Ga direct naar de content

Inflatie in Nederland loopt uit de pas met de eurozone

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 18 2025

Nederland kampt met een hoge inflatie in vergelijking met de rest van het eurogebied. Werkt een langdurige inflatieafwijking ­destabiliserend voor de Nederlandse economie?

In het kort

  • Zowel structurele, cyclische als incidentele factoren verklaren het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van het eurogebied.
  • Het verschil in inflatie en loongroei kan bijdragen aan een evenwichtigere handelsbalans en arbeidsmarkt.
  • Een langdurig hoge inflatie, en daarmee lage reële rente, werkt onevenwichtigheden in de hand.

De inflatie in Nederland loopt uit de pas met de rest van het eurogebied. Met 3,9 procent lag de Nederlandse inflatie (Europees geharmoniseerd, HICP) in december 2024 aanzienlijk boven de doelstelling voor prijsstabiliteit: twee procent inflatie voor het eurogebied op middellange termijn.

Het inflatieverschil is geen recent fenomeen. Al sinds de invoering van de euro in 1999 is het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van het eurogebied gemiddeld genomen positief. Met name sinds 2020 is het inflatieverschil met 0,8 procent fors hoger dan voor de pandemie (tabel 1).

Grote en langdurige inflatieverschillen zijn in een monetaire unie niet wenselijk volgens de theorie van een optimaal valutagebied (Hofmann en Remsperger, 2005). Die leiden namelijk tot scheve economische verhoudingen die niet door wisselkoersaanpassingen kunnen worden rechtgetrokken. Ook monetair beleid kan weinig doen aan inflatieverschillen tussen landen, omdat het zich richt op de inflatie in het eurogebied als geheel.

De vraag is wat de risico’s zijn van een langdurige inflatieafwijking voor de Nederlandse economie. Om die vraag te beantwoorden lopen we in deze bijdrage een aantal verklaringen langs voor het inflatieverschil tussen Nederland en het eurogebied. De diagnose van het inflatieverschil biedt aanknopingspunten voor beleid om zulke risico’s te beperken.

Productiviteitsverschillen

De productiviteitsgroei in de Nederlandse maakindustrie, die relatief export-georiënteerd is, was de laatste tien jaar sterker dan gemiddeld in het eurogebied. Dat kan zorgen voor een opwaartse druk op de lonen in de maakindustrie. De gemiddelde arbeidsproductiviteit per uur in Nederland is de laatste tien jaar echter wat achtergebleven bij de andere landen in het eurogebied (figuur 1).

De hogere productiviteit en loonstijgingen in de handelssector (tradeables), zoals de maakindustrie, van een land kunnen zich evenwel doorzetten in loonstijgingen in de non-tradeable sector, waar de productiviteit lager ligt – het Balassa-Samuelson-effect (Stylianou, 2023). Arbeidsmobiliteit tussen de sectoren is daarvoor het mechanisme. Non-tradeables zijn bijvoorbeeld diensten die lokaal worden verricht en niet blootstaan aan internationale concurrentie. Daardoor kan een relatief prijsverschil met het buitenland bestaan.

De hogere inflatie in de minder productieve Nederlandse dienstensector (tabel 1) zou kunnen wijzen op het Balassa-Samuelson-effect, als de prijs- en loonstijgingen in de dienstensector worden aangejaagd door een hogere productiviteit in de handelssector, zoals de maakindustrie.

Gevoeligheid voor schokken

Andere mogelijke structurele verklaringen voor de afwijkende inflatie in Nederland zijn verschillen in marktstructuren, in prijs- en loonflexibiliteit (aanpassingsmechanismen) en beleidsreacties. Die factoren kunnen ertoe leiden dat externe schokken die eurolanden gemeenschappelijk raken toch verschillend (asymmetrisch) uitwerken op de inflatie in lidstaten (Coutinho en Licchetta, 2023; ­Allayioti en Beschin, 2024).

Nederland heeft voor Europese begrippen bijvoorbeeld een flexibele arbeidsmarkt met kortlopende cao’s (Górnicka en Koester, 2024). Daardoor passen lonen zich relatief snel aan en wordt er in looncontracten eerder gecompenseerd voor inflatie.

Daarnaast is onze economie relatief afhankelijk van de wereldhandel. Bij een snelle wereldhandelsgroei, zoals na de pandemie, trekt ook de vraag naar Nederlandse producten gebruikelijk aan. Dat vergroot de kans op oververhitting van de economie met opwaartse inflatiedruk.

