Ga direct naar de content

Informatie over informatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 13 1983

Informatie over informatie
Een ,,camera obscura” over een bedrijfstak
DRS. R. E. M. VAN DEN BRINK *

Informatie en informatie is twee. Enerzijds is er de informatie-industrie met haar hardware en
software, die de leverancier is van gesloten systemen met een regelend vermogen, anderzijds is
er de bedrijfstak van de informatiemedia — de boeken, de tijdschriften en de elektronische
media — waarbij het gaat om het overbrengen van een boodschap die door de ontvanger naar
vrije keuze kan worden benut als grond- en hulpstof vdor denkwerk en gevoelsleven. Over deze
laatste — pluriforme — bedrijfstak gaat het in dit artikel. De auteur heeft de ontwikkeling van de
mediale markt sinds 1938 in kaart gebracht, qua bruto omzet en qua ontwikkeling van de

relatieve marktaandelen per medium, met het oogmerk een „camera obscura” te verstrekken
van een ondoorzichtige bedrijfstak, die weliswaar geen zeer omvangrijke bijdrage aan het bruto
nationaal produkt levert maar waarin wel het informatieaanbod wordt bepaald dat in een
democratic ter beschikking staat.
Inleiding: informatie en informatie
Informatie als zinvolle boodschap bedoeld voor een ontvanger
begint zoals zovele zaken met ,,Adam en Eva”. De homo sapiens
als meest perfecte vorm van een levend wezen leeft voort binnen
een biologisch, gesloten systeem van codes in een eigen geordende structuur van cellen, organen enz. Via het,,denkwerk” evenwel ontwikkelt hij een geheel andere vorm van informatie, nl. die
welke in codevorm, b.v. via gebaar, klank, letter en beeld, de
ontvanger bereikt en door deze gedecodeerd wordt tot de oorspronkelijke boodschap (zijnde de abstractie van een geordende
structuur). De eerstgenoemde vorm van informatie — als regelend vermogen — is ontwikkeld tot een volledig produktiemiddel, de computer. Vooral na 1962 is de computer van rekentuig
geevolueerd naar regeltuig, tot en met de opmaat tot kunstmatige intelligentie en toepassingen als robots en chips.
Deze achtergrond van toepassingen in gesloten circuits vormt
het wezenlijke element van de informatiemaatschappij die thans
begonnen is, na de industriele maatschappij met haar orientatie
op de energievoorziening en de agrarische maatschappij met
haar steunpunt in de natuur(krachten). Het gebruik van informatie als produktiemiddel kan men keuzegebonden noemen, gegeven de aanwending binnen een gesloten circuit. Het economische belang van deze informatievoorziening is — naar gelang de
defmitie — door vele schrijvers geschat op percentages die oplopen tot 50% van het bruto nationaal produkt. Niet alleen (regelings)automatisering via een circuit van apparaten valt hierbinnen, maar ook tickets, (bank)afrekeningen enz. Als zodanig is
deze vorm van informatieverbreding nog zeer jong, niet alleen
wat tijdstip van uitvinding betreft maar ook qua brede toepassing. Er is een stroming in de literatuur die stelt dat dode dingen
als apparaten geen informatie kunnen ontvangen omdat alleen
levende wezens hiertoe geroepen zouden zijn. Deze opvatting
keen zich echter volledig tegen het algemene spraakgebruik dat
de term informatie als produktiemiddel impliciet erkent.
Een wezenlijk andere vorm van informatie is de keuzevrije informatie, als grond- en hulpstof van denkwerk en gevoelsleven.
Deze informatie — naar de kern van de boodschap van inhoudelijke aard — kan als zodanig niet worden verbruikt en kan bij
vastlegging ,,eeuwig” voortleven. Het gebruik van deze informatie veronderstelt wel, wil zij zinvol blijven, voldoende relevantie
en afwezigheid van redundantie. Het medium waarvan de mens
zich bediende was miljoenen jaren beperkt door de afstand waarop de spraak kon reiken, het vuur of rooksignaal kon worden gegeven enz. Hierin is structureel verandering gekomen door het
632

schrift en veel later door de uitvinding van de boek-(hoog)drukkunst rond 1445. Nadat eerst het (lompen)papier was uitgevonden volgde het vermogen tot vastlegging en verveelvoudiging.
Later volgden nog vele andere mogelijkheden tot overbrenging
van de keuzevrije boodschap tot en met telefoon en telex. Het
bijzondere van de boekdrukkunst vormde niet alleen de verveelvoudiging maar ook de impliciete openbaarmaking. Er onstond
hierdoor een markt waarbij ten slotte in deze eeuw een sluitend
stelsel ontstond tot bescherming van de geestelijke eigendom van
de maker via het auteursrecht. Na de tweede wereldoorlog volgde de perfectionering van het grondrecht van de keuzevrije-informatiegebruiker, op vrijheid van informatie.
Bij de keuzegebonden informatie als produktiemiddel staat de
bescherming van de industriele eigendom (octrooien met een
looptijd van ca. 15 jaar) centraal en bij de keuzevrije informatie
het auteursrecht. Dit laatste recht is bij de gedrukte media van
zeer lange duur en kan bij een jonge schrijver die later zeer oud
wordt tot over meer dan een eeuw na de eerste publikatie reiken.
Maar ook strafrecht (bij plagiaat) en ,,droit morale” (bescherming tegen latere veranderingen van de inhoud) bieden een hoge
mate van rechtszekerheid voor de maker of zijn recht verkrijgende. Niet alle (moderne) media kennen deze zware bescherming
van de folio(druk)media omdat de auteurswet op dit punt nog
steeds nahinkt.
De functionele bedrijfstak van de keuzevrije informatie, inclusief de toelevering en het intermediair (boekhandel, boeken- en
platenclub, bibliotheek, transfer), heeft een geringe omvang, ook
in alle andere ontwikkelde landen, nl. ca. 2% van het bruto nationaal produkt. Het is vanuit deze bescheiden omvang dan ook
begrijpelijk dat met met name vanuit de uitgeverij — met in
1981 een marktaandeel van ca. 88% van alle informatiemedia
(folio, ..electronic publishing”, geluidsdragers, radio en televisie)
— de laatste jaren initiatieven zijn ontwikkeld om met name de
vrijheid te verkrijgen betrokken te geraken bij alle vormen van
elektronische overbrenging van een boodschap. Hierbij heeft de
foliobedrijfstak samenwerking gezocht met de ,,aanverwante”
informatie-industrie met haar hardware, software en systeembouw. betrokken bij de logistieke overbrenging van genoemde
keuzegebonden informatie (Centrum voor Informatie Beleid.
Den Haag).
* De auteur is commissaris van Elsevier-NDU. Daarvoor was hij voorzitter van de raad van bestuur van Elsevier alsmede de branche-organisator van de Stichting Speurwerk betreflende het boek en de Stichting
Moderne Media. Het artikel is geschreven onder persoonlijke titel.

standpunt ten aanzien van het criterium betreffende een stro-

Het ongewilde gevolg van deze gezamenlijke belangenbehartiging en exploratie kan zijn dat de informatiegebruiker het genoemde onderscheid tussen de twee hoofdsoorten van informatievoorziening dooreen gaat halen. Mijns inziens is hierdoor het
gevaar ontstaan dat het onderscheidend kenmerk en hiermede de
eigenheid van de keuzevrije informatie door de breedte van de
keuzegebonden informatie niet meer voldoende duidelijk tot zijn
recht komt. Een voorbeeld hiervan is de studie 1) van de ROA
en de FEACO over de informatie- en communicatie-industrie in
zeven landen van Europa (de EG minus Denemarken en Grie-

Wat betreft het mededingingsbeleid gaat het bij de actualiteitsgebonden media om het substitutie-effect van reclameboodschappen met name op het gebied van merkreclame inzake goederen of diensten. In de Verenigde Staten, het grote land met zijn

kenland. plus Zweden). Op basis van een brede enquete in die

homogene taalgebied en ,,open” uitzendingsbestel, is deze sub-

landen worden gegevens verschaft inzake de huidige stand van
..component manufactures, specialized application firms and all
types of hardware and software companies in between”. Echter.
op slechts een pagina wordt (onder de noemer ..accessibility of
information”) mededeling gedaan over de keuzevrije-informatiedistributie (via ..networks”).
De verwarring over het onderscheid tussen keuzegebonden en
keuzevrije informatie is evenwel ook door de uitgeverijen zelf in
de hand gewerkt door zich zelf veelal een ..industrie” te noemen.

Het wezenlijke kenmerk van de keuzevrije informatie via de media is niet de door de industrie mogelijk gemaakte vormgeving —
geluidspersing of uitzending —, maar de samenstelling en distributie van de inhoud van de boodschap, als dienstverlening aan

de gebruiker, de ontvanger van de boodschap. Woorden als b.v.
boekenindustrie. omroepindustrie. medische industrie, en verdere samenvoegingen met informatie. communicatie, bewustzijn
e.d.. zijn uit de VS overgewaaide anglicismen. In Nederland was
het begrip industrie eeuwen geleden, zoals nu nog in het Engels,

verbonden met ijver (,,industrious”) naast nijver (,,industrial”).
Thans beperken wij ons met de term industrie evenwel tot uitsluitend de vervorming van stoffen. Hierdoor kunnen vele ..industries” in het Engels niet met industrie in het Nederlands worden vertaald, met name ook niet op het gebied van de feitelijke
dienstverlening via de media.
Het overheidsbeleid ten aanzien van de keuzevrije informatie

De keuzevrije informatie omvat zoals wij zagen een bescheiden deel van het nationaal produkt, maar de hierbij betrokken

keuzebepalende ondernemingen/organisaties zijn in feite de
sluiswachters van de keuzevrije-informatiestroom. lets dergelijks
geldt voor het bankbedrijf dat naar toegevoegde waarde (rentemarge enz.) in Nederland in 1981 een totaal inkomen had van
3.5% van het bnp en in dit opzicht dus een bescheiden bedrijfs-

ming bij de omroep;
— de mededingingspolitiek; deze wordt gevoerd door bepaalde

voorwaarden te stellen ten aanzien van de toelating van ondernemingen tot telecommunicatie.

stitutie reeds sterk voortgeschreden, zij het dat op het gebied van

de (vergelijkende) produktenvoorlichting nog steeds geen
(zend)reclame wordt toegelaten. In het relatief kleine Nederlandse taalgebied treft dit substitutie-effect direct de mogelijkheid tot

het functioneel voortbestaan van b.v. persorganen en de hierbij
betrokken ondernemingen. Het is hierdoor niet denkbeeldig dat
informatiestromen van het pluriforme statische foliobeeld (in
drukvorm) naar het sterk monoforme bewegende beeld via de
uitzending gaan evolueren. In dat licht is het zinvol het totale
verschijnsel van de ontwikkeling van de keuzevrije-informatiemedia (sinds 1938), gemeten naar omzet, te volgen.
De ontwikkeling van de keuzevrije-informatiemedia sinds 1938

In de periode 1938-1981 is er in Nederland sprake van een
sterke verandering in de groeivoet van de onderscheiden keuzevrije-informatiemedia. De gestegen omvang van welvaart, vrije
tijd en opleiding, naast verruiming van het wereldbeeld, heeft tot
groeivoeten geleid die de ontwikkeling in de voorafgaande 500
jaar (sinds de uitvinding van de boekdrukkunst) volledig in de
schaduw stellen. Mogelijk kan men de jaarlijkse reele groeivoet
voor 1938 gemiddeld op weinig hoger dan 1% stellen. na 1938

(lees 1946) verveelvoudigde dit percentage soms tot ver boven de
10%.
Alvorens in te gaan op de verandering in de meso-mededingingsstructuur in 1938 en 1981 gemeten naar bruto omzet/inkomsten van alle media is het nuttig te refereren naar macro-eco-

nomische data (zie label 1). Met het oog op de vergelijkbaarheid
is in het navolgende steeds de geldswaarde 1938 uitgedrukt in die
van 1981 (x 10,29). De correctie voor inflatie is gebaseerd op de
groei van de kosten van levensonderhoud. Alle onderliggende
cijfers zijn CBS-gegevens. Alleen het cijfer betreffende de produktiviteitsgroei van het bedrijfsleven is verschaft via het Centraal Planbureau.

tak is, maar wel de sluiswachter van de geldstroom vormt. De

Door o.a. de inkomensoverdrachten is de stijging van de inko-

banken noemen zich instellingen en de keuzebepalende organisaties in de informatievoorziening zijn het ook, gezien hun maatschappelijke functie. Deze omstandigheid leidt tot een bijzonder
toezicht op banken en omroepbestel. De andere keuzevrije-informatiemedia verheugen zich wat het inhoudsaspect betreft
juist in de afwezigheid van staatsinvloed op het informatieaan-

mens van gezinshuishoudingen sterker dan die van het nationaal

Tabel 1. Indexcijfers van macro-economische data, 1938-1981
(1938 = 1)
Indexcijfer
per ultimo 1981

bod (vrijheid van drukpers) in onze (rijpe) democratie. Het (massa)mediabeleid van de overheid geeft aanleiding tot veel rumoer.
In 1982 verscheen het rapport Een samenhangend mediabeleid
opgesteld door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, voorafgegaan door zeer vele detailrapporten. Mogelijk
komt op zeer korte termijn het (politieke) regeringsantwoord van
de minister van WVC. voorafgegaan door aftastende ,,uitlekkingen”.
De grondstelling uit het verleden is nog steeds dat alles wat de
informatiegebruiker via beeldbuis of radio bereikt, de omroep
betreft. De (kabel)techniek heeft al lang het — uitsluitend bij uitzendingen via de ether optredende — schaarste-element (van

golflengten) achterhaald. Het voor te stellen beleid van de regering beweegt zich op het terrein van:
— de inkomenspolitiek; de STER-opbrengst verlaagt de nood-

zakelijke hoogte van de kijk- en luistergelden naast de overheidsbijdragen (zendkosten enz.). Het toelaten van reclame

Produktiviteit van het bedrijfsleven en de kwartaire sector . . . . . . . . .
Produktiviteit van de overheid (16% van het bnp) per definitie. . . . . .

3,4 a)
1,0
5,8

a) Alleen bescbikbaar op basis van 1952 (de groei per decade was resp. 64, 64 en 29%).

inkomen. Bij een jaarlijkse gemiddelde groeivoet over 35 jaar
(dus exclusief de periode 1939 tot 1946) oplopend naar 6,58%
(bij index 9,4) ligt het voor de hand dat bij met name de publieksinformatie onder de media (verbandhoudend met besteding van
vnje tijd naar geld en uren) hoge groeivoeten worden bereikt.
Het overzicht van de meso-economische ontwikkeling
1938-1981 van de functionele bedrijfstak keuzevrije informatie

bij regionale of lokale uitzendingen of bij welke andere elektronische overdracht dan ook, beoogt hetzelfde;
— de politiek betreffende het omroepbestel (handhaving van de
zuilen onder de zendgemachtigden); — de cultuur politiek:
deze
houdt
verband
met
o.a.
het
betwiste
ESB 20-7-1983

1) H. J. van Houten (red.), The competitive strength of the information
and communication industry in Europe, Raad van Organisatie-Adviesbureaus (ROA) en Federation Europeenne des Associations de Conseil et
Organisation (FEACO), Den Haag. 1983.

633

is samengesteld op basis van zo exact mogelijke gegevens verkregen van tientallen uitgeverijen en andere media-organisaties,
vakorganisaties en overheidsinstanties. Het onderzoek is ten
aanzien van 1938 nog niet geheel afgerond. De cijfers zijn evenwel thans reeds zeer indicatief. Er is onderscheid gemaakt tussen
de (consumenten-)informatiegebruikersmarkt en de wervingsmarkt (reclame voor goederen en diensten. aantrekking personeel). Dit onderscheid is noodzakelijk omdat het hier gaat om
verschillende geldstromen, nl. die van de informatieconsument
(gezinshuishouding, leerling, beroepsuitoefenaar, institutie) en

die van de werver via informatie (bedrijfsleven en overheid). In
de gebruikersmarkt betaalt de consument de prijs, met uitzondering van de uitlening via het intermediair van de openbare, wetenschappelijke en gespecialiseerde bibliotheken die als voorziening ten algemenen nutte vrijwel geheel steunen op overheidssubsidies. Via de wervingsmarkt en de hierbij betrokken inkomsten van de uitgeverij of omroep ontvangt de gebruiker als het

ware een kostprijssubsidie steunend op zijn kooppatroon en de
hierbij behorende koopkracht. De mate waarin de wervingsTnarkt per medium optreedt is dus sterk bepalend voor de hoog-

te van de consumentenprijs.

Betreffende het marktaandeel van publieksboeken in 1938
moet een voorbehoud worden gemaakt omdat het daartoe ingezette brede onderzoek nog niet geheel kon worden afgesloten. Alles wijst er evenwel op dat de bruto omzet in 1938 in Nederland
ca. f. 8 mln. bedroeg en ruim f. 80 mln. in guldens van 1981. Het

marktaandeel 1938 van wetenschappelijke boeken en lijdschriften berust op een schatting. De groei naar het 21- en 50-voud in-

diceert een zeer hoge stijging, zij het van de geringste marktaandelen.
De bruto omzet van ,,electronic publishing” in de Nederland-

se markt is in 1981 nog zeer gering. De ,,searches” van de databank en database kunnen op f. 25 mln. worden begroot. In dit
stadium kunnen de gebruikerskosten van de elektronische-mediatransmissie eveneens pm worden gesteld. Zonder twijfel zal
dit medium in de toekomst zeer sterk aan belang winnen.

Voor het intermediair van de openbare bibliotheken, die voornamelijk publieks- en educatieve boeken uitlenen, kan voor

1981 de totale overheidssubsidie worden gesteld op ca. f. 500
mln. Daarvan wordt ca. 14% besteed voor het aankopen van
boeken (en inbinden). De intennediair-functie voor wetenschappelijke en technische literatuur wordt vervuld door de universi-

Het indexcijfer van de naoorlogse groei van de wervingsmarkt

teits- en hogeschoolbibliotheken en de gespecialiseerde biblio-

is(bij 1938=1) niet minder dan 14. Hierbij gaat het dus in feitelijk

theken. De subsidie voor deze instellingen beloopt (tegen integrate kostprijs) ongeveer een gelijk bedrag als die voor de openbare bibliotheken. Dat geldt ook voor de aankopen. In dit geval
gaat het echter vooral om de aankoop van tijdschriften, merendeels buitenlandse. Er is thans in opkomst de ,,fijne transfer”
van informatie als nieuwste vorm van dienstverlening. Deze beoogt de gebruiker van vooral beroepsinformatie toegang te verschafFen tot strikt relevante informatie.
De kosten van consumentenelektronica voor o.a. de ontvangst
van radio en televisie zijn zeer substantieel. Wanneer de jaarkosten voor de gebruiker van de onlvangslloeslellen, antennes en
kabel betreffende afschrijving, rente en reparatie worden samengeteld, wordt in 1981 een bedrag van enige miljarden guldens
overschreden. De jaarkosten van de consumentenelektronica inzake de geluidsdragers berekend op vorengenoemde basis, kunnen worden geschat op ruim f. 1 mrd. Dus in beide gevallen aanzienlijk meer dan de jaarlijkse bruto omzet betreffende de boodschap van deze media.
Uit de cijfers van label 2 kunnen allerhande conclusies worden
getrokken over relatieve martkaandelen en absolute getallen.
Wat de marktaandelen betreft beperken wij ons tot de navolgende percentages van de totale mediate markt (zie label 3).

35 jaar om een gemiddelde jaarlijkse reele groeivoet van 7,5%.
De grootste veranderingen in de ontwikkeling van de media
1938-1981 hebben zich dan ook voorgedaan in de reclamedragende en dus actualiteitsgebonden media. De grote uitzondering
hierop vormt het (strikt) wetenschappelijke tijdschrift dat van
oudsher vrijwel geen reclame draagt.

Tabel 2 geeft aan hoe, steeds in guldens van 1981, de ontwikkeling van de bruto omzet/inkomsten betreffende nagenoeg alle
keuzevrije-informatiemedia in de Nederlandse markt (incl. import en excl., export) in de jaren 1938-1981 is geweest. Deze
bruto omzet houdt in dat alle toeleveringen en doorleveringen
binnen de totale functionele bedrijfstak zijn inbegrepen. Hierdoor ontstaat een beeld van wat met name in de gebruikersmarkt
(het totaal van consumenten) in 1981 is betaald, inclusief BTW.
Deze BTW bedraagt 0 voor de omroep, 18% voor geluidsdragers
(grammofoonplaten, audiocassettes enz.) en 4% voor alle andere
media. Vanwege het cascadesysteem in 1938 is de hoogte van de
toenmalige omzetbelasting moeilijk te indiceren. Ten einde het
overzicht niet onnodig te compliceren zijn naast de totale gegevens betreffende (bruto) omzet/inkomen per medium alleen de
marktaandelen daarbinnen opgenomen.

Tabel 2. Marktaandelen in de bruto omzet van de informatiemarkt, 1938-1981 a)
Gebruikersmarkt

Totale markt
1938

Boeken:

1981

(in procenten)

(in procenten)

22,5

20,4

index in geld
(1938 – 1)
10,7

13,1
6,1
2,1
1,2
Tijdschriften:

20

22,9

1938

1981

(in procenten)

(in procenten)

27

34,8

19,7

11,0

index in geld
(1938 – 1)

21,1

1938
1981
(in procenten) (in procenten)

index in geld
(1938 – 1)

10,7
20,2
9,5
3,3
1,8

7,5

0,2
5,2

Wervingsmarkt

7,5
21,0
9

25,7

21,9

16,8

0,3
9,3
3,3

2,4
10,1

14,3

6,8
1 0

10,4

17,0

8,4
25,6

42,8
8,8
Elektroniscbe media:
25,7

12,3
12,2

19,6

15,8

24,9

12,8

a) Inclusief toelevering en detailhandel. Om de lijst van media niet te lang te maken zijn het nieuwsblad (met een wekelijkse verschijningsfrequentie tussen 2 en 5) en de film buiten beschouwing gebkven, evenals de
nieuwste (publieks)media: de beeldplaat en de videocassette.
b) Verschillen door afronding.

634

Tabel 3. Aandelen van enkele belangrijke categorieen in de
Nederlandse informatiemarkt, in procenten
1938

1981

Deze positiewijziging heeft zich ook doorgezet in de gebruikers-

Markten:

markt.

65

Hoofdmedia a)
— totaal foliomedia (label 2, 1 t/m 10) . . . . . .
— totaal elektronische media (11 t/m 14) . . . .

