W. Drees
Individuele
huursubsidie
In September 1984 zijn enige voorstellen
en nota’s bij de Tweede Kamer ingediend
die inkomensafhankelijke subsidies in het
algemeen en de individuele huursubsidie in
het bijzonder betreffen. Opvallend is dat er
inhoudelijk nogal wat tegenstelling bestaat
tussen deze stukken en dat belangrijke
aspecten worden verwaarloosd. Daarom is
het misschien de moeite waard enkele punten nog eens onder de aandacht te brengen.
Consumptiesubsidies hebben als doel
het stimuleren van het verbruik van het gesubsidieerde artikel. Doel van de individuele huursubsidie is beter wonen. Hulp aan
zwakke groepen kan beter in geld geschieden. Zowel in de Memorie van Toelichting
bij het onlangs ingediende voorstel voor
een Wet individuele huursubsidie als in de
Nota huur- en subsidiebeleid(914), waarin een nieuw subsidiebeleid werd voorgesteld, wordt er op gewezen dat inkomensherverdeling beter op andere wijze kan
plaatsvinden.
Bij subsidising van goederen met lange
levensduur en prijsbeheersing kan een argument zijn dat de markt heterogeen is en
dat sommigen door ,,pech” duur moeten
wonen. Dit was de reden na 1945 voor subsidiering van nieuwbouw. Deze subsidie
zou overbodig worden als de huren van
oudbouw voldoende zouden zijn opgetrokken. De vele huurrondes slaagden er
niet geheel in om het nieuwe kostprijspeil
te evenaren, eerst vanwege de stijging van
de bouwkosten, later vanwege de stijging
van de rente. De subsidies waren echter
qua opzet tijdelijk, totdat de Nota van
1974 met argumenten kwam voor permanente subsidising (externe effecten, het
,.merit good”-motief)- De Memorie van
Toelichting bij het recente wetsvoorstel
miskent dezeprincipieleomzwaai (biz. 31).
Tien jaar later zou men een evaluatie
verwachten, nu elk jaar honderdduizenden
huishoudingen deze subsidie ontvangen.
Informatie over de bereikte stimulans ontbreekt echter volledig. Er wordt slechts informatie verstrekt over leeftijd, huishouden, inkomen van de ontvangers. Is de regeling mislukt? Dat zou voor de hand liggen. Subsidising van essentiele goederen
heeft als stimulans weinig zin. Het betekent gewoonlijk vooral dat de koopkracht
ESB 28-11-1984
voor andere bestedingen wordt verruimd.
Dit was nimmer de bedoeling en is ook
meer een taak van Sociale Zaken dan van
Volkshuis vesting.
Is de subsidie dan nog wel redelijk? De
redelijkheid van een subsidie kan men toetsen door een genieter te vergelijken met iemand die in een opzicht in een andere positie verkeert en daardoor geen subsidie
krijgt. Vergelijkt men huishoudens van gelijke samenstelling en inkomen, dan krijgt
het gezin dat naar een goede woning verhuist subsidie en een ander gezin dat, vrijwillig of niet, eenvoudiger woont, niets.
Zo’n stimulans tot ruimere woonconsumptie zou verdedigd kunnen worden met positieve externe effecten, maar daarvan blijkt
zelden iets; de staatssecretaris zwijgt er
over. Het ,,merit-good”-argument ligt nog
minder voor de hand: volwassen Nederlanders beseffen zelf wel de betekenis van goede huisvesting. De Memorie van Toelichting noemt dit argument ook niet meer, in
tegenstelling tot de Nota van 1974.
Redelijkheid kan ook worden getoetst
door dezelfde huishouding te bezien na een
toename van het jaarinkomen met duizend
gulden. Als gevolg van de inkomensafhankelijkheid (ca. 15% i.v.m. de algemene
huurquotes, en nog eens ca. 15% omdat
het te betalen deel procentueel lager wordt
als het inkomen lager is (de wet van Gruyters)), raakt zo’n huishouding ca. driehonderd gulden kwijt. Te zamen met loonbelasting en sociale premies levert dit een
marginale druk op van ca. 80%. Op de nadelen van zo’n hoge druk is o.a. gewezen in
de Nota inkomensprijzen 2). De staatssecretaris erkent het probleem, maar wijdt
aan de mogelijkheid om de normhuur (dit
is geen huurbegrip maar het deel dat de bewoner betaalt) te verhogen slechts een zin
(Memorie van Toelichting, biz. 54), waarin hij wijst op de te verwachten weerstand.
Bedoelt hij weerstand van het parlement?
Weerstand van de huidige ontvangers?
Hun positie kan beschermd worden door
contracten. Weerstand van toekomstige
ontvangers? Dat is een groeppnbekenden.
Wanneer de regeling zou worden herzien
(b.v. door invoering van een minimumquote van 15% voor nieuwe gevallen) en
het overblijvende geld beschikbaar zou
worden gesteld voor alle lage inkomens
zou die weerstand vermoedelijk gering
zijn, zeker vergeleken met de weerstand die
optreedt bij verhoging van aardgasprijzen
of verlaging van sociale uitkeringen, salarissen e.d. Op deze wijze zou aan de moeilijke positie van de lage inkomens meer
kunnen worden gedaan, waarbij de vrijheid om geld naar eigen keuze te besteden
zou worden vergroot. Wellicht zou dan
minder woonruimte worden geconsumeerd en meer voeding of kleding.
Pendant van de individuele huursubsidie
is de doorstromingsheffing. De staatssecretaris wijst deze heffing af 3). Als argumenten tegen de heffing noemt hij o.a. de
geringe effectiviteit, de consumptiedwang,
de hoge lastendruk, de nadelen van inkomensprijzen. Al deze argumenten gelden
evenzeer voor de individuele huursubsidie.
De problematiek verdient meer aandacht
dan de Memorie van Toelichting aan deze
uitgaaf van f. 3 mrd. per jaar heeft
gegeven.
W. Drees
1) Regelen omtrent het aan huurders van een
woning verstrekken van bijdragen (Wet individuele huursubsidie), Tweede Kamer, 1983-1984,
18539, nr. 3.
2) Tweede Kamer, 1979-1980, 15833.
3) Tweede Kamer, 1984-1985, 18 600, hfst. XI,
nr. 7, biz. 5.
1111