Ga direct naar de content

Intuïtie of deductie?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 28 1980

Intuïtie of deductie?
Enkele methodologische aspecten van het Interfutures-rapport
PROF. DRS. J. A. HARTOG*

Op welke wijze zijn de uitkomsten, die in het Interfutures-rapport
worden
,
gepresenteerd, verkregen en welke waarde moet men eraan toekennen? Stoelen zij op
exercities die met behulp van een uitgebreid wereld model zijn verricht of zijn zij het resultaat van
verbale kwalitatieve analyse? Wat is de betekenis van de scenariomethode
in dit verband? Om op deze en soortgelijke vragen een antwoord te vinden
worden in dit artikel enkele overwegingen aangereikt .

.. There is na logical path leading to these …. laws. They can only
be reached by intuition based on something /ike an inte//ettual love
(.,Einfuhlung’J of the objects of experience”.
A. Einstein, als geciteerd door H. A. Simon

Inleiding
De redactie van de ESB heeft mij verzocht een “fiIosofische” inleiding te schrjven voor het symposium over het
OECD-rapport Facing the future dat de ambitieuze ondertitel draagt “Mastering the pro ba bie and managing the unpredictabie”. De bedoeling was dat ik de methoden die
gebruikt zijn door de schrijvers van dit rapport in een
algemeen kader zou plaatsen, zou analyseren en vergelijken
met de methoden gebruikt door andere schrijvers van toekomstverkenningen.
Ik verwachtte een analyse te moeten bespreken die zou zijn
gebaseerd op een mathematisch-statistisch model van het
soort waarmee ik vertrouwd ben. Bij de aanvankelijke
vluchtige kennisneming van het werk, voorafgaande aan het
accepteren van de invitatie deze inleiding te schrijven, had ik
gezien dat een expliciete presentatie van het wiskundig
geraamte in het boek niet voorkomt. Verschillende uitspraken
deden mij echter vermoeden dat de tekst niettemin was
gebaseerd opeendergelijk model, maardatdit om redenen van
leesbaarheid niet expliciet in de tekst was opgenomen. In de
economie is dit een geaccepteerde wijze van presentatie sinds
Alfred Marshall hem koos voor zijn major opus Principlesof
economics. De voordelen ervan kunnen waarschijnlijk niet
kernachtiger beschreven worden dan met de woorden waarmee Galbraith het effect beschreef van één van zijn wel in
technische termen geschreven boeken: “the book was warmly
received by its readers – all five of them”. Al spoedig echter
bleek het mij dat de research waarover in Facing the future
verslag wordt gedaan, niet stoelt op een wiskundig model maar
geheel anders van karakter is. Ik werd daarom gedwongen mij
opnieuw te bezinnen op de fundamenten waarop economische
research is gebaseerd, op de verschillende methoden die
worden gebruikt en op de validiteit die het resultaat van
dergelijke research heeft.
Ik kan nauwelijks beweren een specialist op kennistheoretisch terrein te zijn. Wanneer men echter bezig is met een
concreet researchproject, raakt men – vooral als de computer als hulpmiddel wordt ingeschakeld – steeds meer
verstrikt in technische details die ver verwijderd staan van het
ESB 14-5-1980

terrein van onderzoek. Telkens weer duikt dan de vraag op,
waar ben ik eigenlijk mee bezig, wat is de zin van wat ik aan
het doen ben? Tijdgebrek – en misschien ook wel een zekere
laksheid – leidt er dan maar al te gemakkelijk toe dat de
beantwoording van dit soort vragen op de lange baan wordt
geschoven of, wat op hetzelfde neerkomt, dat de vraag in de
doofpot wordt gestopt. Als gevolg van het eervolle verzoek
van de redactie van de ESB werd ik echter gedwongen mijn
gedachten over deze materie wat te ordenen. De resultaten,
voor wat ze waard zijn, treft u in het volgende aan.

