input
Gepromoveerden
Gas
Traag en Dirven van het Centraal Bureau voor de Statistiek
bespreken de arbeidsmarktpositie van gepromoveerden. Van
alle gepromoveerden is 72 procent man en werkt 71 procent
voltijds. Dit is vaker dan niet-gepromoveerde academici, van
wie zestig procent man is en 68 procent voltijds werkt. Van de
gepromoveerden werkt 63 procent in de sector niet-commerciële dienstverlening, vooral in het hoger onderwijs. De arbeidsmarktdeelname van gepromoveerden is ongeveer gelijk aan die
van niet-gepromoveerde academici, maar zij verdienen meer:
de beloning van gepromoveerden ligt gemiddeld twintig procent
hoger dan die van niet-gepromoveerde academici.
De EU is steeds minder in staat om in haar eigen gasbehoefte te
voorzien en wordt daarom steeds afhankelijker van een beperkt
aantal grote gasleveranciers, stelt Zwart van het Centraal
Planbureau. Om te bepalen wat deze afhankelijkheid betekent in
de toekomst, analyseert hij scenario’s voor de gasmarkt aan de
hand van een simuleringsmodel, waarbij hij de mate van concurrentie tussen de gasaanbieders laat variëren. Zwart constateert
dat een intensivering van de concurrentie tussen aanbieders
ertoe zal leiden dat de prijs van gas in het heden daalt en de
consumptie van gas stijgt. Omdat gas een eindige hulpbron is,
betekent dit dat toekomstige prijzen van gas zullen stijgen.
Traag, T. en H.-J. Dirven (2008) Arbeidsmarktpositie van gepromoveerden.
Zwart, G. (2008) European natural gas markets: resource constraints and market
In: Sociaaleconomische trends 4/08. Den Haag: CBS.
power. CPB discussieartikel nr 116. Den Haag: CPB.
Voorspelling
Havens
De Rabobank stelt dat de groei van
de Nederlandse economie in 2008
uit zal komen op twee procent en
verwacht voor 2009 een economische groei van nul procent. De
bank stelt hierbij wel dat als de
Nederlandse economie geen goede
uitgangspositie had gehad, er in
2009 sprake zou zijn geweest van
economische krimp. Hoewel de
hoogte van het bbp gelijk blijft, zal de samenstelling wel veranderen. Volgens de bank nemen de investeringen af en worden
deze gecompenseerd door hogere overheidsuitgaven. Daarnaast
zal voor het eerst sinds 25 jaar het Nederlandse exportvolume
gaan dalen.
Voor het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid onderzoeken
Wortelboer-van Donselaar en Kolkman in hoeverre zeehavens
samenwerken of elkaar beconcurreren. Door concurrentie kunnen
prijzen van havendiensten lager worden, terwijl samenwerking
tussen Nederlandse havenbedrijven kan zorgen voor schaalvoordelen, een beter ruimtegebruik en versterking van de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. De auteurs
schrijven dat er al wordt samengewerkt door havenbeheerders
op gebieden waar geen gevoelige commerciële belangen liggen.
Toch zien zij mogelijkheden om nog meer samen te werken door
een nationale haveneenheid op te richten. De overheid moet zich
volgens de auteurs vooral bezighouden met het informeren over
de mogelijke kosten en baten van een nationale haveneenheid.
Wortelboer-van Donselaar, P. en J. Kolkman (2008) Samenwerking tussen
zeehavens. Den Haag: KiM.
Rabobank (2008) Visie op 2009. Utrecht: Rabobank.
