Huishoudens met een eenmalige
uitkering
DRS. J.P. DE KLEIJN*
Om tegemoet te komen in de koopkrachtdaling van huishoudens die over niet meer beschikken dan
een minimuminkomen, is in 1981 voor het eerst een koopkrachtondersteuning toegekend in de vorm
van een eenmalige uitkering. Sindsdien is deze maatregel ieder jaar herhaald. In dit attikel wordt
beschreven welke ontwikkeling de koopkracht van de minima heeft doorgemaakt en in hoeverre de
eenmalige uitkering het koopkrachtverlies heeft goedgemaakt. Vervolgens is bekeken wat de
samenstelling is van de huishoudens die de eenmalige uitkering ontvangen. Ook is onderzocht welk
gedeelte van de huishoudens zich een aantal jaren achtereen met het inkomen op het minimumniveau
bevond, de z.g. meerjarige echte minima. Het aantal meerjarige echte minima bedroeg in 1983
ongeveer 350.000. Daaronder bevinden zich relatief veel eenoudergezinnen en oudere personen.
Inleiding
In het begin van de jaren tachtig verslechterde het economisch
beeld, hetgeen onder andere tot uitdrukking kwam in een snel
toenemende werkloosheid. De regering zag zich hierdoor genoodzaakt het beleid met betrekking tot de collectieve uitgaven
en inkomsten bij te stellen 1). In de inkomenssfeer betekende dit
onder andere een verhoging van enkele sociale-verzekeringspremies, welke maatregel ook doorwerkte naar sociale-zekerheidsuitkeringen en ambtenarensalarissen.
De maatregelen, in combinatie met een toegenomen inflatietempo, hadden onder meer tot gevolg dat grote groepen inkomenstrekkers werden geconfronteerd met een daling van de
koopkracht van het inkomen. Nadere maatregelen werden wenselijk geacht om het koopkrachtverlies te beperken van die huishoudens die over niet meer beschikten dan een minimuminkomen. Deze categoric huishoudens wordt gemakshalve aangeduid
met de term ,,echte minima” 2). Tot de ..minima” worden dan
personen gerekend die een minimumloon of -uitkering ontvangen ongeacht eigen aanvullende inkomsten of van de partner.
De koopkrachtondersteuning aan echte minima is in 1981
voor het eerst toegekend en wel in de vorm van een eenmalige uitkering. De maatregel is sedertdien ieder jaar herhaald.
In dit artikel wordt eerst ingegaan op de ontwikkeling van de
koopkracht van de minima en de mate waarin de eenmalige uitkering het koopkrachtverlies heeft goedgemaakt. Vervolgens
wordt ingegaan op de samenstelling van de categorie huishoudens die de eenmalige uitkering heeft ontvangen. Ten slotte
wordt aandacht besteed aan de zogenaamde meerjarige echte
.minima of wel de categorie huishoudens die de eenmalige uitkering meermalen ontvangen heeft.
Ontwikkeling van de koopkracht van de minima
In label 1 is een overzicht gegeven van de koopkrachlonlwikkeling van de minima vanaf 1979 3). Nauwkeuriger gesteld gaal
het hier om de verandering in koopkrachl van hel minimumloon
of de minimumuilkering. Hel jaar 1979 is als basisjaar gekozen
omdat voor de minima vanaf dat jaar sprake was van een koopkrachtachteruilgang. Hel koopkrachtverlies in 1980 len opzichle van 1979 bleef nog beperkl lot 0,5% mede als gevolg van een
eenmalige verhoging van de minimuminkomens in december
1980.
1016
De koopkrachtdaling van de minima bedroeg na 1980 gemiddeld ruim 3% per jaar. De gecumuleerde koopkrachtdaling vanaf 1979 is in 1984 opgelopen tot 12,9 % voor huishoudens zonder
kinderen en tot 12,1% voor huishoudens met twee kinderen.
Overigens is de koopkrachtdaling voor inkomens hoger dan het
minimum in de periode 1979-1984 gemiddeld groter geweest.
De eenmalige uitkering als tegemoetkoming voor koopkrachtverlies
De hoogte van de eenmalige uitkering die aan echte minima
wordt toegekend. is afhankelijk van de samenstelling van het
huishouden. De bedragen die in de diverse jaren zijn toegekend
staan vermeld in label 2. Voor 1984 is voor het eerst een voorziening opgenomen voor de meerjarige echte minima. In het geval
dat ook in 1983 de eenmalige uitkering is toegekend, wordt dan
een toeslag op de basisuitkering gegeven 4).
Zoals uit label 1 is af te leiden, betekende de toekenning van de
eenmalige uilkering aan echle minima geen volledige compensatie van het koopkrachtverlies. In 1981 is het koopkrachtverlies
voor huishoudens met kinderen door de eenmalige uitkering gereduceerd van 3,5% naar 1,4%, terwijl voor huishoudens zonder kinderen de koopkrachtachteruitgang van 3,7% naar 2,4%
werd teruggebracht. In de jaren die volgen is een groter deel van
de koopkrachtachteruitgang gecompenseerd. Als gevolg van de
eenmalige uitkering is het koopkrachtverlies in 1982 beperkt tot
0,6 a 0,7% en in 1983 tot 0,1 a 0,2%. In 1984 is sprake van een
volledige compensatie van het koopkrachtverlies, op voorwaarde echter dat de prijsstijging in 1984 beperkt blijft tot de geraam-
* De auteur is medewerker van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 714, nr. 1.
2) Zie ook: De problematiek van de echte minima, Tweede Kamer, zit-
ting 1980-1981, 16400, hoofdstuk XV, nr. 50.