De scenariomethode
Wanneer men de methode moet onderzoeken die gebruikt is
in een researchproject ligt het uiteraard voor de hand om te
beginnen met te lezen wat de schrijvers zelf hierover zeggen.
In Facing the future vindt men hierover niet veel. Op blz. 3
schrijven de auteurs:
“Interfutures was conceived as an attempt at prospective analysis,
not as a forecasting exercise. Prospective analysis recognises that an
attempt must be made to imagine the different futures that could
result from the behaviour of the actors involved within the limits
of the systems through which they act. It atteriJpts therefore. to
distinguish trends whose dynamics are almost invariant from those
which can be affected by the decisions of the actors concerned and by
uncertain events. It endeavours te grasp the projects which these
actors wilI seek toimplement and which will shape their future
behaviour. These actors will create and invent new solutions.
One of the main outcomes of this decision in favour of prospective analysis has been the construction of global or partial
scenarios worked out at different levels. These scenarios offer
pictures of the fut ure at certain time horizons and describe the
paths that lead there”.

Tot zover dit lange citaat, dat ik heb opgenomen omdat
het enerzijds de bedoeling van de schrijvers beknopt weergeeft, terwijl het aan de andere kant de ambivalentie die
mijns inziens het rapport bij voortduring kenmerkt,
duidelijk illustreert. Waarom dit besluit tot “prospective
analysis” moet leiden tot de constructie van globale of
partiële scenario’s, wordt behandeld op blz. 75 e.v. in het
hoofdstuk” Why scenarios”. Maar alvorens hierop in te gaan

.Hoogleraar in de Wiskunde en Statistische Analyse “an de Erasmus
Universiteit Rotterdam.
573

lijkt het mij zinvol eerst het begrip scenario in het algemeen
te bespreken en pas daarna terug te komen op de specifieke
opvattingen in het Interfutures-rapport.
Het schrijven van scenario’s is een betrekkelijk jonge
techniek van toekomstverkenning, die vooral bekendheid
heeft gekregen door de studie van Kahn en Wiener. The
.rear 2000. Deze studie had de mogelijkheden van het uitbreken van een nucleaire oorlog als onderwerp. Van de hand
van Van Doorn en Van Vught is in Forecasting I) een bijzonder nuttige systematische beschrijving verschenen van de
verschillende methoden van toekomstonderzoek. In de
hoofdstukken 5 en 9 van dit boek wordt de methode van
het scenarioschrijven behandeld. De volgende opmerkingen
zijn hieraan – soms letterlijk – ontleend.
De schrijvers definiëren scenario’s als hypothetische
opeenvolgingen van gebeurtenissen; ze geven een mogelijke
vormgeving van en een ontwikkelingsverloop naar een
toekomst aan. Hiermee bedoelen ze dat scenario’s mogelijke
toekomsten zijn: de “possible futures” waar Facing the
future over spreekt. Dit zijn toekomstvoorstellingen die op
willekeurige wijze zijn verkregen. maar die wel mogelijk
moeten zijn, dat wil zeggen niet strijdig met tendenties
welke men als gegeven aanvaardt. Van Doorn en Van Vught
onderscheiden twee soorten scenario’s: de projectieve en
de prospectieve scenario’s. De projectieve scenario’s zijn
weer in te delen in twee groepen: de trendscenario’s en de
kaderbepalende scenario ‘s.
Bij een trendscenario wordt het toekomstige ontwikkelingsverloop uitgeschreven door huidige overheersende
processen door te trekken. Bij kaderbepalende scenario’s
worden bestaande. maar niet dominante ontwikkelingen
“opgeblazen” om mogelijke alternatieven te tonen. In
plaats van trendscenario’s spreekt men ook wel over verrassingsvrije scenario’s. Deze term maakt duidelijk dat
geen rekening wordt gehouden met plotselinge, onverwachte en extreme gebeurtenissen en dat bij twijfel
de voorkeur wordt gegeven aan het extrapoleren van
huidige tendenties boven de zeer talrijke mogelijke alternatieven. Het verrassingsvrije scenario wordt dan vaak
weergegeven in verschillende versies, de zogenoemde
“canonieke variaties”. Deze canonieke variaties zijn de
voornaamste alternatieven voor de “standaardwereld”.
Deze laatste term verwijst naar de expliciet gemaakte
eigen verwachtingspatronen der onderzoekers. De gedachte
achter het hanteren van canonieke variaties is enerzijds het
vettrouwen in de theorie. de intuïtie en / of de eigen
methodiek van de onderzoeker als een criterium om vast
te stellen wat wel of niet verrassingsvrij is. en anderzijds het geloof dat bestaande tendenties zich zullen
voortzetten.
De kaderbepalende scenario’s zijn projectieve scenario’s
die de ruimte van het geheel van mogelijke alternatieve
toekomsten trachten vast te stellen door op extreme wijze het
gehanteerde model te variëren. De bestaande trends zijn nog
wel uitgangspunt van de analyse. maar worden niet gezien als
onontkoombaar in een definitieve richting voerend. Door
extreme hypothesen op te stellen ten aanzien van het
verloop van de trends, wordt getracht om schetsen voor
een mogelijke toekomst te maken. die als grenzen worden
gezien van het geheel van mogelijke toekomsten. Het kenmerkende van beide typen projectieve scenario’s. is het feit
dat het accent ligt op de extrapolatie van verleden en heden
naar de toekomst.
Bij de prospectieve scenario’s liggen deze zaken anders.
Door de prospectivisten worden de op het verleden gebaseerde methoden gekarakteriseerd als “routineus” en “fantasieloos”. Deze methoden zouden de toekomst te veel als
“gesloten” zien. De prospectivisten richten zich juist
op de openheid van de toekomst. De nadruk ligt bij hen op de
creatieve fantasie. de inventiviteit en de gerichtheid op de
zich aandienende veranderingen. Het prospectieve scenario is
nauw verwant met de zogenoemde “concrete utopie”. Ik zal
op dit soort scenario’s niet nader ingaan. omdat het door het
574