Banken
Ontslag
Hoewel baanwisselaars meestal meer tevreden zijn met hun
nieuwe baan, blijkt dat veel van hen binnen een jaar of twee jaar
opnieuw van baan wisselen. Gielen van het Researchcentrum
voor Onderwijs en Arbeidsmarkt stelt dat dit kan komen doordat
elke baan fungeert als opstap voor een volgende baan, zodat
vaak gewisseld moet worden om een steeds leukere baan te
krijgen, of doordat de verwachtingen van de nieuwe baan te
hooggespannen zijn geweest. Op basis van data uit het Verenigd
Koninkrijk concludeert de auteur dat tachtig procent van de
beslissingen om ontslag te nemen voortkomt uit het vinden van
een betere baan en dat ongeveer twintig procent ontslag neemt
uit ontevredenheid met de huidige functie. Over het algemeen
blijkt een wisseling van baan de baantevredenheid te verhogen,
maar men is minder tevreden dan men dacht te zullen zijn.
Basu et al. stellen voor het National Bureau of Economic
Research dat de toegevoegde waarde die banken creëren te
hoog of te laag in de nationale rekeningen terecht kan komen,
omdat zij zich niet direct laten betalen voor hun diensten. In
plaats daarvan verdienen banken hun geld door een renteverschil tussen leningen en besparingen te rekenen. De auteurs
stellen dat de gangbare modellen voor bancaire toegevoegde
waarde een te hoge inschatting maken. Dit komt volgens hen
onder andere doordat er in de berekening geen rekening wordt
gehouden met het risico dat banken lopen. Wanneer de auteurs
hiervoor corrigeren vinden zij dat de toegevoegde waarde van
Amerikaanse banken ongeveer een vijfde lager is dan de nu
gebruikte schattingen. Dit is gelijk aan ongeveer 0,3 procent van
het bbp van de Verenigde Staten.
Basu, S., R. Inklaar en J. Wang (2008) The value of risk: measuring the service
Gielen, A. (2008) Repeated job quits: stepping stones or learning about quality?
output of U.S. commercial banks. NBER werkdocument nr 14615. Cambridge,
ROA rm nr 2008/10. Maastricht: ROA.
Mass.: NBER.
36
ESB
94(4552) 23 januari 2009
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
output
Opvolger
Risicospreiding
Voor het Scientific Analysis of Enterpreneurship and SMEs
onderzoeken Berent et al. wat de karakteristieken zijn die een
opvolger moet bezitten om de overname van een bedrijf tot
een succes te maken. Op basis van een steekproef onder 1964
Nederlandse bedrijven constateren de auteurs dat het overnemen van het bedrijf door een familielid minder winstgevend
is dan een overname door een niet-familielid. De tijd die een
opvolger buiten het bedrijf heeft gewerkt, heeft een negatief
effect op de winstgevendheid van de onderneming na de overdracht. Het opstellen van een overdrachtsdocument voor de
onderneming is alleen positief voor de winstgevendheid wanneer
het bedrijf aan een familielid wordt overgedragen.
Baltussen et al. van het LEI onderzoeken
welke instrumenten agrarische bedrijven kunnen gebruiken om hun risico te
spreiden. Zij constateren dat de meeste
agrarische bedrijven binnen de EU voldoende private instrumenten hebben om
zichzelf te verzekeren tegen productierisico’s. Binnen de EU zien de auteurs
echter weinig mogelijkheden voor agrarische bedrijven om zich tegen prijsrisico’s te verzekeren. Dit
betekent volgens hen nog niet dat de overheid deze automatisch
moet aanbieden. Zij stellen dat de overheid alleen risico’s moet
verzekeren die de markt niet wil verzekeren, wanneer deze te
sterk met elkaar gecorreleerd zijn.
Berent, M., L. Uhlaner, P. Gibcus en N. Timmermans (2009) The relationship
between successor, planning characteristics, and the transfer process on post-transfer
profitability in SMEs. Zoetermeer: Scales.
Baltussen, W., M. van Asseldonk, H. van der Meulen, M. Meuwissen, N.
Valeeva, H. Vrolijk, R. Berndsen, M. Kort, R. van Lanen en K. Poppe (2008) Risk
management instruments in agriculture. LEI-rapport nr 2008-054. Den Haag: LEI.
