Ga direct naar de content

De informele economie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 7 1984

De informele economic
DRS. M. VAN DER MEER*

De informele sector van de economic staat de laatste tijd sterk in de belangstelling. Daarbij gaat de
aandacht met name uit naar het zwarte circuit van illegale activiteiten. De informele sector omvat
echter ook bezigheden die geenszins illegaal zijn, maar die ook geen deel uitmaken van de officiele,
geregistreerde economic. Te denken valt aan de produktie van goederen en diensten voor eigen
gebruik (binnen het huishouden) of voor anderen, waarvoor dan echter geen prijs of een lagere dan de
marktprijs in rekening wordt gebracht (b.v. vrijwilligerswerk). In dit artikel worden de verschillende
onderdelen van de informele economic in kaart gebracht. Daarnaast wordt ingegaan op
verschuivingen die optreden van de formele naar de informele economic en op een aantal factoren die
hierop van invloed zijn. De auteur spreekt de verwachting uit dat de omvang van de informele
economic zal toenemen. Zij acht het voor het sociaal-economische beleid wenselijk dat er meer
inzicht ontstaat in het verschijnsel van de informele economic en de ontwikkelingen die zich op dit
gebied afspelen.

Inleiding
De informele economic is een actueel onderwerp, waarover de
laatste tijd verschillende artikelen zijn verschenen, ook in ESB.
Opvallend is dat daarin steeds de aandacht voor de illegale,
zwarte activiteiten overheerst. De auteurs hebben weinig aandacht voor de niet-zwarte (legale) activiteiten die ook tot de informele economic behoren. Dergelijke informele activiteiten
treft men b.v. aan in het vrijwilligerswerk, of in het huishouden.
Indien men zich een goed begrip wil vormen van wat er gebeurt
aan de zelfkant van de formele economic of van ons reguliere arbeidsbestel, moet naar mijn mening ook de niet-zwarte produktie van goederen en diensten aan een nadere analyse worden
onderworpen.
In dit artikel wordt ingegaan op het gehele terrein van de informele economic. De verschillende te onderscheiden deelterreinen worden in verkennende zin behandeld. De sociologische en
sociale achtergrond van de auteur hebben een overbelichting van
de legale, informele activiteiten tot gevolg. Ik hoop de discussie
over de informele economic daarmee wat meer in evenwicht te
brengen.
Het begrip
De formele economic omvat het totaal van de economische
transacties dat in het bruto nationaal produkt (bnp) tot uitdrukking komt. In het bnp zijn alle geregistreerde transacties
opgenomen.
De niet in de de formele economic opgenomen activiteiten
worden met een veelheid van begrippen aangeduid. Heertje introduceert in 1980 het begrip ,,officieus circuit” en omschrijf
het als dat gedeelte van onze economic, dat niet in de officiele cijfers – de Nationale Rekeningen – naar voren komt 1). Heertje
sluit daarvan uit ,,alle werkzaamheden in het eigen huishouden,
alle doe-het-zelf-karweitjes voor het eigen gezin, de groente uit
eigen tuin, kortom de zgn. zelfvoorziening” 2). Hij doet dat,
omdat er bij die activiteiten geen sprake is van economische
transacties tussen de huishoudingen. Mevrouw Bruijn-Hundt
vindt Heertjes beschrijving te beperkt en onderscheidt naast het
1120

officieuze circuit een ,,naturacircuit”, waarin zij de zelfvoorziening binnen een huishouding opneemt 3). Het vrijwilligerwerk
zou naar haar mening ook in het officieuze circuit horen, omdat
het daarbij gaat om transacties tussen huishoudingen met gesloten beurzen. Andere auteurs gebruiken begrippen als informele
arbeid, schemerzone, duale economie, de grijze sector. Uit de
Engelse en Amerikaanse literatuur kennen we aanduidingen als:
unofficial, parallel, subterranean, underground-, moonlight-,
shadow- en whispering economy”.
De grote verscheidenheid aan begrippen zegt iets over de verscheidenheid in benadering van de informele economie. Sommige auteurs beperken zich tot de activiteiten die een geld- en goederenstroom tussen huishoudingen impliceren (zie Heertje). Anderen bepleiten een ruimere omschrijving, waarin ook doe-hetzelf activiteiten, vrijwilligerswerk e.d. zijn opgenomen (zie
Bruijn-Hundt). Binnen het aldus afgebakende terrein kunnen
nog zeer verschillende accenten worden gelegd.
Renooy meldt in zijn onlangs verschenen rapport over de
schemerzone bij de verschillende auteurs die zich met de informele economie bezighouden, vijftien onderscheidende kenmerken te hebben geteld 4). Zo wordt dikwijls een statistisch onderscheid gemaakt (zie Heertje). Een dergelijke benadering ligt
voor de hand. Als de formele economie wordt omschreven als
het totaal van de economische transacties dat in het bruto nationaal produkt tot uitdrukking komt, zou de informele economie
kunnen worden gezien als het spiegelbeeld daarvan. Toch levert
deze benadering problemen op, aangezien in het bnp ook trans-

* Werkzaam bij de Directie Coordinate Werkgelegenheidsbeleid van

het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel. De auteur dankt Rients de Boer en Hans
Wijers voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1) Arnold Heertje en Harry Cohen, Het officieuze circuit, een wit boek
over zwart en grijs geld, Utrecht/Antwerpen, 1980.
2) Idem, biz. 26.
3) M. Bruijn-Hundt, De waarde van onzichtbare arbeid gemeten, ESB,
27julil983.

4) Zie: De schemerzone, ,, Werkplaats” tussen vrije tijd en arbeid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, September
1984.

acties zijn opgenomen die niet zijn geregistreerd, maar zijn geschat. Renooy wijst er verder op dat sommige auteurs vooral het
juridische aspect benadrukken. Zij wijzen er in het bijzonder op
dat de fiscale en sociale-verzekeringswetten niet of onvoldoende
worden nageleefd. Als derde onderscheidende kenmerk heeft
Renooy in de literatuur aangetroffen de afwezigheid van routinematige overheidsregulering. Hij definieert zelf het terrein van

enkele uitgangspunten voor verder overheidsbeleid. Eerst volgt
echter een aanduiding van de omvang van de informele economie.

de informele economic als: ,,Activiteiten die een formele struk-

Er zijn tot nu toe weinig gegevens beschikbaar over de totale
-omvang van de informele economie. Over de omvang van het
zwarte deel is zeer weinig bekend. De meeste ramingen geven aan
dat de zwarte economie 5 a 10% bedraagt van het bnp. Heertje
beoordeelt dit als een te lage schatting en verwijst naar Becker.

tuur in juridische of economische zin ontberen. Officiele registratie wordt hierdoor onmogelijk. Essentieel is dat het uitvoeren van de activiteiten een positief effect heeft op de inkomenssi-

tuatie van de deelnemers, ook als dit niet de belangrijkste
doelstelling zou zijn”. Later in zijn rapport gaat hij opnieuw op
de omschrijving in en stelt dat het van belang is na te gaan hoe
mensen handelen: subjecten ondernemen activiteiten (arbeid)
die al dan niet tot transacties leiden, waaruit al dan niet betalingen voorvloeien die tot inkomens leiden, die weer verschillend
kunnen worden ingevuld. De verschillende elementen in dit pro-

ces – activiteiten, transacties en inkomens — kunnen ieder afzonderlijk, onafhankelijk van elkaar, tot de schemerzone behoren. Renooy noemt het totaal van deze elementen en de ongeoorloofde activiteiten als diefstal e.d. ,,de” schemerzone. Hij
noemt zelf als onderscheidend kenmerk van de schemerzone ten
opzichte van de formele sector: het ontbreken van overheidscontrole.
Ik ben op de omschrijving van Renooy zo uitvoerig ingegaan,
omdat zijn onderzoek behalve een theoretische benadering, ook
de resultaten van empirisch onderzoek in Amsterdam inhoudt.
Zijn omschrijving is in de praktijk getoetst. De benadering van
Renooy houdt echter in dat hij het werken met behoud van uitkering niet tot de informele economic rekent. Werkprojecten voor
werklozen b.v. vallen immers onder verschillende overheidscontroles, zeker als de Wet onbeloonde arbeid door uitkeringsgerechtigden van kracht wordt. Ik wil deze activiteiten echter niet
uitsluiten van een verkenning van de informele economic, aangezien zij verborgen werkgelegenheid inhouden en dus ook van
invloed kunnen zijn op de inkomenssituatie van de betrokken
producenten en consumenten.
Voor een verkenning van het hele terrein van de informele economic vormt de omschrijving van Gershuny een goed uitgangspunt 5).
Gershuny onderscheidt:

a. de huishoudeconomie. De produktie van goederen en
diensten alleen bestemd voor eigen gebruik. Deze produktieprocessen spelen zich af binnen huishoudingen: huishoudelijk werk, boodschappen doen, verzorgen van huisgenoten,
doe-het-zelven, tuinieren enz. Kenmerk van deze activiteiten
is dat deze ook via een erkend beroep kunnen worden verricht. Het gaat hier om informele activiteiten die legaal zijn;
b. de gemeenschapseconomie. De produktie van goederen en
diensten die gratis of voor een lagere dan de marktprijs aan
derden worden geleverd. Het betreft hier het individuele en
georganiseerde vrijwilligerswerk en de werkprojecten die
worden opgezet voor werklozen. Als deze activiteiten worden
verricht door uitkeringsgerechtigde werklozen, kan dat leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van activiteiten in
de formele sector dan wel tot verdringing van reguliere arbeidsplaatsen. Daarom worden in die gevallen bepaalde
voorwaarden gesteld. Als de activiteiten aan deze voorwaarden voldoen zijn ze legaal;
c. de zwarte economic. De produktie van goederen en diensten
die de producent voor een lagere dan de marktprijs aanbiedt,
dan wel gebruikt voor ruil in natura. In de meeste gevallen is
dat mogelijk door betaling van belastingen en premies te ontduiken. Dat is ook de reden dat dergelijke activiteiten meestal
niet officieel worden geregistreerd en niet worden opgenomen in het bnp. Tot de zwarte economie rekenen wij ook de
activiteiten uit de gemeenschapseconomie die niet aan de gestelde voorwaarden voldoen. De activiteiten in de zwarte economie zijn illegaal.
Aan de hand van deze duidelijke driedeling van Gershuny
wordt hierna ingegaan op de verschuiving tussen de formele en
informele economie en op de te verwachten ontwikkelingen op
het terrein van de informele economie. Ook wordt stilgestaan bij
ESB 28-11-1984

Omvang

Deze berekende uit de verhouding tussen bankbiljetten en giraal

verkeer dat in 1977 200.000 mensen en in 1979 300.000 mensen
werkzaam waren in het zwarte circuit. Als voorbeelden worden
genoemd: vakantiebanen, werk in de horeca en administratie 6).

Een aanduiding van de omvang van het legale deel van de informele economie kan ook worden afgeleid uit het tijdsbestedingsonderzoek van het Sociaal en Cultured Planbureau (SCP)
van 1975 en 1980 7). Hieruit blijkt dat Nederlanders aan huishoudelijk werk, doe-het-zelf activiteiten en vrijwilligerswerk
ruim tweemaal zoveel tijd besteden – in uren per week gerekend
– als aan betaalde arbeid. In een recente studie concludeert het
SCP dat niet-actieven – werklozen en arbeidsongeschikten – in
toenemende mate informele arbeid zullen gaan leveren. De onderzoekresultaten wijzen in het bijzonder op een toenemende belangstelling voor vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk. De
verwachting dat niet-actieven hun inkomensachteruitgang compenseren door meer zelf te doen, wordt echter door de onderzoekgegevens niet ondersteund. Werklozen en arbeidsongeschikten doen, met uitzondering van autoreparaties, minder
doe-het-zelf werk dan werkenden 8).
Renooij onderzocht via een enquete bij 250 huishoudens in
Amsterdam in hoeverre men gebruik maakte van de informele
economie, hetzij door eigen produktie, hetzij door gebruik te
maken van zwarte activiteiten. Uit de enqueteresultaten blijkt
dat bijna 60% van activiteiten als schilderen, timmeren, schoonmaken, kleding (ver)maken, kappen, repareren auto, buiten de
formele economie plaatsvindt. Een groot deel (47,2%) wordt
door de mensen zelf verricht, een klein deel (9,5%) wordt via de
zwarte economic gerealiseerd. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat alleenstaanden met een loon of uitkering de grootste categoric afnemers is van de informele, zwarte activiteiten.
Het gebrek aan overeenstemming over de omschrijving van
het begrip informele economie maakt een vergelijking tussen de
analyses en bevindingen van de verschillende auteurs bijzonder
moeilijk. Een goed inzicht in de omvang en de aard van de activiteiten en in de kenmerken van vraag en aanbod ontbreekt dan
ook, hoewel met het onderzoek van Renooy in ieder geval meer
duidelijkheid is verkregen over de Nederlandse, in casu de
Amsterdamse situatie. Het is een goede zaak dat het in Amsterdam verrichte onderzoek in verschillende andere gebieden in Nederland zal worden herhaald.
Verschuivingen tussen formele en informele economie

De informele economie is geen nieuw verschijnsel. Produktie
van goederen en diensten treft men van oudsher aan in zowel het
formele als het informele circuit. Over de achtergronden en de
verdere ontwikkeling van de informele economie bestaan uiteen-

5) J. Gershuny en R.E. Pahl, Britain in the decade of the three econo-

mics, biz. 1, geciteerd in Verschuivingen in de verhoudingen tussen betaalde en onbetaalde arbeid, Stichting voor Economisch Onderzoek van
de Universiteit van Amsterdam, augustus 1982. Zie ook J. Gershuny, After industrial society. The emerging self-service economy, Londen/Basingstoke, 1978 en van dezelfde schrijver, Social innovation and the division of labour, Oxford, 1983.
6) Zienoot l.blz. 138 e.v.
7) Sociaal en Cultureel Rapport 1982, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1982.
8) Zie hoofdstuk 3 in SCP, Werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden vergeleken, SCP-reeks Stukwerk nr. 18, Rijswijk, 1984.

1121

lopende opvattingen. In een studie van de Stichting voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam wordt de
zienswijze van verschillende deskundigen geanalyseerd 9). Priemus stelt dat zich onder invloed van conjuncturele veranderingen verschuivingen voordoen, waarbij substitutie van activitei-

ten plaatsvindt 10). Bij een opgaande conjunctuur vermindert de
officieuze produktie, omdat meer – doorgaans gehuwde vrouwen buitenshuis gaan werken. Zij doen dan minder huishoudelijk werk en kopen meer goederen en diensten buitenshuis.
Daarnaast kunnen zij gebruik maken van overheidsvoorzieningen, die dank zij de grotere belastingopbrengsten (kunnen) wor-

den gecreeerd (b.v. voor de verzorging van kinderen). Priemus
ziet een omgekeerd substitutieproces bij een neergaande
conjunctuur:

— huisvrouwen stromen terug naar het huishouden;
– huisvrouwen intensiveren hun werk om bij een verminderd
inkomen de welvaart van het gezin toch zo hoog mogelijk te
laten zijn;

– werklozen gaan meehelpen in het huishouden;
— financieringsproblemen dwingen de overheid om een deel
van de geinstitutionaliseerde zorg te beperken.
Dit is echter maar een deel van het veranderende beeld. Verschuivingen van activiteiten van de formele naar de informele
economic kunnen ook het gevolg zijn van structurele, moeilijk
omkeerbare veranderingen. Gershuny wijst crop dat de technologische vernieuwingen het huishouden veranderen in een moderne, efficiente produktie-eenheid 11). Apparaten voor b.v.
doe-het-zelf werk zijn minder omvangrijk, gemakkelijker te gebruiken en goedkoper dan in het verleden. Daarnaast zijn juist
de marktprijzen van arbeidsintensieve produkten en diensten in
de laatste jaren enorm gestegen. Het onderzoek van Renooy bevestigt deze verschuivingen.
Naast de conjuncturele en structurele aspecten moet ook het
ontwikkelingskarakter van de informele economie worden genoemd. Men treft in de informele sector namelijk ook aankomende producenten aan, die in dat circuit hun produkt uitproberen en verder ontwikkelen, alvorens zich op formele wijze — het
aanvragen van vestigingsvergunningen enz. — in het formele circuit te begeven. De informele economie fungeert dan als een
soort broedplaats en oefenfase tot het ondernemerschap voldoende rijpheid heeft gekregen. Renooy noemt de institutionele
belemmeringen – vergunningen enz. — als een belangrijke factor voor het onderduiken in de informele economie, vooral voor
jonge mensen die een eigen bedrijf willen beginnen.
Verschuivingen tussen de formele en informele economic worden mede be’invloed door de inkomensontwikkeling. Door economische stagnatie, arbeidsduurverkorting of werkloosheid kan
de inkomensontwikkeling bij de verwachtingen achterblijven.
Dan kan de behoefte ontstaan aan compensatie via activiteiten
in het informele circuit: aan de aanbodkant (zwart of voor eigen
gebruik) of aan de vraagkant (consumptie via de zwarte of
gemeenschapseconomie).

meer weg te denken uit het huishouden. Een ander deel kan worden gekarakteriseerd als conjuncturele verschuivingen. Zelf kleding maken b.v. is voor een deel een conjunctureel verschijnsel,
dat toeneemt als het inkomen daalt (zie Priemus). Ook de gemeenschapseconomie zal in die situatie nog toenemen, zeker in
samenhang met langdurige werkloosheid. Uit recent onderzoek
blijkt dat thans reeds circa 47.000 personen met behoud van uitkering, deelnemen aan werkprojecten voor drie of meer personen 12). Een groot deel daarvan betreft activiteiten ten behoeve
van derden, zoals klussenprojecten, kledingprojecten, kringloopwinkels, e.d.
Het is zeer waarschijnlijk dat in het hierboven geschetste klimaat ook de zwarte economie groeit. Albeda schetst een somber
beeld als hij stelt dat de zwarte economie neerkomt op een vorm
van parasitisme. Hij waarschuwt dat het kan gaan om een zich
zelf versterkend kwaad: de duurte van de officiele dienst leidt tot
de ontwikkeling van het zwarte circuit; het zwarte circuit ondermijnt vervolgens het officiele circuit door oneerlijke concurrentie. Die redenering doorvoerende zou het zwarte circuit op den
duur het officiele circuit kunnen verdringen 13). Gershuny
meent dat grote delen van bedrijfstakken, zoals de bouw, naar
de doe-het-zelf sector of de zwarte sector zullen overgaan.
Heertje ziet dat laatste voor Nederland ook gebeuren met de horeca en de activiteiten van vrije beroepsbeoefenaren 14).
Renooy noemt als belangrijke motieven voor het deelnemen
aan de schemerzone: financiele problemen, de behoefte aan so-

ciale contacten en de weerstand tegen het stelsel van regels en
vergunningen waaraan moet worden voldaan wil men een eigen
bedrijf kunnen beginnen in de formele economie. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de sociaal-economische situatie in
Nederland op korte termijn zodanig zal veranderen dat de grond
voor deze motieven zal wegvallen.
Welke verschuivingen in de toekomst ook zullen optreden, er
zal wel altijd een relatie zijn tussen de activiteiten in de informele
en die in de formele economie. Als de huishoudeconomie toeneemt, zijn er b.v. meer apparaten nodig; doe-het-zelvers zullen
meer gereedschap, bouwpakketten, e.d. kopen. Uitbreiding van
de zwarte economie heeft ook consequenties voor de formele
economie. Enerzijds zijn dan meer kapitaalgoederen nodig, anderzijds vindt harde concurrentie plaats, met mogelijk als gevolg