Nederland is ook gevoelig voor schokken op de energiemarkt, met name voor fluctuaties in de gasprijs, want gas heeft een substantieel aandeel in onze energiemix. Daardoor is het gewicht van gas in de energie-inflatie in Nederland relatief groot (tussen 2020–2024 gemiddeld 34 procent, vergeleken met gemiddeld 19 procent in het eurogebied). De extreem hoge gasprijzen in 2022–2023 zorgden daardoor voor een sterke stijging van de Nederlandse inflatie. Ook het relatief hoge aandeel van variabele energiecontracten van huishoudens speelde daarbij een rol.

Figuur 2 laat zien dat het inflatieverschil inderdaad veelal piekte na economische schokken, met name na schokken die het eurogebied als geheel raakten. Het illustreert dat zulke schokken asymmetrisch uitwerken, met als gevolg een relatief hoge inflatie in Nederland.

Cyclische verklaringen

Ook zijn er cyclische verklaringen voor inflatieverschillen in de eurozone. Uit onderzoek blijkt dat er een positief verband bestaat tussen uiteenlopende outputgaps (het verschil tussen de totale bestedingen en de productiecapaciteit) en inflatieverschillen tussen landen (Stylianou, 2023).

De Nederlandse outputgap ligt sinds 2019 gemiddeld beduidend hoger dan elders in het eurogebied. De conjuncturele spanning in de Nederlandse economie is ook terug te zien in de extreem krappe arbeidsmarkt. De Nederlandse werkloosheid is sinds 2019 gemiddeld 3,1 procentpunt lager dan het gemiddelde in het eurogebied. De krapte van de Nederlandse arbeidsmarkt uit zich in een relatief hoge loongroei.

Figuur 3 toont de samenhang tussen loongroei en de werkloosheidsvoet in de vijf grootste eurolanden. In al deze landen zijn de punten in de figuur de laatste jaren naar linksboven geschoven als reflectie van een krappere arbeidsmarkt en hogere loongroei. De Nederlandse punten zitten in de linkerbovenhoek: met name in de laatste negen kwartalen had Nederland een krappe arbeidsmarkt in combinatie met hoge loongroei ten opzichte van andere eurolanden.

Daarnaast verhoogden bedrijven, bij het sterke vraagherstel en de knelpunten aan de aanbodzijde, het tempo van hun prijsaanpassingen. Dat is een gebruikelijk mechanisme in een hoge inflatie-omgeving (Dedola et al., 2023). De daardoor fors gestegen winsten van bedrijven tussen 2020 en 2022, in het hele eurogebied inclusief Nederland, hebben op die manier ook bijgedragen aan de gestegen inflatie (De Vos en Koopmans, 2024).

De afgelopen jaren hebben winsten en lonen elkaar afgewisseld in hun bijdrage aan de inflatie (DNB, 2024). Als we kijken naar de bijdrage aan de bbp-deflator (een maatstaf voor de binnenlands gecreëerde inflatie), dan hebben lonen in 2023 en de eerste drie kwartalen van 2024 gemiddeld ruim de helft bijgedragen aan de inflatie. Daarmee vergeleken was de bijdrage van de nettowinst van bedrijven sinds 2023 een stuk kleiner. In 2021 en 2022 was die verhouding andersom, en zorgden de winsten voor de hoogste bijdrage (Hebbink en Öztürk, 2023).

Incidentele oorzaken

In de relatief hoge Nederlandse inflatiecijfers spelen naast onderliggende economische ontwikkelingen ook incidentele prijsverhogingen een rol. Zo werd de voedselinflatie gedurende 2024 voor een groot deel opgestuwd door de accijnsverhogingen op tabak en alcohol en is ook de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd. Hogere indirecte belastingen verhogen het prijsniveau eenmalig, en ebben een jaar later weer weg uit de inflatiecijfers.

Alle fiscale maatregelen, bij elkaar opgeteld, droegen het afgelopen jaar 0,9 procentpunt bij aan de Nederlandse inflatie (figuur 4). Daarnaast speelde in 2024 ook de forse verhoging van de huren een rol, die deels meestijgen met de gemiddelde contractloonstijging en deels met de inflatie.