Interfutures-team ontworpen scenario geen trekken vertoont
die dit type scenario kenmerken.
De positie van Facing the future
Het is nu tijd terug te keren tot het Interfutures-rapport en
te proberen te bepalen in welke rubriek het thuis hoort. Dit is
niet zo eenvoudig. Behalve op het rapport zelf heb ik de hand
kunnen leggen op twee andere rapporten die expliciet ingaan
op het door het team gevolgde methode. Dit zijn Methodology: scenario analysis in Interfutures door David Norse (Futures, oktober 1979) en een ongepubliceerde nota van J.
Lesourne en D. Malkin met als titel The Interfuture study:
some reflections on methodology. De schrijvers zijn allen
vooraanstaande leden van het Interfutures-team.
Na kennisneming van al deze literatuur lijkt mij één
ding zeker. Het rapport is niet geschreven met als achtergrond een strak georganiseerd mathematisch model. waarbinnen de relevante aspecten onderling samenhangend zijn
georganiseerd. Een model dus waarbinnen de rol van scenario’s zou zijn bepaalde variabelen exogeen te specificeren
wanneer de onzekerheid ten aanzien van die variabelen – bijvoorbeeld ten gevolge van gebrek aan kennis over oorzaakgevolgrelaties of door onnauwkeurige data – te groot wordt
geacht om ze op realistische wijze te relateren aan andere
specifieke modelvariabelen. Integendeel. Ik meen deze studie
het best te kunnen karakteriseren als een trendscenario met
vier canonieke variaties, waarin het scenario B weer is onderverdeeld in drie variaties. Scenario A is de optimistische
versie. die wordt gekarakteriseerd door sterke economische
groei en harmonische verhoudingen. De volgende scenario’s
onderzoeken hoe de wereld eruit zou zien op basis van steeds
pessimistischer veronderstellingen. Ik meen dat Van Doorn
en Van Vught. daar waar zij de merites van projectieve scenario’s bespreken (blz. 68). een oordeel geven dat ook zeer goed
van toepassing is op het Interfutures-rapport. Ik citeer:
“Een belangrijk kenmerk van projectieve scenario’s is hun
heuristisch karakter. De opstellers van deze scenario’s zijn zich
zeerwelbewustvan het feit.dat hun toekomstschetsenvoornamelijk
beschrijvendvan aard zijn en dat niet altijd recht wordt gedaan
aan oorzaak-gevolgrelatiestussen de verschillendeelementen van
een dergelijkeschets.Projectievescenario’szijnnogaleensin rijkelijk
vage termen gesteld en vaak wordt ook geen moeite gedaan om
waarschijnlijkhedentoe te kennen aan de realisatie-mogelijkheden
van gebeurtenissen en ontwikkelingen. Het gaat er slechts om
de fantasie van de mogelijke gebruikers te prikkelen en de
discussie over de toekomstige vormgeving van de samenleving
te stimuleren. Projectieve scenario’s bestaan dan simpelweg
uit een volgorde van gebeurtenissen die op een consequente
wijze naar een zekere eindtoestand leiden. Er wordt nauwelijks
een poging gedaan om deze volgorde en eindtoestanden methodologisch te onderbouwen. Zelfs basisconcepten worden niet
altijd gewetensvol gedefinieerd en de gehanteerde hypothesen
staan nauwelijks ter discussie. De wetenschappelijke pretentie
van de projectieve scenario-bouwersis dan ook zeker niet groot.
Het gaat er slechtsom bepaaldevoor de hand liggendeontwikkelingen. die tot bepaalde te vermoedenresultaten zullen leiden.op een
systematische wijze uit te schrijven, zodat beleidsvoerdersdaar
mee hun voordeel kunnen doen. Dit betekent niet dat de techniek
der projectievescenario’snietgebruikzou kunnenmakenvan andere
“zwaardere” methoden en tèchnieken ter ondersteuning van de
op te stellen toekomstbeelden”.
Al deze zaken die Van Doorn en Van Vught in het
algemeen stellen. zijn direct van toepassing op Facing the
future. Doel van het rapport wordt genoemd” …. to incite
awareness and action” (blz. 405). Wel wil ik mij hierbij verzetten tegen de suggestie dat deze methode zonder meer
“minder wetenschappelijk” zou zijn dan “zwaardere”