Agglomeratie
Om agglomeratievoordelen te bepalen, gebruiken Debaere et al.
voor het Centre for Economic Policy Research data over ZuidKoreaanse multinationals die zich tussen 1992 en 2004 in China
gevestigd hebben. Hierbij maken de auteurs onderscheid tussen
de aantrekkingskracht die leveranciers en klanten uit verschillende landen op een bedrijf hebben. Het blijkt dat de aanwezigheid van Zuid-Koreaanse aanbieders en klanten op een bepaalde
vestigingsplaats wel uitmaakt, maar de aanwezigheid van klanten
en leveranciers uit andere landen niet. De auteurs concluderen
hieruit dat een bilaterale investeringsstrategie meer zou kunnen
opleveren dan een multilaterale investeringsstrategie.
Debaere, P., J. Hyung Lee en M. Paik (2008) Agglomeration, backward and
forward linkages: evidence from South Korean investment in China. CEPR discussieartikel nr 7079. Londen: CEPR.
Onzekerheid
Ben-Haim en Demertzis van De Nederlandsche Bank schrijven
over Knightian uncertainty. In deze vorm van onzekerheid is het
onmogelijk om te zeggen wat de kansen zijn dat een bepaalde
gebeurtenis zich voordoet, zodat het van tevoren onmogelijk is
om een verwachte uitkomst te bepalen. Ben-Haim en Demertzis
stellen echter dat het mogelijk is om gebeurtenissen te ordenen
naar de robuustheid waarmee een bepaalde gebeurtenis zich
voordoet, waarbij een meer robuuste uitkomst wordt geformuleerd als een uitkomst die minder varieert. Hoewel de precieze
kans dat een gebeurtenis zich voordoet onbekend is, kan wel
gezegd worden welke gebeurtenis de meest waarschijnlijke is.
Met deze informatie kan een beleidsmaker een afweging maken
tussen de waarschijnlijkheid en gewenstheid van een uitkomst.
Ben-Haim, Y. en M. Demertzis (2008) Confidence in monetary policy. DNB
werkdocument nr 192. Amsterdam: DNB.
Import
Boulhol et al. analyseren in een discussieartikel van het
Tinbergen Instituut in welke mate importeurs ervoor zorgen dat
er meer concurrentie op binnenlandse product- en arbeidsmarkten ontstaat. Hiervoor gebruiken zij data uit het Verenigd
Koninkrijk tussen 1988 en 2003. Midden jaren negentig
hebben importen uit andere ontwikkelde landen volgens de
auteurs een drukkend effect op de binnenlandse prijzen voor
producten en arbeid gehad. Internationale handel heeft hierdoor
geen eenduidig effect op de winsten van bedrijven, omdat lagere
productprijzen winsten verlagen en lagere lonen de winsten juist
verhogen. De auteurs stellen dat de verlaging van de winst door
scherpere concurrentie in de productmarkt voor ongeveer de
helft gecompenseerd is door de lagere lonen.
MVO
Boulhol, H., S. Dobbelaere en S. Maioli (2009) Imports as product and
De Sociaal Economische Raad geeft een verklaring over wat hij
overeengekomen is op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De raad is het erover eens dat bij alle
bedrijven meer stimulering van mvo nodig is, vooral bij de mate
waarin zij toezien op de handelspraktijken van hun leveranciers.
Daarnaast stelt de raad dat mag worden verwacht dat bedrijven
zich aan de principes van de ILO houden, zoals de vrijheid van
vereniging en het uitbannen van dwangarbeid en kinderarbeid.
De SER wil goede praktijken die bedrijven ondernemen op het
gebied van internationaal ondernemen beter bekendmaken,
zodat andere bedrijven hiervan kunnen leren.
labour market discipline. Tinbergen discussieartikel nr 002/3. Amsterdam:
SER (2008) Verklaring internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Tinbergen Instituut.
Den Haag: SER.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4552) 23 januari 2009
37