3) De ontwikkeling van de koopkracht is in deze berekening voorgesteld
als de mutatie van de bijstandsuitkering per jaar (inclusief vakantieuitkering) gecorrigeerd voor de prijsmutatie. De prijsmutatie heeft betrekking op het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie; reeks voor
werknemersgezinnen met in 1980 een gezinsinkomen beneden de loongrens van de ziekenfondsverzekering, exclusief de medische diensten.
4) Tweede Kamer, zitting 1983-1984, 18 506, nrs. 1-3, biz. 12.
Tabel 1. Koopkrachtontwikkeling van minima en echte minima,
tie samengesteld. De basisgegevens hiervoor zijn afkomstig van
1979-1984
de uitvoerende instanties, te weten de Stichting tot Uitvoering
van Landbouwmaatregelen (STULM) en de Stichting Coordinaopzichte van voorafgaand jaar
in procenten van het nelto
Gecumuleerde koopkrachtontwikkeling vanaf 1979 in
procenten van het netto
besteedbaar inkomen
besteedbaar inkomen
Koopkrachtontwikke ing ten
Jaar
minima
effect van
eenmalige
echte
minima
echte
minima
minima
uitkering
1980
1981
1982
1983
1984 a)
1980
1981
1982
1983
1984 a)
Huishoudens zonder
_
– 0,5
– 3,7
1,3
2,4
– 3,1
– 3,2
3,0
3,1(3,9)
– 3,0
kinderen
– 0,5
– 2,4
– 0,7
– 0,2
0,1(0,9)
Huishoudens met twee kinderen
_
– 0,5
– 0,5
– 1,4
– 3,5
2,1
– 2,7
– 3,0
– 3,1
2,1
2,8
3,1 (4,7)
– 0,6
– 0,1
0,0(1,6)
– 0,5
– 2,9
-10,2
-12,9
– 7,4
– 0,5
– 4,0
– 6,6
– 9,3
– 12,1
–
– 4,9
-10,1 (-9,4)
0,5
1,9
4,6
6,7
9,3 (-7,9)
Tabel 2. Bedragen eenmalige uitkering per type huishouden (volledige uitkering), in gld.
1982
1984
1983
basis idem, incl.
uitkering toeslag
meerjarige
echte
minima
Alleenstaanden
Echtparen
– zonder kinderen
– met 1 kind
– met 2 kinderen
Eenoudergezinnen
– met 1 kind
– met 2 kinderen
Het aantal huishoudens dat in 1981 de eenmalige uitkering
ontvangen heeft was 313.000 (zie ook label 3). In 1982 was dit
aanlal gestegen met 50% lol 468.000. Dit cijfer omvat niel de
64.000 zelfslandigen die in 1982 voor een eenmalige uitkering in
aanmerking kwamen. In 1983 bedroeg de stijging van hel aantal
ontvangers 21% of wel een toename van 100.000. Het aanlal
zelfstandigen dat voor de eenmalige uilkering 1983 in aanmer-
– 0,5
– 4,3
– 7,2
a) De koopkrachtmutatie van 1984 t.o.v. 1983 is geraamd. Tussen haakjes staan de
gegevens met betrekking tot de meerjarige echte minima.
1981
tie Dienstverleningscentra Kleinbedrijf (SCDK).
150
300
400
410 a)
5 10 a)
250
350
450
450
450
450
575
600
625
585
635
685
730
880
1.030
250
350
400
400
550
575
575
625
805
955
a) Deze bedragen gelden voor personen van 23 jaar en ouder.
de 3,2%. Wil aan deze voorwaarde voldaan zijn, dan mag het
prijspeil in de iaatste drie maanden van 1984 geen verdere stij-
king komi, is nog niet bekend. Gegevens hierover komen medio
1985 beschikbaar, wanneer de aanvraagtermijn verslreken is.
Degenen die in aanmerking meenden le komen voor de eenmalige uilkering konden daartoe een aanvraagformulier indienen. Vanaf 1982 hoefden zij die reeds een uilkering onlvingen in
hel kader van de Algemene Bijslandswel (ABW) of de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW) geen aanvraagformulier meer in te dienen. Op basis van de reeds bij de Gemeenlelijke Sociale Diensl bekende gegevens werd amblshalve
vaslgesleld of de desbelreffende persoon in aanmerking kwam
voor de eenmalige uilkering.
Hel aanlal echle minima dal wel in aanmerking kwam voor de
eenmalige uitkering maar geen aanvraag heefl ingediend, is mel
behulp van het bestaande cijfermateriaal niet nauwkeurig vasl le
slellen. Wel vail aannemelijk le maken dal de slijging van hel
aanlal onlvangers van de eenmalige uilkering van 1982 len opzichte van 1981 voor een deel het gevolg is van de invoering van
de ambtshalve loekenning (zie par. Sociale-zekerheidsuilkeringen aan echle minima). Dil belekenl dal hel aanlal echle minima
in 1981 hoger is geweesl dan het aantal huishoudens mel een eenmalige uilkering. Dil laalsle geldl natuurlijk nog slerker wanneer ook de zelfslandigen onder de echle minima worden meegeleld. Voor hen bestond loen nog geen regeling inzake de eenmalige uilkering.