Joseph van Doorn en Frans van Vught. Forecasting. Methoden
Van Gorcum, Assen/Amsterdam, 1978.
I)

en technieken voor toekomstonderzoek.

methoden. In de slot paragraaf van dit artikel wil ik hierop
terugkomen.
Op verschillende plaatsen van het rapport wordt inderdaad
vermeld, dat gesteund wordt op andere studies. Vooral de
naam SARUM (System analysis research unit model) wordt
in dit verband genoemd. Op blz. 76 van Facing the
luture staat b.v. te lezen: ..the working out of a
scenario involves first the selection of major assumptions,
then the calculation of global orders of magnitude with the
help ofvarious modeis”. In een voetnoot wordt hieraan toegevoegd: ..in particular the United Kingdom Department
of the Environment’s SARU model”. Op blz. 289 komt een
dergelijke vrij raadselachtige voetnoot voor, terwijl blz.
290 gewijd is aan de karakteristieke eigenschappen van
SARUM. In het reeds vermelde stuk van Lesourne en Malkin wordt geschreven: ..Originally the programme called
for the use of several modeis; the framework provided
by SARUM was to have been complemented and made
more detailed with the help of more specialised modeis.
For lack of time, the only one used, for scenario A, was
a modeion trends in real exchange rates”. Ik ben er niet
zeker van hoe deze zin moet worden gelezen. In ieder
geval lijkt het mij waarschijnlijk dat voor scenario A gebruik is
gemaakt van SARUM, aangevuld met veronderstellingen
betreffende de wisselkoersen. Hoe dit is gedaan wordt echter
nergens vermeld. Ook in het rapport van SARUM wordt
melding gemaakt van samenwerking met ..international
organizations “.
SARUM geeft echter een geheel andere visie op de wereld
dan Facing the luture. D. Norse schrijft dan ook (blz.
419):” The conceptual models underlying most of the’existing
mathematical modeis, including those developed for or used
by Interfutures, are partially inconsistent with the conceptual
models for some scenarios, e.g. the B scenarios. The
mathematical models largely assume a perfect world, whether
it is neoclassical or centrally planned. ft is therefore necessary
to bear th is inconsistency in mind when interpretingthe results
of such modeis”. Gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Daar SARUM dus inderdaad schijnt te zijn gebruikt ten
behoeve van scenario A en daar vooral dit scenario ter
discussie zal staan op het symposium, lijkt het mij nuttig enige
beschouwingen aan dit Engelse model te wijden. Dit geeft mij
dan bovendien de gelegenheid in de slotparagraaf enige
methodologische opmerkingen te maken over de pro’s en
contra’s van de verrassingsvrije aanpak en de mathematische
computermodellen.

