Indicatoren eu strijdig met specialisatie
Aute ur(s ):
Haan, M. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hij b edankt een aantal collega’s, waaronder Jan Schuur, Winfried Ypma en
Kees Zeelenb erg, voor hun commentaar op een eerdere versie.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4355, pagina 290, 12 april 2002 (datum)
Rubrie k :
Handel
Tre fw oord(e n):
In EU-verband ontstaat een te negatief beeld van de milieubelasting van de Nederlandse
economie.
De regeringsleiders van de EU-lidstaten hebben twee jaar geleden in Lissabon een gezamenlijke strategie geformuleerd om Europa in
tien jaar om te vormen tot de meest “dynamische, competitieve, duurzame en kennisgeoriënteerde economie ter wereld, die wordt
gekenmerkt door volledige werkgelegenheid en sterke economische en sociale cohesie”. Deze doelstelling zet naast economische
hervorming ook andere beleidsdoelen, zoals innovatie, duurzaamheid en sociale cohesie, op de Europese politieke agenda. Er zal
jaarlijks een syntheserapport verschijnen, waarin zogenaamde structurele indicatoren zijn opgenomen. Deze kengetallen moeten een
overzicht geven van de vooruitgang die op al deze beleidsterreinen is geboekt in de lidstaten.
Blijkbaar is het de bedoeling om individuele lidstaten aan te sporen om een positie als beste jongetje van de klas na te streven. Op een
dergelijk gebruik van structurele indicatoren valt wel het één en ander af te dingen. De economische hervormingen moeten leiden tot
verdergaande liberalisering en integratie van markten. Dan is volgens de economische theorie specialisatie op basis van comparatieve
voordelen een logisch gevolg. Deze leidt tot een hogere welvaart door efficiënter gebruik van productiefactoren. Andere indicatoren
lijken de lidstaten echter in één keurslijf te willen dwingen, dat wordt gekenmerkt door een zo groot mogelijke inzet van kennis, een zo
laag mogelijke uitstoot van broeikasgassen en een minimum aan transportactiviteiten. Het meewegen van specialisatieverschillen in de
gebruikte structurele indicatoren conflicteert met de positieve welvaartseffecten die van specialisatie te verwachten zijn. Hoe kunnen
specialisatieverschillen bij het vergelijken van indicatoren adequaat worden ondervangen?
Economische structuren
In tabel 1 valt te zien welke productiefactoren een dominante rol spelen bij de richting waarin de Nederlandse economie zich heeft
ontwikkeld. De quotiënten in deze tabel zijn ontleend aan de Heckscher-Ohlin-Vanek-handelstheorie, die er vanuit gaat dat de
comparatieve voordelen van een land via de in- en uitvoer zichtbaar worden. De consumptie daarentegen wordt bepaald door algemeen
luidende consumentenvoorkeuren, die doorgaans minder verschillen tussen landen. Aldus vergelijkt de tabel het totale gebruik van een
reeks van productiefactoren ten behoeve van één euro netto uitvoer (uitvoer minus invoer) ten opzichte van die van één euro
binnenlandse consumptie. Een quotiënt groter dan één duidt daarbij op een relatief overvloedige beschikbaarheid van een
productiefactor in Nederland ten opzichte van andere landen. Een cruciale aanname hierbij is dat alle goederen, invoer, uitvoer en
consumptie, conform dezelfde productietechnologie zijn voortgebracht. Derhalve weerspiegelen de quotiënten in tabel 1 uitsluitend de
verschillen tussen de product-samenstelling van de consumptie en die van de netto uitvoer, en dus de specifieke kenmerken van de
Nederlandse productiestructuur.
In grote lijnen komen de bevindingen in tabel 1 overeen met de uitkomsten voor 1991 van Cörvers en Reininga, die eerder door Cornet
werden gepresenteerd in esb 1. Ook zij vinden een relatief hoge inzet van lager geschoolde arbeid in de uitvoer ten opzichte van de
binnenlandse consumptie. Doordat tabel 1 voorziet in een nadere detaillering van kapitaalgoederen en informatie over fossiele energie,
wordt de relatief grote inzet van transportmiddelen en energie in de Nederlandse economie zichtbaar. Het Nederlandse exportpakket
wordt gedomineerd door energie-intensieve producten, zoals tuinbouw- en chemische producten, en transportdiensten. Deze hoge
energie-inzet wordt logischerwijs deels verklaard door de overvloedige beschikbaarheid van aardgas in Nederland. De relatief hoge inzet
van transportmiddelen maakt de prominente rol van Nederland als distributieland zichtbaar. Nederland zal derhalve waarschijnlijk minder
gunstig scoren op indicatoren zoals ‘transportvolume’ en ‘energie-intensiteit’, die deel uitmaken van het Lissabon-thema duurzaamheid.
Tabel 1. Productiefactoren aangewend voor netto uitvoer in verhouding tot productiefactoren aangewend voor binnenlandse
consumptie
1995
kapitaal
computers en software
machines en installaties
2000
0,69
1,62
0,62
1,46
verandering
-10,8%
-10,1%
vervoermiddelen
woningen, gebouwen en infrastructuur
fossiele energie
opleidingsniveau arbeid
laag a
middel a
hoog a
4,08
0,43
3,04
1,08
0,96
0,48
4,6
0,47
3,2
12,7%
9,5%
5,4%
1,18a
1,13a
0,57a
9,1%
17,5%
17,2%
a. Bij opleidingsniveau arbeid zijn de cijfers vergeleken voor de jaren 1995
en 1999.