Inleressanl is hel om na le gaan hoe groot de relalieve omvang
is van de calegorie huishoudens die de eenmalige uilkering onlvangen heeft. Mel andere woorden: hoe grool is deze groep in
verhouding lol het tolaal aantal huishoudens in Nederland. In
label 3 zijn de hiervoor van belang zijnde cijfers naasl elkaar gezel. Hieruit blijkl dat in 1981 5,4% van alle huishoudens de eenmalige uitkering heeft onlvangen. In 1982 is dil cijfer geslegen
lol 8,0% en in 1983 heefl 9,5% van alle huishoudens de eenmalige uilkering gekregen. Inclusief zelfslandigen is hel percenlage
van 1982 9,0 en zal hel voor 1983 boven de 10 uitstijgen.
Het aantal huishoudens in Nederland is in label 3 hoger dan
hel aanlal huishoudens volgens de slalisliek van de huishoudenssamenslelling van hel CBS 7). Dil wordt veroorzaakl door het
feil dal voor de eenmalige uilkering Ihuiswonende kinderen van
ging te zien geven. Voor meerjarige echte minima is in 1984 een
lichte koopkrachtverbetering ten opzichte van 1983 te verwachten.
De eenmalige uitkering vormt een tegemoetkoming in het
koopkrachtverlies in het lopende jaar. Dit betekent dat het dee!
van het koopkrachtverlies dat door de eenmalige uitkering
wordt gecompenseerd, zich een jaar later alsnog als een koop-
Tabel 3. Huishoudens met eenmalige uitkering ten opzichte van
totaal aantal huishoudens
Huishoudens
(gecorrigeerd) a)
(I)
label 1 met betrekking tot de gecumuleerde koopkrachlonlwikkeling is af te leiden dat het relatieve voordeel voor de echte mini-
Kolom 2
in procenten van
kolom 1
x mln.
krachtdaling voor de echte minima voordoet 5). Uit de cijfers in
Huishoudens met
eenmalige uitkering
X 1.000
5,8
5,9
6,0
468 (532)
568
(2)
313
uitkering in een bepaald jaar.
1981
I982b)
1983
Aantal huishoudens met een eenmalige uitkering
Bron: CBS.
a) In deze aantallen zijn thuiswonende kinderen van 21 jaar en ouder als afzonderlij-
ma ten opzichte van de andere minima bestaat uit de eenmalige
Ten einde informatie te verkrijgen over de omvang en samenstelling van de categoric huishoudens die de eenmalige uitkering heeft ontvangen, heefl hel Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een aantal onderzoeken gehouden. Met betrekking
tot de eenmalige uitkering aan loon- en uitkeringstrekkers zijn
voor de jaren 1981,1982 en 1983 gegevens verzameld bij een aantal Gemeentelijke Sociale Diensten 6). Voor 1984 zal een derge-
lijk onderzoek eveneens uitgevoerd worden. Zelfstandigen kwamen in 1982 voor het eerst in aanmerking voor een eenmalige uit-
kering. Ook over deze groep heeft het CBS statistische informaESB 31-10-1984
5,4
8,0 (9,0)
9,5
ke huishoudens (alleenstaanden) beschouwd. De hier vermelde cijfers omvatten ook
de huishoudens van zelfstandigen.
b) Tussen haakjes het gegeven inclusief zelfstandigen.
5) Zie ook: Echte minimabeleid, Tweede Kamer, zitting 1983-1984, 18
192, nrs. 1-2, biz. 8.
6) Resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in de CBS-
publikaties Onderzoek huishoudens met eenmalige uitkering, ‘sGravenhage, Staatsuitgeverij.
7) Zie CBS-publikatie: Huishoudens 1981, sociaal-demografische cijfers, ‘s-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 1984(kengetalB40/1981), biz. 17.
1017
21 jaar en ouder als zelfstandig huishouden beschouwd zijn. Ter
wille van de vergelijkbaarheid is het aantal huishoudens uit de
Voor een goede vergelijkbaarheid moesl hier voor enkele begripsmatige verschillen worden gecorrigeerd. Naasl de eerder ge-
CBS-publikatie verhoogd met de ca. 750.000 thuiswonende kin-
noemde correclie len aanzien van Ihuiswonende kinderen van 21
deren van 21 jaar en ouder.
jaar en ouder is ook een correctie aangebracht in verband mel
hel onderscheid lussen huishoudens mel en zonder kinderen. In
de huishoudensslalisliek van hel CBS omvallen huishoudens
mel kinderen alle Ihuiswonende kinderen van hel hoofd die on-
Samenstelling naar type huishouden
gehuwd zijn en die zelf geen kinderen hebben. In hel onderzoek
Zoals uit label 4 is af te leiden bestaat de categoric huishoudens met een eenmalige uitkering 1983 voor ruim de helft uit alleenstaanden, terwijl echtparen en samenwonenden 31 % van het
totaal uitmaken. Eenoudergezinnen vormen 18% van het totaal.
Tabel 4. Huishoudens met een eenmalige uitkering naar type
huishouden
1981
1982 a)
1983
1981
– vrouwen
Echtparen en samenwonenden
— zonder kinderen
– met kinderen
Eenoudergezinnen
– mannen met kind(eren)
— vrouwen met kind(eren)
Totaal
1983
in procenten
X 1.000
Alleenstaanden
– mannen
1982 a)
138
38
100
239 (249)
86 ( 94)
153(155)
292
117
175
44
12
32
51 ( 47)
33 ( 29)
51
21
31
96
51
45
78
3
76
143 (196)
31
16
14
25
1
31 ( 37)
31
83 ( 84)
176
98
78
100
3
97
24
18 ( 16)
14
18
1
17
313
468 (532)
568
100
100(100)
100
86 ( 87)
3 ( 3)
18 ( 18)
17
18 ( 16)
K
1)
Bron: CBS.
a) Tussen haakjes het gegeven inclusief zelfstandigen. In 1982 was de aanwezigheid
van kinderen voor echtparen en samenwonenden niet van invloed op de hoogte van
de eenmalige uitkering.
In de loop van de drie jaar dat de eenmalige uitkering nu wordt
toegekend is het aandeel van alleenstaanden gestegen van 44%
naar 51%. Hierbij zijn het met name de allenstaande mannen die
naar huishoudens mel een eenmalige uilkering omvallen huishoudens mel kinderen alle kinderen (uil- en Ihuiswonend) waarvoor kinderbijslag wordt onlvangen. Gegevens onlbreken om
deze definilieverschillen geheel weg le werken. Voor een belere
vergelijking is daarom in de cijfers van de huishoudensslalisliek
een leeflijdsgrens voor kinderen aangebrachl. Hierbij zijn twee
varianlen onderscheiden, waarbij resp. alle kinderen van 18 jaar
en ouder niel meer als kind aangemerki zijn en waarbij dilzelfde
is gebeurd len aanzien van kinderen van 21 jaar en ouder. Hoe-
wel hel al of niel onlvangen van kinderbijslag niel aan genoemde
leeflijdsgrenzen gebonden is, is hier aangenomen dal hel aanlal
huishoudens dal kinderbijslag onlvangl, zich lussen beide varianlen bevindl 8). In label 5 is hel percenlage huishoudens dal de
eenmalige uilkering onlvangen heeft in voorkomende gevallen
mel een marge aangegeven.
Van alle huishoudens in Nederland heefl in 1981 ruim 5% de
eenmalige uilkering onlvangen. Bezien naar leeflijd komen mel
name oudere personen relalief vaker in aanmerking voor deze
koopkrachtondersteuning namelijk in 7 a 8 % van de gevallen.
Van de onderscheiden huishoudlypen wordl mel name aan eenoudergezinnen vaak de eenmalige uilkering loegekend. Bijna de
helfl van de eenoudergezinnen moel rondkomen van een minimuminkomen. Zoals eerder opgemerki is, gaal hel hier overwegend om vrouwen mel kinderen. Ook alleenslaande vrouwen
(zonder kinderen) komen relalief vaak in aanmerking voor een
eenmalige uilkering. Zoals uil label 5 vail op le maken, gaal hel
hier vooral om oudere alleenstaande vrouwen.
Samenstelling naar sociaal-economische categoric
naar verhouding meer in aanmerking kwamen voor de eenmali-
ge uitkering. Dit verschil in ontwikkeling heeft te maken met het
In label 6 is een overzichl gegeven van hel aanlal ontvangers
feit dat in de uitgangssituatie (1981) meer vrouwen dan mannen
van een eenmalige uilkering naar sociaal-economische calegorie.
de eenmalige uitkering hebben ontvangen. De toename van het
aantal echte minima ria 1981 is absoluut gezien voor alleenstaande mannen en vrouwen ongeveer even groot geweest.
Echtparen en samenwonenden maken sinds 1981 een constante fractie van 31 % uit van de echte minima onder de loon- en uitkeringstrekkers. Voor zelfstandigen die de eenmalige uitkering
1982 hebben ontvangen, lag dit percentage veel hoger, namelijk
op 83.
Het aandeel van eenoudergezinnen is in de loop van drie jaar
De zelfslandigen even builen beschouwing lalend, beslaal de
calegorie huishoudens die van een minimuminkomen moel leven
voor hel groolsle deel (ca. 95%) uil uilkeringslrekkers. De belangrijksle calegorieen zijn de werklozen, de bejaarden en de
bijslandsonlvangers. Zij vormen in 1983 te zamen 84% van alle
gorie wel een stijging van het aantal eenmalige uitkeringen waar
te nemen. Het aantal eenoudergezinnen met een eenmalige uitkering bedroeg in de jaren 1981, 1982 en 1983 respectievelijk
78.000, 86.000 en 100.000. Deze categoric bestaat voor het over-
loon- en uitkeringslrekkers die de eenmalige uilkering onivingen. In 1981 en 1982 was dil respeclievelijk 79% en 82%. In de
loop van de drie jaar dal de eenmalige uilkering is loegekend aan
echle minima is hel aandeel van werklozen geslegen van 23%
naar 39%. Deze loename is in zijn geheel lerug le vinden bij de
RWW-onlvangers die lol de echle minima behoren. De andere in
label 6 onderscheiden calegorieen zijn relalief in omvang gedaald of slabiel gebleven. Absoluul gezien zijn alle calegorieen
grote deel (97%) uit vrouwen met kinderen, welke vrouwen veel-
in omvang loegenomen.
gedaald van 25% naar 18%. Absoluut gezien is voor deze cate-
al met de term bijstandsmoeders worden aangeduid. In letterlijke zin gaat het dan om vrouwen met kinderen die voor hun
levensonderhoud zijn aangewezen op een bijstandsuitkering.
Aldus opgevat bestaat de groep vrouwen die de eenmalige uitkering ontvangen hebben en die kinderen hebben voor ca. 83% uit
bijstandsmoeders. Men zou de term bijstandsmoeder ook rui-
Sociale-zekerheidsuitkeringen aan echte minima
Ook per sociaal-economische calegorie zou hel inleressant
zijn om na le gaan hoe het aantal echte minima zich verhoudt lol
mer kunnen opvatten en er alle vrouwen met kinderen toe kun-
hel lolaal. Er is echler onvoldoende cijfermateriaal voorhanden
nen rekenen die een inkomen hebben op het niveau van een bijstandsuitkering. In dat geval is de groep bijstandsmoeders net zo
groot als de in label 4 vermelde groep vrouwen met kinderen.
om deze vergelijking goed te maken. Een mogelijkheid is wel om
in dil verband aansluiling le zoeken bij hel aanlal sociale-zekerheidsuilkeringen. Zoals gezegd bestaan de echte minima overwegend uil uilkeringstrekkers. Zowel het aantal sociale-zekerheids-
Echte minima in relatie tot het totaal aantal huishoudens
In label 5 is het aanlal huishoudens mel een eenmalige uitkering 1981 per lype huishouden en leeftijdsklasse vergeleken met
hel lolaal aanlal huishoudens in Nederland. Er zijn momenleel
onvoldoende gegevens beschikbaar om een dergelijke vergelij-
8) Het aantal ontvangers van kinderbijslag was in 1981 2.189.000. Het
aantal huishoudens met kinderen tot 18 jaar bedroeg 2.014.000 en met
king ook voor 1982 en 1983 le maken.
2.531.000.
1018
kinderen tot 21 jaar 2.233.000. In verband met uitwonende kinderen is
het aantal kinderbijslagontvangers in deze vergelijking te hoog. Zonder
leeftijdsgrens was in 1981 het aantal huishoudens met kinderen
label 5. Huishoudens met een eenmalige uitkering in 1981 ten opzichte van het totaal aantal huishoudensper type huishouden en leeftijdsklasse
Alleenstaanden
• Echtparen en samenwonenden
Totaal
Eenouder-
gezinnen
totaal
vrouwen
mannen
totaal
zonder
met
kinderen
kinderen
Huishoudens met eenmalige uitkering ( x 1 .000)
Tot 25 jaar
25 tot 35 jaar
35 tot 45 jaar
13
21
10
13
10
13
57
6
13
5
4
2
1
6
7
8
5
9
9
12
51
138
38
100
45 tot 55 jaar
55 tot 60 jaar
60 tot 65 jaar
65 jaar en ouder
Totaal
7
27
4
1
4
5
8
26
96
3
15
4
19
51
13
12
8
10
7
27
72
12
8
3
2
‘
32
24
11
2
1
1
45
78
313
47
36
20
25
85
Aandeel in totaal huishoudens in de desbetreffende categorie in procenten
Tot 25 jaar
2
25 tot 35 jaar
5
7
35 tot 45 jaar
45 tot 55 jaar
2
5
6
6
8
6
6
9alO
12 a 14
12al3
11
55 tot 60 jaar
60 tot 65 jaar
65 jaar en ouder
Totaal
7
2
5
8
12al4
14 a 16
14a 15
12
4
13
4
2
2
2
2
4
5
3
9
2a3
3a4
5
3
3
1
1
3
2
2
2a 4
4a 8
6 a 10
Ia2
i
J
•3
5
40 a 50
20425
5
4
5
7
1 20 a 40
J
8
45 a 50
2
5
Bron: CBS.
Tabel 6. Huishoudens met een eenmalige uitkering naarsociaaleconomische categorie
1981
1982 a)
1983
1981
1982 a)
Tabel 7. Sociale-zekerheidsuitkeringen aan huishoudens met een
eenmalige uitkering in procenten van het totaal aantal socialezekerheidsuitkeringen
1983
1981
Werknemers
Werklozen
– WW
– WWV
– RWW
Arbeidsongeschikten
Weduwen
Bejaarden
Bijstandsontvangers
Overigen
Totaal
( 64)
17
73
5
( 12)
19
30
52
28
16
85
90
133
40
17
108
113
6
22
223
6
32
191
48
17
124
127
7
468 (532)
568
4
313
22
163
5
1983
4
4
12
44
4
9
7
12
73
6
10
9
5
14
65
5
7
78
WW
Zelfstandigen
1982
88
in procenten
x 1.000
5
23
1
6
16
9
5
27
29
1
100
K
1)
6(
27 (
9(
4(
23 (
24 (
M
5)
24)
7)
3)
20)
21)
1)
4
39
1
5
33
8
3
22
22
1
100(100)
100
5 ( 4)
35 ( 31)
Bron: CBS.
a) Tussen haakjes het gegeven inclusief zelfstandigen.
WWV
RWW
WAO/AAW
AWW
AOW ongehuwd
gehuwd
ABW
Bronnen: WW
7
10
10
8
88
: opgave bedrijfsverenigingen, oktobercijfers;
WWV
: opgave Gemeentelijke Sociale Diensten, oktobercijfers;
RWW
: raming Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, oktobercijfers;
WAO/AAW ; Sociale Verzekeringsraad, oktobercijfers;
AWW/AOW : Sociale Verzekerihgsbank.cijfers ultimo derdekwartaal;
ABW
: Statistiek Algemene Bijstandswet, periodieke uitkeringen (niet krachtens Rijksgroepsregelingen) aan thuiswo-
nenden beneden 65 jaar; cijfers ultimo derde kwartaal.
uitkeringen aan huishoudens met een eenmalige uitkering als het
totaal aantal sociale-zekerheidsuitkeringen is bekend. Het inkomen van een huishouden dat de eenmalige uitkering heeft ontvangen, bestaat in een gering aantal gevallen uit verscheidene
sociale-zekerheidsuitkeringen. Deze situatie doet zich voor bij
ca. 3% van de uitkeringstrekkers. Het gaat dan steeds om een
combinatie waarin een RWW- of ABW-uitkering voorkomt.
In label 7 is een overzicht gegeven van het aantal sociale-zekerheidsuitkeringen dat door huishoudens met een minimuminkomen wordt ontvangen in procenten van alle sociale-zekerheidsuitkeringen. Hiermee wordt dus aangegeven welk gedeelte van
de ontvangers van een bepaalde uitkering moet rondkomen van
een minimuminkomen.
In tabel 7 is te zien dat het percentage uitkeringen aan huishoudens met een minimuminkomen per type uitkering sterk uiteenloopt. De hoogste percentages komen voor bij de RWW en de
ABW. Deze regelingen hebben dan ook tot doel om iedere Ne-
derlander die niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, van overheidswege financiele bijstand te verlenen tot het bedrag van deze kosten. De
norm voor toekenning van de eenmalige uitkering is ook gebaseerd op de hoogte van de bijstandsuitkering.
ESB 31-10-1984
De overige sociale-zekerheidsregelingen hebben niet de vangnetfunctie die ABW en RWW hebben. De uitkeringen in het kader van de WW, de WWV en de WAO zijn gebaseerd op het niveau van het laatstverdiende loon. Het aantal ontvangers van
een dergelijke uitkering met een minimuminkomen is naar verhouding dan ook een stuk minder. Hetzelfde geldt voor de uitkeringen in het kader van de AAW, de AWW en de AOW. Dit zijn
uitkeringen gebaseerd op het niveau van het netto minimumloon
die echter aangevuld kunnen zijn met inkomsten uit andere
bron(nen) zonder dat dit gevolgen hoeft te hebben voor de uitkering zelf.
Het aantal personen met een ABW-uitkering dat in 1983 in
aanmerking kwam voor een eenmalige uitkering vormde 88%
van het totaal aantal personen met een ABW-uitkering. Dat niet
iedereen met een ABW-uitkering de eenmalige uitkering ontvangt, heeft o.a. te maken met het feit dat bijstandsontvangers
(ABW en RWW) in beperkte mate over neveninkomsten kunnen
beschikken zonder dat het recht op de uitkering vervalt. In 1982
behoorde eveneens 88% van de ABW-uitkeringstrekkers tot de
echte minima. In 1981 was dit minder, namelijk 78%. De stijging van het percentage van 1981 naar 1982 heeft ongetwijfeld te
maken met de omstandigheid dat personen met een ABW-uit1019
den in 1982 de eenmalige uitkering niet meer zelf aan te vragen.
In de figuur zijn deze aantallen nog eens in beeld gebracht.
Een aantal meerjarige echte minima kon niet als zodanig worden
herkend waardoor het gepresenteerde aantal als een minimumschatting moet worden gezien. Een en ander doet zich voor wanneer bij vorige gelegenheden de eenmalige uitkering is aangevraagd in een andere gemeente of onder een andere naam (door
De ambtshalve toekenning zal de belangrijkste oorzaak zijn van
huwelijk of echtscheiding).
het feit dat het percentage RWW-ontvangers met een eenmalige
uitkering is gestegen van 44 in 1981 naar 73 in 1982. In 1983 ontvingen naar verhouding minder RWW-uitkeringstrekkers de
eenmalige uitkering, namelijk 65%. Als verklaring voor dit gegeven kan het feit worden genoemd dat met ingang van 1 juli
1983 een aantal personen jonger dan 23 jaar met een WWV-uit-
Figuur. Stroomschema van huishoudens met een eenmalige uitkering (x 1.000)
kering in 1981 nog zelf een eenmalige uitkering moesten aanvragen, terwijl het recht op deze uitkering in 1982 ambtshalve werd
vastgesteld.
In veel sterkere mate is de toename van 1981 naar 1982 waarneembaar bij personen met een RWW-uitkering. Ook zij hoef-
kering niet langer aanspraak kon maken op deze uitkering. In
plaats daarvan kwamen deze jongeren in aanmerking voor een
RWW-uitkering. Gedurende enige tijd werd echter nog een overbruggingstoeslag verleend, waardoor het inkomen uitsteeg bo-
Huishoudens met
eenmalige uitkering in:
ven de norm van toekenning van een eenmalige uitkering. Naar
schatting gaat het hier om ongeveer 30.000 personen. Deze groep
krijgt de eenmalige uitkering 1983 alsnog op voorwaarde dat
men ook recht heeft op de uitkering van 1984 en dat men een
zelfstandige huishouding voert, dat wil zeggen dat men niet bij
de ouder(s) woont 9). Zou men deze groep meetellen in het overzicht in label 7 dan zou het percentage voor 1983 niet 65 maar 74
zijn.
Meerjarige echte minima
Tot dusver is in deze beschrijving van de samenstelling van de
groep echte minima steeds het aantal ontvangers van een eenmalige uitkering in een bepaald jaar aan de orde geweest. Van belang is echter ook om te weten hoeveel jaar achtereen een bepaald huishouden de eenmalige uitkering ontvangen heeft. Dit is
van belang omdat tot dusverre nog weinig bekend is over de mate
waarin de positie die men inneemt in de Nederlandse inkomensverdeling, aan verandering onderhevig is. Met behulp van het
beschikbare cijfermateriaal valt na te gaan welke huishoudens
zich een aantal jaren achtereen met nun inkomen op het minimumniveau bevonden.
Voor het beleid vormen de meerjarige echte minima een bijzondere groep. Zoals in het voorgaande al is gesteld, ervaren
echte minima de koopkrachtdaling ook, zij het met een jaar vertraging. Volledige compensatie van de gecumuleerde koopkrachtdaling voor de echte minima stuit van beleidswege op bezwaren. Deze bezwaren hebben ten dele betrekking op de inkoverhoogde koopkrachttoeslag voor meerjarige echte minima.
In label 8 is per leeftijdsklasse aangegeven welk percentage
ontvangers van een eenmalige uitkering in het jaar t de uitkering
ook in het jaar t + 1 heeft gekregen. De leeflijd heefl daarbij
sleeds belrekking op de leeflijd per 31-12-1983. lemand die in
Bij het onderzoek naar de omvang en samenstelling van de categoric huishoudens die de eenmalige uitkering in 1983 heeft ontvangen, is ook de vraag opgenomen of de eenmalige uitkering in
1981 en/of 1982 was toegekend. Op deze wijze konden een viertal categorieen onderscheiden en gekwantificeerd worden, te
weten:
– 173.000 huishoudens die de eenmalige uitkering in 1981,
1982 en 1983 ontvangen hebben;
– 158.000 huishoudens die in 1983 de uitkering voor de tweede
achtereenvolgende keer ontvingen;
– 20.000 huishoudens die in 1981 en 1983 de eenmalige uitkering kregen;
– 216.000 huishoudens die de eenmalige uitkering in 1983 voor
het eerst ontvingen.
jaar en ouder”. Op deze wijze zijn sleeds dezelfde personen mel
elkaar vergeleken.
Van de onlvangers van de uilkering 1981 heeft 72% de uilkering in 1982 weer gekregen. Van 1982 op 1983 was dit percenlage
iels lager, namelijk 71.
Uitsplilsing naar leeflijd laal zien dal deze daling veroorzaakl
wordl door de jongeren. Niel aan te geven is in welke mate de daling bij de jongeren hel gevolg is van een verbelerde inkomensposilie van de aanvrager, dan wel dal voor deze calegorie de kans
op niel waarnemen (zie hiervoor) groler is. Vanaf de leeflijd van
35 jaar is de doorstroom van 1982 naar 1983 groter dan van 1981
naar 1982, hetgeen belekenl dal een groler deel van de onlvangers lol de meerjarige echle minima kan worden gerekend. In de
menspolitieke gevolgen. Ook zijn er bezwaren van budgettaire
aard 10). Niettemin is er bij de regeling over 1984 voorzien in een
1981 63 jaar oud is, is in deze label dus ingedeeld in de klasse ,,65
leeflijdsklasse 45-54 jaar is het hoogsle percenlage le zien van
Deze cijfers zijn aangevuld met de resultaten van het onderzoek naar de huishoudens die in 1981 en/of 1982 een eenmalige
uitkering ontvingen 11). Zo konden nog eens drie categorieen
onderscheiden worden, te weten:
– 52.000 huishoudens die de eenmalige uitkering in 1981 en
1982 ontvingen;
huishoudens die een jaar laler opnieuw een eenmalige uilkering
onlvangen.
Interessanl is ook om le zien hoe grool de doorslroom is van
huishoudens die de eenmalige uilkering in 1981 en 1982 hebben
– 68.000 huishoudens die uitsluitend in 1981 de uitkering
9) Zie noot 4, biz. 13.
kregen;
– 85.000 huishoudens die de uitkering alleen in 1982 hebben
ontvangen.
1020
10) Zie noot 5, biz. 2.
11) Zie ook: Sociale Maandstatistiek, CBS, VGravenhage, juli 1983,
biz. 68.
Tabel 8. Huishoudens met een eenmalige uitkering die deze uitkering eenjaar later weer ontvangen
Doorstroom naar
Doorstroom naar 1983 van
Tabel 9. Huishoudens met eenmalige uitkering 1983 in combina-
tie met eerdere eenmalige uitkeringen
Categoric
Eenma tige uitke ring ontv angen in
(situatie 1983)
minima 1981
echte minima
1982
echte minima
1981
1982
1983
1981 en 1982
1982
1983
1983
1981
1982
1983
1982
1983
1983
Leeftijd op
in procenten
31-12-1983
x 1.000
– tot 25 jaar
– 25 tot 35 jaa
– 35 tot 45 jaa
55
68
48
68
73
75
– 45 tot 55 jaa
78
77
81
77
79
80
85
73
74
Huishoudtype
— alleenstaanden
— mannen
– vrouwen
– echtparen/samen-
71
77
— eenoudergezinnen
– 55 tot 60 jaa
– 60 tot 65 jaa
– 65 jaar en ouder
76
73
Totaal
72
71
74
76
91
Totaal
wonenden
Bron: CBS.
ontvangen. Deze groep heeft in meer gevallen, namelijk 77%,
ook in 1983 een uitkering gekregen. Bezien naar leeftijd is deze
doorstroom groter naarmate de leeftijd hoger is. Van 71 bij jongeren tot 25 jaar stijgt dit percentage tot 91 voor de 60-64-jarigen. Personen van 65 jaar en ouder die in 1981 en 1982 de eenmalige uitkering hebben ontvangen, krijgen deze uitkering in 1983
minder vaak, namelijk in 74% van de gevallen. Bedacht moet
hier worden dat voor deze groep een grotere kans op overlijden
Bron van inkomen
– RWW
– AOW
– ABW
– Rest
Leeftijd
– tot 35 jaar
– 35 tot 55 jaar
– 55 tot 65 jaar
— 65 jaar en ouder
173
81
23
58
158
83
34
49
in procenten van totaal 1983
216
31
28
38
117
28
20
33
28
40
48
35
29
41
27
28
41
28
22
39
28
28
30
26
47
27
27
47
56
61
51
41
47
71
28
28
42
49
52
30
53
35
38
33
88
34
34
61
41
53
29
51
61
43
18
36
110
52
19
35
20
41
40
34
41
23
29
28
28
28
27
28
51
34
29
27
Bron: CBS.
bestaat, terwijl ook bij intrek in een bejaardentehuis of verzor-
gingstehuis geen aanspraak meer gemaakt kan worden op een
eenmalige uitkering.
