Ga direct naar de content

Mondialisering volgens Brussel

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 12 2002

Mondialisering volgens Brussel
Aute ur(s ):
Koesveld, E.B.K., van (auteur)
Spijkerman, E.B. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij de directie Buitenlandse Financiële b etrekkinghen van het ministerie van Financiën.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4355, pagina 288, 12 april 2002 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
ontw ikkeling

De Europese Commissie geeft haar visie op de mondialisering, in een boek dat veel visies bespreekt, maar weinig keuzes maakt. Een
gemiste kans.
Onlangs verscheen Responses to the challenges of globalisation, een rapport van de Europese Commissie over mondialisering. De
Commissie schreef het rapport op verzoek van de ministers van Financiën, die hiermee reageerden op de toenemende kritiek die
vooral niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) hebben op de nadelige effecten van mondialisering op arme landen en hun inwoners.
Wie had verwacht dat de Commissie met dit rapport een duidelijke positie kiest tussen de voor- en tegenstanders van mondialisering,
komt bedrogen uit. De ondertitel A study of the international monetary and financial system and on the financing for development
maakt duidelijk dat de Commissie niet hét antwoord heeft op de problematiek. Wel schreef ze een evenwichtige literatuurstudie. Dat de
Commissie vooral beschrijft, betekent niet dat ze geen enkel standpunt inneemt. Ze maakt bijvoorbeeld duidelijk dat de zogenaamde
Tobin-tax en een extra toewijzing van speciale trekkingsrechten niet wenselijk zijn. Hier komen we later op terug.
Mondialisering en welvaart
Het rapport valt in drie hoofdstukken uiteen. In het eerste hoofdstuk geeft de Commissie een bondige analyse van de
mondialiseringstrend en gaat ze in op de voor- en nadelen van voortschrijdende economische integratie. Zonder afbreuk te doen aan de
mogelijke risico’s, zien de auteurs als belangrijkste voordelen van aansluiting bij de wereldeconomie de toegenomen welvaart, de hogere
levensverwachting, beter onderwijs en vergrote toegang tot gezondheidszorg. De Commissie refereert hierbij aan onderzoek van de
Wereldbank, dat aantoont dat de verschillen in de mate waarin landen geprofiteerd hebben van de mondialiseringstendens groot zijn 1.
Landen zoals China, India en Oeganda, de zogenaamde ‘globalisers’, hebben met een jaarlijkse bbp-groei van vijf procent per hoofd van
de bevolking, hun achterstand op de geïndustrialiseerde landen fors verkleind. Landen die niet hebben deelgenomen aan economische
integratie (de ‘non-globalisers’, zoals een groot deel van Afrika ten zuiden van de Sahara) hebben hun bbp per hoofd in de jaren negentig
zien dalen. Voor de meeste van deze landen lijken de bestaande problemen dus niet veroorzaakt door mondialisering, zoals wel wordt
betoogd, maar juist doordat mondialisering aan hen voorbijgegaan is.
Stabiliteit, handel en hulp
Na deze inleidende opmerkingen behandelt de Commissie tal van initiatieven en voorstellen die gelanceerd zijn om mondialisering in
goede banen te leiden. Dit betreft in het tweede hoofdstuk voorstellen die moeten helpen om de kans op financiële crises, vooral die in
opkomende markten, te verkleinen. De voorstellen zijn gericht op crisispreventie en crisisbeheersing, variërend van het verbeteren van
het crisis-signaleringssysteem van het IMF tot het oprichten van een Economische Veiligheidsraad onder vn-vlag. Dat een dergelijk
groot aantal voorstellen wordt besproken, is de kracht maar ook de zwakte van het hoofdstuk. Het overzicht is weliswaar volledig, maar
wekt ten onrechte de indruk dat het internationale financiële stelsel zonder radicale hervormingen niet naar behoren kan functioneren.
Daarnaast valt uit de bonte verzameling moeilijk op te maken wat het ontwikkelingsstadium van bepaalde voorstellen is: zijn ze groen, rijp
of rot?
Vervolgens bespreekt de Commissie tal van inspanningen die, zowel in financieel als in niet-financieel opzicht, vereist zijn om de
wereldwijde inkomensongelijkheid tussen landen te reduceren. De balans in dit derde hoofdstuk Promoting and financing for
development slaat echter enigszins door van ‘promoting’ naar ‘financing’. De constatering dat zonder goed beleid, sterke instituties,
transparante regelgeving en eerlijk bestuur het particuliere initiatief, buitenlandse investeerders en de internationale handel ontmoedigd
worden, had duidelijker naar voren moeten komen. Terecht constateert de Commissie dat naast hervormingen die binnenslands nodig
zijn, ook industrielanden hun aandeel moeten leveren. Ze moeten hun belofte nakomen om minimaal 0,7 procent van hun bnp voor
ontwikkelingshulp te bestemmen en om hun markten, vooral die voor landbouw, textiel en kleding, te openen voor exporten van arme
landen. De Commissie had in het rapport sterker de nadruk kunnen leggen op het wezenlijke belang van ontwikkelingshulp, dat onlangs
werd herbevestigd tijdens de vn-conferentie in Monterrey, en op de afspraken die eind vorig jaar tijdens de wto-top in Doha zijn
gemaakt. Daarbij gaat het om het vergroten van markttoegang voor arme landen en het afbouwen van exportsubsidies en
handelsverstorende interne steun.

