Ga direct naar de content

De fiscale speeltuin van de politiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 13 2000

De fiscale speeltuin van de politiek
Aute ur(s ):
Cnossen, S. (auteur)
Hoogleraar fiscale economie, Erasmusuniversiteit Rotterdam, Universiteit Maastricht en Ocfeb .
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4273, pagina 751, 29 september 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Volgend jaar krijgen we te maken met de forfaitaire rendementsheffing. Onder deze heffing wordt aangenomen dat
belastingplichtigen op hun privé-vermogen in box 3 een rendement behalen van vier procent, dat tegen dertig procent wordt belast.
Werkelijke rendementen hoger dan vier procent zijn vrijgesteld van belasting. Met andere woorden, het effectieve tarief van de heffing
daalt als het werkelijke rendement stijgt. Deze nieuwe heffing is vooral een opsteker voor mensen met grote vermogens die hoge
rendementen incasseren. De rendementsheffing is ondergebracht in box 3 van de nieuwe inkomstenbelasting, ook wel de pretbox van
Vermeend genoemd.
Naast het regressieve tarief op vermogensinkomsten, bestaat veel aandacht voor lagere toptarieven op inkomsten uit arbeid. Zoals
bekend hebben de Kamerleden Reitsma (CDA), De Vries (VVD) en Giskes (D66) de bewindslieden van Financiën bij motie verzocht de
mogelijkheid van een vlakke belasting, oftewel een lager tarief tegen minder aftrekposten, op arbeidsinkomen te verkennen. In een
column in Het Parool van 7 februari jongstleden betoogde het PvdA-kamerlid Bos dat de vlaktaks ook voor socialisten grote voordelen
heeft. Als staatssecretaris is hij nu belast met het opstellen van een notitie over de vlaktaks. Dat stelt hem in staat zijn eigen bijdrage, een
vlaktaksspeeltje, aan de fiscale speeltuin van de politiek toe te voegen.
Van universitaire zijde hebben Caminada,
Goudswaard en Vording bij herhaling voor een vlaktaks op inkomsten uit arbeid gepleit: een bruto-inkomstenbelasting, waaronder alleen
de heffingskorting blijft gehandhaafd. Zij vinden dat de koopkrachteffecten van hun vlaktaks met een tarief van 28 procent binnen
redelijke marges blijven. Mensen met een inkomen in de hoogste decielgroep gaan er bijna vijf procent op vooruit, terwijl mensen in de
decielgroepen drie tot en met negen er ongeveer één tot drie procent op achteruit gaan. Deze rechtse variant van de vlaktaks lijkt daarom
wel wat op het belastingvoorstel van de Amerikaanse presidentskandidaat Bush, die de bankrekening van mensen die meer dan Æ’ 2,5
miljoen per jaar verdienen met Æ’ 2.500 per week wil spekken. Daarnaast heeft de FNV een linkse variant van de vlaktaks ontwikkeld met
een tarief van 55 procent in samenhang met een basisuitkering voor iedereen in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting. Onder
deze vlaktaks wordt de basisuitkering gefinancierd door de belasting op hogere inkomens effectief te verhogen.
De vlaktaks wordt verdedigd met het argument dat er dan geen ruimte meer is om te spelen met en tussen verschillende
belastingtarieven. Maar van oudsher is een rechtvaardige verdeling van de belastingdruk ook van belang geweest. Onder de rechtse
variant komt die onder druk te staan. Onder de linkse variant daarentegen zijn het vooral de arbeidsprikkels die aan scherpte verliezen.
Het 55 procenttarief begint bij een relatief laag inkomen en zal de prikkel voor middeninkomens verlagen om hun arbeidsproductiviteit te
verhogen. Bovendien gaat het natuurlijk niet om het nominale maar om het effectieve tarief. Is een inkomensbestanddeel vrijgesteld van
belasting, in casu vermogensrendementen, hoger dan vier procent, dan is geen sprake van een vlaktaks maar van een nultaks.
Belastingarbitrage is een aanzienlijk groter probleem bij kapitaal- dan bij arbeidsinkomen. Het verdient daarom aanbeveling voorstellen
tot beperking van belastingarbitrage en de hiermee samenhangende distorsies vooral te richten op de belastingen op winst en inkomsten
uit vermogen. Deze zouden wezenlijk vereenvoudigd kunnen worden door invoering van een vlaktaks van dertig procent op alle feitelijk
genoten kapitaalinkomsten, waaronder vermogenswinsten. Ook de (negatieve) opbrengst van de eigen woning zou tegen dit tarief
moeten worden belast. Voor kapitaalinkomen zou geen onbelaste voet of heffingskorting moeten gelden, zodat voorheffingen tevens als
eindheffing kunnen fungeren. Uit berekeningen van het Centraal Planbureau blijkt dat de opbrengst van een alomvattende
kapitaalinkomensbelasting van dertig procent hoger zou zijn dan de opbrengst van de huidige vennootschapsbelasting en de
voorgestelde belastingen op winst in de boxen 1 en 2 plus vermogen in box 3. Niet alleen zou deze vlaktaks op kapitaalinkomen de
belastingarbitrage beperken, zij zou de inkomstenbelasting ook rechtvaardiger (geen regressief tarief) en efficiënter (minder verstoringen)
maken.
Het is belangrijk dat de inkomstenbelasting zo eenvoudig mogelijk wordt opgezet, maar nóg eenvoudiger mag niet. Dan komt zij in strijd
met het draagkrachtbeginsel, zoals het geval is met de belasting op vermogensinkomsten in box 3. En dat verandert niet zonder meer
onder een vlaktaks op inkomsten uit arbeid. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de toegenomen kapitaalmobiliteit. Ook
linksom verdraagt dat geen hoge tarieven op kapitaalinkomen. Wordt aan een verdere verlaging van het toptarief gedacht, dan ligt het
voor de hand dat degenen die daar profijt van hebben, in casu de hogere inkomensgroepen, er ook voor betalen. Dat kan door feitelijk
kapitaalinkomen effectiever te belasten dan straks gaat gebeuren. Als Bos met een fatsoenlijk vlaktaksspeeltje wil komen zal de pretbox
van Vermeend naar de rommelzolder moeten.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur