Ga direct naar de content

Input / output

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 14 2013

.

ESB Input / output

292 Jaargang 98 (4660) 17 mei 2013

Input // output

Staatspapier

Het gebruik van langetermijnstaatsobligaties

kan nadelige gevolgen hebben voor de reële economie.

Dit volgt uit het theoretische model van

Van der Kwaak en Van Wijnbergen. De auteurs

onderzoeken de effecten van een toename in het

faillissementsrisico van de overheid. Als de overheid

gebruikmaakt van langetermijnobligaties,

leidt de toename van het faillissementsrisico tot

verliezen bij investeerders. Dit komt doordat de

rente die zij op hun staatsobligaties ontvangen

vaststaat, ook al is het risico toegenomen. Hun

investeringen worden dus minder waard, wat

kan leiden tot financiële problemen. Dit geldt

ook voor financiële instellingen, die vaak staatspapier

bezitten. Als zij financiële problemen

krijgen, wordt ook de kredietverlening aan het

bedrijfsleven geremd. Als de overheid alleen

korte termijnschuld heeft uitstaan, is dit probleem

kleiner, omdat de rente op staatsschuld

dan snel aan het risico kan worden aangepast.

Kwaak, C. van der, en S. van Wijnbergen (2013) Longterm

government debt, financial fragility and sovereign

default risk. Tinbergen Institute Discussion Paper, 052 en

Duisenberg school of finance Discussion Paper, 055.

Tevreden

Prijsmutaties hebben een groter effect op de tevredenheid

met het leven dan reëel gezien equivalente

veranderingen in het inkomen. Dit blijkt uit empirisch

onderzoek van Deckers et al. naar veranderingen

in het reële inkomen van Duitsers tussen 2004

en 2009. Opvallend is dat een daling van het reële

inkomen alleen de zelfgerapporteerde tevredenheid

van de veertig procent armste individuen blijkt te

reduceren. Een toename van het prijspeil met tien

procent doet de tevredenheid van een persoon in

het 25e inkomenskwantiel afnemen met 0,53 punten

op een schaal van 1 tot 11. Deze afname staat

gelijk aan het verschil in tevredenheid tussen een

getrouwde en een alleenstaande persoon. Als het

nominale inkomen van dit individu met 9,1 procent

zakt, wat reëel gezien identiek is aan een prijsstijging

van 10 procent, is de daling van de tevredenheid

echter maar 0,06 punten. Dit zou komen

doordat mensen vaker met prijzen geconfronteerd

worden dan met hun inkomen.

Deckers, T., A. Falk en H. Schildberg-Hörisch (2013) Nominal

or real? The impact of regional price levels on satisfaction

with life. IZA Discussion Paper, 7345.

Leegstand

In januari 2013 werd zestien procent van de totale

kantooroppervlakte in Nederland niet gebruikt. Rond

de milleniumwisseling was dit nog vier procent. Kantoorleegstand

is met name aanwezig in de Randstad.

Winkelleegstand is juist vooral in de perifere regio’s

van Nederland een probleem. In april 2013 stond acht

procent van de winkeloppervlakte in Nederland leeg.

Buitelaar, E. et al. (2013) Gebiedsontwikkeling en commerciële vastgoedmarkten.

Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving en

Amsterdam School of Real Estate.

16% Leegstaande

kantooroppervlakte

Minimumprijs

Het Europese emissiehandelssysteem

(ETS), waarbij bedrijven rechten

moeten kopen als zij CO2 willen

uitstoten, is ingesteld om investeringen

in duurzame technologie te

bevorderen. De huidige prijs van

een emissierecht is echter te laag

om dit te verwezenlijken. Verdonk

et al. onderzoeken verschillende

voorstellen van de Europese Commissie

om de emissieprijs te verhogen.

Zij gebruiken daartoe het uitgebreide

WorldScan-macromodel.

De beste optie om de CO2-prijs te

verhogen blijkt het instellen van

een minimumprijs. Dit zorgt voor

de gewenste prikkel tot verduurzaming

en een stabiele CO2-prijs.

Verdonk, M., C. Brink, H. Vollebergh en

M. Roelfsema (2013) Evaluation of policy

options to reform. The EU emissions trading

system. Den Haag: Planbureau voor de

Leefomgeving.

Grootschalig

De maatschappelijke welvaart kan stijgen als kleine

pensioenfondsen fuseren. Dit komt doordat grotere

pensioenfondsen dankzij schaalvoordelen lagere

administratie- en investeringskosten hebben. Dit

blijkt uit empirisch onderzoek van Bikker naar Nederlandse

pensioenfondsen tussen 1992 en 2009.

De schaalvoordelen met betrekking tot administratiekosten

blijken ongelimiteerd. Dit betekent dat

elke schaaluitbreiding leidt tot lagere administratiekosten

per klant. De totale administratiekosten zijn

dus minimaal als één pensioenfonds alle klanten bedient.

Er is echter wel een limiet aan de schaalvoordelen

met betrekking tot investeringskosten. De

investeringskosten per klant, waar financieel onderzoek

en advies onder vallen, dalen als een pensioenfonds

uitbreidt, totdat de omvang van zijn investeringsportefeuille

is gegroeid tot 690 miljoen euro.

Vanaf dat punt hebben schaaluitbreidingen geen

voor- of nadelen meer. De totale investeringskosten

zijn dus minimaal als alle fondsen ten minste 690

miljoen euro aan investeringen hebben uitstaan.

Bikker, J. (2013) Is there an optimal pension fund size? A

scale-economy analysis of administrative and investment

costs. DNB Working Paper, 376.

Input / output ESB

Jaargang 98 (4660) 17 mei 2013 293

Mantelzorg

Mantelzorg leidt tot afbraak van het cognitief functioneren

van de ouderen die verzorgd worden. Dit

concluderen Bonsang en Bordone uit hun instrumentele-

variabeleanalyse, waarvoor data over oudere

vrouwen uit dertien Europese landen in de periode

2004–2007 zijn gebruikt. Een verklaring voor

het nadelige effect van mantelzorg kan zijn dat de

ouderen afhankelijk worden, waardoor zij zelf niet

meer scherp hoeven te zijn. Zaak is om te waarborgen

dat mantelzorg, bedoeld ter bevordering van de

lichamelijke gezondheid, geen gevaar wordt voor

de geestelijke gezondheid. Dit is met name relevant

nu de overheid professionele ouderenzorg meer en

meer wil laten vervangen door informele mantelzorg,

met het oog op de bezuinigingen.

Bonsang, E. en V. Bordone (2013) The effect of informal care

from children on cognitive functioning of older parents. NETSPAR

Discussion Paper, 008.

Studenten

Studenten kiezen steeds vaker voor een studie in

het buitenland. Bergerhoff et al. onderzoeken of

deze trend bevorderlijk is voor de maatschappelijke

welvaart in de betrokken landen. Uit hun theoretische

model, dat wordt geschat op basis van data uit

verschillende bronnen, blijkt dat internationale mobiliteit

van studenten de globale welvaart verhoogt.

Het kan echter moeilijk zijn om de studentenmobiliteit

te vergroten wanneer internationale studenten

na hun studie gelijk weer terugkeren naar hun

geboorteland. Dit impliceert namelijk dat landen,

die vooral studenten ontvangen, opdraaien voor de

studiekosten van buitenlandse studenten, zonder

daar de vruchten van te plukken. Dit ongunstige

distributie-effect kan ertoe leiden dat ontvangende

landen de groei van studentenmobiliteit blokkeren.

Bergerhoff, J., L. Borghans, P.K. Seegers en T. van Veen

(2013) International education and economic growth. IZA

Discussion Paper, 7354.

Verstedelijking

In de periode 1998–2010 is het percentage van de

Nederlandse bevolking dat woont in de stad toegenomen

van 67,2 tot 67,9 procent. De stedelijke bevolking

groeide in die periode met bijna 7 procent, terwijl de bevolking

woonachtig op het platteland toenam met ongeveer

3,5 procent. Zowel natuurlijke bevolkingsgroei

als binnenlandse en internationale migratie hebben

bijgedragen aan deze voortschrijdende verstedelijking.

SCP (2013) De dorpenmonitor. Ontwikkelingen in de leefsituatie van

dorpsbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

67,9%

Nederlanders woonachtig

in de stad

Banken

Bolt en Humphrey

gebruiken een

nieuwe methodologie

om de concurrentiekracht

van banken in

het verlenen van

betalingsdiensten te onderzoeken.

Door een zogenaamde frontierbased

methode toe te passen op

data over 382 grote Amerikaanse

banken in de periode 2008–2010

blijkt dat de grootste banken, die

meer dan tien miljard dollar aan

activa hebben, slechts een gemiddelde

concurrentiekracht hebben.

Banken met zeven miljard dollar

aan activa blijken het meest concurrerend,

terwijl banken met vier

miljard dollar aan bezittingen het

minst competitief zijn.

Bolt, W. en D. Humphrey (2013) Competition

in bank-provided payment services.

ECB Working Paper, 1539.

Schokreactie

De huidige reactie van beleidsmakers in OESO-landen

op veranderingen in economische groei en werkloosheid

leidt tot een substantieel welvaartsverlies.

Dit blijkt uit de econometrische analyse van Lukkezen

en Teulings. Met behulp van data over zeventien

landen in de periode 1970–2009 concluderen zij dat

de optimale beleidsreactie op groeischokken procyclisch

is, terwijl de beste respons op werkloosheidsschokken

anticyclisch is. Beleidsmakers reageren

momenteel echter procyclisch op beide schokken.

Deze reactie is ook nog eens te traag en niet hevig

genoeg. De reden dat dit suboptimale beleid gevoerd

wordt, kan zijn dat beleidsmakers minder waarde

hechten aan de toekomst dan hun onderdanen.

Lukkezen, J. en C. Teulings (2013) Optimal fiscal policy. CPB

Discussion Paper, 242.

Terugkeren

Het zijn voornamelijk immigranten met een gemiddeld

inkomen die niet terugkeren naar hun land

van herkomst. Deze conclusie trekken Bijwaard en

Wahba op basis van hun empirische onderzoek naar

immigranten die tussen 1997 en 2007 vanuit ontwikkelingslanden

naar Nederland zijn gekomen.

Immigranten die in Nederland maar een laag salaris

verdienen blijken het meest geneigd om terug te

gaan naar hun land van herkomst. Grootverdieners

onder de immigranten besluiten ook relatief vaak

om huiswaarts te keren. De onderzoekers verklaren

dat immigranten met een laag inkomen vaak

teruggaan omdat hun zoektocht naar een betere

toekomst is mislukt. Rijke immigranten vertrekken

juist omdat zij in Nederland voldoende vermogen

hebben opgebouwd om in hun land van origine te

kunnen genieten van een relatief luxe leven

Bijwaard, G.E. en J. Wahba (2013) Do high-income or lowincome

immigrants leave faster? NORFACE Migration Discussion

Paper, 013.

Vrijwillig

In Nederland is het hebben van

een ondernemingsraad ongunstig

voor het bedrijfsresultaat. Dit blijkt

uit econometrisch onderzoek naar

ondernemingsraden in 25 verschillende

landen in het jaar 2009. In

Angelsaksische landen blijkt een

ondernemingsraad juist het bedrijfsresultaat

te bevorderen. Van

den Berg et al. stellen dat dit te maken

heeft met het feit dat ondernemingsraden

in die landen vrijwillig

ontstaan, terwijl deze in Nederland

vaak wettelijk verplicht zijn.

Berg, A. van den et al. (2013) The effect

of employee workplace representation

on firm performance. A cross-country

comparison within Europe. Tjalling C.

Koopmans Research Institute Discussion

Paper, 005.

Auteur