Geen Tobin-tax
De Commissie staat erg lang stil bij een aantal internationale belastingen. Eén van de meest opvallende conclusies in dit verband is dat
de Commissie weinig heil ziet in een internationale belasting op valutatransacties, beter bekend als de Tobin-tax. De onlangs overleden
James Tobin lanceerde in 1972 het idee om één procent aan belasting te heffen op transacties op de valutamarkt met als doel om “zand in
de wielen te strooien van de bovenmatig efficiënte internationale geldmarkt”. In Tobin’s optiek waren kortetermijn-kapitaalstromen
vooral gericht op speculatie en arbitrage en droegen ze weinig bij aan een efficiënte allocatie van langetermijn-investeringen. Door de
belangrijke rol die kort kapitaal speelde in de financiële crises van de jaren negentig, is dit idee recentelijk nieuw leven ingeblazen. Naast
het beïnvloeden van de omvang en aard van kapitaalstromen en daarmee de wisselkoersfluctuaties, wordt de Tobin-tax voorgesteld ter
financiering van ontwikkelingshulp. Uiteraard bestaat er een afruil tussen beide doeleinden, maar deze blijft onderbelicht in het rapport.
De Commissie acht een Tobin-tax terecht niet haalbaar. Een dergelijke belasting is alleen effectief als alle landen ermee instemmen en er
een helder onderscheid kan worden gemaakt tussen ‘goede’ investeringsstromen en handelsfinanciering en ‘slechte’ speculatiestromen.
Daarnaast valt de hoogte van de belasting in het niet bij de omvangrijke verwachte speculatiewinsten en zal ze de vaste wisselkoersen
dus niet afdoende tegen speculatieve aanvallen kunnen beschermen. Ook kan de belasting leiden tot hogere financieringskosten voor
(arme) landen en mogelijk een sterkere prijsvolatiliteit op de geldmarkt tot gevolg hebben, die wordt veroorzaakt door verminderde
liquiditeit. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat speculatie op wisselkoersveranderingen veelal een symptoom is van slecht macroeconomisch beleid. Terecht besteedt het rapport daarom veel aandacht aan voorstellen om de eigenlijke oorzaken van financiële crises te
bestrijden.

Europese Commissie,
Responses to the challenges of globalisation,
februari 2002,
via http://www.europa.eu.int/
Geen sdr-toewijzing

Ook is het rapport kritisch over een extra toewijzing van speciale trekkingsrechten (sdr’s). Deze kunstmatige liquiditeit werd in 1969 door
het IMF geschapen om in de wereldwijde behoefte aan internationale reserves te voorzien en daarmee de rol van goud en dollars over te
nemen. Recentelijk zijn onder meer door de Franse premier Jospin en de filantroop Soros voorstellen gedaan om nieuwe speciale
trekkingsrechten in te zetten om de reservepositie van bepaalde groepen landen te verbeteren en hun ontwikkeling te financieren. Deze
voorstellen kwamen voort uit het idee dat vooral arme landen onvoldoende toegang hebben tot de internationale kapitaalmarkten om
noodzakelijke investeringen te bekostigen. Aangezien de trekkingsrechten in principe worden verdeeld op basis van de positie die
landen innemen in het internationale financiële verkeer, wordt bovendien voorgesteld de extra sdr-toewijzing te combineren met een
herverdeling van rijke naar arme landen.
Onder impliciete verwijzing naar de ‘regel van Tinbergen’ keurt de Commissie dergelijke voorstellen af. Het is immers niet mogelijk om
door de inzet van slechts één instrument twee doelen te realiseren: het verschaffen van internationale liquiditeiten en het overdragen van
middelen voor ontwikkeling. Voorts wijst de Commissie erop dat speciale trekkingsrechten een vorm van ongeconditioneerde
financiering zijn, waardoor arme landen weinig prikkels hebben om noodzakelijke beleidshervormingen door te voeren. Evenmin kan
worden uitgesloten dat landen de extra reserves misbruiken.
Wanneer geïndustrialiseerde landen hun trekkingsrechten vrijwillig zouden herverdelen over arme landen, is dit voor hen overigens een
nogal goedkope manier om aan de genoemde hulpverplichtingen te voldoen. Ze blijven alleen een lage rentevergoeding aan het IMF
betalen. Een dergelijke constructie is vergelijkbaar met een situatie waarin landen met een goudgerande reputatie op de financiële
markten een obligatie uitgeven met onbepaalde looptijd, waarbij ze het geleende bedrag vervolgens doorsluizen naar arme landen.
Herallocatie van speciale trekkingsrechten is dus een sluiproute om het begrotingsproces te omzeilen en brengt een duurzame
financiering van ontwikkelingshulp in gevaar.
Conclusie
Hoewel het jammer is dat de Commissie niet duidelijk positie kiest ten aanzien van de vele voorstellen die ze bespreekt, zijn er gelukkig
uitzonderingen. De Commissie zou er echter goed aan gedaan hebben om andere voorstellen, die ze eveneens bespreekt, aan te bevelen.
Hierbij valt te denken aan het versterken van het IMF-toezicht om financiële crises te voorkomen en aan de noodzaak om particuliere
schuldeisers meer te betrekken bij het voorkomen en oplossen van financiële crises. Ten slotte had de Commissie explicieter kunnen
ingaan op het streven van EU-landen om meer geld te reserveren voor ontwikkelingshulp en op de handelsafspraken die in Doha zijn
gemaakt.

1 Wereldbank, Globalization, growth, and poverty, Washington, december 2001. Globalisers worden gedefinieerd als de landen waar de
handel als percentage van het nationaal inkomen sinds 1980 gestegen is.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs