Immateriële investeringen
Aute ur(s ):
Minne, B. (auteur)
Herzberg, V.P.C.F. (auteur)
Reijnders, J. (auteur)
B. Minne en V.P.C.F. Herzberg zijn werkzaam b ij het Centraal Planb ureau; J. Reijnders is werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4043, pagina 106, 31 januari 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
kenniseconomie
De laatste tijd is er veel geschreven over de betekenis van kennis voor de economie en de positie van Nederland in het internationale
veld. De omvang van de uitgaven aan de verschillende soorten kennis en andere ‘intangibles’ bleven daarbij meestal onderbelicht. In dit
artikel worden de Nederlandse uitgaven vergeleken met die van de ons omringende landen en de VS 1.
Investeringen zijn van groot belang voor de toekomst van een land, want zij beïnvloeden de internationale concurrentiepositie en de
welvaartsgroei over vele jaren. Lange tijd heeft daarbij het accent gelegen op de materiële investeringen. Recenter is de aandacht voor
kennis 2. De uitgaven die gedaan moeten worden om kennis te verkrijgen, ideeën te ontwikkelen en toe te passen in (nieuwe) producten
worden samengevat in het begrip immateriële investeringen. Het besef dat kennis van grote betekenis is voor onze economische positie
komt ondermeer naar voren in de EZ-nota’s Kennis in beweging en Toets op het concurrentievermogen.
In de aandacht voor kennis staat onderzoek en ontwikkeling (R&D) meestal centraal. In Nederland besteden bedrijven jaarlijks 5 Ã 6
miljard gulden aan R&D. Het verloop ervan sinds 1988 is teleurstellend geweest, ook in vergelijking met andere landen. Nederland
investeert nu evenredig met vele kleine hoog geïndustrialiseerde landen, maar blijft ver achter bij Zweden en Zwitserland, terwijl ons land
zich tien jaar geleden zelfs nog met de grote landen kon meten. Dit verloop is vaak een reden tot somberheid over de vooruitzichten van
de Nederlandse economie.
Wat is de betekenis van uitgaven aan R&D in het totaal van uitgaven op het gebied van kennis? Dany Jacobs benadrukt dat kennis veel
meer omvat dan alleen technologie 3. Er is echter weinig bekend over de omvang van uitgaven op het gebied van kennis en zeker niet in
een internationale vergelijking. In onze vergelijking hebben wij de uitgaven op het gebied van onderwijs, speur- en ontwikkelingswerk,
licenties, marketing en software tot de immateriële investeringen gerekend. Wat is de omvang van de immateriële investeringen en hoe is
het verloop sinds 1985 geweest? Hoe presteert Nederland internationaal? tabel 1 laat voor Nederland zien dat het bij immateriële
investeringen gaat om grote bedragen die macro-economisch zwaar meetellen.
Tabel 1. Investeringen in Nederland 1992, Æ’. mrd
Materieel
waarvan:
Computers
Telecom
114,2
5
2,8
Immaterieel
waarvan:
Onderwijs
Onderzoek en Ontwikkeling
waaronder
bedrijfs-R&D
63,6
Octrooien en licenties
Software
Marketing
2,5
5,3
11,8
Totaal
33,5
10,5
5,5
177,8
Bron: CBS/CPB
Om de Nederlandse situatie te beoordelen, is een internationale vergelijking onontbeerlijk. Dit artikel geeft voor de periode 1985-1992 de
immateriële investeringen in negen landen, waarmee Nederland intensief handel drijft en die bovendien als ‘concurrenten’ kunnen worden
opgevat: Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Verenigd Koninkrijk en de VS 4. Voor een zinvolle
vergelijking tussen de landen is er voor gekozen om de immateriële investeringen te schalen op het bruto binnenlands product.
Verloop van de immateriële investeringen
De uitgaven met een immaterieelinvesteringskarakter bedroegen in Nederland in 1992 9,6% van het bbp. In vergelijking met 1985 zijn deze
uitgaven in Nederland licht terug gelopen (tabel 2). In 1985 behoorde Nederland met 10% tot de koplopers. In 1992 heeft Nederland nog
steeds een redelijke positie, maar is wel door meerdere landen voorbijgestreefd. De uitgaven met een immaterieel investeringskarakter zijn
van 1985 op 1992 in de Scandinavische landen, VS en Frankrijk, uitgedrukt in een percentage van het bbp, toegenomen. Niet alleen in
Nederland daalde de immateriële-investeringsquote, maar ook in een deel van ons referentiekader: Duitsland, Verenigd Koninkrijk en
België.