verdringing van bestaande werkgelegenheid.
Uitgangspunten voor overheidsbeleid

In de komende jaren zal de economische situatie in Nederland
niet zodanig veranderen dat er voor iedereen die kan en wil werken, werk zal zijn in de formele economie. De uitgaven in de collectieve sector uitkeringen en voorzieningen zullen bovendien

blijvend lager zijn dan in de achter ons liggende jaren. Voor velen zal er dus voldoende aanleiding zijn om – op legale of illegale wijze — actief te zijn in de informele economie. Deze ontwikkeling zal nog worden versterkt door de toenemende verkorting

van de arbeidsduur. Tegen die achtergrond kunnen de volgende
uitgangspunten voor verdere beleidsontwikkeling worden geforVerwachte ontwikkelingen

muleerd.

De verwachting is dat de activiteiten binnen de informele economie nog zullen toenemen. De toenemende belangstelling voor
dit onderwerp is daarvan het gevolg. De argumenten voor de ver-

Het huidige beleid concentreert zich in hoge mate op het
bestrijden van de zwarte economie. Als uitgangspunt geldt: ontduiking van belastingen en premies is fraude en fraude is strafbaar. De grote fraude wordt door de belastingdienst via verschil-

wachte toeneming van de vrije tijd door arbeidsduurverkorting
en de bezuinigingen op de overheidsuitgaven — zowel op de uit-

keringen als op de voorzieningen (eigen bijdragen, geringere
subsidies) – betekenen voor velen in Nederland een vermindering van hun bestedingsmogelijkheden. Daarnaast realiseren vele werklozen zich dat terugkeer naar de formele sector voor hen

voorlopig is uitgesloten. Zo ontstaat een klimaat waarin de activiteiten op een of meer deelterreinen van de informele economie
waarschijnlijk zullen toenemen.
Veel mensen zullen in ieder geval trachten verminderde bestedingsmogelijkheden te compenseren door meer zelf te gaan doen
in en om het eigen huis: een uitbreiding van de huishoudeconomie dus. Technologische ontwikkelingen maken dat mogelijk en
aantrekkelijk. Een deel van deze verschuivingen en activiteiten
moet als structureel worden gezien. Zo is de wasmachine niet
1122

9) Zie Verschuivingen in de verhoudingen tussen betaalde en onbetaalde
arbeid. (noot 5).
10) Zie het Sociaal en Cultureel Rapport 1982, biz. 58.
11) Zie noot 5.

12) Zie Atlas van lokale initiatieven in Nederland 1984: werkprojecten
en ondersteunende instanties, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, juni 1984.
13) Zie de inleiding van prof. dr. W. Albeda bij de landelijke introductie
van het project ,,Sociaal Uitkeringsgerechtigden en Onbetaald Werk”
(SUOW), gehouden in Arnhem op 5 September 1983, biz. 4. Zie ook van
deze auteur De crisis van de werkgelegenheid en verzorgingsstaat; analyse en perspectief, Kampen, 1984.
14) Zie noot 1.

lende controlesystemen bestreden. De pakkans bij de kleinere
overtredingen is echter niet erg groot, zodat de kleinschalige
zwarte activiteiten kunnen blijven floreren. Toch is het niet verstandig deze kleine fraude te negeren. De activiteiten impliceren
verborgen werkgelegenheid en verborgen inkomensvorming.
Bovendien kan met deze goedkope arbeid reguliere arbeid worden verdrongen. De overheid zal zich derhalve moeten buigen
over de vraag hoe het voor de werkgevers (en werknemers) aantrekkelijk kan worden gemaakt om deze activiteiten in het formele circuit te verrichten.
Het zwarte circuit floreert vooral in arbeidsintensieve sectoren: de bouw, het kappersbedrijf, de horeca en in andere dienstverlenende sectoren. De grote arbeidsintensiteit maakt de ambachtelijke dienstverlening op zich reeds duur. Dit wordt nog
versterkt door de op het loon drukkende premies en belastingen.
Een (te) hoge prijs heeft tot gevolg dat de consument afziet van
de diensten of deze zelf gaat verzorgen. Om dat te voorkomen en
een lagere prijs te kunnen vragen, wordt de betaling van belastingen en premies ontdoken. De beste weg om de dienstverlening
weer betaalbaar te maken is dus de factor arbeid goedkoper te
maken. De optie van Duisenberg lijkt een goede oplossing. Hij
geeft in overweging (de Volkskrant, 2 mei 1984) te onderzoeken
of subsidiestromen die naar het bedrijfsleven vloeien, niet zodanig kunnen worden aangewend dat de arbeid goedkoper wordt.
Zijn benadering beperkt zich niet tot de dienstverlenende, ambachtelijke sector, maar strekt zich uit over alle sectoren van het
bedrijfsleven. Het idee van Duisenberg verdient grondige bestudering. Aantrekkelijk is dat daarmee een afweging mogelijk
wordt van het gebruik van beperkte (WIR- of lastenverlichtings-)middelen. Albeda wil nog verder gaan en sommige arbeidsintensieve sectoren vrijstellen van het betalen van belastingen en/of premies (b.v. de BTW). Dit zou een betere oplossing
zijn om de factor arbeid goedkoper te maken, maar dit is moeilijker te realiseren dan het voorstel van Duisenberg. Onderzoek
zou nuttig zijn, opdat wij beter inzicht krijgen in de uitvoerbaarheid.
De belangrijkste functie van de huishoudeconomie is op uitgaven te besparen door zelf werkzaamheden te verrichten. Deze activiteiten — zelfvoorziening — worden meer verricht naarmate
men er meer tijd voor heeft en naarmate er meer apparaten en
materiaal worden ontwikkeld die zijn aangepast aan het gebruik
door niet-vaklieden. Uitbreiding van de huishoudeconomie betekent dat meer kapitaalgoederen zullen worden aangeschaft.
Het betekent echter ook dat bepaalde goederen en diensten niet
meer zullen worden afgenomen, hetgeen arbeidsplaatsen kan
kosten. De technologische ontwikkelingen zijn echter een gegeven, evenals de groeiende vrije tijd. Tegen die achtergrond, en in
samenhang met de geringer wordende koopkracht, moet ermee
rekening worden gehouden dat individuen meer en meer in hun
eigen behoeften gaan voorzien en zich richten op hun eigen ontplooiing. De groei van de huishoudeconomie kan dus positief
worden beoordeeld en zou door de overheid zelfs kunnen worden gestimuleerd. Ik kom hierop straks terug.

Het huidige overheidsbeleid houdt ook in werklozen die zinvolle activiteiten willen verrichten, dat in ruimere mate dan
voorheen toe te staan. Het gaat dan om onbetaalde activiteiten,
zodat de werkloze daarmee geen compensatie krijgt voor zijn lager geworden inkomen. Alleen de consumenten van hetgeen via
die activiteiten wordt voortgebracht – b.v. goedkope maaltijden – profiteren hiervan. Activiteiten die met behoud van uitkering gratis of voor een lage prijs worden verricht, behoren tot
de gemeenschapseconomie. De minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bevordert met zijn beleid — zie b.v. de eerdergenoemde wet – in feite de informele economie, althans de gemeenschapseconomie.
De kleinschalige, niet-commerciele produktie van goederen
en/of diensten die in de gemeenschapseconomie plaatsvindt,
kan positief worden beoordeeld, vooral vanuit sociale overwegingen. Mensen verrichten binnen de gemeenschapseconomie