De bijdrage van huren en fiscale maatregelen in Nederland was in 2024 bijna twee keer zo hoog als gemiddeld in het eurogebied. Zonder deze incidentele prijsstijgingen, zou de Nederlandse inflatie dus dichter bij het gemiddelde van het eurogebied liggen (figuur 4).

Implicaties voor de economie

Landen in de eurozone hebben een gemeenschappelijke beleidsrente en wisselkoers. Onevenwichten na een schok die landen verschillend raakt, kunnen dus niet gecorrigeerd worden middels deze beleidsinstrumenten. Inflatieverschillen spelen daarom een belangrijke rol als aanpassingsmechanismen. Als een land in de eurozone harder geraakt wordt door een schok dan andere landen in de eurozone, dan bevorderen de prijsveranderingen het evenwichtsherstel van de economie. Zo is de relatief hoge loongroei in Nederland onderdeel van evenwichtsherstel op de krappe arbeidsmarkt.

Ook het Nederlands handelsoverschot wordt wat minder onevenwichtig door het inflatieverschil met de rest van de eurozone. Door het Nederlandse inflatieverschil is onze reële effectieve wisselkoers de afgelopen tien jaar namelijk trendmatig geapprecieerd en sinds 2021 ook meer dan de reële effectieve wisselkoers van het eurogebied (figuur 5). Een appreciatie van de reële effectieve wisselkoers van Nederland maakt de Nederlandse exportproducten duurder. In combinatie met een verslechterende prijsconcurrentiepositie leidt dat tot een wat lager handelsoverschot.

Persistente inflatieafwijking destabiliserend

Een persistente inflatieafwijking kan echter destabiliserend uitwerken. De hoge inflatie in Nederland, bij een beleidsrente die is afgestemd op de inflatie in het eurogebied als geheel, zorgt er namelijk voor dat de reële rente in Nederland relatief laag is. Dat kan macro-economische en financiële onevenwichtigheden in de hand werken (Gern et al., 2022). Zo duidt de positieve outputgap in Nederland op overbesteding, die door een hogere reële rente afgeremd zou worden.

Omdat Nederland hiervoor beperkt kan steunen op het rentebeleid van de Europese Centrale Bank (ECB), ligt er een grotere verantwoordelijkheid bij nationaal begrotingsbeleid.

Een langdurig lage reële rente bij een hoge inflatie stimuleert ook schuldcreatie en risicovolle beleggingen, bijvoorbeeld in activa die bescherming bieden tegen inflatie, zoals onroerend goed (Jordà et al., 2019). Zo kan de relatief lage reële rente eraan bijdragen dat huizenprijzen in Nederland harder stijgen dan in het eurogebied als geheel.

Bovendien kan een langdurig hoge inflatie de inflatieverwachtingen van huishoudens en bedrijven doen toenemen, wat het monetaire beleid van de ECB nog minder passend maakt voor Nederland. Het kan de perceptie van een lage reële rente versterken en de bestedingen verder stimuleren. Hierdoor wordt de economische krapte, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, groter en daarmee de opwaartse druk op de lonen. In zo’n scenario kan het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van het eurogebied verder toenemen.

Dergelijke onevenwichtigheden zullen uiteindelijk door marktkrachten worden gecorrigeerd (Hofmann en Remsperger, 2005). Dat kan geleidelijk gaan, als oplopende prijzen de koopkracht uithollen, en hogere lonen en een stagnerende export de winsten van bedrijven aantasten. Dit zet een rem op de bestedingen en investeringen waardoor de inflatiedruk vermindert. Maar het kan ook worden afgedwongen door een terugval in de economische groei of een recessie. Bijvoorbeeld als de hoge inflatie en kostenstijgingen leiden tot faillissementen van bedrijven. Zo vinden Erken et al. (2024) dat faillissementen positief samenhangen met inflatie. Als hierdoor de werkloosheid stijgt, zal ook de loongroei afnemen.

Tot besluit

Tijdelijke inflatieverschillen binnen de eurozone zullen er altijd zijn en helpen bij evenwichtsherstel na economische schokken. Maar voorkomen moet worden dat een langdurige inflatieafwijking leidt tot hogere inflatieverwachtingen en onevenwichtigheden in de economie die schoksgewijs worden gecorrigeerd. Een recept daarvoor is onder andere dat de aanbodkant van de economie wordt versterkt. Investeringen en hervormingen die de potentiële groei verhogen, beperken op termijn de inflatoire druk. De rapporten van Draghi (2024) en Letta (2024) doen concrete aanbevelingen om de productiviteit in Europa te bevorderen. Daardoor kunnen productiviteitsverschillen tussen landen kleiner worden.

Naast beleid voor de langere termijn kan de overheid ook op korte termijn bijdragen aan het beperken van de inflatie. Uiteenlopend belasting- en begrotingsbeleid gaat gepaard met inflatieverschillen, vooral als een economie al een positieve outputgap heeft (Checherita-Westphal et al., 2025). Expansief begrotingsbeleid kan bijdragen aan verdere oververhitting van de economie. En extra arbeidsvraag vanuit de overheid zorgt, bij een al krappe arbeidsmarkt, voor meer opwaartse loondruk. Begrotingsdiscipline helpt voor een beheerste inflatieontwikkeling en bij beleidskeuzes kan de inflatie-impact ervan worden meegewogen. Een motie daarover heeft de Tweede Kamer vorig jaar aangenomen.

Getty Images

Literatuur

Allayioti, A. en A. Beschin (2024) The dynamics of inflation differentials in the euro area. ECB Economic Bulletin, 5/2024.

Checherita-Westphal, C., N. Leiner-Killinger en T. Schildmann (2025) Euro area inflation differentials: The role of fiscal policies revisited. Empirical Economics, 68(2), 803–854.

Coutinho, L. en M. Licchetta (2023) Inflation differentials in the euro area at the time of high energy prices. Europese Commissie Discussion Paper, 197.

Dedola, L., E. Gautier, A. Nakov et al. (2023) Some implications of micro price-setting evidence for inflation dynamics and monetary transmission. ECB Occasional Paper, 321.

DNB (2024) Najaarsraming. DNB, 13 december.

Draghi, M. (2024) The future of European competitiveness. Europese Commissie, september.

Erken, H., I. Džambo en W. Vincent (2024) Verwachte faillissementsgolf geen reden tot paniek. ESB, 109(4838), 458–461.

Gern, K.-J., N. Sonnenberg en U. Stolzenburg (2022) Inflation divergence in the euro area: Nature and implications. Europees Parlement, Monetary Dialogue Papers, november.

Górnicka, L. en G. Koester (2024) A forward-looking tracker of negotiated wages in the euro area. ECB Occasional Paper, 338.

Hebbink, G. en B. Öztürk (2023) De bijdrage van winsten en lonen aan de Nederlandse inflatie. DNB Analyse, mei.

Hofmann, B. en H. Remsperger (2005) Inflation differentials among the euro area countries: Potential causes and consequences. Journal of Asian Economics, 16(3), 403–419.

Jordà, Ò., K. Knoll, D. Kuvshinov et al. (2019) The rate of return on everything, 1870–2015. The Quarterly Journal of Economics, 134(3), 1225–1298.

Letta, E. (2024) Much more than a market. Europese Raad Rapport, april. Te vinden op www.consilium.europa.eu.

Stylianou, T. (2023) Inflation differentials among European Monetary Union countries: An empirical evaluation with structural breaks. National Institute Economic Review, 264, 91–109.

Vos, T. de, en J.-J. Koopmans (2024) Niet lonen maar winsten verklaren ­relatief hoge inflatie in Nederland. ESB, 110(4842), 60–62.

Auteurs

1 reactie

  1. J de Groote
    1 maand geleden

    Interessant artikel. Het eerste deel betoogt dat de inflatie in Nederland traditioneel hoog is in tijden van crisis en dat de lage werkloosheid ook een loonopdrijvend effect heeft. Toch is het verschil in kerninflatie tussen Nederland en de rest van de eurozone vrij gering (een paar tienden procentpunt). Moet de strekking van het artikel niet zijn dat de inflatie in Nederland helemaal niet zo extreem is, gegeven de omstandigheden? De belangrijkste aanjager van de inflatie is de overheid de afgelopen jaren geweest (met de btw-verhoging in 2019 en de verhoging van accijnsverhogingen op alcohol en tabak vorig jaar). Zou dit pleiten voor juist minder indirecte belastingen en meer directe belastingen, om de inflatie weer meer in de pas met die in de rest van de eurozone te laten lopen? Dat zou namelijk wel een trendbreuk met het beleid van de afgelopen jaren zijn.

Plaats een reactie