Het “System Analysis Research Unit Model”
De ..System Analysis Research Unit”, de groep die dit
schitterende rapport heeft geschreven, bestaat uit een team
van specialisten op het terrein van de natuur-en scheikunde,
toegepaste biologie, economie, statistiek, meteorologie,
..operations research” en ..control engineering”. Het team
werd opgericht in 1972 en werkt binnen de ..Directorate
General of Research” van de ..Departments of the
Environment and Transport”. De naam P. C. Roberts – de
enige naam van een team lid die expliciet in de publikatie wordt
vermeld – heeft ook in Nederland binnen de wereld van de
systeemanalyse een bekende klank. Het werk is gepubliceerd
als Research report 19en heet SA RUM 76. G/oba/ modelling
project.
Het model is een wereldmodel. De wereld is onderverdeeld
in drie gebieden, naar gelang van het bruto nationaal
produkt. De voortbrenging is gesplitst in 33 sectoren.
Deze sectoren zijn zo gekozen dat de concentratie op
voedselproblemen vergemakkelijkt wordt, omdat – volgens
de visie van het team – voedseltekort het meest nijpende
probleem van deze tijd is, terwijl de uitputtingsverschijnselen in de landbouw dringender zijn dan die op het
terrein van energie en mineralen.
ESB 14-5-1980

Het model is gebaseerd op de neoklassieke filosofie.
De consumenten maximeren hun nutsfunctie en de producenten maximeren hun winst op basis van Cobb-Douglasproduktiefuncties. Beide groepen gaan ervan uit dat zij
de prijs niet kunnen beïnvloeden. Toetreding t<:,tde markt
is vrij. Met andere woorden, de … invisible hand” van
Adam Smith in een moderne verschijningsvorm. Het voorvoegsel ..neo” is in de jaren dertig toegevoegd, nadat
Keynes erop had gewezen dat in een dynamische wereld de
overheid de overgang naar een nieuw evenwichtspunt kan
vergemakkelijken door een passende politiek op het
gebied van belastingen en openbare werken.
Deze theorie wordt verondersteld van kracht te zijn
in elk van de drie geografische gebieden. Geen rekening
wordt gehouden met verschillen in sociaal-politieke organisatie. Alle volkshuishoudingen werken volgens hetzelfde stel
regels, wat ook hun schijnbare filosofische of ideologische
verschillen mogen zijn.. Slechts in de handel tussen de
gebieden wordt expliciet een inbreuk op het vrije-marktmechanisme geïntroduceerd via de ..trade bias matrix”.
Een bijzonder sterk punt vind ik, dat het team de neoklassieke theorie in een dynamische vorm heeft weten te
brengen. Gewoonlijk wordt deze theorie in statische vorm
gepresenteerd, d.W.z. dat wordt beschreven hoe de evenwichtstoestand eruit zal zien, waarbij ik me altijd afvraag
of deze toestand ooit zal worden bereikt.