Activiteiten in de sfeer van de gemeenschapseconomie die met
behoud van uitkering worden verricht, zullen dan door een regionale toetsingscommissie moeten worden beoordeeld. Indien
deze niet aan de commissie worden voorgelegd, zullen degenen
die zich in hun belangen geschaad voelen, dit kunnen aankaarten
bij de toetsingscommissie.
De gemeenschapseconomie treft men, zoals gezegd, vooral
aan in de vorm van vrijwilligerswerk of werkprojecten voor

werklozen. Als gevolg van langdurige werkloosheid zullen naar
verwachting steeds meer werklozen zich aanmelden voor activiteiten. In de praktijk gaat het thans vooral om scholings- en
werkervaringsactiviteiten en om de produktie van goederen en
diensten voor minder-koopkrachtigen. Bij de vormgeving van
de activiteiten wordt nog maar weinig gedacht aan de behoefte
van werklozen die zich aanmelden, om de eigen inkomensachteruitgang te compenseren. Het zou naar mijn mening een goed
idee zijn daaraan meer aandacht te besteden. Werklozen zouden

moeten worden gewezen op de mogelijkheden om op uitgaven te
besparen door meer zelf in en om het eigen huis te doen. Niet
iedereen is van nature een all-round doe-het-zelver. Via werkprojecten kunnen kennis en vaardigheden worden overgebracht:
kleding leren (ver)maken, leren metselen, groente verbouwen
enz. Al deze activiteiten kunnen worden aangeduid met zelfvoorziening.
Lokale overheden zouden moeten bevorderen dat een goede
infrastructuur ontstaat gericht op de zelfvoorziening binnen de
huishoudeconomie. Behalve aan cursussen, kan daarbij ook
worden gedacht aan het beschikbaar stellen van ruimten waar
het geleerde in de praktijk kan worden gebracht (garagefaciliteiten, kluswerkplaatsen e.d.). De eerste tijd kan voorrang worden
gegeven aan langdurig werklozen. Zo’n infrastructuur is echter
ook een noodzaak voor onze toekomstige samenleving, waarin
technologische ontwikkelingen de eigen produktie en dienstverlening steeds gemakkelijker maken en wij daarvoor door arbeidsduurverkorting meer tijd zullen hebben. Het feit dat velen
hun (relatieve) inkomensachteruitgang zullen willen of moeten
compenseren, maakt een dergelijke infrastructuur nog noodzakelijker.
Ten slotte

De informele economie is meer dan de wereld van fraude en
bedrog. Het omvat ook verschijnselen die positief kunnen wor-

den gewaardeerd. Het totaal aan verborgen activiteiten binnen
de informele economie verdient alle aandacht. De informele activiteiten – legale en illegale – zijn op vele manieren vervlochten met de formele. De verwachting dat de informele activiteiten
zullen toenemen, noopt tot verdere studie en zorgvuldige afwegingen en beleidskeuzen.
Uit deze verkenning blijkt dat een belangrijk deel van de economische activiteiten niet is terug te vinden in de officiele cijfers.
Er is sprake van verborgen werkgelegenheid en verborgen inkomensvorming. Het sociaal-economisch beleid wordt echter ge-

voerd op basis van de onvolledige officiele cijfers. Het lijkt mij
daarom wenselijk dat voor de onderbouwing van het sociaal-

economische beleid, naast de bestaande maatstaven, een of meer
aanvullende maatstaven worden ontwikkeld die inzicht geven in
de ontwikkeling van (elementen van) de informele economie.
M. van der Meer

nuttige activiteiten die hun bevrediging geven. Toch zijn hieraan

gevaren verbonden, zeker als de uitkeringsgelden in het geding
zijn. Er kan sprake zijn van budgetvervalsing, concurrentievervalsing en van verdringing van reguliere werknemers. Die gevaren zullen in de toekomst in belangrijke mate zijn afgeschermd
via de Wet Onbeloonde Arbeid door Uitkeringsgerechtigden.
ESB 28-11-1984

1123

Auteurs