Kennis
Het streven naar een kenniseconomie is in de Lissabon-strategie samengevat in het beleidsthema ‘innovatie en onderzoek’. Het is
opvallend dat twee representanten van de kenniseconomie in tabel 1, te weten ict-kapitaal en hoog opgeleide arbeid, laag scoren en dat
de relatieve inzet van ict-kapitaal in de beschouwde periode verder is gedaald. Deze daling is niet zozeer het gevolg van een stagnerende
ontwikkeling van ict-kapitaal maar laat zien dat deze in andere landen nog onstuimiger is geweest. Een hoge inzet van ict-kapitaal is
bijvoorbeeld terug te vinden in de elektronica, zakelijke diensten en overheidsdiensten. Tegelijkertijd is de netto uitvoer van deze
afzonderlijke goederen en diensten in Nederland verwaarloosbaar (overheidsdiensten) of zelfs sterk negatief (elektronica, zakelijke
diensten). Een omgekeerd patroon is zichtbaar bij de inzet van hoger opgeleide arbeid, waarbij de afhankelijkheid van het buitenland juist
is gedaald. Blijkbaar is het belang ervan voor de Nederlandse productie dus toegenomen.
De quotiënten in tabel 1 geven uitsluitend specifieke structuurkenmerken van de Nederlandse economie weer. In het Nederlandse geval
leidt specialisatie onherroepelijk tot een nadelig scoreprofiel. Nederland scoort relatief hoog met betrekking tot broeikasemissies en
transportvolume. Verhoudingsgewijs lagere scores treden op bij innovatie en onderzoek. Wordt er vanuit gegaan dat de
structuurverschillen het gevolg zijn van specialisatie, dan bieden de structurele indicatoren op macroniveau slechts beperkt houvast
voor beleid en staan ze op gespannen voet met het streven naar economische hervorming. Door de invloed van structuurverschillen
verhullen deze indicatoren deels de daadwerkelijk geleverde prestaties op micro- en meso-niveau.
Zo draagt een omvangrijke transportsector in Nederland niet per definitie bij tot een minder duurzaam Europa. De geografische ligging
maakt Nederland automatisch geschikt voor tal van logistieke diensten, die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van het economisch
functioneren van Europa als geheel. Daarbij is het nog niet gezegd dat Nederland als distributieland in milieutechnisch opzicht minder
presteert dan andere landen. Om dit te kunnen beoordelen is een vergelijking van structurele indicatoren op sectorniveau noodzakelijk.
Hoe dan wel?
Een juiste interpretatie van structurele indicatoren is uitsluitend mogelijk wanneer deze kunnen worden geplaatst in hun economische
context. Met name voor de economisch georiënteerde indicatoren bieden de Nationale Rekeningen een logisch uitgangspunt. Structurele
indicatoren zoals het bbp, de arbeidsproductiviteit en het vorderingensaldo van de overheid zijn reeds ontleend aan de Nationale
Rekeningen. Het gebruik van classificaties hieruit bij de afbakening van andere indicatoren bevordert de onderlinge consistentie en
daarmee de vergelijkbaarheid.
Op dit moment is een aantal structurele indicatoren op inconsistente wijze gerelateerd aan het bbp doordat teller en noemer verschillende
populaties beschrijven. Zo zijn de broeikasgasemissies gebaseerd op de binnenlandse vervuiling, waarbij Nederlandse
transportactiviteiten in het buitenland niet zijn meegeteld maar wel de buitenlandse activiteiten in Nederland. De milieumodule bij de
Nationale Rekeningen laat zien dat deze grensoverschrijdende vervuiling aanzienlijk kan zijn en dat binnenlandse emissies slechts deels
zijn te relateren aan het bbp 2.
Bovenal biedt een samenhangende beschrijving van structurele indicatoren aanknopingspunten voor beleid en voor nader onderzoek
naar dwarsverbanden.
Daarnaast dragen rekeningenstelsels bij tot een consistent gebruik van indicatoren op verschillende detailniveaus. De figuren 1 en 2
(figuur 1 figuur 2) laten zien dat via detailinformatie structuur- en andere effecten ook op macroniveau zichtbaar kunnen worden
gemaakt. Zo zijn de groei van het ict-kapitaal en de inzet van hoger opgeleide arbeid vooral het gevolg van hogere aandelen in
respectievelijk de kapitaalgoederenvoorraad en in de totale inzet van arbeid (het substitutie-effect) en economische groei, terwijl de
invloed van veranderingen in de economische structuur beperkt bleef. Het ligt voor de hand dat de gerealiseerde
productiviteitsstijgingen deels het gevolg zijn geweest van deze substituties.
Figuur 1. ontwikkeling van ict-kapitaal in Nederland, 1995-2000
Figuur 2. Ontwikkeling van het aantal arbeidsjaren naar horger opgeleiden, 1995-1999
Slot
De recente ontwikkelingen op het terrein van milieurekeningen en sociaal-economische rekeningen bieden goede uitgangspunten voor
het harmoniseren van structurele indicatoren, waarbij Nationale Rekeningen-conventies dienen als leidraad. Daarnaast bieden structurele
indicatoren op bedrijfstakkenniveau de mogelijkheid om een aantal onzekere aannames in de besproken handelstheorie, zoals het bestaan
van identieke productietechnologieën tussen landen, aan de kaak te stellen.
1 Zie M.F. Cornet, Kaaskoppen verhandelen kennis, ESB, 4 februari 2000, blz. 99-101.
2 Zie M. de Haan en H. Verduin, De vergelijking van economische baten en milieulasten: verschillen in kooldioxidecijfers nader
toegelicht, Tijdschrift Milieu, nr. 3, 2000, blz. 159-166.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)