Ook interessant is de wijze waarop het team de neoklassieke theorie verdedigt tegen aanvallen van de tegenstanders,
waaronder vooral de bezwaren van Galbraith worden genoemd. Deze verdediging wordt gevoerd op twee fronten.
Met behulp van een aantal dwarsdoorsnedestudies wordt ten
eerste de bewering gestaafd dat de neoklassieke theorie niet
strijdig is met de waarnemingen, althans niet op het niveau
van aggregatie dat wordt gehanteerd in SARUM. Ten tweede
wordt naar voren gebracht dat de tegenstanders geen concurrerende gesloten filosofie hebben geproduceerd, zodat
modelbouwers wel worden gedwongen terug te vallen op de
neoklassieke theorie. In de woorden van SARUM: ..We believe that as a first approximation the neoclassical synthesis
provides a useful framework for modelling purposes.
Indeed, it provides the only quantifiable economic framework that exists because those who have criticised it have
offered nothing in its place” (blz. 9). In de slot paragraaf hoop
ik terug te komen op de vraag in hoeverre het voordelig is
een model te bouwen op basis van een gesloten theorie. Met
instemming citeer ik de Sussex-groep (Eva/uation ol the
SARU world mode/s. IIASA Proceedings Series, vol. 2,
blz. 368): ..Overall, we consider that the model represents
as coherent and consistent a statement of the neoclassical
world view as we have seen”.
De techniek die in SARUM is gebruikt is de systeemanalyse. SARUM is een zeer groot model. Elke sector wordt
beschreven door zes negatieve ..loops” en één positieve,
namelijk die welke het kapitaal als toestandsvariabele bevat. Dit is een gebruikelijke constructie. De positieve loop
zorgt ervoor dat het systeem een exponentieel groei pad zou
volgen, als schaarsteverschijnselen niet belemmerend zouden
werken. Bij deze veel te korte beschrijving moet ik het laten.
Het SAR U-rapport is een bijzonder fraai werkstuk dat duidelijk laat zien waartoe systeemanalyse in staat is in handen
van een meester.
Het zal nu wel duidelijk zijn, waarom ik moeite heb mij
voor te stellen hoe SARUM gebruikt is ten behoeve van
Facing the luture. De wereld van SAR UM is er één van harmonie. De ..common agricultural policy”, de Opec, overheidsbemoeiing en sociale verstarring zijn even zovele voorbeelden van omstandigheden die niet passen in het kader
van SARUM, maar die wel essentieel zijn voor de OECDlanden en dus een plaats moeten hebben in het Interfuturesrapport. In ieder geval is het wel zo dat scenario A het best
bij de SARUM-aanpak past.

575

Mathematische versus verbale methoden
Ik ‘heb u in het bovenstaande geconfronteerd met de
werkwijze van het Interfutures-rapport en met die van
SARUM. Beide methoden dienen dezelfde oogmerken, al
zijn ze vanuit velerlei gezichtspunten bezien elkaars tegenpool. Bovendien schijnt het Interfutures-team “for accounting purposes” gebruik te hebben gemaakt van SARUM. In
een dergelijke situatie rijst natuurlijk de vraag of de ene
werkwijze al dan niet beter is dan de andere.
Zoals ik in het voorgaande al heb gezegd, is SARUM een
mathematisch model dat is gebaseerd op een gesloten economische theorie, gewetensvol gekalibreerd en gevalideerd.
Voor de systeemanalyse is het niet essentieel dat een model
gebaseerd is op een achterliggende theorie. Integendeel, zou
ik bijna willen zeggen. De meeste systeemanalytische studies
die ik ken zijn bedrijfseconomische studies. Een voorbeeld
is het rapport Job futures in telecommunications, geschreven door de uitstekende Nederlandse groep die zich onder
leiding van W. Wils op systeemanalyse heeft gespecialiseerd.
Wat mij in dergelijke studies steeds opvalt is de grote vrijheid
die de onderzoekers genieten om allerlei aspecten – zowel
kwantitatieve als kwalitatieve – in het model op te nemen.
Het model wordt ad hoc opgebouwd. Er wordt steeds voor
gezorgd dat de specialisten die in het bedrijf werken, het
op hun specialisme betrekking hebbende deel van het model
kunnen herkennen. Dit is een noodzakelijke voorwaarde
om deze specialisten vertrouwen in het model te geven.
Vanuit dit gezichtspunt lijkt deze techniek op die van de
projectieve scenario’s – zoals in het Interfutures-rapport is te
vinden – waarin men ook de dagelijkse realiteit terugvindt.
Daartegenover staat SARUM, dat werkt met grootheden en
relaties die zijn ontleend aan de economische theorie.
P. C. Roberts, de leider van SARUM, heeft natuurlijk meegewerkt aan vele systeemanalytisch opgezette bedrijfsstudies, onder meer aan het reeds genoemde telecommunicatieproject. Mij afvragend waarom hij zijn wereld model zo
anders heeft opgezet, geloof ik dat dit komt omdat er vele
mensen te vinden zijn die de Nederlandse of de Engelse
PTT van haver tot gort kennen en waarvan steun kan worden verkregen. De modelbouwers, die een wereldmodel gaan
opzetten staat een dergelijke steun niet ter beschikking en
dan is het natuurlijk gemakkelijk te kunnen terugvallen op
een vrij algemeen aanvaarde theorie. Zo gezien lijkt het gebruik van theorie een noodsprong, al zullen velen dat misschien wat sterk uitgedrukt vinden. Als deze gedachte juist
is, ontstaat de vraag waarom een model dat de conventionele wijsheid representeert – om nog eens een term
van Galbraith te gebruiken – een beter model zou zijn
dan zo’n ad-hoc-model.
Men heeft Forrester verweten dat hij zijn” World dynamics” te weinig heeft gebaseerd op stellingen uit de wereld
van de economie. Is daarom” World dynamics” slechter dan
SARUM? Ik ontken natuurlijk geen ogenblik, dat SARUM
een veel rijker geschakeerd beeld van het economisch gebeuren biedt dan “World dynamics”, maar daar gaat het niet
om. Het punt is, of een strakkere theoretische achtergrond
een model waardevoller maakt in. de zin dat het een beter
beeld geeft van de relevante problemen. Een vergelijking
met bijvoorbeeld de natuurkunde gaat hier mijns inziens niet
op. Inderdaad heeft H. A. Simon een axiomatisch model
van de Newtonse mechanica geconstrue~rd, dat vanuit zeker
gezichtspunt de hoogste trap is die een empirische wetenschap kan bereiken. Maar men moet zich wel realiseren dat
hiermee het eindpunt is bereikt van een lange ontwikkeling
van een discipline die bewezen heeft in nauw verband te staan
met de werkelijkheid. Als een veertje, dat een voorbijvliegende vogel heeft verloren, langzaam dwarrelend naar beneden
valt, weet toch een ieder dat dit veertje onderhevig is aan de
zwaartekracht, de fundamentele, algemene wet achter deze
gebeurtenis. Maar bestaan er in de economie dergelijke
wetten die de verschijnselen beheersen, wetten waarvan de
uitwerking verborgen is achter “verstoringen”, zoals de wet576

ten van de vrije val van het veertje verborgen zijn achter de
weersomstandigheden van het ogenblik?
Misschien zijn economische wetten niets meer dan een
formulering van wat wij denken over het economisch leven.
En misschien vindt dit denken veel gemakkelijker een uitdrukkingsvorm in het schrijven van scenario’s dan in het
formuleren van een gesloten theorie. Daar staat natuurlijk
tegenover dat het opstellen van een mathematisch model in
zeker opzicht gemakkelijker is. Men heeft immers de steun
van het wiskundig en statistisch apparaat, dat helpt om het
betoog coherent te houden. De computer maakt het bovendien mogelijk om de resultaten te doen controleren door
collega’s; voordelen die de verbale methode moet ontberen.
Maar zoals gezegd, de ongebreidelde fantasie van de werkelijk oorspronkelijke denker wordt misschien te veel geremd
binnen zo’n model. Ik kan mij een Machiavelli, een Von
Clausewitz of een Lenin moeilijk voorstellen, gevangen in
het keurslijf van de mathematiek. Blijft de vraag: hoe herken
je het genie? Hoe moet worden beoordeeld of het verbale
betoog inderdaad het probleem in het hart heeft geraakt of,
anders gezegd, de schrijver inderdaad de man is waarop in
het motto van dit artikel wordt gedoeld?
.1. A. Hartog

Auteur