Het beschikbare cijfermateriaal biedt niet genoeg mogelijkheden om de cijferopstelling zoals vermeld in label 8, ook te maken
jongeren. Deze kenmerken zullen uiteraard voor een belangrijk
deel samenvallen.
per huishoudtype en sociaal-economische categoric. Van de ont-
vangers van een eenmalige uitkering is namelijk niet bekend in
welke mate huishoudenssamenstelling en inkomensbron aan
verandering onderhevig zijn. Het onderzoek is niet zodanig opgezet dat personen in de tijd gevolgd worden. Zoals in het begin
van deze paragraaf is opgemerkt, is het echter wel mogelijk om
van de ontvangers van een eenmalige uitkering 1983 aan te geven
of, en zo ja in welk jaar of welke jaren de uitkering al eerder is
ontvangen. Deze gegevens zijn opgenomen in tabel 9. De indeling naar huishoudtype, bron van inkomen, en leeftijd heeft
daarbij steeds betrekking op de situatie in 1983. De ca. 20.000
huishoudens die de eenmalige uitkering in 1981 en 1983 ontvangen hebben, zijn in deze staat niet opgenomen, zodat de percentages per regel niet optellen tot 100.
Het aantal huishoudens dat de eenmalige uitkering in 1983
voor de derde achtereenvolgende keer heeft ontvangen, bedraagt ca. 173.000. Dit aantal maakt 31% uit van alle uitkerin-
Samenvatting
De eenmalige uitkering die aan echte minima is toegekend als
tegemoetkoming in het koopkrachtverlies, heeft de koopkrachtdaling in 1981 voor een deel en in 1982 en 1983 grotendeels opge-
vangen. De echte minima zien in 1984 hun koopkracht gehandhaafd op voorwaarde dat de prijsstijging beperkt blijft tot 3,2%.
Het gecumuleerde koopkrachtverlies sinds 1979 bedroeg voor
echte minima zonder kinderen ongeveer 10% en voor de overige
minima zonder kinderen ongeveer 13%. Het gecumuleerde
koopkrachtverlies voor minima met kinderen viel iets lager uit.
Het aantal huishoudens met een eenmalige uitkering is van
313.000 in 1981 gestegen tot 568.000 in 1983, een toename van
ruim 80%. In 1983 behoorde ruim 10% van alle huishoudens tot
uit van deze categoric. Huishoudens met een eenmalige uitkering
de echte minima. Thuiswonende kinderen van 21 jaar en ouder
zijn daarbij als zelfstandig huishouden aangemerkt.
Echte minima bestaan globaal gezien voor de helft uit alleenstaanden, voor eenderde uit echtparen en samenwonenden
die in 1983 tot deze categoric behoorden, kregen in 41% van de
en voor eenvijfde uit eenoudergezinnen. Relatief behoren veel
gevallen de uitkering voor de derde keer. Onderscheiden naar inkomensbron zijn het vooral de minima met een AOW- of ABWuitkering die meer dan gemiddeld tot de meerjarige echte minima behoren; in 39% respectievelijk 41 % van de gevallen werd de
eenmalige uitkering voor de derde keer toegekend. Naar leeftijd
gezien zijn het vooral personen vanaf 55 jaar die de eenmalige
Het aantal huishoudens dat de eenmalige uitkering in 1983
voor de tweede achtereenvolgende keer heeft ontvangen, be-
vrouwen met kinderen tot de echte minima, terwijl ook oudere
alleenstaande vrouwen meer dan gemiddeld van een minimuminkomen moeten rondkomen.
De echte minima bestaan voor het grootste deel uit uitkeringstrekkers. De belangrijkste categorieen zijn de werklozen, de bejaarden en de bijstandsontvangers. Het aantal personen dat na
1981 tot de echte minima is gaan behoren, bestaat voor het
grootste deel uit (langdurig) werklozen. Ruim 70% van de echte
minima behoort een jaar later nog steeds tot deze categoric. Het
draagt ca. 158.000, of wel 28% van alle uitkeringen in 1983. Op-
aantal meerjarige echte minima bedroeg in 1983 ongeveer
vallend is dat van alle in tabel 9 onderscheiden categorieen een
350.000, waarvan ongeveer de helft de eenmalige uitkering voor
ongeveer even groot deel de eenmalige uitkering voor de tweede
de derde achtereenvolgende keer heeft ontvangen. Tot de meerjarige echte minima behoren relatief veel eenoudergezinnen en
oudere personen.
gen in 1983. Eenoudergezinnen maken meer dan gemiddeld deel
uitkering tot nu toe steeds ontvangen hebben.
achtereenvolgende keer ontvangen heeft.
Ongeveer 216.000 huishoudens hebben de eenmalige uitkering
in 1983 voor het eerst ontvangen, of wel 38% van alle uitkeringen. Tot deze categoric behoort ook een onbekend aantal huishoudens voor wie het niet de eerste keer was, maar die om eerder
genoemde redenen (verhuizing, naamsverandering) niet kon
worden onderscheiden. Tot de huishoudens die de eenmalige uitkering in 1983 voor de eerste keer ontvingen behoren relatief veel
alleenstaande mannen, personen met een RWW-uitkering en
ESB 31-10-1984
Bans de Kleijn
1021