Tabel 2. Immateriële investeringen percentage van het bbp
1985
Zweden
Noorwegen
VS
Nederland
België
Denemarken
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Oostenrijk
Duitsland
10,1
8,6
9,6
10,0
10,1
8,9
8,9
9,3
8,2
8,9
1992
11,0
10,8
10,2
9,6
9,4
9,4
9,2
8,8
8,5
8,2
Bron: CBS/CPB
Bijdrage per component
In figuur 1 staat per component en per land voor 1992 aangegeven hoe hoog de uitgaven, als percentage van het bbp, zijn. De figuur
geeft zowel een beeld van de relatieve hoogte van de uitgaven per land, als binnen elk land de onderlinge verhoudingen tussen de
componenten onderwijs, R&D, software, licenties en marketing. Het grootste aandeel in de immateriële investeringen heeft zonder
uitzondering voor elk land het onderwijs. In de Scandinavische landen wordt op dit gebied relatief het meest geinvesteerd. De
onderwijsuitgaven zijn, met uitzondering van Duitsland, in ieder land ten minste zo hoog als de overige componenten samen. De in
omvang op het onderwijs volgende component betreft R&D. Zweden geeft van de tien landen relatief gezien het meeste aan R&D uit
(meer dan 3% van het bbp in 1992). De overige componenten: software, licenties en marketing komen elk afzonderlijk niet ver boven de
1% van het bbp uit.
Figuur 1. Immateriële investeringe bijdrage per component, % bbp
De Nederlandse positie
De eis van internationale vergelijkbaarheid maakt het concept ‘immateriële investeringen’ beperkter dan voor Nederland alleen mogelijk
zou zijn (bijvoorbeeld geen privaat onderwijs en bedrijfsopleidingen, een inperking van reclame-uitgaven tot advertenties). Daarnaast is
met name de internationale vergelijkbaarheid van uitgaven op het gebied van software en advertenties twijfelachtig. Nederland springt
er, wanneer gekeken wordt naar het hier gebruikte concept van ‘immateriële investeringen’, aanzienlijk gunstiger uit dan wanneer alleen
de R&D-uitgaven door bedrijven in beschouwing wordt genomen (figuur 2a, figuur 2b en figuur 2c). Wel moet worden bedacht dat de
uitgaven aan onderwijs door hun omvang het beeld domineren, maar ook exclusief onderwijs scoort Nederland niet slecht. Ons land ligt
in 1992 boven de middenmoot, maar verontrustend is dat sommige andere landen sinds 1985 een sterkere groei vertonen
Figuur 2a. Totaal immateriële investeringen t.o.v. bbp, 1992
Figuur 2b. Immateriële investeringen excl. onderwijs t.o.v. bbp, 1992
Figuur 2c. Immateriële activa in bedrijfs-R&D t.o.v. bbp, 1992
1 Dit artikel is gebaseerd op het door het CPB en CBS gezamenlijk uitgebrachte onderzoeksverslag Immateriële investeringen in
Nederland: een internationale positiebepaling, 1995.
2 Zie B. Minne, Onderzoek, ontwikkeling en andere immateriële investeringen in Nederland, CPB Onderzoeksmemorandum, Den Haag
1995. En ook: W. Vosselman, Investeringen in immateriële vaste activa door bedrijven, ESB, 11 maart 1992, blz. 253-255.
3 Zie D. Jacobs, Nederland in de kenniseconomie, ESB, 29 november 1995, blz. 1073-1077.
4 De gebruikte cijfers hebben voor een deel betrekking op onderwerpen waarover niet zoveel bekend is. De cijfers zijn daarom niet
geschikt voor een precieze niveau-aanduiding, maar worden wel bruikbaar geacht voor een onderlinge positiebepaling. De cijfers over de
uitgaven aan onderwijs hebben alleen betrekking op de overheidsuitgaven, omdat de private uitgaven niet vergelijkbaar bleken. Met
name voor Duitsland met zijn duale onderwijssysteem heeft dit gevolgen in de positionering.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)