o n t w i k k e l i n g s e c o n o mie
Hulp kan leiden tot meer groei
J.D. Brilman
Ministerie van Financiën,
directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen.
j.d.brilman@minfin.nl
V
Per saldo leidt hulp soms niet tot meer groei door negatieve bijwerkingen zoals afnemende overheidsinvesteringen en Dutch
Disease. Deze bijwerkingen kunnen echter worden bestreden.
lak voor de G8-top in Gleneagles lanceerden de IMFeconomen Rajan en Subramanian twee studies naar
het effect van ontwikkelingshulp op economische groei. De
Financial Times (2005) kopte vervolgens dat volgens het IMF
ontwikkelingshulp niet helpt. In Nederland beschuldigde Soete
(2005) de auteurs van “economisch cynisme†en herbevestigde
Kremers (2005) de steun van het IMF aan ontwikkelingshulp.
Het onderzoek zelf bleef echter enigszins onderbelicht.
In hun eerste studie vinden Rajan en Subramanian (2005a)
geen significant effect van hulp op groei. De studie verschilt van
eerdere studies door de aanpak van het endogeniteitsprobleem.
Dit probleem ontstaat doordat simpele regressies wel correlaties
kunnen aantonen, maar geen causaliteit. Zo kan een negatief verband worden gevonden tussen hulp en groei, omdat landen met
weinig groei (en veel armoede) veel hulp krijgen, wat kan leiden
tot de onterechte conclusie dat hulp een negatief effect heeft op
groei. Daarom berekenen de auteurs eerst hoeveel hulp landen
ontvangen als gevolg van variabelen die niet samenhangen met
groei (culturele, militaire en politieke banden met donorlanden)
en vervolgens het effect van deze hulp op groei. Er wordt geen
robuuste relatie tussen hulp en groei gevonden. Deze conclusie
verandert niet indien onderscheid wordt gemaakt naar periode,
type land (goed bestuur, geografische locatie) of type hulp
(multilateraal versus bilateraal, economische hulp versus voedselhulp). Ook het modeleren van afnemende meeropbrengsten
leidt niet tot een robuust significant resultaat. De resultaten zijn
in overeenstemming met eerder onderzoek. Er zijn significante
effecten gevonden van hulp op groei, maar deze blijken vooralsnog niet robuust (Easterly et al., 2004; Roodman, 2004).
De tweede studie geeft twee verklaringen voor het feit dat
geen effect van hulp op groei gevonden wordt, terwijl hulpprojecten zoals investeringen in scholing of infrastructuur wel positieve resultaten laten zien (Rajan & Subramanian, 2005b). Ten
eerste kan economische groei van zoveel factoren afhankelijk
zijn dat de effecten van hulp te klein zijn om in statistische tests
op te vallen. Ten tweede kan hulp negatieve bijwerkingen hebben die positieve effecten teniet doen. Zo kunnen ontvangende
landen hulp gebruiken om de binnenlandse belastingdruk te
verlagen, waardoor uiteindelijk niet meer dan voorheen wordt
geïnvesteerd. Onderzoek van Gupta et al. (2003) toont inderdaad aan dat ontwikkelingshulp – vooral in schenkingsvorm –
samenhangt met een daling van andere overheidsinkomsten.
Daarnaast kunnen hulpstromen zorgen voor een reële appreciatie van de wisselkoers, via een nominale appreciatie of hogere
(loon)inflatie door een toegenomen binnenlandse vraag. Hulp
kan leiden tot de Dutch Disease. Nader onderzoek van Rajan
en Subramanian toont aan dat wanneer een land veel hulp ontvangt, de groei van de arbeidsintensieve sector (gevoelig voor
looninflatie) en de exportsector (gevoelig voor appreciatie)
442
ESB 7-10-2005
achterblijft bij die van andere sectoren. Dit laatste kan een zichzelf versterkend negatief effect hebben, wanneer (zoals vaak
het geval is) landen sterk afhankelijk zijn van export voor hun
financieel-economische ontwikkeling.
Voorwaardelijke hulp
Deze negatieve bijwerkingen kunnen echter worden ondervangen. Om te voorkomen dat landen zelf minder investeren,
moet hulp gegeven worden onder de conditie dat de eigen investeringen op peil blijven. Dutch Disease kan op verschillende
manieren worden tegengegaan. Ten eerste kan het inflatie- en
appreciatie-effect worden beperkt door de hulpstromen te steriliseren. Zolang het effect op de binnenlandse investeringen van
de hiermee gepaardgaande hogere rentevoet minder groot is dan
de investeringen die de hulp mogelijk maakt, is er een positief
effect op groei. Ten tweede kan hulp leiden tot meer groei als de
productiviteitsstijging als gevolg van de hulp of de aan de hulp
verbonden condities groter is dan het inflatie- en appreciatieeffect. Hiertoe zal hulp meer economisch georiënteerd moeten
worden, bijvoorbeeld via meer infrastructuur, of zal hulp gekoppeld moeten worden aan het verbeteren van het investeringsklimaat.1 Hulp aan landen die dit niet kunnen gebruiken voor
productiviteitsverhogingen moet worden beperkt; anders krijgen
de negatieve bijwerkingen immers de overhand. Ten slotte kan
de druk op de exportsector geneutraliseerd worden door het
terugdringen van handelsbarrières in ontwikkelde landen.
Wanneer ontwikkelingshulp wordt gegeven onder voorwaarde van voldoende eigen investeringen en verbeteringen in
het investeringsklimaat en wanneer de markttoegang voor ontwikkelingslanden wordt vergroot, kunnen de negatieve bijwerkingen van hulp worden tegengegaan en kan hulp een positieve
bijdrage leveren aan economische ontwikkeling. â–
Jan Derk Brilman
Literatuur
Easterly, Levine & Roodman (2004) New Data, New Doubts: A Comment on
Burnside and Dollar’s Aid, Policies, and Growth. American Economic Review.
Financial Times (2005) Aid will not lift growth in Africa, warns IMF, 30 juni.
Gupta, Clements, Pivorarsky & Tiongson (2003) Foreign Aid and Revenue
Response: Does the composition of aid matter? IMF, WP/03/176.
Kremers (2005) IMF gelooft in nut van hulp. NRC Handelsblad, 15 juli.
Rajan & Subramanian (2005a) Aid and Growth: What Does the Cross-Country
Evidence really Show? IMF, WP/05/127.
Rajan & Subramanian (2005b) What Undermine’s Aid’s Impact on Growth? IMF,
WP/05/126.
Roodman (2004) The anarchy of numbers; aid, development, and cross-country
empirics. Center for Global Development, Working Paper 32.
Soete, L. (2005) Economisch cynisme. ESB, juli, 324.
1 Volgens het eerste onderzoek van Rajan en Subramanian is er echter ook
geen significant effect van economische hulp op groei.