87,8

12,2

(84,2)
(16 )

80
19,6

(71,5)

(24,9)

Informatiesoort:
(80,2)
( 9,5)
( 9,7)

(10,5)
( W)

Reclamedragers:
— reclamedragende media (6 t/m 10, 13-14).
— niet -reclamedragende media (1 t/m 5,

71,9

(62,9)

28,1

68,4

(71,2)
16,5
(12 )

De bedrijfstak van de keuzevrije informatie heeft nog vele
trekken van het oorspronkelijke vrije beroep waaronder grote te-

(51,3)

rughoudendheid bij de verstrekking van cijfers. Deze informatie
over informatie vormt daarom de ,,camera obscura” van de bedrijfstak waarvan Nicolaas Beets zegt dat het geeft ,,een neus van

matie (- 100):
(16,8)

Slot

(48,1)

(37,3)

Distributief/selectief, onder de publieksinfor-

a) De getallea tussea haakjes zijn dc ;i;imli.-l

zoals uit label 2 blijkt, de grootste verschuivingen in marktaandeel voorgedaan. De hoge positie van het dagblad is sterk gewijzigd wegens de opkomst van het publiekstijdschrift en nieuwe reclamedragende media als huis-aan-huisblad, radio en televisie.

(77 )
(23 )
(12,6)
( 5,7)
( 4,7)

icbruikersmarkt.

herinnering op een aangezicht van verbeelding”. Het toekomstbeeld heb ik gemeden omdat scenario’s voor de toekomst, zoals
steeds weer blijkt, een uiterst beperkte betekenis hebben.
Wel is het zo dat met name de gigantische investeringen in de

consumentenelektronica, van de regering vergen dat zij snel een
,,open bestel” bij de elektronische transmissies tot stand brengt,

Onder een selectief medium wordt door mij verstaan een dra-

met een pluriformiteit van media, zowel selectief als distributief,

ger van informatie waarbij de totale boodschap een afgerond ge-

Substitutie en dus migratie van de wervingsmarkt (reclame) kan

heel vormt en als zodanig verkrijgbaar is binnen een zeer brede

alleen onder ogen worden gezien als aan de mededinging onder

keuzemogelijkheid. Het distributieve medium betreft het omge-

belanghebbenden geen geweld wordt aangedaan. Ook hier is

keerde. Met het oog hierop is bij de publieksboeken in 1938 de

apartheid uit den boze. Het grondrecht van informatievrijheid
van de gebruiker dient te steunen op grote breedte van de keu-

gehele en in 1981 de helft van de bruto omzet van het Nederlandstalige boekenaanbod van 35.000 titels tot de distributieve
media gerekend (pocketboeken en boekenclub). Tot deze halve-

ring is besloten op grond van de beperkte keuze bij clubs en in
pockets. De publiekstijdschriften zijn in titeltal eerst na de tweede wereldoorlog sterk verveelvoudigd. Een deel van de bruto omzet 1981 betreft de z.g. ,.special interest”-bladen in ruimere zin
met een brede verscheidenheid van naar schatting enige duizen-

den titels met relatief beperkte oplagen. Ter indicatie hiervan is
voor dat jaar een derde van de relatieve bruto omzet tot de se-

lectieve media gerekend. Bij de geluidsdragers (grammofoonplaat enz.) is wat 1938 aangaat het gehele medium selectief ge-

noemd en wat 1981 betreft een derde van de bruto omzet, dus
buiten het deel dat verband houdt met de (boeken- en) platenclubs en de belangstellingstoespitsing als gevolg van de promotionele hitparades.
In de — verveertienvoudigde — wervingsmarkt hebben zich.

zevrije-informatievoorziening waarbij ook Nederlandse ondernemingen moeten kunnen doen wat zij goed kunnen. Zo niet,
dan zal het buitenland het gat wel kotnen vullen. De huidige
voor Nederland positieve handelsbalans op het gebied van keuzevrije informatie zal dan in de toekomst in het tegendeel om-

slaan, mogelijk blijvend.
Het ,,aangezicht van verbeelding” zal in de nabije toekomst
nauw betrokken zijn bij de ,,personal (office) computers”, welke
nieuwe consumentenelektronica het mogelijk maakt dat zowel
de keuzegeboden informatie (tot zelfbankieren toe) als de keuzevrije informatie de gebruiker optimaal kan bereiken. tot en
met de ..document delivery”. Dit veronderstelt een hoge compatibiliteit van de gehanteerde systemen, die alleen kan worden bereikt door een doelmatige samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven.
R. E. VI. van den Brink

Auteurs