sleutelvoorraden van het natuurkapitaal, is dan gerechtvaardigd vanuit de opdracht om rechtvaardige sociaal-economische
voorzieningen te bouwen en te waarborgen voor huidige en volgende generaties. Daarbij moet het herstelvermogen van het bestaande
natuurkapitaal in stand worden gehouden en dient het verlies aan voorraden energie, ruimte en natuur zoveel mogelijk te worden beperkt.
Rijke landen hebben een bijzondere verantwoordelijkheid in deze, want zij beschikken reeds over ruime sociale en economische
mogelijkheden en leggen nu al een relatief groot beslag op voorraden natuurkapitaal. Ook hebben zij de mogelijkheden om de nieuwe
duurzame technologie te ontwikkelen.
Ethiek én eigen belang
Deze ethische keuzen hebben dus betrekking op het strategische eigenbelang van ondernemingen om de continuïteit van haar
comparatieve productievoordelen te waarborgen. Maar slaan ook op haar meer normatieve ethische verantwoordelijkheid jegens
toekomstige generaties. Deze keuzen hebben vérgaande consequenties voor het duurzaam ondernemen. Het gaat niet meer alleen om
vermindering van milieubelasting door bedrijven nu, maar ook om een straks nagenoeg emissieloze productie. Ook vergen deze keuzen
een vérgaande vermindering van gebruik van fossiele energie, overgang naar duurzame energie en dematerialisatie van de economie. En
vragen een zodanige technologieontwikkeling dat daarmee de groei van de economieën in arme landen binnen de grenzen van het
natuurkapitaal kan plaatsvinden. Pas dan wordt de volgende stap van milieuvriendelijk naar duurzaam ondernemen gemaakt 12.
Wat ik hier weergeef is een breed maatschappelijk veranderingsproces dat lang zal gaan duren. Individuele bedrijven hebben daar
slechts in beperkte mate invloed op. Maar we moeten hun mogelijkheden niet onderschatten. In de afgelopen periode hebben zij een
geweldige prestatie geleverd in de verbetering van de milieukwaliteit. In de jaren zeventig en tachtig was het de overheid die middels
milieuvergunningen bedrijven bewoog naar vermindering van de milieubelasting. Daarna, in de jaren negentig, legde het bedrijfsleven
zich gezamenlijk (min of meer) vrijwillig vast in milieuconvenanten gericht op verbetering van zijn milieuprestaties. Steeds meer
ondernemingen nemen inmiddels zelfstandig het initiatief voor verbetering van interne milieuzorg, ISO-certificering en vrijwillige
milieuverslaglegging. De druk van de overheid en van de markt is helder en duidelijk overgekomen.
Tot slot
Het bedrijfsleven staat voor de volgende fase van duurzame ontwikkeling, waarin milieukwaliteitsverbetering gevolgd wordt door beter
beheer van voorraden natuurkapitaal. De noodzaak om slimmer met de beperkte ruimte om te gaan en om de overgang naar een
koolstofarme economie te maken. Niet bedrijfstakken of bedrijven in dezelfde keten alleen, maar het bedrijfsleven als geheel zal deze
overgang naar duurzaamheid moeten maken. Het gaat immers niet meer alleen over verbetering van de milieuprestatie van het bedrijf of
van de bedrijfsketen zelf, maar juist om de versterking en vernieuwing van de gedeelde productievoorwaarden van duurzame energie- en
vervoersinfrastructuur, van efficiënt beheer van beperkte ruimte en van toegang tot internationale grondstoffen en energie. Aan het
begin van deze nieuwe fase staat het bedrijfsleven voor de keus om af te wachten wat de overheid zal gaan regelen of om zelf het
initiatief te nemen en zijn eigenbelangen te gaan behartigen. Sleutelwoorden zijn technologieontwikkeling en nieuwe
samenwerkingsprocessen waarin nieuwe partners gezamenlijk nieuwe kansen ontwikkelen 13. Daar zijn geen voor de hand liggende
uitkomsten voor
1 Op grond van bijvoorbeeld de Aarhus Conventie van de UNECE in 1998 hebben maatschappelijke organisaties vérgaande rechten
gekregen om milieu-informatie te krijgen van overheden en bedrijven en kunnen zij overheden en bedrijven gerechtelijk dwingen
milieuafspraken te realiseren.
2 W. Dubbink, Duurzaamheid als patstelling; over de onvriendelijke betrekkingen tussen openbaar bestuur, markt en civil society,
proefschrift, Uitgeverij Eburon, Delft, 1999, blz. 241-256.
3 A. Kolk, Economics of environmental management, Pearson Education, Londen. Hoofdstuk 4 geeft een helder overzicht van de
verschillende soorten marktdruk van milieuverlangens waarmee bedrijven rekening moeten houden bij de ontwikkeling van hun
ondernemingsstrategie.
4 G. Keijzers, The evolution of Dutch environmental policy: the changing ecological arena from 1970-2000 and beyond, Journal of
Cleaner Production, 2000, nr. 3, blz. 179-200.
5 UNEP, Global environmental outlook, New York, Oxford University Press, 1997, blz. 218-250.
6 J. Rotmans en B. de Vries, Perspectives on global change, the targets approach, Cambridge University Press, 1997.
7 Ministerie van VROM, Van saneren naar beheren: nadere analyse van het thema Verspilling, Publicatiereeks Milieustrategie, nr.
1995/4, Distributiecentrum VROM, Zoetermeer, 1995.
8 Ministerie van VROM, Sleutels voor duurzaamheid, Distributiecentrum VROM, Zoetermeer, 1999.
9 Zie bijvoorbeeld de openbare brief van de Duitse en Engelse ministers van milieu J. Trittin en M. Meacher, Naar een koolstofarme
economie, NRC Handelsblad, 2 september 2000. Duitsland en Engeland hebben de Kyoto-doelstellingen binnen bereik, in tegenstelling
tot Nederland.
10 A. Sen, Vrijheid is vooruitgang, Contact, Amsterdam, 2000, blz. 258.
11 In mijn oratie (zie voetnoot 1) geef ik een bredere filosofische analyse van intergenerationele verantwoordelijkheden.
12 Zie bijvoorbeeld J. Elkington, Cannibals with forks, Capstone, Oxford, 1997, en P. Hawken e.a., Natural capitalism; creating the next
industrial revolution, Little, Brown and company, Boston, 1999.
13 L. Susskind e.a., The consensus-building handbook, Sage Publications, Londen, 1999.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)